niet handen
en voeten
NEDERLAND-WATERLAND
Luchtoorlog tegen de vliegen
£ett Yloo-ó
Wallie in de wei
M
L'l
Diaconessenwerk
Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Schilderijen zien
in IJzendijke
FRANS MASEREEL
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
PLAATSNAMEN
Kerkelijk leven
Kerkmuziek in Wenen
Er was eens een mijnheer, die nog
nooit vogels en bloemen had gezien.
Mijnheer Killeman heette hij. Dan was
hij blind, zul je zeggen, maar nee, mijn
heer Killeman was niet blind.
Als hij 's morgens naar zijn kantoor
liep, zag hij wel de straat en de hui
zen, maar nooit vogels of bloemen. Dat
kwam omdat hij ze niet wou zien. Hij
liep altijd maar te mopperen. Als het
mooi weer was mopperde hij over de
hitte, als het regende over zijn voeten,
die nat zouden worden, als het sneeuw
de over die smeerboel en als het vroor
over zijn koude vingers. Iets anders
hoorde of zag hij niet.
Naast het huis, waar mijnheer Kille
man woonde, stond een veel groter huis
met voor en achter een tuin. „Lawaai
makers", zei mijnheer Killeman als je
hem naar zijn buren vroeg en daarmee
bedoelde hij de kinderen, die in dat
huis en de tuin speelden. Kinderen
vond hij eigenlijk net zo iets raars als
bloemen en vogels.
Op een avond, toen mijnheer Kille
man van zijn kantoor kwam, stond er
een klein meisje bij het hek van die
tuin. Ze zag mijnheer Killeman en stak
haar handje uit. Daar hield ze een bosje
rozen in. „Die zijn voor u", zei ze. „U
kijkt altijd zo treurig! Als u de rozen
in een vaasje bij uw bord zet en
's nachts op het kastje naast uw bed,
dan gaat u vast vrolijker kijken. Pro
beert u het maar eens!"
Mijnheer Killeman kreeg een kleur
van boosheid. „Jij brutaal ding", zei hij
en hij duwde haar hand met de rozen
van zich af. Het meisje schrok ervan
en liet het hele bosje vallen voor de
voeten van mijnheer Killeman. Die
werd nog bozer en zette zijn grote
zwarte schoen er bovenop. Hij trapte
ze helemaal kapot. „OöóöH.zei het
meisje en de tranen schoten in haar
ogen, toen ze die mooie rozen zó zag.
„Die rommel", zei mijnheer Killeman
en hij liep met grote passen naar zijn
huis en smeet de deur achter zich dicht.
Hij kon het niet helpen, maar aan
tafel moest hij aldoor naar het glas
naast zijn bord kijken. Daar hadden ze
dus in moeten staan, dacht hij en tege
lijk zag hij het treurige gezicht van het
meisje. „Die rommel", zei hij gauw
hardop om het te vergeten. Maar toen
hij in bed lag en het licht uit wou doen,
zag hij op het kastje naast zijn bed
wéér een leeg glas en wéér dacht hij:
daar hadden ze dus in moeten staan.
Om het gezicht van het meisje niet
meer te zien, deed hij gauw het licht
uit en zei wel tien keer hardop: die
rommel, die rommel, die rommel".
„Zegt u dat wel", zei een stem aan
het voeteneind van zijn bed. „wat een
rommel!"
Mijnheer Killeman schrok. „Wie is
daar?" riep hij.
„Weet je dat niet?" zei de stem, „ik
ben het, mijnheer Killeman".
„Maak geen grapjes, „bulderde mijn
heer Killeman, „want ik ben zélf mijn
heer Killeman".
„Haha", zei die stem, „jij mijnheer
Killeman? Je moest jezelf eens zien
je lijkt helemaal niet op mijnheer Kille
man. Doe het licht maar eens aan en
kijk eens in de spiegel".
Mijnheer Killeman knipte het licht
aan. Voor hem stond een man die hij
wel eens gezien had op straat, maar
die hij altijd vlug voorbij was gelopen.
„Bekijk nu jezelf maar eens", zei hij
en hij hield mijnheer Killeman de
scheerspiegel voor. Nog nooit in zijn
leven was mijnheer Killeman zo ge
schrokken, als toen hij in die spiegel
keek. Hij zag een grote rode roos met
handen en voeten eraan, die rechtop in
zijn bed zat.
