UzUnri&Urity dan (Za-t&tte STAAN WIJ ONDER EDE? Kees Andrea Kerkelijke tehuizen voor vliegers van (Uit „The New Yorker") Waartoe zat men anders hier, in deze geregelde een zaamheid, in deze vriendelijke verlatenheid. Waartoe dat alles, dit ieder uur, onophoudelijk voelen, dat men passée is, te veel, uitgeschakeld, dat men slechts nog van de genade te leven heeft, niets te horen, niets te zien uitgesloten Elk jaar één of twee keer worden de jongeren een hele dag, de ouderen een halve dag in grote bussen een beetje rondgereden. Daar moet men dankbaar voor zijn, dat is goed gemeend, dat getuigt van innerlijke beschaving, van sociaal gevoel, dat is ook opwekkend en iets anders na al die mooie maar stille wandelingen in de grote tuin. Maar men wordt er zo moe van en eigenlijk staat het hoofd, verlangt het naar iets anders. Voor degenen, die niemand meer hebben, o ja, voor die was het tehuis een zegen, het uitrijden een feest. Maar wie nog een Lina heeft en een Valentijn en een Anne. O, DAT ze het nooit, nooit zou uitspreken, fluisteren, inspanning besparen. Nu, dat kon men nog wel te boven komen, deze bezoeken thuis, waarbij men steeds als een gast, een bezoek werd opgenomen. Zeker heel lief en hartelijk bedoeld, maar toch ook een beetje becritiseerd, een beetje medelijdend behandeld, een beetje uitge lachen om al die rommel, die zij meesleepte: het bont manteltje, dat toch vroeger zo prettig geweest was op reis, de lorgnon, de stok, vanwege de kaarsrechte hou ding op de rand van de fauteuil, waarin de jongelui zich zo sans gêne neervlijden, lachend om al haar zo hopeloos verouderde ideeën, alle kleine gebreken, die, waarbij zo geen hulp, dan toch een beetje consideratie wel passend zou zijn. Sinds haar zeventigste verjaardag ontzag men haar nu reeds. Al in geen vier jaar was zij meer thuis ge weest niet bij de een, noch bij de ander. En toch dacht ze aan niets anders, droomde van niets anders. Of de goudenregen achter in de hoek van de tuin nog steeds „DANK u, met Mama gaat het best. Zij woont nog steeds in het zelfde tehuis en heeft daar alles wat zij nodig heeft. O ja, wij gaan er vaak heen. Zes weken geleden zijn we nog met de kinderen bij haar geweest. Zij vierde toen haar 86ste verjaardag en is voor deze hoge leeftijd nog verbazend kras. Nee, het ontbreekt haar werkelijk aan niets....". (Uit een brief van de dochter). NEEN, het ontbreekt haar werkelijk aan niets. Wat wil zij ook nog met haar 86 jaar. Het kamertje is licht en schoon, elke verzorgster vriendelijk en nooit ongeduldig, het eten niet zonder af wisseling. De dokter houdt er toezicht op, dat het niet te zwaar is en alles aan vitaminen en calorieën bevat, wat zo'n lichaampje nog toekomt. Meubels had ze niet veel nodig. Het bed, het nachtkastje, de kleerkast enzovoorts zijn allemaal van de inrichting, er staat echter ook het tafeltje met de cassette er op. Die zijn van haar, die zijn haar eigendom: het tafeltje met de sierlijk gebogen poten is nog van haar moeder zaliger afkomstig en de cassette is Venetiaans handwerk die heeft haar man in 1899 in Venetië voor haar ge kocht. Dat is nog lang niet alles. Zij heeft nog een hele boel. Drie handtassen, de grote van onverwoestbaar pigskin, de middelste een van namaak-krokodillenleer, waarvan je absoluut zou zeggen dat ze echt is en het zwarte zijden tasje met de zilveren beugel; de porte- monnaie, die al wat geleden heeft. En dan het horloge. Dit met émaillewerk versierde, nog ouderwets dikke gouden horloge met het monogram, dat met prachtige krullen versierd is en met zijn lange ketting: een sieraad, een pronkstuk. In het gehele huis heeft niemand van de dames zo'n horloge. Het montuur van de bril die zij draagt, is wel niet het modernste, inplaats daarvan mag het lorgnon van schildpad gezien worden. De glazen waren wel niet meer aangepast aan haar vèrziendheid, maar om te lezen heeft ze toch haar bril. En de paarle moeren toneelkijker, even sierlijk als apart, waarmee