r Tweeduizend mensen staan
een avond roerloos naar
muziek te luisteren
coda
Een leuk spelletje
SCHATBEWAARDER
FJke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
/Lnd&Wi miririeldiL&ueri
Verborgen plaatsnamen
KERKELIJK LEVEN
Europese eenwording
Zestig jaar
Promenade
concerten
Een bijzondere
levenstaak
gaan we
Nog nooit in zijn leven had Klaas zó
hard gewerkt als in deze zomervacantie.
Het kwam eigenlijk door de regen, an
ders was hij er misschien nooit aan be
gonnen, maar toen het buiten aldoor
maar nat bleef, was Klaas op een goeie
dag aan het werk gegaan in de schuur.
Eerst had hij heel lang gezocht naar al
les wat hij nodig had en toen hij dat
gedaan had, vroeg hij ook nog aan zijn
moeder of hij wat geld uit zijn spaar
pot mocht halen, dat hij beslist, heel
beslist nodig had voor het werk waar
hij nu aan begonnen was. Het mocht.
Toen begon in de schuur een enorm
lawaai, dagenlang. Er werd getimmerd
en gezaagd, gevijld en geverfd, tot ein
delijk iedereen mocht kijken. Daar stond
de auto van Klaas en hijzelf, zo trots
als een pauw, onder de verf en smeer,
ernaast. Het was werkelijk een prach
tige auto geworden, net groot genoeg
voor een jongen als Klaas om er mee
van de heuveltjes af te rijden, die vlak
bij zijn huis in het bos waren.
Het weer was mooi geworden en
Klaas er op uit. Hij kon zelf haast nog
niet geloven dat het zijn auto was. Niet
één jongen had zo'n mooie en niet één
auto reed zo snel van de heuveltjes af.
Een hele dag deed hij niets anders. Toen
hij er de volgende dag weer op uitging,
wilde hij nóg hogere heuvels, nóg lan
gere hellingen zoeken. Hij ging diep
het bos in en na wel een uur lopen vond
hij een helling die hij nog nooit eerder
gezien had, precies wat hij hebben
moest: hoog, langzaam naar beneden
lopend tot tussen de bomen. Klaas ging
achter het stuur zitten en keek naar
beneden. „Daar
dan" zei hij.
Nog nooit was hij een
heuveltje zó vlug afgesuisd
als dit. Hij was beneden
voor hij het wist. Het
autootje rolde verder, het
maakte uit zichzelf een
bocht en hobbelde een zij
pad op. „Hé", zei Klaas,
wat doe je nou?" maar
hij liet het rustig verder
rollen. Dadelijk stopt het wel, dacht hij,
maar het autootje stopte niet, niet eens
toen er weer een klein heuveltje kwam,
waar het tegen op moest. Helemaal van
zelf kroop het er tegen op en toen het
boven was, rolde het een beetje harder
naar beneden.
Klaas zat met grote ogen achter zijn
stuur. Wat was dat? Het leek wel of
het autootje precies wist waar het zijn
moest, want het reed nu regelrecht een
heel smal zijpaadje in en stopte voor
een holle boom, die daar stond.
„Ziezo", zei een stemmetje onder in
de auto, „we zijn er".
Klaas keek. Vlak bij de stuurstang
zat een klein konijntje, dat met vier
pootjes de stang had gedraaid, zoals hij
het wilde.
„Wie ben je?" vroeg Klaas.
„Zo maar een konijntje", zei het ko
nijn. „Ik was op zoek naar een ver
jaardagscadeau voor onze koning. Dat
heb ik nu gevonden".
„O, ja", zei Klaas beleefd, „wat is
het?"
„Dit", zei het konijntje en het wees
met zijn witte pootje naar de auto van
Klaas.
„Dat zou je wel willen", riep Klaas,
„dat is mijn auto!"
Toen het konijntje zijn mond weer
open wilde doen om Klaas antwoord
te geven, klonk achter hen een stem
„Wat heb je meegebracht?" vroeg die
stem bars.