Was dat wel een bed? Hij keek eens
goed. Nee, nee, het laken was vloei
papier, zoals om bloemen heen zit op
een bloemenkar en onder zijn bed zaten
vier wielen en achter zijn hoofd een
handvat, dat die man tegenover hem
beetpakte. Hij duwde de bloemenkar
met de roos met handen en voeten er
op, die vroeger het bed van mijnheer
Killeman met mijnheer erin was ge
weest, de straat op.
„Rozen met handen en voeten",
schreeuwde hij en hij duwde de kar
langs de huizen. Het hart van mijnheer
Killeman klopte als een wekker, want
ze stonden stil bij het huis van zijn bu
ren. Het kleine meisje was er ook
weer. Ze stond bij het hek. „Dag bloe-
menman!", riep ze vrolijk, maar toen
ze dichterbij kwam en de bloemenman
aankeek, schrok ze. „O", riep ze bang,
„jij hebt het gezicht van mijnheer
Killeman. Het lelijkste gezicht van de
hele wereld!"
„O, dat is niets", zei de bloemenman,
„als je me eerr roos geeft, een mooie
rode roos, gaat dat wel weer over. Ik
zet hem naast me op tafel en 's nachts
naast mijn bed".
„Een rode roos?" zei het meisje. „Die
heb ik niet, die heeft mijnheer Kille
man kapot getrapt. Mag ik die?" Ze
wees op de roos met handen en voeten,
die op de kar zat. „Natuurlijk", zei de
bloemenman, die het gezicht van mijn
heer Killeman had. Hij nam de roos en
gaf hem aan het meisje, die grote roos,
die vroeger mijnbeer Killeman was ge
weest.
„Hier", zei ze, „nou geef ik hem aan
jou, dan wordt je gezicht wel weer vro
lijk!"
Maar de bloemenman werd opeens
helemaal mijnheer Killeman: hij duwde
haar hand weg, de roos met handen en
voeten viel op de straat. „O", schreeuw
de de roos, want hij wist precies wat er
nu gebeuren zou. Daar kwam die grote
zwarte schoen al aan. Au, au, riep hij
nog vóór hij wat voelde.
„Mijnheer Killeman, mijnheer Kille
man!" riep een stem. Mijnheer Kille
man deed zijn ogen open. Hij was weer
terug in zijn kamer, in zijn eigen bed
en de lakens waren niet meer van
vloeipapier. Onder het raam riep
iemand zijn naam. Hij trok de gor
dijnen open het was klaarlichte dag,
de zon scheen en voor de ruit stond zijn
kleine buurmeisje met één rode roos
in haar hand. Toen hij het raam open
deed, gooide ze die naar binnen en liep
hard weg. „Probeert u het toch eens",
riep ze.
Toen mijnheer Killeman een half
uurtje later naar buiten kwam, was hij
een andere man. Dat had de roos naast
zijn bord, die hij nu in zijn knoopsgat
droeg, gedaan. Hij zwaaide met zijn
wandelstok, keek naar de blauwe lucht
en lachte om de merels. Toen hij langs
de tuin van de buren kwam, rook hij
er aan de bloemen. Tegen het kleine
meisje boven voor het raam, zwaaide
hij weer. Hij wees on de roos in zijn
knoopsgat en riep. „Het heipt hoor!"
„Morgen krijgt u er weer één", riep
ze terug. „En voortaan iedere dag!"
MIES BOUIIUYS
Houd hem, jongens, houd hem,
want daar gaat hij weer.
heeft er iemand dan een touwtje?
'k Zie hem al niet meer.
Pak dan toch wat je kan vinden:
garen, koord of lint
om hem er mee vast te binden.
Haast je als de wind!
Maak een ladder van je schouders,
klim er bovenop:
onderaan de sterke ouders,
kleintjes in de top.
En de aller-allerkleinste,
nou goed opgepast,
dat hij er niet net vandoor gaat
bindt hem stevig vast.
Wie, kom jij me nu nog vragen?
Nee maar, die is goed!
't Is de zon, die alle dagen
bij ons blijven moet.
MIES BOUHUYS.
In deze rechthoek staan vier plaats
namen. Weet jij welke het zijn?
