De trotse vader Over Melle De lege stad EEN NOG ONVOLDOENDE GEWAARDEERD TALENT Franse paragraaf Gevaarlijke tochten per kano Tekeningen van Constantin Guys in ziin Zeeuwse geboortestad De schrijver F. C. Terborgh Litteraire Kanttekeningen Dierbare vrienden Kort verhaal door Jack Trevor Story In eerste kwartaal 12.830 Amerikanen zagen Amsterdam Prachtige ongekend volledige expositie De meester van de Laërtes BOOOaMOOaKOO«KKXXXXX>>X>MOOXOOOa'X*DOÖOCOOOC»OaX>30000COa>DODC1000COC>DOOOCX>C)(XOOC<: ALS MELLE gaat tekenen (of schil deren) wacht hem steeds weer een ver rassing, want hij weet van te voren niet in welke hoek van het papier hij zal beginnen, evenmin als hij weet in welke hoek hij zal eindigen. Hij „schrijft" door, bladen vol. Als er genoeg bladen zijn, bindt hij ze in en heeft Melle weer een boek gemaakt. Een boek vol metlaten we zeg gen met Melle. Want zodra we trachten met meer pretentie te schrijven, zakt de grond plotseling onder de voeten weg. Een boek gevuld metOok het ant woord van hen, die het ernstig bestu deren: psychiaters, dokters, een profes sor in de anatomie in Londen, een taal geleerde in Zuid-Afrika, zal heel voor zichtig zijn gesteld, want hun belang stelling voor dat werk is sinds zij het voor de eerste keer zagen niet afge nomen. Een boek gevuld met.... Als Melle wat meer uiterlijke aggressiviteit had bezeten, zou hij wellicht zijn schouders hebben opgetrokken, terwijl hij zei: „Ik weet het niet, maar wat ik maak vind ik het mooiste op de wereld." Melle is een visionnaire surrealist, zoals hij zelf zegt. Tekenen is voor hem een noodzaak. Als hij beschikken zou over een talent om zijn gevoelens onder woorden te brengen, zou hij vermoede lijk schrijver zijn geworden. Wat hij echter met lijnen en kleuren tot stand brengt, bevredigt hem volkomen. Hij voelt dat er bevrediging is, maar hij weet niet waardoor zij wordt gevormd. Deze betrekkelijke onzekerheid is voor Melle echter van geen gewicht. „Ik heb geen probleem in mijn werk, soms schikt een materiaal zich niet naar mijn wil, dat is alles." Hetgeen betekent, dat hij het verkeerde materiaal heeft gekozen, niet de verkeerde wil. Omdat de oorsprong van Melle's teken drift in zijn werk voor hem verborgen blijft, omdat Melle geen drift bezit tot die oorsprong door te dringen, omdat hij slechts zijn gevoelens wil neerzetten, zijn een menigte van problemen, die op de weg van zovele kunstenaars mee sturen, voor Melle geen problemen meer. Ook voor hem geldt wat voor Lange- weg geldt: hij laat zijn drift niet aan banden leggen door enige technische régel. Zijn ideaal ligt anders. „Bij de beoordeling van mijn werk ben ik streng. Iedere tekening gaat een paar dagen in observatie. Als zij dan nog de gevoels- toestand kan oproepen als die, waarin ik haar maakte, blijft zij behouden. Anders gaat het niet door." Dat be tekent, de prullemand. De strikt per soonlijke gevoelens, die achter deze norm staan, maken ieder volgend woord er over tot een nutteloos gissen. HIERNA WEKT HET wellicht enige bevreemding, dat Melle een scherpe scheiding maakt tussen schilderen en tekenen, dat zijn opvatting hieromtrent dezelfde is als die van Broer, een realist, waarover ik een vorige keer schreef. „Tekenen en schilderen," zegt Melle, „hebben niets met elkaar te maken. Een tekening is schrift, veel directer dan een schilderij. Een tekening is goed of slecht. Een, in welk opzicht ook, zwak schilderij kan worden gered door de kleur." Dat deze overtuiging voor Melle van gewicht is, wordt