Het konijn maakte eer. diepe buiging.
„Het mooiste wat er op de wereld te
vinden was, Majesteit. Een auto, spe
ciaal voor u gebouwd".
„Hmmm", zei de stem, laat me eens
kijken".
Een reusachtig wit konijn stond voor
hen. Zonder te vragen of het mocht,
wipte hij achter het stuur van de auto.
„Hoe werkt hij?" vroeg hij aan Klaas.
„Het is mijn auto", zei Klaas boos.
„Als je wilt mag je wel meerijden",
zei de koning.
„Maar het is mijn auto!"
„Ik ben jarig", zei de koning. „Ik heb
het voor het zeggen!"
„Doe het nou maar", fluisterde het
kleine konijntje. „Hij is de koning en
hij is iedere dag jarig!"
„Ik weet wat", zei de koning. „Je mag
mijn chauffeur zijn".
„Poeh, wat fijn! Ik wil helemaal geen
chauffeur zijn. Het is mijn auto", zei
Klaas en hij stampte met zijn voet.
„Dan weet ik het goed gemaakt", zei
de koning, „als jij niet wil, verander
ik je in een konijn. Dan moet je wel
gehoox-zamen! Lakei geef me mijn
toverstaf".
„Nee, nee", riep Klaas, „ik doe het
al".
Hij ging achter het stuur zitten.
„Vooruit!", riep de koning, maar er
gebeurde niets.
Klaas kreeg een kleur van schrik.
Waarom deed die auto het nou niet?
De koning begon te brommen van
boosheid en achter zijn oor haalde hij
de toverstok, die het konijntje hem ge
geven had. Hij zwaaide ermee boven
het hoofd van Klaas.
„Ik wil niet, ik wil niet", riep die
bang.
„Hé, jongen, wat is er? Wat zit je
daar midden in het bos te schreeuwen?"
riep een stem. Klaas keek op. Naast hem
stond de boswachter, die hem bij zijn
arm schudde. „En dat nog wel in zo'n
mooie auto. Vooruit joh, word wakker.
Hoe kun je boven aan zo'n mooi heu
veltje zitten dromen".
De boswachter gaf hem een zetje en
hoep daar ging Klaas die mooie heuvel
af, waarop hij aan de top in slaap was
gevallen. Toen hij beneden kwam zag
hij net een klein konijntje wegspringen
tussen de struiken. „Mij krijg je niet",
lachte Klaas.
MIES BOUHUYS
Het is een dom mens, die niet
denkt voor hij begint.
Daar komt de venter met
verse snijbloemen aan.
Een rijpe appel schaadt de
gezondheid niet, integendeel.
In het midden van de kamer (of buiten) wordt in een afge
tekende ruimte een flink aantal grote blokken neergelegd.
Hierbij vat post de „schatbewaarder". De andere spelers staan
op enige afstand er om heen, ieder in een eigen hokje. Op
een gegeven teken lopen allen uit om de blokken te halen
(altijd één tegelijk). De schatbewaarder bewaakt angstvallig
zijn schat en tracht ieder die een blok weghaalt te tikken,
maar mag niet uit zijn eigen hokje komen. Wie getikt is, moet
het blokje laten liggen, terug gaan naar zijn eigen hokje
en wachten tot het einde van het spel. Wie de meeste blok
ken veroverd heeft, is winnaar. J. H. R.
Heb jij de duizendpoot misschien
op straat, of waar dan ook gezien?
Hij is wel niet groot, die duizendpoot
maar al is hij ook klein, hij moet ergens zijn.
Een ongeluk is uitgesloten,
want hij redt zich wel op zijn duizend poten.
En bovendien, voor het slijten, zie je,
heeft hij knielapjes om voor zijn duizend knieën.
O, maar wacht eens even, daar komt zijn vrouw;
wat is er gebeurd, wat vertel je me nou?