Je begint steeds bij een dikke letter
en dan ga je van hokje tot hokje, van
links naar rechts of andersom, van
boven naar beneden of ook andersom.
r.j~
E
E
E
E
V
A
r
E
U
N
D
E
N
E
T
R
W
A
R
H
E
L
O
D
N
E
1
D
A
L
A
n
N
R
A
Dit leuke wandtegeltje kun je zelf
maken van boetseerklci. Maak eerst
het tegeltje, dit mag ongeveer 2 cm
dik zijn. Vervolgens maak je op een
gladde ondergrond een dunne plak klei
en snijdt hier de verschillende onder
delen van de tekening uit. Deze stukjes
moet je bevestigen als de klei nog voch
tig is en even aandrukken.
Laat het geheel een poos drogen en
als het goed droog is kun je je tegeltje
nog schilderen. Kies vooral leuke kleu
ren. Doe je best en veel succes!
lOOOOOOOcrx* .nrvvvTronrm
nocfxxxiooooooooraxxxy i
xxjcoooococc *x
Deze zomer is te Oslo de Internationale
Conferentie Diaconessenwerk gehouden.
Nederland was vertegenwoordigd door ze
ven afgevaardigden uit de kring der Be
sturende Zusters en Landelijke Zusterraad.
Voorts kwamen er twee Amsterdamse zie
kenhuispredikanten, voorzitter en secreta
ris van „Diakonia". Uit vrijwel alle landen
van Europa, aan deze zijde van het IJze
ren Gordijn, waren deelnemers gekomen.
Ook uit Engeland, Amerika en Australië
waren diaconessen aanwezig.
Dr. Hauge uit Kopenhagen heeft gespro
ken over „Diakonia in de kentering der
tijden". In een uitvoerige analyse besprak
hij de moeilijkheden, waarmede het diaco
nessenwerk te kampen heeft. Hij stelde de
vraag, of het werk der diaconessen zich
niet te veel vastgelegd heeft op de verple
ging in de ziekenhuizen en of de vorm,
waarin het werk gebeurt, zich niet meer
moet aanpassen aan de eisen van deze
tijd.
Het ligt voor de hand, dat de eerste
vraag vooral de diaconessenhuizen op het
vasteland bezighoudt. In Engeland en
Amerika hebben de diaconessen van het
begin af een ander werkterrein gevonden.
De diacones ontvangt daar een theosofi
sche opleiding op een „College" en vindt
haar werk als hulp van een predikant in
een gemeente. Zij neemt deel aan het
jeugdwerk, de catechese en houdt gods
dienstoefeningen. In Duitsland, maar ook
in Nederland, handhaven wij nog steeds de
oorspronkelijke vorm, waarmede Fliedner
een begin gemaakt heeft. De diaconessen
vormen een levens- en werkgemeenschap
in het zogenaamde „Moederhuis". Door dit
huis worden zij uitgezonden naar allerlei
werkterreinen. In Nederland vindt men de
diaconessen vooral in het ziekenhuis en in
de wijkverpleging.
Bij de discussie over dit referaat werd
wel de noodzaak ingezien om aan het dia-
conessenvak een zo breed mogelijk terrein
i te geven en niet te zeer de oude tradities
te handhaven, maar het algemeen gevoe
len was toch, dat ook in de ziekenhuizen
de mogelijkheid tot Evangelisatie aanwezig
moet blijven. Al wordt de verpleegtijd
steeds korter en het tempo van het werk
steeds sneller, toch heeft de zuster een da
gelijks contact met de patiënt en is daar
door nog steeds in staat om niet alleen
lichamelijk, maar ook moreel en godsdien
stig de patiënt bij te staan.
In aansluiting op dit referaat besprak
dr. Johnson uit Oslo de samenwerking tus
sen de arts, predikant en zuster. Uit eige
ner ervaring vertelde hij hoe in het zieken
huis te Oslo deze samenwerking georgani
seerd is. De predikant woont de besprekin
gen van de artsen bij en maakt met de dok
ter een rondgang langs de zieken. De zus
ters van de afdeling worden eveneens in
de bespreking betrokken, zodat hier een
vorm van teamwork gegroeid is, waarop
vele ziekenhuizen jaloers kunnen zijn. Het
is merkwaardig om te horen hoe in Noor
wegen juist onder de artsen een groeiende
belangstelling heerst voor het pastorale
werk. Vele artsen zoeken weer contact met
de kerk en nemen deel aan Bijbelstudie
kringen.
Als laatste spreker gaf-dr. Danell uit
Zweden een overzicht van het vluchtelin
genvraagstuk, dat vooral de kerken in
Duitsland steeds sterker bezighoudt. Hij
vertelde hoe de diaconessen bij het werk
onder de vluchtelingen betrokken ziin.