bewezen door het feit, dat hij in zijn atelier aan de Am- steldijk alleen schildert. „Ik geloof zelfs, dat er geen potlood te vinden is." En dat hij in zijn woning aan de Weteringschans alleen tekent. Melle (hij heet eigenlijk Oldeboerigter en Melle is zijn voornaam) heeft nooit les gehad. Van 1930 tot 1945 was hij typograaf-opmaker bij de Arbeiders pers. In die tijd tekende hij al en de toenmalige tekenaar van Het Volk Albert Funke Küpper moedigde hem aan: doorgaan en nooit les nemen. Hieraan heeft Melle zich gehouden en na de oorlog voelde hij zich sterk genoeg de sprong in het vrije beroep te wagen. J. V. XO'YYV>OOOOOtX>OOOOOaDOaX>CÖOOOOOC>?CCXXXXXXX>DOOOOO£OCÖOOOOCiC^^ IK GA WEL met hem uit. 't Is lekker weer. Laat dat kind ook eens van de zon genieten. Nauwelijks had Walter deze woorden ge zegd, of hij had er al spijt van. Maar het was nu eenmaal beloofd en zijn vrouw was de kamer al uit. Hij richtte zijn hoofd dus hoog op en slaag de er in met de wijsvinger van zijn linker hand, die hij in de zak van zijn colbertje had gestoken, de kinderwagen door het tuinhekje te manoeuvreren. Nogal handig verzonnen, vond hij. Het leek er nu op als of iemand anders de wagen voortduwde en hij er naast liep. Toen hij een pakje sigaretten ging kopen, liet hij de wagen voor de winkel staan. En kele ogenblikken later stond hij weer op straat, stak zijn arm onder de glanzend verchroomde buis door en trok zo de wa gen met zich mee. Het was nu gemakkelij ker, de wagen liep zelfs beter. Rijden met een kinderwagen was bepaald een kunst! Hij zou het Edith eens voordoen als ze weer begon te klagen over kramp in haar ar men „Waar blijft u nou?' Plotseling hoorde hij achter zich de opge wonden gil van een vrouw. Hé, daar! Kinderrover! Waar gaat u met m'n kleine Dinky heen? Blijf staan! Walter stond als aan de grond genageld. Een grote, met kersen versierde hoed vloog hem voorbij en dook in de kinderwagen. Hoe durft u er met mijn baby vandoor te gaan! MaarWalter keek voor het eerst sedert hij van huis was gegaan in de wa gen. Hij kon er geen eed op doen dat het niet z ij n baby was al die jonge kinde deren leken sprekend op elkaar maar het was in ieder geval niet de kinderwa gen, die hij voor de winkel had laten staan. Ik ben er waarschijnlijk zonder er bij na te denken mee weggeredenIk hoop dat u kunt begrijpen. De vrouw begreep het gelukkig. Ze glim lachte althans flauwtjes. Ik heb voor de winkel nog een andere wagen zien staan. Groen soms? Walter knikte. Samen liepen ze terug. In derdaad stond de groene kinderwagen er nog, veilig en wel. De vrouw zei: Mag ik de kleine eens zien? Er was echter geen baby! Walter kreeg een wezenloze uitdrukking. Misschien hebben ze hem naar binnen gehaald, zei de vrouw, 't Kind kan zijn gaan huilen. Maar de baby was ook niet in de winkel! Walter werd doodsbang. Het zou al geen goede beurt zyn geweest om met de ver keerde baby thuis te komen, maar om zón der baby terug te keren HIJ BELDE de politie op. Sedert de nacht, dat het kereltje geboren was, had hij zich nog nooit zó ongerust gevoeld Maakt u zich maar geen zorgen, zei en kele ogenblikken later een politie-agent, die zelf al zes keer vader was. Het kind kan nog niet ver weg zijn. Hoe ziet het er uit? Donker? Blond? Kaal, zoals ik? Hoeveel weegt het? Walter werd moedeloos. U kunt dat be ter aan m'n vrouw vragen, zei hij. Even later liep h(j achter de lege kinder wagen aan, tchwijl de politie-auto hem Parijs, Augustus, .Er is nu geen Parijzenaar meer in de stad, zoals