ze in Parijs „Les Cloches de Corneville" en in de Scala de onvergetelijke „Lucia" heeft gezien. De schattige patiencekaarten uit Brussel. Dan de sieraden, de ringen, de oorringen, de broche, de gouden armband, de hals ketting, waarvan de pareltjes zo klein waren en zo'n prachtige weerschijn hadden, dat ieder dacht dat ze echt waren. Om van de intiemere schatten maar te zwijgen: de foto's der geliefden, die daar in keurige lijstjes om haar heen staan, de boeken, de brieven, die ze uit piëteit met een blauw zijnden lintje heeft gebundeld. Er is ook geen gebrek aan afwisseling. Het huis is groot, er gebeurt zo van alles. Er komen nieuwelingen, aan wie men alles vertellen kan, de kleine en de grote feesten worden passend gevierd, de geestelijke leider is zeer fijngevoelig en zorgt er voor, dat de ziel niet hui vert noch bang wordt. Af en toe sterft er iemand. Dan gaan ze allemaal naar beneden kijken in de kapel, tellen de kaarsen, de bloemstukken, lezen wat er op de linten staat en verheugen zich over de grote vrede in het was sen gelaat. En dan staan ze achter alle ramen de rouw stoet na te kijken, die het huis wel uit de zijvleugel ver laat, maar die ze toch goed kunnen zien, als hij over steekt naar het grote plein. Er komt ook bezoek. Pas zes weken geleden is Lina er met de kinderen geweest. Over twintig maanden komt Valentijn met zijn gezin over uit CanadaEn Anne met de kleine Rob wilde haar eigenlijk al lang eens be zoeken, maar met schoondochters gaat dat nu eenmaal zo och, die had immers genoeg meegemaakt sinds Otto gesneuveld was. Er komt post. Meestal prent briefkaarten met niet meer dan vijf woorden, goede wensen voor de feestdagen. Het plaatselijk blad, dat je op de hoogte houdt van de buitenwereld. De evenmaat der dagen vloeide als regelmatige drup pels weg. Het was maar goed, dat men niet kon zien, hoeveel er nog in de fles was. Liep het al naar het einde? Hoe lang nog? Dat waren de vragen, waarmee men op stond, rondliep en weer naar bed ging, waarmee men 's nachts bezig was en die de uren zo lang deed vallen. Hoe lang nog hoe lang moest men nog wachten, wachten waarop? Zou men de kastanjes voor de ramen zich nog eens met hun herfsttinten zien tooien, zou men de stammen en takken zich nog eens zwart in het grauw van de herfst van de winterdagen zien af tekenen, zou men nog eens de harsachtige knoppen mogen zien zwellen en het jonge groen zien uitbotten onder een zijde-achtige voorjaarshemel, die dan met het groen overgaat in een zomerser donkerder tint? Nog één keer nog twee keer nog.Wachten, waarop dan anders dan op de dood, die het, zo God wil, zonder veel omslag zal klaar maken? Tekening door Poppe Damavc. uitschreeuwen, niet in koorts en niet in een droom, om alles ter wereld niet, dat ze naar huis wilde. Dat ze het dienstmeisje, deze betaalde kracht, deze vreemdelinge, zo intens benijdde, haatte, omdat zij bij Lina boven in de dakkamer mocht wonen, met het gezicht op de tuin, op de straat, dat ze de stemmen van de kinderen mocht horen en zien, hoe ze naar school gingen, hoe ze voor het huis speelden, hoe Lina in de tuin zat te lezen, de was droogde, dat ze eten mocht wat er gekookt was, zoals zij het haar dochter had geleerd, dat ze alles om zich mocht voelen, wat meer voor haar betekende dan voor wie ook daar, het slaan van de oude klokken, het ge dijen van de planten, het spelen van de piano, waarop Tom nu de eerste toonladders timmerde. De kat had ze nog gezien, maar de hond, waar de kleinkinderen over vertelde, die kende ze niet meer. En hier mocht ze geen dier hebben, ook geen vogel. Zij heeft steeds haar kinderen hun eigen leven laten leiden, slechts raad gegeven als men er haar om ge vraagd heeft, slechts verteld, als ze er haar om ver zochten. Zij zou er zich ook nu niet mee bemoeien, ook de maaltijden boven op haar kamer gebruiken. Doch wat zat zij daar weer te piekeren over dingen, die hard waren als glas en koud als ijs. Zij wist toch