Ze zegt: „Mijn man en ze snikt en ze snikt,
„Mijn man heeft één enkeltje lelijk verzwikt.
Hij kan niet meer weg uit ons huis in de roos,
hij moppert, hij huilt, maakt zich vreselijk boos,
want hij had vannacht naar het bos willen gaan
om met me te dansen onder de maan".
Kom, zeg ik, we zullen er vast iets op vinden,
ik zal dat enkeltje eerst eens verbinden.
Dan danst hij maar (dat je er zelf niet aan dacht!)
op negen-honderd-negen-en-negentig poten vannacht.
Je moet vannacht maar eens kijken gaan,
als er gedanst wordt onder de maan.
Dat duizendste pootje als je .'t niet wist
had je beslist niet, beslist niet gemist.
MIES BOUHUYS.
Voor de gezelligheid weer eens een leuke kleurplaat.
oax»oo<xxxxxoocxxxxioooocxxiooooooooooooooocoo<xooooooooooo'Xioooo<x>Q03ocxxxyx)coooocxxxxxyaxxxxxiocooc>
xxxxxxxjo r» o x>jc>dooooooooooooooojtkx*»
In de laatstgehouden vergadering van
de Generale Synode der Nederlands Her
vormde Kerk voerde dr. C. L. Patijn het
woord over het Europa-vraagstuk, nadat
prof. Brugmans enkele artikelen over het
zelfde onderwerp had geschreven in „De
Hervormde Kerk". In ditzelfde blad trof
men in het laatste nummer een artikel aan
over de houding van de Kerk ten aanzien
van de komende Europese eenwording.
De redacteur van het blad, ds. L. H. Rui
tenberg, wil er niet op ingaan, of de E.D.G.
al of niet wenselijk is. Maar hij stelt vast,
dat het de pijn van vele eeuwen is ge
weest, dat de stem der kerken in buiten
landse aangelegenheden slechts de stem
van de overheden scheen te zijn en dat
van een zelfstandig, onafhankelijk spreken
over deze zaken van gewicht geen sprake
was. Hoe hebben zegt hij velen bui
ten de Kerk niet terecht gespot in 1914
met al die landen, die er een eigen God op
na schenen te houden. Dat is voorbij. Er is,
dank zij het oecumenisch werk, veel ver
anderd. Kerken hebben elkander gevonden.
In de wereldwijde oecumenie. Maar, zegt
ds. Ruitenberg verder, Europa is niet
wereldwijd. Ziehier, waarom het vraagstuk
Europa niet een typisch oecumenisch pro
bleem is. Europa is één van de vele inter
nationale problemen, waar de oecumene
aandacht voor heeft. Niet minder. Maar
ook niet meer.
Hieruit volgt, dat de kerken van Europa
hun eigen organen moeten scheppen om
de vraagstukken, die Europa telt, te be
hartigen. Zulk een groep is er.Een Europa
commissie van de kerken, die in oecume
nisch verband samenwerken. Mensen van
schier alle Europese landen en van alle
deelnemende kerken.
Wat zegt deze commissie van de huidige
ontwikkeling? Er zijn voor- en tegenstan
ders van de E.D.G. Maar allen juichen het
samengaan van de zes landen toe.
Vervolgens, aldus ds. Ruitenberg, moet
men, van de Kerk uit zeggen, dat Europa
zich niet mag laten leiden door angst voor
het communisme of voor Amerikaanse
overheersing. Het samengaan van de Euro
pese landen zal verder open moeten zijn,
niet gericht tegen anderen. Tenslotte zal
de Kerk ervoor op dienen te komen, dat
Europa nimmer tot eenheid kan groeien
zonder een nieuwe politieke structuur.