dat heet. De gehele bevolking is op vacantie, met achterlating van enige corveeërs, die het toeristenverkeer behartigen. Links en rechts gaan de bakkerswinkels dicht: de ramen worden met grote armzwaaien wit gekalkt en een kaartje op de deur geeft aan dat dit een maand zo blijft. De meeste theaters zijn dicht en men zou tevergeefs proberen iemand op te bellen op zijn kan toor: hij komt pas in September terug. De corveediensten eisen meer mensen op dan het lijkt, maar het is verbazend zoveel Engels als er gesproken wordt; er zijn het hele jaar door altijd Aziaten en Afrikanen op de caféterrassen, maar nu praten die ook ineens Engels. De Amerikanen zijn de enigen, die men altijd van een afstand kan identificeren: meisjes met slap haar en op platte schoenen, kortgeknipte jongens die van aanpakken willen weten. De Engelsen herkent men vaak pas als zij praten soms eerder, aan hun zware kleren, maar meestal wanneer zij zich tot de kelner richtten in een Frans, dat zij spreken zo als men iemands overtuiging respecteert. Verder zijn er de Hollanders, die met de andere Noorderlingen een onmisbare ge zondheid gemeen hebben, die meer in hun gebeente dan in hun vlees gevestigd lijkt. Hoe talrijk de toeristen ook zijn, men zou toch geen ogenblik kunnen denken dat zij de plaatsen van de reizende Fransen heb ben ingenomen: men ziet nu saamhorige groepen tegen een achtergrond van café's en groepen inwoners horen altijd eerder bij de achtergrond dan bij elkaar. De opval lendste groep is het gezin, dat de Fransen zelf zelden op een terras vertonen. Sommi ge van die formaties etsen zich in de her innering, zoals het Amerikaanse gezin dat een overdekt terras kwam opstuiven, toen het op een avond plotseling hard begon te regenen. De vader was alleen op de rug te zien, maar de moeder en een zoon en dochter van studentenleeftjjd vertoonden zich van voren; zij lachten voortdurend uit bundig, voornamelijk om het laatste lid van het gezelschap, een nagekomen zoontje, ijs lepelend uit een glaasje, dat het op zijn knieën hield, blijkbaar een stroom van ter- ribele aardigheden uitwerpend. Gevijven waren zij zo luid en in zichzelf besloten, dat zij een eiland van vrolijkheid vormden op het terras. Zo leek het tenminste, maar toen zij opstonden zag men de vader van voren, die er uitzag, alsof hij zich slechts verheugde op de beursberichten in het ochtendblad. De hele indruk van het gezel schap moest herzien worden. Daarna stond de wat afwezige blik van de dochter in het midden van het beeld: zij was de enige die misschien kon ontsnappen, zij lachte met wat reserve. Alleen in noodgevallen komt het Franse leven nog door het tocristendécor heen, zo als bleek toen dezer dagen een toeterende en ronkende brandweerauto zich tegen de verkeerslichten in over de Boulevard St. Michel haastte. Deze zwenkte naar de stoeprand bij een overhemdenwinkel, waar de sterke mannen er afsprongen en na een korte waarneming de breekijzers sloegen aan een helder verlichte kleine vitrine tus sen twee etalages, bevattende drie keurig geplooide korte broeken in verschillende tinten. Uit de voorbijgangers stelde zich publiek samen, twee agenten bakenden het arbeidsveld van de brandweerlieden af en weigerden iedere inlichting. De vitrine weerstond de ijzers nog steeds, toen na een minuut of vijf zich door de toeschouwers een grijze heer drong, die recht meende te hebben op een uitleg. „Wilt u dan wel eens niet zo dringen", zei de agent. „Ik vraag alleen waarom die vitrine open moet". „Ja, maar