niet handen en voeten NEDERLAND-WATERLAND Luchtoorlog tegen de vliegen £ett Yloo-ó Wallie in de wei M L'l Diaconessenwerk Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Schilderijen zien in IJzendijke FRANS MASEREEL Maatschappij der Nederlandse Letterkunde PLAATSNAMEN Kerkelijk leven Kerkmuziek in Wenen Er was eens een mijnheer, die nog nooit vogels en bloemen had gezien. Mijnheer Killeman heette hij. Dan was hij blind, zul je zeggen, maar nee, mijn heer Killeman was niet blind. Als hij 's morgens naar zijn kantoor liep, zag hij wel de straat en de hui zen, maar nooit vogels of bloemen. Dat kwam omdat hij ze niet wou zien. Hij liep altijd maar te mopperen. Als het mooi weer was mopperde hij over de hitte, als het regende over zijn voeten, die nat zouden worden, als het sneeuw de over die smeerboel en als het vroor over zijn koude vingers. Iets anders hoorde of zag hij niet. Naast het huis, waar mijnheer Kille man woonde, stond een veel groter huis met voor en achter een tuin. „Lawaai makers", zei mijnheer Killeman als je hem naar zijn buren vroeg en daarmee bedoelde hij de kinderen, die in dat huis en de tuin speelden. Kinderen vond hij eigenlijk net zo iets raars als bloemen en vogels. Op een avond, toen mijnheer Kille man van zijn kantoor kwam, stond er een klein meisje bij het hek van die tuin. Ze zag mijnheer Killeman en stak haar handje uit. Daar hield ze een bosje rozen in. „Die zijn voor u", zei ze. „U kijkt altijd zo treurig! Als u de rozen in een vaasje bij uw bord zet en 's nachts op het kastje naast uw bed, dan gaat u vast vrolijker kijken. Pro beert u het maar eens!" Mijnheer Killeman kreeg een kleur van boosheid. „Jij brutaal ding", zei hij en hij duwde haar hand met de rozen van zich af. Het meisje schrok ervan en liet het hele bosje vallen voor de voeten van mijnheer Killeman. Die werd nog bozer en zette zijn grote zwarte schoen er bovenop. Hij trapte ze helemaal kapot. „OöóöH.zei het meisje en de tranen schoten in haar ogen, toen ze die mooie rozen zó zag. „Die rommel", zei mijnheer Killeman en hij liep met grote passen naar zijn huis en smeet de deur achter zich dicht. Hij kon het niet helpen, maar aan tafel moest hij aldoor naar het glas naast zijn bord kijken. Daar hadden ze dus in moeten staan, dacht hij en tege lijk zag hij het treurige gezicht van het meisje. „Die rommel", zei hij gauw hardop om het te vergeten. Maar toen hij in bed lag en het licht uit wou doen, zag hij op het kastje naast zijn bed wéér een leeg glas en wéér dacht hij: daar hadden ze dus in moeten staan. Om het gezicht van het meisje niet meer te zien, deed hij gauw het licht uit en zei wel tien keer hardop: die rommel, die rommel, die rommel". „Zegt u dat wel", zei een stem aan het voeteneind van zijn bed. „wat een rommel!" Mijnheer Killeman schrok. „Wie is daar?" riep hij. „Weet je dat niet?" zei de stem, „ik ben het, mijnheer Killeman". „Maak geen grapjes, „bulderde mijn heer Killeman, „want ik ben zélf mijn heer Killeman". „Haha", zei die stem, „jij mijnheer Killeman? Je moest jezelf eens zien je lijkt helemaal niet op mijnheer Kille man. Doe het licht maar eens aan en kijk eens in de spiegel". Mijnheer Killeman knipte het licht aan. Voor hem stond een man die hij wel eens gezien had op straat, maar die hij altijd vlug voorbij was gelopen. „Bekijk nu jezelf maar eens", zei hij en hij hield mijnheer Killeman de scheerspiegel voor. Nog nooit in zijn leven was mijnheer Killeman zo ge schrokken, als toen hij in die spiegel keek. Hij zag een grote rode roos met handen en voeten eraan, die rechtop in zijn bed zat. Was dat wel een bed? Hij keek eens goed. Nee, nee, het laken was vloei papier, zoals om bloemen