Ds. Ruitenberg zegt dan dat de kerken
tegenover deze zaken wel erg aarzelend
staan. Over sociale kwesties is in de laat
ste eeuw nog wel in haar midden gedacht,
internationale politieke zaken lagen haar
ver. Er zal dus in de kerken veel meer aan
dacht moeten komen voor internationale
zaken. Studieconferenties, raoporten en
contacten over landsgrenzen heen zijn
daarvoor nodig. En geboden En naar bui
ten zal de Kerk zich moeten aanmelden bij
de wereldlijke organisaties. Er zal een
Europees contact moeten komen. Zeker,
het betekent weer: een bureau, secretaris
sen, kosten, mensen en vergaderingen.
Maar dit zal niet anders kunnen. De
aanvaarding van de E.D.G. kan voor de
deur staan. On het moment dat het zover
is, het ogenblik dat men niet meer terug
kan en waarmee men dus maar rekening
heeft te houden, zal het kerkelijk Euro
pees contactount er eigenlijk reeds moeten
zijn. In ieder geval zal het dan spoedig
moeten komen.
Het leek on* goed om in deze dagen, ter-
wiil in Amerika de Wereldraad van Ker
ken in een grootse vergadering bii een is,
deze stem door te geven. Het kan name
lijk ge«n kwaad om er in deze dagen eens
de aandacht op te vestigen, dat men „maar"
niet uitsluitend de aandacht od „de wereld"
heeft te vestigen, maar er vooral van over
tuigd moet zijn. dat men niet al te ver
van huis moet beginnen bii het leggen van
contacten en bij het samensoreken en
zo mogeliik samenwerken.
We zouden daarom eigenlijk nog een
stapje dichter bij huis willen komen dan
ds. Ruitenberg reed's is en de aandacht
willen vragen voor meer samenwerking in
eigen land. Hoe deze tot stand moet komen
kan in deze rubriek moeilijk aan de orde
worden gesteld. Maar we zouden naar onze
smaak onvolledig zijn, indien we er niet
op wezen, dat bii de toe te juichen boven
nationale samenwerking der kerken, een
nationn'e ontmoeting niet achterwege mag
bliiven.
We kernen de moeilijkheden, dtie er op
dit terrein bestaan, van nabij Dit neemt
echte-- niet weg, dat we het ons tot een
plich' achten, te wijzen op de noodzaak
van on'nmptingen tussen krr-!>-rn r>ok in
ons Tan-t
«:r»u '^«ï.TENTFNTOONSTriJJNG
In samenwerking met de Wereldraad van
Kerken, die thans te Evanston bijeen is,
houdt het Kunstinstituut van Chicago een
tentoonstelling van dertig op het Christen
dom geïnspireerde meesterwerken van de
schilderkunst. Verscheidene musea in
Europa, onder andere het Rijksmuseum te
Amsterdam en het Parijse Louvre, stonden
voor deze tentoonstelling schilderijen in
bruikleen af.
21 AUGUSTUS 1954
DE ROYAL ALBERT HALL te Londen is een rond gebouw, met een geweldige
koepel als dak. Hier worden de wereldberoemde Promenade Concerten ge
houden, bij alle radioluisteraars welbekend. Bij het raadplegen van de concert-
gids voor Londen ontdekte ik dat, op de eerste dag van mijn verblijf in die
stad, het zestigjarig bestaan van de „Prom's" (zoals de Londenaar ze noemt)
werd gevierd. Het zou een luisterrijk concert worden met medewerking van
twee dirigenten, het symphonieorkest van de B.B.C. en liefst achttien solisten.
Bij telefonische informatie bleek echter dat alle achtduizend zitplaatsen waren
uitverkocht. Men had alleen nog maar staanplaatsen, doch die waren niet
vooraf te bespreken. Ik kreeg de raad tijdig aan de concertzaal te komen en
in de rij te gaan staan. Staanplaatsen? Voor een symphonieconcert? Och ja,
dat was in dit geval heel natuurlijk. De Engelsman is immers dol op het
in stand houden van tradities? De zaal voor de promenade-concerten, waarbij
men vroeger inderdaad tijdens de muziek mocht wandelen, beschikt namelijk
nog steeds over een vierentwintighonderd staanplaatsen. Duizend mensen
kunnen beneden staan, in het midden van het gebouw, de arena. De overige
staanplaatsen vindt men heel hoog, op de bovenste gaanderij.