u dringt, u hindert het werk. Haha! Dat gaat hier een beetje staan drin gen, terwijl de brandweer aan het werk is". De agent keek het publiek rond met de lach van hen, die het gelijk aan hun zijde hebben. Toen hy kon aannemen dat nie mand daar tegenwerpingen op wist, liet hij uit zijn mondhoek vallen, zonder de vra ger aan te zien: „Er is een prijskaartje op een lamp gevallen". Even later ging de vitrine krakend open, juist toen er een loeiende ladderwagen aan de stoep tot stilstand kwam. De drie korte broeken werden onder protectoraat van de brandweer gesteld. volgde. Twee katten, een hond en een gro te troep mensen hadden zich bij de vreem de processie aangesloten. ZIJN VROUW KWAM hem bij het tuin hekje tegemoet. De politie-agent schoof z'n pet naar achteren en krabbelde op zijn ka le hoofd. Edith had de baby op haar arm. Een loodzware last viel Walter van de schoudesr! Sufferd, zei Edith lachend. Waarom moest je ook zo trots als een pauw weglo pen met je neus in de wind'en niet eerst in de wagen kijken? Je gaf me niet eens tyd om het kind uit de wieg te halen! Walter Frentz, journalist, kanokam pioen, bergbeklimmer en cinéast brengt te oordelen naar zijn bij de uitgeverij „De Kern" te Amsterdam verschenen boekje „Kano's, klippen en ravijnen" zijn vacanties door op de berg rivieren van Centraal en Zuid-Europa. In zijn kanootje doorkruiste hij de Jura, Alpen, de Balkan, Spanje, Frank rijk en voorts alle landen, waar maar woeste stromen aanwezig zijn, die zich langs huizenhoge rotsen en door diepe dalen slingeren. Van deze tochten maakte hij (met een dertigtal foto's) een systematisch ingedeelde gids, ver taald door W. N. Ferni, die de lezer een uitstekend beelc. geeft van de avon turen, welke men in een klein bootje temidden van watervallen en stroom versnellingen kan beleven. Of zijn dikwijls uitermate gevaar lijke tochten echter stimulerend zullen werken op de Nederlandse kanovaar der, die de rustige rivieren en kanalen in ons land gewend is, menen wij even wel toch te moeten betwijfelen. Als een nietig vlekje dobbert de kano in de buurt van Le Pont d'Arc Volgens gegevens van het bekende reis bureau „The American Express Company" blijft het aantal Amerikaanse toeristen in Europa toenemen. De uitgaven van de toeristen in Europese landen worden ech ter iets minder. Uit een overzicht van zeventien populaire toeristencentra blijkt dat er meer Amerikanen dan verleden jaar zijn in: Parijs, Dublin, Edinburgh, Kopen hagen en ongeveer evenveel Ln Londen, Madrid, Rome, Florence, Cannes, Amster dam en Athene. Minder Amerikaanse toe risten dan in 1953 trokken: Brussel, Luzern, Lugano, Nice en Ztirich. In de helft van de steden zijn de uit gaven per persoon gelijk aan die van het vorige jaar, in de overige toeristencentra lager. Dit is' hoofdzakelijk het gevolg van het feit, dat de meeste vacamtiegangers dit jaar tot de lagere inkomengroepen behoren. Gedurende het eerste kwartaal van 1954 arriveerden 12.830 Amerikaanse toeristen in Nederland, tegen 13.615 in dezelfde periode van 1953. Griekenland gaf van Januari tot Juli met 1098 een stijging tot 11.007 te zien. Naar België kwamen ruim dertigduizend Amerikaanse bezoekers ge durende het laatste halve jaair, naar Can nes in dezelfde periode slechts drieduizend. Het reizigersbezoek aan Schotland was veel groter dan verwacht werd. Het aantal Amerikaanse toeristen in de eerste zes maanden wordt op 45.000 geraamd.. Ver wacht wordt, dat tegen het einde van het jaar dit aantal de 100.000 