heen zit op een bloemenkar en onder zijn bed zaten vier wielen en achter zijn hoofd een handvat, dat die man tegenover hem beetpakte. Hij duwde de bloemenkar met de roos met handen en voeten er op, die vroeger het bed van mijnheer Killeman met mijnheer erin was ge weest, de straat op. „Rozen met handen en voeten", schreeuwde hij en hij duwde de kar langs de huizen. Het hart van mijnheer Killeman klopte als een wekker, want ze stonden stil bij het huis van zijn bu ren. Het kleine meisje was er ook weer. Ze stond bij het hek. „Dag bloe- menman!", riep ze vrolijk, maar toen ze dichterbij kwam en de bloemenman aankeek, schrok ze. „O", riep ze bang, „jij hebt het gezicht van mijnheer Killeman. Het lelijkste gezicht van de hele wereld!" „O, dat is niets", zei de bloemenman, „als je me eerr roos geeft, een mooie rode roos, gaat dat wel weer over. Ik zet hem naast me op tafel en 's nachts naast mijn bed". „Een rode roos?" zei het meisje. „Die heb ik niet, die heeft mijnheer Kille man kapot getrapt. Mag ik die?" Ze wees op de roos met handen en voeten, die op de kar zat. „Natuurlijk", zei de bloemenman, die het gezicht van mijn heer Killeman had. Hij nam de roos en gaf hem aan het meisje, die grote roos, die vroeger mijnbeer Killeman was ge weest. „Hier", zei ze, „nou geef ik hem aan jou, dan wordt je gezicht wel weer vro lijk!" Maar de bloemenman werd opeens helemaal mijnheer Killeman: hij duwde haar hand weg, de roos met handen en voeten viel op de straat. „O", schreeuw de de roos, want hij wist precies wat er nu gebeuren zou. Daar kwam die grote zwarte schoen al aan. Au, au, riep hij nog vóór hij wat voelde. „Mijnheer Killeman, mijnheer Kille man!" riep een stem. Mijnheer Kille man deed zijn ogen open. Hij was weer terug in zijn kamer, in zijn eigen bed en de lakens waren niet meer van vloeipapier. Onder het raam riep iemand zijn naam. Hij trok de gor dijnen open het was klaarlichte dag, de zon scheen en voor de ruit stond zijn kleine buurmeisje met één rode roos in haar hand. Toen hij het raam open deed, gooide ze die naar binnen en liep hard weg. „Probeert u het toch eens", riep ze. Toen mijnheer Killeman een half uurtje later naar buiten kwam, was hij een andere man. Dat had de roos naast zijn bord, die hij nu in zijn knoopsgat droeg, gedaan. Hij zwaaide met zijn wandelstok, keek naar de blauwe lucht en lachte om de merels. Toen hij langs de tuin van de buren kwam, rook hij er aan de bloemen. Tegen het kleine meisje boven voor het raam, zwaaide hij weer. Hij wees on de roos in zijn knoopsgat en riep. „Het heipt hoor!" „Morgen krijgt u er weer één", riep ze terug. „En voortaan iedere dag!" MIES BOUIIUYS Houd hem, jongens, houd hem, want daar gaat hij weer. heeft er iemand dan een touwtje? 'k Zie hem al niet meer. Pak dan toch wat je kan vinden: garen, koord of lint om hem er mee vast te binden. Haast je als de wind! Maak een ladder van je schouders, klim er bovenop: onderaan de sterke ouders, kleintjes in de top. En de aller-allerkleinste, nou goed opgepast, dat hij er niet net vandoor gaat bindt hem stevig vast. Wie, kom jij me nu nog vragen? Nee maar, die is goed! 