HET CONCERT was op half acht gesteld.
Aangezien radio en televisie het zouden
uitzenden, mocht dus aangenomen worden
dat men op tijd zou beginnen. Ik was om
half zeven ter plaatse en trof een lange
rij mensen aan, die allen een staanplaats
wilden hebben. De rij volgde eerst de
ronding van het gebouw tot de achterzijde,
ging aan de overkant van de straat verder,
draaide om een pleintje, ging omlaag langs
de trappen van een terras en verdween
daar om de hoek van een straat. Toen ik
op dit punt was gekomen en ik de straat
kon overzien, bleek dat de rij, ongeveer
zes man dik, zich nog over de gehele
lengte van de straat uitstrekte en om de
hoek van de volgende straat weer ver
dween. Ik schatte de lengte van de wach
tende stoet op driekwart kilometer!
Het waren meest jonge mensen, tussen
de achttien en dertig jaar oud. Iedereen
was welgemoed en hoewel ik mijzelf geen
schijn van kans meer gaf, ging ik toch
maar achter aan de rij staan, die weer
verder aangroeide. Ik weet niet of ieder
een er in gekomen is, maar zelf behoorde
ik tot de laatste twintig, die in de arena
werden gelaten. In het midden bevond
zich een spuitende fontein, met bloemen
er omheen, die steeds kleurig was ver
licht. In vroeger jaren lag er een grote
hoeveelheid ijsblokken in de fontein, om
koelte te suggereren aan de staande toe
hoorders. Dat was niet overbodig, want
menigeen viel flauw tijdens de zomer-
concerten. In de „Radio Times" schreef
een veteraan over de Prom's, dat men zich
onder de levendige delen van de muziek
vroeger nog wel goed hield, maar dat het
langzame deel van een symphonie begeleid
werd door af en toe een doffe plof, wan
neer er iemand tegen de grond ging.
ER HEERSTE een feestelijke, tintelende
stemming in het enorme gebouw. Toen het
borstbeeld van Henry Wood, de oprichter
en leider van de concerten tot zijn dood
in 1944, met een krans werd omhangen,
barstte er een daverend applaus los. De
binnenkomende orkestleden werden be
jubeld en een or-
kaan van gejuich
hield lang aam,
toen de populaire
dirigent Sir Mal
colm Sargent ver
scheen. Toen viel
een stilte over de
ruim tienduizend
bezoekers.De ouverture „Rienzi" van Wag
ner, hetzelfde stuk, waarmee zestig jaar
geleden het eerste concert werd geopend,
toen nog in de Queen's Hall, die in 1941
werd verwoest. Deze ouverture is nog
werk van de jonge Wagner, nog fris en
niet gezwollen door de Germaanse mytho
logie. Een mooi stuk, dat een mooie uit
voering kreeg. De acoustiek van de zaal
is niet al te best.
Liefst zestien bekende vocale solisten
werkten mee aan het tweede nummer van
het programma, de „Serenade to Music"
op tekst van Shakespeare en op muziek
van Vaughan Williams. Dit stuk was nog
maar éénmaal eerder uitgevoerd, namelijk
in 1938 bij het gouden jubileum van Henry
Wood, waarvoor het was geschreven. Men
had voor dit concert zoveel mogelijk de
solisten van 1938 uitgenodigd. Het gevolg
was natuurlijk, dat menige solist, die vroe
ger ongetwijfeld tot de besten had behoord,
thans met wat oude, krakerige stem zijn
passage ten beste gaf. Niemand die zich
hieraan stootte. En ik moet bekennen, dat
mij bij het pianissimo, ingezet door alle
solisten in achtstemmig koor, de tranen in
de ogen schoten bij de eerste regel: „How
sweet the moonlight sleeps upon this
bank!" Alle zestien solisten kregen bloe
men, onder het waakzaam oog van de te
levisie-lenzen. De bejaarde solisten, waar
van ongetwijfeld sommigen voor de laat
ste keer optraden, konden bijna geen af
scheid nemen.