Lina had het haar destijds gezegd dat het huis vestingsbureau de kamer gevorderd had, waar immers toch haast geen zon kwam en waar veel te veel lawaai was. Ze wist toch van Anne zelf, dat haar huisje zo vochtig was, dat ze er ernstig over moest denken om het te verkopen. En voor Valentijn naar Canada was gegaan, toen hadden ze toch schoonmoeder bij zich gehad, de generaalsweduwe. Vroeger hadden ze haar nog af en toe naar huis ge haald, één tot tweemaal per jaar van de ene naar de andere doorgegeven. Tot het niet meer zo gemakkelijk ging. Eén keer per jaar gebeurde het dan nog slechts en toen wilde men haar nog meer ontzien, haar ook deze zo weelderig bloeide, of de dakgoot eindelijk gerepareerd was, of het portret van vader nog op zijn plaats hing, in een tijd waarin men familieportretten opdringerig en indiscreet vond. Of de postzegelverzameling van haar Otto wel voor de kleinzoon werd bewaard, of de kinde ren in Canada hun moedertaal zuiver bewaard hadden, of men niet vergeten had op vaders sterfdag bloemen op het graf te leggen en op Allerheiligen kaarsen aan te steken. Wat een lastige, wat een overbodige vragen. Wat was het toch goed, dat men haar ontzag, dat men haar op een afstand hield, dat men haar hier terzijde ge schoven had. Ja, ter zijde geschoven. Ze zegt het alleen maar heel diep in zichzelf. Het was niet anders. Uitgeschakeld en uitgebannen. Want de ene vertelde het van de andere: de gevorderde kamer was al lang vrijgegeven en aan een studente in de scheikunde verhuurd, niet alleen de postzegelverzameling was verkocht, maar ook het huisje waar Otto zo bijzonder aan gehecht was, de kinderen in Canada hoorden geen woord Nederlands, daar hun ouders liever Engels radbraakten, dan hun afkomst ver rieden, die toch aan ieder bekend was. Waar de gouden regen en de berk gestaan hadden, was een garage ge bouwd, de piano als eerste afbetaling ingeruild voor een miniatuurvleugel en de geestelijke leider zorgde er voor, dat vaders graf niet verwilderde. MAAR DAT ALLES en nog meer, dat wist ze niet, dat mocht ze niet weten, dat wilde ze niet weten. Dat was slechts het gevolg van het dikwijls alleen zijn, het waren de lasterpraatjes, het wantrouwen, het verkeerd be grijpen door haar hoge leeftijd. Ze moest alleen maar dankbaar zijn voor alle toegevendheid, goede zorg en consideratie, liefde en goedheid. Dankbaar zijn en wach ten totdat over zes, over acht weken Lina met de kin deren kwam, over twintig maanden Valentijn met zijn gezin van over zee, misschien ook eens Anne met de kleine Rob. Wachten, vooral op de thuisreis, dat het vlug en genadig zou gaan, zonder pijn en zonder omslag. ST. Voor de microfoon DE VERPLICHTINGEN aan de actualiteit noodzaakten mij verleden week voorrang te verlenen aan enige inlichtingen omtrent de Noorse omroep. Daardoor moest een her innering aan de kort geleden gestorven Franse schrijfster Co- lette nog even blij ven liggen. Een radio herinnering, natuur lijk. Want de beziel ster van Claudine en Chéri was een graag gehoorde gast voor de microfoon en dat al sinds heel lang. De laatste keer dat wij haar hoorden was in één van die serie-gesprekken met kun stenaars, waarvan tot nu toe alleen de Franse omroep het geheim schijnt te ken nen. André Parinaud was haar partner, in dien men zo'n beroepsnieuwsgierige op die manier mag aanduiden. Van die gesprek ken zijn ons sommige passages het was in het radioseizoen 1950-/1951 helder voor de geest blijven staan. Bijvoorbeeld deze: Parinaud: Hadden er in die tijd (in het begin van haar journalistieke periode na melijk) in uw gezinsleven nog veranderin gen plaats? Colette: In mijn gezinsleven? Neen. Ik kreeg, zoals altijd, heel tedere brieven van mijn moeder, die me altijd weer zei dat ik geen kou moest vatten, dat ik op mijn ge zondheid moest letten, dat het zeker op het toneel altijd tochtte. Het vermoeide haar nimmer, zoals het mij nooit vermoei de deze raadgevingen te lezen. Maar wan neer u van een