zal passeren. Veel belangstelling geniet ook Florence, waar gedurende de eerste helft van dólt jaara 44.211 Amerikaanse toeristen werden geregistreerd. In Londen kwamen van Januari tot Juni 53.700 Amerikaanse be zoekers, een geringe teruggang in verge lijking met het Kroningsjaar. Het reizigersverkeer in Spanje beant woordt ongeveer aan de verwachtingen. In de eerste vier maanden van 1954 arri veerden 422.690 toeristen van alle natio naliteiten, tegen 380.861 buitenlanders in 1953. Van Januari tot Juni bezochten 110.712 Amerikanen Frankrijk, ongeveer z 26% meer dian in 1953. SOMS zou men het betreuren, dat men, om de aandacht op een belangrijke kunstgebeurtenis te vestigen, niet over de typografische krachtmiddelen als een pakkende advertentie of een treffende slagzin kan beschikken. Dat de moderne mens pas langs de weg van meer of minder sensationele berichtgeving wakker te schudden is, werd bewezen in het geval Toulouse Lautrec, welke figuur nu dank zij een best seller en de daaropvolgende verfilming van dit boek in de volle belangstelling is komen te staan. ZIJ DIE nu verwachten, dat de plotse linge populariteit van Toulouse Lautrec zich ook zou uitstrekken over diens tijdgenoten en geestverwanten, ontdekken tot hun te leurstelling, dat dit geenszins het geval is. Het is met Lautrec gegaan als met Van Gogh: de aandacht is in de eerste plaats op het persoonlijk-tragische leven gericht Een kunstgebeurtenis van de eerste orde als de prachtige en zo volledige tentoon stelling van tekeningen en aquarellen van Constantin Guys te Vlissingen, moest eigen lijk door allen die thans met Toulouse Lautrec dwepen, bestormd worden. Het inconveniënt van de nogal lange reis moes ten zij niet tellen: heel Nederland trekt in deze maanden toch her en der, men gaat immers ook naar het Prado in Madrid en naar het Palazzo Pitti in Florence waar om dan niet naar Vlissingen, de geboorte stad van Constantin Guys om daar een tentoonstelling te gaan zien die het buiten land ons benijdt? Heeft niet de stad Ko penhagen alles in het werk gesteld om het oeuvre van deze grootste chroniqueur van het fin-de-siècle na Vlissingen te mogen exposeren? De Franse verzamelaars waren niet te bewegen dit verzoek in te willigen. De wijze, waarop de gemeente Vlissin gen de geboorte van Constantin Guys in 1952 honderd jaar geleden met deze tentoonstelling herdenkt, mag waarlijk vorstelijk genoemd worden. Het aanbren gen van een passende wandbekleding in het Museum, waardoor de werken voor treffelijk uitkomen, heeft hoge kosten meegebracht. De voorbereiding, het trans port, het uitkiezen der werken, dit alles is geen werk van weken of maanden geweest, reeds twee jaar geleden zijn de gemeente archivaris mr. W. de Bruine en de schilder geschreven onder de naam: Ernest Adolphe Hyacinth Constantin Guys, geboren op 3 December 1802. Op een actentas van rood marokijn met metalen beslag lezen we naam en titel van zijn vader: Franqois- Lazare Guys Commissaire de Marine. De ouders van Guys zijn kort na de ge boorte van hun zoon uit Vlissingen vertrok ken. Constantin beminde het avontuur. Op achttienjarige leeftijd vertrok hij in het gezelschap van Lord Byron naar Grieken land om de opstandige Grieken te steunen in hun strijd tegen de Turken. Als oorlogs tekenaar maakte hij de Krim-oorlog mee, waar hij in de voorste gelederen gevonden kon worden. Hij was beurtelings in Span je, Turkije, Engeland, Duitsland en Egyp te, maar tussen 1855 en 1860 verbleef hij in Parijs. Het is vooral het