't Is de zon, die alle dagen bij ons blijven moet. MIES BOUHUYS. In deze rechthoek staan vier plaats namen. Weet jij welke het zijn? Je begint steeds bij een dikke letter en dan ga je van hokje tot hokje, van links naar rechts of andersom, van boven naar beneden of ook andersom. r.j~ E E E E V A r E U N D E N E T R W A R H E L O D N E 1 D A L A n N R A Dit leuke wandtegeltje kun je zelf maken van boetseerklci. Maak eerst het tegeltje, dit mag ongeveer 2 cm dik zijn. Vervolgens maak je op een gladde ondergrond een dunne plak klei en snijdt hier de verschillende onder delen van de tekening uit. Deze stukjes moet je bevestigen als de klei nog voch tig is en even aandrukken. Laat het geheel een poos drogen en als het goed droog is kun je je tegeltje nog schilderen. Kies vooral leuke kleu ren. Doe je best en veel succes! lOOOOOOOcrx* .nrvvvTronrm nocfxxxiooooooooraxxxy i xxjcoooococc *x Deze zomer is te Oslo de Internationale Conferentie Diaconessenwerk gehouden. Nederland was vertegenwoordigd door ze ven afgevaardigden uit de kring der Be sturende Zusters en Landelijke Zusterraad. Voorts kwamen er twee Amsterdamse zie kenhuispredikanten, voorzitter en secreta ris van „Diakonia". Uit vrijwel alle landen van Europa, aan deze zijde van het IJze ren Gordijn, waren deelnemers gekomen. Ook uit Engeland, Amerika en Australië waren diaconessen aanwezig. Dr. Hauge uit Kopenhagen heeft gespro ken over „Diakonia in de kentering der tijden". In een uitvoerige analyse besprak hij de moeilijkheden, waarmede het diaco nessenwerk te kampen heeft. Hij stelde de vraag, of het werk der diaconessen zich niet te veel vastgelegd heeft op de verple ging in de ziekenhuizen en of de vorm, waarin het werk gebeurt, zich niet meer moet aanpassen aan de eisen van deze tijd. Het ligt voor de hand, dat de eerste vraag vooral de diaconessenhuizen op het vasteland bezighoudt. In Engeland en Amerika hebben de diaconessen van het begin af een ander werkterrein gevonden. De diacones ontvangt daar een theosofi sche opleiding op een „College" en vindt haar werk als hulp van een predikant in een gemeente. Zij neemt deel aan het jeugdwerk, de catechese en houdt gods dienstoefeningen. In Duitsland, maar ook in Nederland, handhaven wij nog steeds de oorspronkelijke vorm, waarmede Fliedner een begin gemaakt heeft. De diaconessen vormen een levens- en werkgemeenschap in het zogenaamde „Moederhuis". Door dit huis worden zij uitgezonden naar allerlei werkterreinen. In Nederland vindt men de diaconessen vooral in het ziekenhuis en in de wijkverpleging. Bij de discussie over dit referaat werd wel de noodzaak ingezien om aan het dia- conessenvak een zo breed mogelijk terrein i te geven en niet te zeer de oude tradities te handhaven, maar het algemeen gevoe len was toch, dat ook in de ziekenhuizen de mogelijkheid tot Evangelisatie aanwezig moet blijven. Al wordt de verpleegtijd steeds korter en het tempo van het werk steeds sneller, toch heeft de zuster een da gelijks contact met de patiënt en is daar door nog steeds in staat om niet alleen lichamelijk, maar ook moreel en godsdien stig de patiënt bij te staan. In aansluiting op dit referaat besprak dr. Johnson uit Oslo de samenwerking tus sen de arts, predikant en zuster. Uit eige ner ervaring vertelde hij hoe in het zieken huis te Oslo deze samenwerking georgani seerd is. De predikant woont de besprekin gen van de artsen bij en maakt met de dok ter een rondgang langs de zieken. De zus ters van de afdeling worden eveneens in de bespreking betrokken, zodat hier een vorm van teamwork gegroeid is, waarop vele ziekenhuizen jaloers kunnen zijn. Het is merkwaardig om te horen hoe in Noor wegen juist onder de artsen een groeiende belangstelling heerst voor het pastorale werk. Vele artsen zoeken weer contact met de kerk en nemen deel aan Bijbelstudie kringen. Als laatste spreker gaf-dr. Danell uit Zweden een overzicht van het vluchtelin genvraagstuk, dat vooral de kerken in Duitsland steeds sterker bezighoudt. Hij vertelde hoe de diaconessen bij het werk onder de vluchtelingen betrokken ziin. Op de laatste gedelegeerden-vergadering werd op verzoek van de Duitse diacones senhuizen de naam „Internationale Fede ratie" gewijzigd in „Oecumenische