zeer grote gebeurtenis spreekt uit die periode en waarvan ik ook veel weet heb gehad, dan is het wel de dood van mijn moeder. Parinaud: Kort voor de geboorte van uw dochter, geloof ik? Colette: Ja. In het begin wist ik nog niet zeker of ik een kind verwachtte. Om mijn moeder niet teleur te stellen, had k haar toen zij stierf nog niet verteld dat ik een kind zou krijgen. Toch zou zij, geloof ik, dat wel prettig gevonden hebben, want in haar brieven en wanneer ik haar sprak zei ze vaak: ,,Je bent nog niet eens goed om een kind te krijgen". Ze heeft het niet geweten. Maar ik denk dat ze het later wel vernomen heeft in een oord, dat aan leven den onbekend is. Waarom ik nu juist dit gedeelte citeer? Wel, om aan te tonen, dat de radio niet al tijd een massaal verstrooiïngsmiddel be hoeft te zijn, maar dat zij, wanneer zij goed geleid en beheerd wordt, ons die menselijke contacten kan geven met kunstenaars en geleerden, die de basis kunnen vormen voor een beter begrip tussen publiek, kunst en wetenschap. Juist omdat in deze gesprek ken die persoonlijke accenten kunnen wor den gelegd, die wij onmiddellijk herkennen als ook onze eigen ervaringen. Daarom is de rol van de interviewer veel meer dan die van een onbescheiden dwarskijker: hij moet door de grote en kleine gebeurtenis sen uit zo'n leven heen de aanrakingspun ten vinden met zijn gehoor. Veel hangt daarbij natuurlijk af van de instelling van de geïnterviewde. Colette, met haar enigszins rauwe, don kere stem, begreep wat men van haar ver langde. Zoals men van een op het leven en de mensen verliefde schrijfster ook niet anders kon verwachten. J. H. B. Tijdens een vergadering van vertegen woordigers der Lutherse kerkgenootschap pen van Noord-Europa, gehouden te Go thenburg in Zweden, ter bespreking van de zend'ingsarbeid onder zeelieden over de gehele wereld, kwam de vraag naar voren of er behoefte is aan wat ter vergadering werd genoemd „zending voor het vlieg- wezen". Het toenemend luchtverkeer betekent, zo stelde men, dat het aantal mensen, betrok ken bij dit verkeer, zeker ook bij het goe derenvervoer door de lucht, zeer aanzien lijk is geworden. „En evenzeer als de kerk haar verantwoordelijkheid heeft gevoeld ten aanzien van de zeelieden is er thans reden om te denken aan hen, die bij het vliegwezen zijn betrokken". Een Noorse afgevaardigde sprak op de vergadering over het vliegend personeel van de Scandinavische luchtvaartmaat schappij en was van mening, dat er van Deense, Noorse en Zweedse zijde initiatief moet worden genomen om op de lucht havens, waar tussenlandingen worden uit gevoerd, zoveel mogelijk „huiselijke mi lieu's in te richten, waar een goede, Chris telijke geest heerst, op dezelfde manier als de zeemanstehuizen zijn voor de zeevaren den over de hele wereld". SINDS IK MIJ tijdens de Heideweek te Ede temidden van een menigte feestgan gers heb moeten beheersen om niet in ge juich los te barsten bij de intocht van een kudde schapen, vraag ik mij af, of wij hier in het Westen met onze feestelijkheden niet ónder Ede staan. Wij hebben natuur lijk koortsachtig werkende Bloei-instituten, weidse programma's en steeds meer ko ninginnen. Wat dit aangaat schijnt Neder land uit bijenvolken te gaan bestaan, te meer als men ziet hoe wij bij dergelijke ge legenheden rond-darren. Maar missen wij niet het voornaamste: een beetje meer argeloosheid en een tikje naïveteit? Of blijven wij er van uitgaan, dat het mogeliiik is bij zijn volle verstand feest te vieren? Hoe dan ook, Ede heeft kans gezien om door zijn vooral het laatste jaar bekend geworden Heideweek tal van vacantie- gangers te binden aan zijn dorpskern en hen dus van de omringende heide af te houden. Voorwaar een doeltreffende me thode om de campagne ..Spaar uw heide" kracht bij te zetten. Veelal wordt deze leuze namelijk aldus opgevat, dat men bos sen hei plukt en mee naar huis neemt, dus thuis hei gaat sparen, hetgeen minder de bedoeling schijnt te zijn. Bovendien