Frankrijk van het Tweede Keizerrijk, dat door Guys in talloze tekeningen werd vastgelegd. Bau delaire wijdde aan deze serie aquarellen in 1863 een drietal artikelen, welke in de Figaro verschenen. Hij noemde Guys daar in „le peintre de la vie moderne" (de schil der van het moderne leven). Het rijkge schakeerde leven van zijn tijd bleek voor Guys in al zijn facetten even boeiend. De mensen op straat, op de boulevards, in de theaters, de renbanen, de amazones en rui ters in het bos, de publieke huizen, de ma- trozenkroegen, de dandies, de rijkgetooide matrones en de jonge vrouwen, militaire parades en vorstelijke ontvangsten alles wist hij met zijn vinnige pen te treffen en in scène te zetten. ZIJN VISUEEL geheugen was enorm. Met slechts weinige kleuren wist hij de sfeer van een bepaald tafreel te suggere ren. Ik wil trachten met enkele woorden H. M. van der Spoel aan de voorbereiding der Guys-expositie begonnen. Een uniek- mooie tentoonstelling, honderddertig van de beste werken van Guys omvattend, was het resultaat van hun vele inspanningen. Aan de betrekkelijke onbekendheid van Constantin Guys, dit moet gezegd worden, is hij zelf voor een groot deel debet. Zijn afkeer van roem was zo groot, dat de En gelse schrijver Thackeray er zijn vriend schap mee verspeelde, toen hij een lovend artikel over Guys schreef. Het meest nam hij het Thackeray kwalijk, dat deze zijn naam in het stuk genoemd had. Als hij aan Baudelaire na veel tegenstand tenslotte toestaat een opstel over hem te schrijven, doet hij dat onder voorwaarde dat alleen zijn initiaal „G." genoemd mag worden. Guys kende aan zijn tekenwerken geen andere waarde toe dan die, waarvoor zij gemaakt waren, namelijk werktekeningen voor de graveurs van de Illustrated Lon den News, waarvoor hij met pen en pen seel maakte wat tegenwoordig een pers fotograaf voor tijdschriften en dagbladen doet. Dat deze graveurs met hun gering aanvoelingsvermogen voor de geniale te kenhand van Guys van zijn levendige en boeiende schetsen vrij saaie en conventio nele houtgravures maakten, hinderde hem geheel niet. Zo weinig hechtte hij aan zijn aquarellen, dat hij ze met gulle hand weg schonk of bij pakken voor bijna niets ver kocht. In zijn tijd kon men een grote teke ning voor één franc in de kunsthandel ko pen èn een kleine voor vijftig centimes. WAT WETEN WIJ van deze man, die zich zelf meer zag als militair en aristo cratisch waarnemer van het leven dan dat o hij het praedicaat kunstenaar voor zich op- eiste? In het Vlissingse register staat hij in- enige karakteristieke prenten te omschrij ven. In de serie „Het Militaire leven" vin den we een aquarel, getiteld „Straatge vecht". Het linker en grootste deel van het blad is gevuld met een aantal hoge mili tairen te paard, die door de beschutting van een huizenblok buiten gevaar verke ren. Op de hoek staat het kanon opgesteld, terwijl het gevecht zich op het smalle rech- terdeel van de prent afspeelt in de perspec tivisch toelopende straat. Een soldaat, die zich voorzichtig naar rechts buigt, vormt de trait d'union tussen de twee tafrelen. Een heel ander tafreel is in de prent „Aan de Serpentine, Hyde Park" vastge legd. Hier zien we wandelende dandies, moeders met kinderen, rijtuigen met twee paarden en koetsiers langs de oever van de „Serpentine". Guys kwam op de origi nele gedachte deze pantoffelparade van het water af te observeren. In het water duike len vrolijke eenden en zwemmen statige zwanen. Op een stukje papier van 17 x 23 centimeter weet