Bond" van Diaconessengemeenschappen „Diako nia", omdat het woord „Internationaal" voor Duitsland moeilijkheden meebrengt. Bovendien drukt het woord „Oecumenisch" beter de bedoeling van „Diakonia" uit. De conferentie werd bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Wereldraad van Kerken, terwijl de kerk in Noorwegen haar belangstelling toonde door afvaardi- t ging van twee bischoppen. Het gemeente bestuur van Oslo toonde zijn waardering voor het diaconessenwerk door alle deelne mers uit te nodigen tot een diner in het stadhuis, waar de waarnemende burge meester een toespraak hield. De conferen tie werd besloten met de viering van het Heilig Avondmaal. Op het Wereldcongres voor Katholieke Kerkmuziek, dat van 4 tot 10 October te Wenen gehouden zal worden, zullen zich twaalf van de beroemdste kerkkoren uit Europa laten horen. De uitvoeringen zullen gegeven worden in de Stephanskerk, de Burgkapel, de grote muziekzaal en in de Stiftskerken van Klosteraeuburg en Her- ligenkreuz. ROTSTEKENINGEN Te Nerpio zijn vele rotstekeningen ont dekt, die realistische figuren van mensen en dieren voorstellen. Deze vondst be tekent weer een verrijking van het reeds zo aanzienlijke bezit aan oudheidkundige schatten der Spaanse provincie Albacete. o 14 AUGUSTUS 1954 1838) de stad Dordrecht onder een mach tige wolkenlucht liggen. Daar is een ander gezicht op Dordrecht door Jan van Goyen (15961656), waarop geheel rechts het zo bekende profiel van deze stad zich af tekent, omspoeld door een windbewogen watervlakte, waaruit een bleek zonnetje zilveren vonken slaat. Een negentiende-eeuws schilderij van Verboekhoven, voorstellend een binnen komend zeilschip in Zeeuwse wateren, blijft gezien in dit gewest actueel. Het dichtst bij onze tijd staat W. B. Tho- len. Bijzonder fijn komt zijn kleurgevoel naar voren in „Buitenhaven van Veere". In lucht en water zag hij een mooie warm- grijze, omberachtige toon. Opmerkelijk waren nog een landschap van Poggenbeek, enige zeer mooie stukken van Gabriël en een Willem Maris, die met zijn „Melktijd in de weide" zijn gezegde: „Ik schilder geen koeien, ik schilder het daglicht!" op overtuigende wijze waar maakte. OTTO B. DE KAT DOOR DE RAAMPJES van de auto bus, die mij van Breskens naar Ijzen dijke brengt, zie ik het Zeeuws-Vlaam- se landschap in sterke, frisse kleuren terzijde van de weg liggen. Komt het doordat het één van die heel zeldzame zonnige dagen is in deze eindeloos lij kende reeks van vreugdeloos aaneen geregen regendagenof werd dit land speciaal bevoorrecht met kleuren van een warm en glanzend palet? Zo vol groen, met blauw-zwart in de schadu wen als hier de bietenvelden liggen ziet men ze elders niet. „Riviergezicht met jagers en hooibouw" door Salomon van Ruysdael (1600-1670) een van de mooiste der talrijke Nederlandse landschappen op de ten toonstelling, die deze zomermaanden in het vriendelijke raadhuis van het plaatsje IJzendijke in Zeeuws-V laande ren gehouden wordt. BIJ EEN BOCHT in de weg zie ik IJzen dijke liggen: rode daken, waaruit de stomp van een molen zonder wieken en twee kerken opsteken. De bus zwenkt een smalle dorpsstraat in en stopt op de Markt. De zuivere rechthoek van dit deftig dorpsplein wordt begrensd door een conglomeraat van oude en moderne architectuur. De laatste oorlogsmaanden lag IJzendijke onder het geschutsvuur der geallieerden en meer dan honderdvijftig huizen werden totaal ver nield. Het zijn de vele nieuwe huizen, die de bezoeker aan deze verwoesting herinne ren. De architecten hebben naar een har monieuze aansluiting met het oude ge streefd en zijn daarin goed geslaagd. Geheel links in de korte achterwand van het plein pronkt het mooie witte