heeft dit fikse dorp in de omgeving van Lunteren aangenomen, dat het negenhonderd jaar bestaat. In 1054 werd het namelijk op pauselijk bevel op genomen in het Kapittel van Sint Jan te Utrecht. Het feit dat het er toen al was heeft vele Edenaren wel de indruk gege ven, dat hun woonplaats al veel langer bestaat, maar over die 900 jaar zijn zij niet gevallen, omdat het een duidelijk rond ge tal is. Dat men overigens Ede meer geeft, blijkt uit de tentoonstelling Ede door de Loop der Eeuwen,waar de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek aller lei tekenen van vroeger leven aan do wand heeft gehangen. „Omstreeks 12000 voor Christus", aldus deze Rijksdienst, „behoorde ons land tot een uitgestrekt toendragebied". En het was volgens een oude ingezetene best mo gelijk, dat Ede toen al enigermate bestond*. De ingezetene greep daarop, als om zijn veronderstelling aannemelijker te maken, een zogenaamd porijzer en zei schor: „Dat heb ik ook mijn grootvader nog zien ge- 5 bruiken". „Tssss", antwoordt men dan altijd. Dit moedigde de ingezetene aan. Hij rende naar een andere kant van de expositie zaal en kwam terug met een fraai bewerkt houten voorwerp. „De plak", zei hij, een beetje hijgend, „daar heb ik vroeger ook nog mee gehad". Voor ik het wist had hij mij er een ferme tik mee op de knokkels gegeven. „Zo ging dat toen", voegde hij eraan toe. „Aardig", zei ik handenwringend. Toen werd de in gezetene boos. „Aardig", riep hij, „dat noemt u aardig, dat ze de kinderen vroeger zo aftuigdenAls u toch een klein beetje gevoel heeft Ik werd op dat ogenblik juist min of meer gehinderd door de aanwezigheid van mijn gevoel, doch dat deed niets ter zake meer nu Calluna, de Heide-koningin, de tentoonstelling betrad. De aanwezigen hoefden gelukkig de zaal niet te ontrui- NICE (United Press). Henri Matisse, de 84-jarige pionier van de moderne Franse schilderkunst, heeft zijn belangrijkste stuk ceramiek zo goed als vol tooid. Het betreft een gigantisch paneel, dat in opdracht van een Zweed men spreekt zelfs van een lid van de Koninklijke familie zou worden vervaardigd. Hoewel hij aan een rolstoel gekluisterd is, slaagde de grijze kunstenaar erin het vier bij drie meter grote paneel, dat bestaat uit zestien vierkante vlakken, die ieder driehonderd pond wegen, volgens zijn tevoren opgestelde plan uit te voe ren. Het gehele paneel, dat een gestileerde figuur voorstelt, omgeven door een decoratie van bloemen tegen een witte achtergrond, gaat ruim twee ton wegen. Het zal per speciaal vliegtuig naar Zweden worden overgebracht. Matisse heeft in een geheime studio in de bergen ten Noorden van Nice gewerkt. Hij is vol nieuwe plannen. Onder meer hoopt hij gebrandschilderde ramen te ontwerpen voor een kleine kapel in de buurt van Lyon. CCCCCOCCCOCCCCOOCCCCCCOCCC<XC<XC<KaXCCC<X£<XCCCCCCCCCCCOOCOC<XCO^XX<XXCCCCCCCCCCOOCOCCC<XÖOC<XO^XOXOOCOXCC<»e Het aantal medewerkers van „Zwart en Wit" varieert tussen de dertig en de veertig. Maar met Kees Andréa iwil ik deze reeks besluiten, in de veronderstel ling, dat het enige Nederlandse teken tijdschrift en zijn lofwaardig streven ruimere bekendheid is gegeven. Andréa woonde tot nog toe in Den Haag. In deze stad kreeg hij ook een academische opleiding. Hij heeft zich voor een groot deel in dezelfde richting ontwikkeld als Henk Broer. Zijn opvat tingen zijn conservatief, maar hij is zich ten volle bewust van alle vrijheden, die met het conservatisme verbonden kun nen zijn. Hij houdt altijd contact met zijn omgeving, ook dus als die wisselt: Enkele jaren geleden maakte hij een öcoocyxxxxxxxxxxxooooocoocoococooocoooxccccoocccccccccocco NADAT IK MIJ nog eens door een an- dere ingezetene had laten voorhouden, dat Ede mogelijk al tijdens het Klokbekervolk i bestaan heeft, heb ik mij losgemaakt van J de loop der eeuwen. Bij het Maandereind g werd ik opgenomen in een onbezorgd voortebbende mensenmenigte en daardoor meegevoerd naar de markt en het draai orgel