Op de laatste gedelegeerden-vergadering
werd op verzoek van de Duitse diacones
senhuizen de naam „Internationale Fede
ratie" gewijzigd in „Oecumenische Bond"
van Diaconessengemeenschappen „Diako
nia", omdat het woord „Internationaal"
voor Duitsland moeilijkheden meebrengt.
Bovendien drukt het woord „Oecumenisch"
beter de bedoeling van „Diakonia" uit.
De conferentie werd bijgewoond door
een vertegenwoordiger van de Wereldraad
van Kerken, terwijl de kerk in Noorwegen
haar belangstelling toonde door afvaardi- t
ging van twee bischoppen. Het gemeente
bestuur van Oslo toonde zijn waardering
voor het diaconessenwerk door alle deelne
mers uit te nodigen tot een diner in het
stadhuis, waar de waarnemende burge
meester een toespraak hield. De conferen
tie werd besloten met de viering van het
Heilig Avondmaal.
Op het Wereldcongres voor Katholieke
Kerkmuziek, dat van 4 tot 10 October te
Wenen gehouden zal worden, zullen zich
twaalf van de beroemdste kerkkoren uit
Europa laten horen. De uitvoeringen zullen
gegeven worden in de Stephanskerk, de
Burgkapel, de grote muziekzaal en in de
Stiftskerken van Klosteraeuburg en Her-
ligenkreuz.
ROTSTEKENINGEN
Te Nerpio zijn vele rotstekeningen ont
dekt, die realistische figuren van mensen
en dieren voorstellen. Deze vondst be
tekent weer een verrijking van het reeds
zo aanzienlijke bezit aan oudheidkundige
schatten der Spaanse provincie Albacete. o
14 AUGUSTUS 1954
1838) de stad Dordrecht onder een mach
tige wolkenlucht liggen. Daar is een ander
gezicht op Dordrecht door Jan van Goyen
(15961656), waarop geheel rechts het zo
bekende profiel van deze stad zich af
tekent, omspoeld door een windbewogen
watervlakte, waaruit een bleek zonnetje
zilveren vonken slaat.
Een negentiende-eeuws schilderij van
Verboekhoven, voorstellend een binnen
komend zeilschip in Zeeuwse wateren,
blijft gezien in dit gewest actueel.
Het dichtst bij onze tijd staat W. B. Tho-
len. Bijzonder fijn komt zijn kleurgevoel
naar voren in „Buitenhaven van Veere".
In lucht en water zag hij een mooie warm-
grijze, omberachtige toon.
Opmerkelijk waren nog een landschap
van Poggenbeek, enige zeer mooie stukken
van Gabriël en een Willem Maris, die met
zijn „Melktijd in de weide" zijn gezegde:
„Ik schilder geen koeien, ik schilder het
daglicht!" op overtuigende wijze waar
maakte. OTTO B. DE KAT
DOOR DE RAAMPJES van de auto
bus, die mij van Breskens naar Ijzen
dijke brengt, zie ik het Zeeuws-Vlaam-
se landschap in sterke, frisse kleuren
terzijde van de weg liggen. Komt het
doordat het één van die heel zeldzame
zonnige dagen is in deze eindeloos lij
kende reeks van vreugdeloos aaneen
geregen regendagenof werd dit land
speciaal bevoorrecht met kleuren van
een warm en glanzend palet? Zo vol
groen, met blauw-zwart in de schadu
wen als hier de bietenvelden liggen
ziet men ze elders niet.
„Riviergezicht met jagers en hooibouw"
door Salomon van Ruysdael (1600-1670)
een van de mooiste der talrijke
Nederlandse landschappen op de ten
toonstelling, die deze zomermaanden in
het vriendelijke raadhuis van het
plaatsje IJzendijke in Zeeuws-V laande
ren gehouden wordt.
BIJ EEN BOCHT in de weg zie ik IJzen
dijke liggen: rode daken, waaruit de stomp
van een molen zonder wieken en twee
kerken opsteken. De bus zwenkt een smalle
dorpsstraat in en stopt op de Markt. De
zuivere rechthoek van dit deftig dorpsplein
wordt begrensd door een conglomeraat van
oude en moderne architectuur. De laatste
oorlogsmaanden lag IJzendijke onder het
geschutsvuur der geallieerden en meer dan
honderdvijftig huizen werden totaal ver
nield. Het zijn de vele nieuwe huizen, die
de bezoeker aan deze verwoesting herinne
ren. De architecten hebben naar een har
monieuze aansluiting met het oude ge
streefd en zijn daarin goed geslaagd.