stad huis. Aan de lange zijde bleef het voorma lige gouvernementshuis gespaard. Het pla veisel van grijs-blauwe kinderhoofdjes wordt door banen gele baksteen onderbro ken. Het enige, dat zich op dit stenen veld verheft, is een ijl muziektentje waarvan de witgeschilderde ijzerornamenten zich speels tegen de gevel van het raadhuis aftekenen. Het plein is geheel verlaten. Als goedige, slapende monsters staan twee blauwe trac toren en één roodgeschilderde ordentelijk naast elkander. Verder is er niets dan stilte en zonlicht. Dezelfde heldere, vriendelijk-deftige sfeer, die men op de Markt gewaar wordt, hangt ook in IJzendijke's raadhuis, waar gedurende de zomermaanden een aantal schilderijen onder de verzameltitel „Neder land-Waterland" is bijeengebracht. BURGEMEESTER Van Bönninghausen heeft de heer B. de Geus van den Heuvel uit Loenen en de directies van enige Ne derlandse musea bereid gevonden een aantal Hollandse waterlandschappen voor deze tentoonstelling af te staan. In de met smaak uitgevoerde catalogus, waarin een deskundige beschouwing van W. Vooi-bey- tel-Cannenburg en een gedicht van Bertus Aafjes zijn opgenomen, maakte ik te uwen gerieve en pro memorie enige aantekenin gen, die ik hieronder uitwerk zonder de chronologische volgorde aan te houden, daar het onderwerp hier het verbindende (natte) element is. Direct werd ons Haarlemse oog getroffen door een goede bekende: het „Zicht op Haarlem uit het Noorder Spaarne" van Van Everdingen (eigendom van het Frans Halsmuseum). Dit chauvinistische trekje is echter gauw overwonnen, als we wat ver der kijken en genieten van de aandacht en liefde waarmee zovele Nederlandse schil ders hun land van het water onder de hoge hemel hebben gezien en uitgebeeld. In een gedempte kleur waarin een grijs-groen overheerst, schilderde Salomon van Ruys dael een rivieroever met hooibouw. Hel der en klaar zag Johannes Schotel (1797 Op 4 September zal de Maatschappij der „prijs voor Meesterschap" en de „Yam der Nederlandse Letterkunde in het Academie- Hoogtprijs". gebouw der Rijksuniversiteit te Leiden Op de agenda staan onder meer een haar jaarlijkse vergadering houden. voordracht van prof. dr. Jan Romein over Op deze vergadering zullen veertig „Het probleem der waarheid in de bio- nieuwe leden worden benoemd en twee graphie" en een herdenking van Betje prijzen worden uitgereikt, namelijk dë Wolff en Aagje Deken. Zonder enig ceremonieel is dezer dagen in het „Huis Van Looy" een tentoonstelling geopend, aie tot de belangrijkste mag worden gerekend van de kunstmanifestaties, welke tijdens het bewind van de heer H. P. Baard te Haarlem zijn georga niseerd: de nog tot 6 September durende exposi tie van schilderijen, aquarellen, tekeningen, hout sneden, boekwerken en albums van Frans Masereel. Masereel werd in 1889 te Blankenberghe in België geboren. Van 1916 tot 1921 woonde hij te Genève, waar hij zich met zijn houtsneden in dienst stelde van het pacifisme en het revolution- naire socialisme. Deze fel-satirische kunstenaar, die nauwe relaties onderhield met linksgerichte litteratoren, oefende grote invloed uit op de mo derne houtsnijkunst, van welke techniek hij zich gaarne en met grote virtuositeit bedient. Op pagina 5 van dit nummer vindt men enige voorbeelden van zijn fenomenaal vermogen op dit gebied, ontleend aan de cyclus „Mijn Urenboek" volgens velen zijn meesterwerk. De laatste jaren woont Masereel, die in 1920 ook begon te schilderen, in Parijs. Zijn kunst werd zeer gelukkig gekarakteriseerd door prof. dr. Louis Lebeer, con servator van het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek van België, in de inleiding tot de catologus. Professor Lebeer merkt daarin