Na „An impression on a Windy Day"
van Malcolm Sargent zelf, een brillant,
doch niet al te oorspronkelijk orkestwerk,
ver-scheen al weer een stokoude baas op
het podium, de pianist Mark Hambourg.
Deze, een oude bekende gast op de Prom's,
speelde de pianopartij in de Hongaarse
Fantasie van Liszt. Hoewel de aanslag van
de solist niet al te vast meer was en hij
ook wel eens een steek liet vallen, kon
men toch met bewondering luisteren naar
deze echt negentiende-eeuwse vertolking
van een rasecht romantisch werk.
HET TWEEDE GEDEELTE van het con
cert werd gedirigeerd door Basil Cameron
en bevatte, behalve de suite Hary Janos
van Kodaly, die een echt Engelse uitvoe
ring kreeg, dat wil zeggen met toevoeging
van veel suiker), werken van Bach en
Handel in de bewerking van Sir Henry
Wood. Kennelijk voor deze gelegenheid
weer te voorschijn gehaald. Over de or
kestbewerking van Bach's bekende Tocca
ta en Fuga in D mineur kunnen we beter
maar niet te veel zeggen. Wanneer ik u
vertel, dat er hele nieuwe partijen aan
het stuk waren toegevoegd en dat zelfs de
xylophoon er in meespeelde, dan weet u
wel genoeg!
Het „Halleluja"-orgelconcert van Han
del in de orkestbewerking van Henry Wood
was ook een curieus geval. Vooral omdat
de solopartij door Marcel Dupré, de be
roemde Franse organist, werd vertolkt. Als
iemand de Handelconcerten kent, dan is
het wel Dupré. die er zelf een uitgave van
verzorgd heeft. Dupré speelde kennelijk
op zijn routine. De registratie van het
grote, nogal onhandelbare orgel leek niet
tot in de finesses voorbereid te zijn. De
solist, die volgens de nieuwste mode geen
assistenten bij het registreren had, miste
nog al eens de tijd om de juiste knoppen
open te trekken, wat het snel niet ten
goede kwam. Doch in een hrillante cadens
toonde Dupré zich weer de grote impro
visator en hield hij zijn gehoor ademloos
geboeid.
De promenadeconcerten worden gedu
rende de zomermaanden iedere avond ge
houden. behalve Zondags. De volgende
avond was ik er weer. En weer was het,
zo niet vol. dan toch goed bezet. Een mo
dern programma, ditmaal op hoog artistiek
peil. Maar nu had ik een zitplaats. Ten
slotte is al dat staan een Engelse traditie
en ze moeten het dan ook maar zelf doen.
PAUL CHR. VAN WESTERING
Geen beeld kan zo ideaal weergeven wat wij denken als wij zeggen: vacantie.
Ruimte en licht bepalen de vreugde die wij in de aanblik van dit natuurtafereel
vinden. De geest maakt zich los van de daagse banden. Wij vinden een rust
punt na de vermoeienissen van de dag.
PARIJS Madame Faës woont in de meenheden: „Liefdesbrieven lijken altijd
Rue du Faubourg St. Denis, een weinig vrij veel op elkaar, de mensen hebben
aantrekkelijk deel van de stad, ten Noor- weinig originele gedachten op dat gebied,
den van de Seine. Haar appartement is Als ik iets origineels voorstel, stuit dlat
klein en donker, er is geen lift naar haar bijna altijd onmiddellijk op bezwaren. Maar
vijfde verdieping en de trappen kronkelen het is wel verwonderlijk hoe vrij de cliën-
door vele decennia etenslucht naar boven, ten zijn in het op papier (laten) zetten van
Vele mensen beklimmen
die vijf trappen, aarze
len even voor haar deur
als zij tenminste voor
het eerst komen maar
kloppen dan toch aan.