Geheel links in de korte achterwand
van het plein pronkt het mooie witte stad
huis. Aan de lange zijde bleef het voorma
lige gouvernementshuis gespaard. Het pla
veisel van grijs-blauwe kinderhoofdjes
wordt door banen gele baksteen onderbro
ken. Het enige, dat zich op dit stenen veld
verheft, is een ijl muziektentje waarvan de
witgeschilderde ijzerornamenten zich speels
tegen de gevel van het raadhuis aftekenen.
Het plein is geheel verlaten. Als goedige,
slapende monsters staan twee blauwe trac
toren en één roodgeschilderde ordentelijk
naast elkander. Verder is er niets dan
stilte en zonlicht.
Dezelfde heldere, vriendelijk-deftige
sfeer, die men op de Markt gewaar wordt,
hangt ook in IJzendijke's raadhuis, waar
gedurende de zomermaanden een aantal
schilderijen onder de verzameltitel „Neder
land-Waterland" is bijeengebracht.
BURGEMEESTER Van Bönninghausen
heeft de heer B. de Geus van den Heuvel
uit Loenen en de directies van enige Ne
derlandse musea bereid gevonden een
aantal Hollandse waterlandschappen voor
deze tentoonstelling af te staan. In de met
smaak uitgevoerde catalogus, waarin een
deskundige beschouwing van W. Vooi-bey-
tel-Cannenburg en een gedicht van Bertus
Aafjes zijn opgenomen, maakte ik te uwen
gerieve en pro memorie enige aantekenin
gen, die ik hieronder uitwerk zonder de
chronologische volgorde aan te houden,
daar het onderwerp hier het verbindende
(natte) element is.
Direct werd ons Haarlemse oog getroffen
door een goede bekende: het „Zicht op
Haarlem uit het Noorder Spaarne" van
Van Everdingen (eigendom van het Frans
Halsmuseum). Dit chauvinistische trekje is
echter gauw overwonnen, als we wat ver
der kijken en genieten van de aandacht en
liefde waarmee zovele Nederlandse schil
ders hun land van het water onder de hoge
hemel hebben gezien en uitgebeeld. In een
gedempte kleur waarin een grijs-groen
overheerst, schilderde Salomon van Ruys
dael een rivieroever met hooibouw. Hel
der en klaar zag Johannes Schotel (1797
Op 4 September zal de Maatschappij der „prijs voor Meesterschap" en de „Yam der
Nederlandse Letterkunde in het Academie- Hoogtprijs".
gebouw der Rijksuniversiteit te Leiden Op de agenda staan onder meer een
haar jaarlijkse vergadering houden. voordracht van prof. dr. Jan Romein over
Op deze vergadering zullen veertig „Het probleem der waarheid in de bio-
nieuwe leden worden benoemd en twee graphie" en een herdenking van Betje
prijzen worden uitgereikt, namelijk dë Wolff en Aagje Deken.
Zonder enig ceremonieel is dezer dagen in het
„Huis Van Looy" een tentoonstelling geopend, aie
tot de belangrijkste mag worden gerekend van
de kunstmanifestaties, welke tijdens het bewind
van de heer H. P. Baard te Haarlem zijn georga
niseerd: de nog tot 6 September durende exposi
tie van schilderijen, aquarellen, tekeningen, hout
sneden, boekwerken en albums van Frans
Masereel.
Masereel werd in 1889 te Blankenberghe in
België geboren. Van 1916 tot 1921 woonde hij te
Genève, waar hij zich met zijn houtsneden in
dienst stelde van het pacifisme en het revolution-
naire socialisme. Deze fel-satirische kunstenaar,
die nauwe relaties onderhield met linksgerichte
litteratoren, oefende grote invloed uit op de mo
derne houtsnijkunst, van welke techniek hij zich
gaarne en met grote virtuositeit bedient. Op pagina 5 van dit nummer vindt men
enige voorbeelden van zijn fenomenaal vermogen op dit gebied, ontleend aan de
cyclus „Mijn Urenboek" volgens velen zijn meesterwerk.
De laatste jaren woont Masereel, die in 1920 ook begon te schilderen, in Parijs.