onder meer op: „Het zal steeds de schoonste titel van Masereel zijn en blijven, dat hij uitgegroeid is tot de universeel menselijke vertegenwoordiger van zijn tijd. Hij heeft de ge breken van zijn eeuw ontmaskerd zonder zijn toevlucht te nemen tot de caricatuur, hij heeft het beeld van de cosmopolitische grote stad geschapen, hij heeft de ma jesteit van het beton, de macht van het metaal, de brutaliteit van het kanon, de dwang van de bank, de spanningen van de fabriek, al de grootheden en de laag heden, de vreugden en de ellendige plagerijen van het leven verkondigd met een intensiteit, die de werkelijkheid verheft in de sfeer van het poëtische". Eigenlijk leven wij in de wereld der insecten. Als wij alle levende wezens van de wereld bij elkaar tellen, dan overtreffen de insecten in aantal verre weg alle anderen. Wat dit betreft hebben wij een planeet van insecten. Van deze insecten vormen de vliegen wel een van de gi-ootste orden. Door de gehele wereld en door alle eeuwen heeft men de vlieg bestreden. Het heeft echter niet mogen baten. Ongeslagen is de vlieg door de tijden heen met de mens meegetrokken. En niet alleen dit, de vlieg heeft ook de mens bestreden. Zelfs heden ten dage staat een enorm gebied, groter dan Europa, onder de dictatuur van dit insect. De Tsetsevlieg oefent de heerschappij uit over geheel midden-Afrika (zie kaart). De mens wordt door deze vlieg uit grote gebieden verjaagd. Hele dorpen worden door deze vlieg ontvolkt. Er zijn streken in Afrika, waar dier noch mens kan leven. Hier heerst de vlieg. De Tsetsevlieg veroorzaakt de zo gevreesde slaap ziekte, die mens en dier aantast. De ontwikkeling wordt door dit kleine insect tegengehouden, want de ploeg kan men in Afrika slechts gebruiken .in gebieden waar men deze vlieg voldoende kan be strijden. De inzet van trek en lastdieren wordt in tal van gevallen door deze in secten onmogelijk. Alleen de kuststroken en de gro tere steden weten de in vloed van de Tsetsevlieg te bestrijden, maar dieper in het binnenland heerst zij onbeperkt. Gehele stammen ver keren door deze vliegen in de diepste armoede, want iedere vorm van landbouw wordt onmogelijk gemaakt door het optreden van de slaapziekte, die begint met koorts en uitslag, om over te gaan in een slaaptoe stand, waarin de dood de mens of het dier overvalt. Jaarlijks vergt deze ziekte dan ook tienduizenden doden. Reeds jaren is men met de bestrijding van de vliegen en de ziekte bezig. Hele bossen zijn reeds om gekapt of verbrand in de strijd tegen het kleine in sect, want deze vliegen le ven in de schaduw van het gebladerte. Plaatselijk heeft men wel succes kun nen boeken, maar wat men hier won, ging elders weer verloren. Internationale samenwerking is nodig in de strijd tegen de vliegen. Dit heeft men ook wel in gezien en te Nairobi werd reeds een conferentie ge houden over de strijd legen de Tsetsevlieg. Nu wil men echter niets meer of minder dan egji complete luchtoorlog ont ketenen tegen deze vliegen. Er zijn plannen opgesteld en proefnemingen worden gedaan om de Tsetsevlieg op grote schaal te verdel gen. Immers alleen dan heeft men kans op werke lijk succes. Per parachute wil men bepaalde bommen afwerpen, die pas ontplof fen als zij de grond berei ken. Bij de ontploffing worden zeer grote hoeveel heden verdelgingsmiddelen verspreid, die de vliegen als het ware van onder af belagen. Vooreerst wil men deze methode in de Britse gebieden van Afrika toe passen. Men heeft echter het voornemen om, na ge bleken resultaat, in inter nationaal overleg het ge hele rijk van de Tsetsevlieg aan te vallen. Gebied waar de Tsetsevlieg heerst

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 11