hij dit gekrioel van men sen en dieren in al zijn karakteristiek weer te geven, zonder peuterig te worden. Zijn rake en soms zeer tere kleuren zijn zo goed afgewogen, dat men zijn prenten naast de mooiste Japanse of Chinese aqua rellen kan hangen, zonder dat zij het daar tegen afleggen. GUYS heeft zijn geboortestad nooit meer teruggezien, hoewel dit een vurige wens van hem was. Tegen het einde van zijn leven wisten zijn vrienden het benodigde geld voor de Hollandse reis bijeen te bren gen, doch juist toen, in 1885, overkwam hem een ongeluk. In het Hospice Dubois, waar hij naar toe gebracht werd, lag hij nog zeven jaar te bed. Hij stierf, bijna ge heel vergeten in 1892. OTTO B. DE KAT DE EERSTE KENNISMAKING een ontmoeting zou ik het willen noemen met het werk van F. C. Terborgh was beslissend: deze zelfs van naam nauwelijks bekende auteur behoorde zonder de minste twijfel tot onze beste prozaschrijvers, van een zelfde rang als Arthur van Schendel en Nescio. In het Curagaose litteraire maandblad „de Stoep" in het Meinummer 1945 daarvan had ik „Het gezicht van Penafiel" gelezen, meer niet. Ik wist toen nog niets van de eerder (in Peking nota bene) ver schenen bundeltjes „Le petit chateau" en „De condottiere": korte impromptu's, fixa ties van het vluchtige ogenblik in zijn essentie, van het onveranderlijke in het ver gankelijke gedichten in proza eigenlijk, die in hun betoverende bespeling van het taalinstrument enkele jaren later bevestigden, wat de lectuur van „Penafiel" tot een ontmoeting had gemaakt: een volbloedig en oorspronkelijk kunstenaarschap. Veel later, pas een jaar na het verschij nen daarvan in 1949 las ik Terborghs „Slauerhoff, herinneringen en brieven" geen studie geen essay, maar de zeer per soonlijke reactie van een eenzaam in deze tijd verdwaalde op een lotgenoot, een le vensgenoot als men onder „leven" de ervaring wil verstaan, die de dagelijkse confrontatie met de werkelijkheid als be zinksel nalaat in het menselijk-binnenste. Terborgh en Slauerhoff twee vrienden, twee zwervers op deze aarde, twee „pira ten" als men wil, waren en dat was voor mij de tweede, intieme ontmoeting met de méns Terborgh, die in het hart van zijn werk droomt van eenzelfde levensge voel. Slauerhoff was norser, schuwer verbetener en opstandiger daardoor; Ter borgh beschouwelijker, duurzamer be- zonkener daardoor. Maar beider werk droeg als stempel van een eender levens gevoel een dubbel merkteken: dat van een geschonden wereld èn dat andere, haast onomschrijfbare, alleen dichterlijk uit drukbare: het genadeteken van het hei melijk weten omtrent een ander, gelukza liger bestaan, oplichtend soms in „een uit diepten opduikende herinnering", als een vroege schemering van het eerste mens zijn, een prille dageraad. Wie dit levensgevoel kenmerkend ook, hoewel in een andere „toonsoort", voor het dichterschap van A. Roland Holst niet kent, wie niet als Terborghs door een onherbergzaam landschap trekkende zwerver Ferrer „de stad op de rand van een klif', de stad Penafiel heeft gezien, zal de betovering van dit proza, van de onlangs onder de titel „De meester van de Laërtes" gebundeld verschenen vier no vellen ontgaan. Het gezicht van Pena fiel, motief van al zijn Terborghs werk, is een openbaring die „de richting van een leven verandert, omdat dit gezicht een breukdeel van een seconde toegang gaf tot een andere wereld, verschrikke- lijker, grootscher, en wat verwarrender is: gekend, zoo diep en volledig, dat ze geen rust meer gunt en den uitverkorene