Zijn kunst werd zeer gelukkig gekarakteriseerd door prof. dr. Louis Lebeer, con
servator van het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek van België, in de
inleiding tot de catologus. Professor Lebeer merkt daarin onder meer op:
„Het zal steeds de schoonste titel van Masereel zijn en blijven, dat hij uitgegroeid
is tot de universeel menselijke vertegenwoordiger van zijn tijd. Hij heeft de ge
breken van zijn eeuw ontmaskerd zonder zijn toevlucht te nemen tot de caricatuur,
hij heeft het beeld van de cosmopolitische grote stad geschapen, hij heeft de ma
jesteit van het beton, de macht van het metaal, de brutaliteit van het kanon, de
dwang van de bank, de spanningen van de fabriek, al de grootheden en de laag
heden, de vreugden en de ellendige plagerijen van het leven verkondigd met een
intensiteit, die de werkelijkheid verheft in de sfeer van het poëtische".
Eigenlijk leven wij in de wereld der insecten. Als
wij alle levende wezens van de wereld bij elkaar
tellen, dan overtreffen de insecten in aantal verre
weg alle anderen. Wat dit betreft hebben wij een
planeet van insecten. Van deze insecten vormen
de vliegen wel een van de gi-ootste orden. Door de
gehele wereld en door alle eeuwen heeft men de
vlieg bestreden. Het heeft echter niet mogen baten.
Ongeslagen is de vlieg door de tijden heen met de
mens meegetrokken. En niet alleen dit, de vlieg
heeft ook de mens bestreden. Zelfs heden ten dage
staat een enorm gebied, groter dan Europa, onder
de dictatuur van dit insect. De Tsetsevlieg oefent
de heerschappij uit over geheel midden-Afrika
(zie kaart). De mens wordt door deze vlieg uit
grote gebieden verjaagd. Hele dorpen worden door
deze vlieg ontvolkt. Er zijn streken in Afrika, waar
dier noch mens kan leven. Hier heerst de vlieg. De
Tsetsevlieg veroorzaakt de zo gevreesde slaap
ziekte, die mens en dier aantast. De ontwikkeling
wordt door dit kleine insect tegengehouden, want
de ploeg kan men in Afrika slechts gebruiken .in
gebieden waar men deze
vlieg voldoende kan be
strijden. De inzet van trek
en lastdieren wordt in tal
van gevallen door deze in
secten onmogelijk. Alleen
de kuststroken en de gro
tere steden weten de in
vloed van de Tsetsevlieg
te bestrijden, maar dieper
in het binnenland heerst
zij onbeperkt.
Gehele stammen ver
keren door deze vliegen in
de diepste armoede, want
iedere vorm van landbouw
wordt onmogelijk gemaakt
door het optreden van de
slaapziekte, die begint met
koorts en uitslag, om over
te gaan in een slaaptoe
stand, waarin de dood de
mens of het dier overvalt.
Jaarlijks vergt deze ziekte
dan ook tienduizenden
doden. Reeds jaren is men
met de bestrijding van de
vliegen en de ziekte bezig.
Hele bossen zijn reeds om
gekapt of verbrand in de
strijd tegen het kleine in
sect, want deze vliegen le
ven in de schaduw van
het gebladerte. Plaatselijk
heeft men wel succes kun
nen boeken, maar wat men
hier won, ging elders weer
verloren. Internationale
samenwerking is nodig in
de strijd tegen de vliegen.
Dit heeft men ook wel in
gezien en te Nairobi werd
reeds een conferentie ge
houden over de strijd legen
de Tsetsevlieg.
Nu wil men echter niets
meer of minder dan egji
complete luchtoorlog ont
ketenen tegen deze vliegen.
Er zijn plannen opgesteld
en proefnemingen worden
gedaan om de Tsetsevlieg
op grote schaal te verdel
gen. Immers alleen dan
heeft men kans op werke
lijk succes. Per parachute
wil men bepaalde bommen
afwerpen, die pas ontplof
fen als zij de grond berei
ken. Bij de ontploffing
worden zeer grote hoeveel
heden verdelgingsmiddelen
verspreid, die de vliegen
als het ware van onder af
belagen. Vooreerst wil men
deze methode in de Britse
gebieden van Afrika toe
passen. Men heeft echter
het voornemen om, na ge
bleken resultaat, in inter
nationaal overleg het ge
hele rijk van de Tsetsevlieg
aan te vallen.
Gebied waar de Tsetsevlieg heerst