op het plein tussen „De Graauwe Hengst" en het „Hof van Gelderland". Het orgel werd op topcapaciteit geëxploiteerd en er werd oorverdovend gemanserd, voor al toen er concurrentie kwam in de vorm van een collecte „Winterhooi in de Scha penkooi". „Ik heb thuis ook schaapjes," begon daarop de vrouw van de orgelman te roe pen, waarmee zij de omringende mensheid vertederde. Toen kondigden opgewonden kreten reeds aan, dat de kudde onderweg was. Uit de verte hoorde men flauwtjes mekkeren en tingelen, want men had de schapen de bel aangebonden. De intocht van de scha- reis door Hongarije en koos hij voor zijn schilderijen kleuren, die zijn composities een rustige, evenwichtige toon gaven. Later was hij enige maanden in Spanje. Zijn werk werd bewogen en allerminst zachtaardig. Maar in beide gevallen was hetgeen hij maakte herkenbaar. Zijn werk blijft steeds binnen het raam van de werkelijkheid. In Andréa's schilderijen vinden we overal de tekening terug, terwijl zijn te keningen meestal de voorstudies van zijn schilderijen zouden kunnen zijn. Dat de tekening een integrerend deel vormt van zijn werk, komt in het gesprek ook duidelijk naar voren. Al is hij met even veel enthousiasme schilder als tekenaar, de tekening is zijn uitgangspunt. Ook hij heeft ondervonden, dat de aandacht voor het schilderij groter is dan die voor de tekening. En hetgeen hij daarover zegt, brengt ons in contact met een as pect in de beeldende kunst, dat nog even een ander licht werpt op het stre ven van „Zwart en Wit". „De mensen worden over het alge meen meer gegrepen door een samen stel van kleuren dan door een composi tie van lijnen". Andréa heeft deze erva ring eveneens opgedaan in een Haags sanatorium voor tuberculose-patiënten, waar hij de leiding heeft bij de schilder therapie: „Ook daar blijkt het kleuren spel overwegend tot de verbeelding te spreken". Voor Andréa ligt de oorzaak van deze eenzijdige publieke belangstelling zeker ook bij de kunstenaars zelf. Hij meent, men, maar maakten wel allemaal halt en front naar deze feestelijk uitziende dame, die glimlachend stilhield voor de onder kaak van een mammoet. dat na het impressionnisme de tekening meer en meer buiten de aandacht van de kunstenaar is geraakt en daarmee het vormgevend element. In de „ab stracte" kunst verloor zij zelfs geheel haar vormgevende functie. Volgens deze overtuiging ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat door de kunstenaar zelf de tekening aan het oog van het publiek is onttrokken. In dit licht bezien is de taak van „Zwart en Wit" inderdaad een dubbele. Het blad is een uitdaging aan het pu bliek en een uitdaging aan de beeldende kunstenaars. Het kan dan beschouwd worden als een symptoom van een groei end besef bij de beeldende kunstenaars, dat de pure tekening als integrerend deel en als vormgevend element in de beeldende kunst een eigen plaats heeft, die niet verwaarloosd mag worden. 8 J. V. OQOOCXCCOCXX<XCCOCC<XCCCOOCOCxDCCOCOCC<X>CCXXC<XKOCCCCOCOO die zich bij deze zegetocht van de menigte meester maakte, zag ik een oud man met een zwart petje op, wie de ontroering te machtig werd. Later hoorde ik, dat hij een schaapherdersloopbaan achter de rug had. Verder werd mijn aandacht getrokken door een fors kruideniers-echtpaar, dat over zijn étalage heen de straat inkeek. Op de ruit was een groot biljet geplakt met de vraag „Hoeveel wegen wij gezamen lijk?" Ik ben een paar keer schattend langs de uitstalkast heen en weer gelopen maar niet binnengegaan omd'at ik er geen zeker heid over kon krijgen. Het bleek trouwens een opdracht voor een algemene gewicht-schat-wedstrijd te pen geschiedde geheel lopend, zoals een zijn. We zullen er dus spoedig achter ko- klein jongetje terecht opmerkte. De wol- men of men in Ede nu werkelijk zo zwaar lige stoet werd geopend en gesloten door is als wel eens beweerd wordt, een herder. Temidden van de opwinding, KO BRUGBIER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16