Zij worden open gedaan door madame Faës
zelf, een niet-onaantrekkelijke, goed ge
klede vrouw van in de veertig.
Madame Faës is de laatste „publieke
schrijfster" van Parijs. Zij brengt haar
dagen door met het keurig opschrijven van
de woorden, die de ongeletterde Parijze-
naars niet zelf op papier kunnen zetten. Er
is nog een verrassend groot aantal mensen
in de Franse hoofdstad, diat de kunst van
het schrijven niet helemaal (of helemaal
niet) onder de knie heeft, kunnen krijgen.
Voor hen schrijft zij de liefdesbrieven; daar
komt het tenminste vrijwel altijd op neer.
Het is opmerkelijk, zegt zij, hoe weinig de
mensen te schrijven hebben, behalve aan
hun geliefde. In de topweken pent madame
Faës soms honderd liefdesbrieven. Zij laat
zich door haar zowel mannelijke als vrou
welijke klanten de inhoud dicteren, doet
soms een tactvolle suggestie en schrijft dan.
Zij heeft verschillende schrijfstijlen. „Dat
moet ook", vertelt ze mij, „tenslotte schrijft
een jonge man aarzelender en eerder wat
bevend aan zijn liefste dan een oudere,
zelfverzekerde man. En jonge meisjes
schrijven weer heel anders dan oude juf
frouwen." De laatste categorie blijkt een
verrassend aantal liefdesbrieven te produ
ceren; oude juffrouwen verzorgen al jaren
een vaste basis voor het inkomen van
madame Faës. Overigens variëren haar
prijzen naar gelang van de veronderstelde
welstand van de klant van één tot vijf
entwintig gulden.
De publieke schrijfster praat niet graag
over wat haar klanten haar laten schrij
ven. Zij heeft een soort beroepsgeheim en
wil liever niet verder gaan dan wat alge-
blozen in dit
resseert het u,
liefdesbrieven
hun erotische geheimen.
Ik kan u vertellen, mon
sieur, ik ben niet meer
zo onschuldig als ik ge
weest. ben, maar soms
moet ik toch nog bijna
werk. Misschien inte-
dat bijna iedereen zijn
geschreven wil hebben
in rondschrift of Gothische letters. Om
dat ik bang was, dat de misschien ook
niet zo ontwikkelde geliefde een werkelijk
Gothische letter niet zo goed zou kunnen
lezen, heb ik nu maar een soort eigen
Gotisch schrift ontworpen."
Madame Faës is een veel begrijpende
vrouw en zij is ook tot veel bereid. Een
aardige bijverdienste wordt gemaakt door
het corrigeren van speeches van kleine
zakenlui, soms zelfs het schrijven er van.
Maar zij weigert te voldoen aan één op
dracht, diie haar geregeld wordt gegeven:
beledigingsbrieven aan de belastinginspec
teur. De politie kent al haar handschrif
ten. zegt zij. En zij past liever on. Zij heeft
vorige week nog een ontstelde brief gehad
van een collega uit Lyom, die dbor het
schrijven van een onschuldig lijkende lief
desbrief in een moordzaak verwikkeld is
gerankt. De gehele Franse justitie verkeert
op het ogenblik in spanning of d!e recht
bank van Lyon een door een publiek
schrijfster voor de verdachte geschreven
brief als bewijsmateriaal zal aanvaarden.
Madame Faës, die jaren geleden uit een
Belgisch dorpje naar Parijs is gekomen,
schrijft zelf nooit brieven. „Ik ben één keer
getrouwd geweest." vertelt zij, „en dlat was
een verschrikkelijke mislukking. Aan wie
zou ik nog brieven schrijven?"
Zii zegt dat niet bitter, maar het klinkt
tragisch-ironisch uit de mond van haar,
die al jarenlang dagelijks liefdesbrieven
schrijft. In haar eigen Gothisch handschrift.
A. S. H.