weg doet trekken, huis en vrienden verlatend, om haar terug te vinden" zo staat het daar in de novelle van die eerste kennis making. En zo is het ook in later werk ge bleven: „een spiegeling, weggezonken in het binnenste zijner oogen" „de kost baarste droom". Wat anders doorglanst dit proza zo warm, zo verleidelijk-helder, dan dit Pe nafiel? En wat is dat Penafiel anders dan de innerlijke zekerheid in de onzekerheid des levens van een lichter bestaan, een aanvankelijke helderheid, waarvan in de diepe onderstroom van ons wezen iets is nagebleven, dat in zeldzame ogenblikken, in jeugdherinneringen, in flitsen van ont hullend bewustzijn, aan de oppervlakte verschijnt en, zich terugtrekkend, het da gelijks bestaan achterlaat in een koud, ont zield schijnsel „zinloos en hol"? Wat is het anders dan de heimelijke fluistering, die altijd weer aanspoort om verder te gaan, op zoek naar dat eens-geziene, eens-ge droomde" wonder? Met mysterie, magie of, litterair gespro ken, surrealisme, heeft dit alles niets uit staande. Terborghs „Penafiel" en zijn proza, dat daarvan de weerkaatsing is waarin de tijd stilstaat, het vergankelijke verzinkt en niets overblijft dan het onver anderlijke wezen der dingen, het eeuwi ge, als men het zo noemen wil Dat is Terborghs thema, de onderstroom van zijn proza, de subtiele kern van zijn verhalen: het zichtbaar, hoorbaar, voelbaar worden van een groot vermoeden, dat in dat begenadigde ogenblik tot een mythisch herkennen wordt van ons land van her komst en bestemming, aan welks „rand" we door het ondoorgrondelijk niemands land van dit leven dolen als van hun oor sprong afgesplitste dwaallingen. Meer kan van de „inhoud" dezer vier novellen niet worden gezegd. Ze zijn, met hun scherp-omlijnde realiteit op de voor grond, met hun in het „visionnaire" verne velende wezenlijkheid diep daarachter, een „zich pijnlijk duidelijk rekenschap geven van ogenblikken, van bewustzijnstoestan den, het oproepen daarvan, het vasthouden en herscheppen", zoals Terborgh de be zwerende macht van het dichterschap volkomen van toepassing op zijn eigen werk in één van deze verhalen om schrijft. Er gebéurt niets in deze novellen. Er voltrèkt zich iets in: op een beslissend mo ment breekt iets van de waarheid van een mensenleven heen door de schijn; een ver leden balt zich samen tot een kern, tot een verhevigd waarnemen van zijn betekenis: zijn noodlot, zijn consequentie, zijn on macht, zijn vrijheid, zijn nietigheid, zijn onaantastbaarheid, zijn falen. Maar wat het ook is, steeds, op de ach tergrond van een „geschonden wereld", van bouwvallen, van een werkelijkheid-in-ver- val, staat Penafiel, het ontijdelijke, onver- anderlijk-voltooide, als verzoenend rust punt in ons dwalen, ons tasten, ons stre ven. Het vertoont zich als een groepje ge spaard gebleven berken temidden van een oorlogsruïne in een stad aan de Weichsel, als de zware geur van bloeiende acacia's in een windstille nacht te Peking, in een oude herinnering aan een sublieme kinder ervaring en dat ogenblik van verschijnen in een pril ogenblik, waaraan dit betove rend-eenvoudige proza, dit mijmerend ver halen, dit bezwerend zich-bezinnen van een uniek kunstenaarschap, hun bestaan te danken hebben. Er is proza, er is poëzie bekroond van minder gehalte dan dit. C. J. E. DINAUX Versohenen bij A. A. M. Stols, Den ^ag. F. C. Terborgh: „De meester van de Laërtes". (Salamanderreeks, Querldo's U't- gevenmaatsohappij, Amsterdam).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13