UzUnri&Urity dan (Za-t&tte
STAAN WIJ ONDER EDE?
Kees Andrea
Kerkelijke tehuizen
voor vliegers
van
(Uit „The New Yorker")
Waartoe zat men anders hier, in deze geregelde een
zaamheid, in deze vriendelijke verlatenheid. Waartoe
dat alles, dit ieder uur, onophoudelijk voelen, dat men
passée is, te veel, uitgeschakeld, dat men slechts nog van
de genade te leven heeft, niets te horen, niets te zien
uitgesloten
Elk jaar één of twee keer worden de jongeren een hele
dag, de ouderen een halve dag in grote bussen een beetje
rondgereden. Daar moet men dankbaar voor zijn, dat is
goed gemeend, dat getuigt van innerlijke beschaving,
van sociaal gevoel, dat is ook opwekkend en iets anders
na al die mooie maar stille wandelingen in de grote tuin.
Maar men wordt er zo moe van en eigenlijk staat het
hoofd, verlangt het naar iets anders. Voor degenen, die
niemand meer hebben, o ja, voor die was het tehuis een
zegen, het uitrijden een feest. Maar wie nog een Lina
heeft en een Valentijn en een Anne.
O, DAT ze het nooit, nooit zou uitspreken, fluisteren,
inspanning besparen. Nu, dat kon men nog wel te boven
komen, deze bezoeken thuis, waarbij men steeds als een
gast, een bezoek werd opgenomen. Zeker heel lief en
hartelijk bedoeld, maar toch ook een beetje becritiseerd,
een beetje medelijdend behandeld, een beetje uitge
lachen om al die rommel, die zij meesleepte: het bont
manteltje, dat toch vroeger zo prettig geweest was op
reis, de lorgnon, de stok, vanwege de kaarsrechte hou
ding op de rand van de fauteuil, waarin de jongelui zich
zo sans gêne neervlijden, lachend om al haar zo hopeloos
verouderde ideeën, alle kleine gebreken, die, waarbij zo
geen hulp, dan toch een beetje consideratie wel passend
zou zijn.
Sinds haar zeventigste verjaardag ontzag men haar
nu reeds. Al in geen vier jaar was zij meer thuis ge
weest niet bij de een, noch bij de ander. En toch dacht
ze aan niets anders, droomde van niets anders. Of de
goudenregen achter in de hoek van de tuin nog steeds
„DANK u, met Mama gaat het best. Zij woont nog steeds
in het zelfde tehuis en heeft daar alles wat zij nodig
heeft. O ja, wij gaan er vaak heen. Zes weken geleden
zijn we nog met de kinderen bij haar geweest. Zij vierde
toen haar 86ste verjaardag en is voor deze hoge leeftijd
nog verbazend kras. Nee, het ontbreekt haar werkelijk
aan niets....". (Uit een brief van de dochter).
NEEN, het ontbreekt haar werkelijk aan niets. Wat wil
zij ook nog met haar 86 jaar.
Het kamertje is licht en schoon, elke verzorgster
vriendelijk en nooit ongeduldig, het eten niet zonder af
wisseling. De dokter houdt er toezicht op, dat het niet te
zwaar is en alles aan vitaminen en calorieën bevat, wat
zo'n lichaampje nog toekomt. Meubels had ze niet veel
nodig. Het bed, het nachtkastje, de kleerkast enzovoorts
zijn allemaal van de inrichting, er staat echter ook het
tafeltje met de cassette er op.
Die zijn van haar, die zijn haar eigendom: het tafeltje
met de sierlijk gebogen poten is nog van haar moeder
zaliger afkomstig en de cassette is Venetiaans handwerk
die heeft haar man in 1899 in Venetië voor haar ge
kocht. Dat is nog lang niet alles. Zij heeft nog een hele
boel. Drie handtassen, de grote van onverwoestbaar
pigskin, de middelste een van namaak-krokodillenleer,
waarvan je absoluut zou zeggen dat ze echt is en het
zwarte zijden tasje met de zilveren beugel; de porte-
monnaie, die al wat geleden heeft. En dan het horloge.
Dit met émaillewerk versierde, nog ouderwets dikke
gouden horloge met het monogram, dat met prachtige
krullen versierd is en met zijn lange ketting: een sieraad,
een pronkstuk. In het gehele huis heeft niemand van de
dames zo'n horloge. Het montuur van de bril die zij
draagt, is wel niet het modernste, inplaats daarvan mag
het lorgnon van schildpad gezien worden. De glazen
waren wel niet meer aangepast aan haar vèrziendheid,
maar om te lezen heeft ze toch haar bril. En de paarle
moeren toneelkijker, even sierlijk als apart, waarmee ze
in Parijs „Les Cloches de Corneville" en in de Scala de
onvergetelijke „Lucia" heeft gezien. De schattige
patiencekaarten uit Brussel. Dan de sieraden, de ringen,
de oorringen, de broche, de gouden armband, de hals
ketting, waarvan de pareltjes zo klein waren en zo'n
prachtige weerschijn hadden, dat ieder dacht dat ze echt
waren. Om van de intiemere schatten maar te zwijgen:
de foto's der geliefden, die daar in keurige lijstjes om
haar heen staan, de boeken, de brieven, die ze uit piëteit
met een blauw zijnden lintje heeft gebundeld.
Er is ook geen gebrek aan afwisseling. Het huis is
groot, er gebeurt zo van alles. Er komen nieuwelingen,
aan wie men alles vertellen kan, de kleine en de grote
feesten worden passend gevierd, de geestelijke leider
is zeer fijngevoelig en zorgt er voor, dat de ziel niet hui
vert noch bang wordt. Af en toe sterft er iemand. Dan
gaan ze allemaal naar beneden kijken in de kapel, tellen
de kaarsen, de bloemstukken, lezen wat er op de linten
staat en verheugen zich over de grote vrede in het was
sen gelaat. En dan staan ze achter alle ramen de rouw
stoet na te kijken, die het huis wel uit de zijvleugel ver
laat, maar die ze toch goed kunnen zien, als hij over
steekt naar het grote plein.
Er komt ook bezoek. Pas zes weken geleden is Lina er
met de kinderen geweest. Over twintig maanden komt
Valentijn met zijn gezin over uit CanadaEn Anne
met de kleine Rob wilde haar eigenlijk al lang eens be
zoeken, maar met schoondochters gaat dat nu eenmaal
zo och, die had immers genoeg meegemaakt sinds
Otto gesneuveld was. Er komt post. Meestal prent
briefkaarten met niet meer dan vijf woorden, goede
wensen voor de feestdagen. Het plaatselijk blad, dat je
op de hoogte houdt van de buitenwereld.
De evenmaat der dagen vloeide als regelmatige drup
pels weg. Het was maar goed, dat men niet kon zien,
hoeveel er nog in de fles was. Liep het al naar het einde?
Hoe lang nog? Dat waren de vragen, waarmee men op
stond, rondliep en weer naar bed ging, waarmee men
's nachts bezig was en die de uren zo lang deed vallen.
Hoe lang nog hoe lang moest men nog wachten,
wachten waarop? Zou men de kastanjes voor de
ramen zich nog eens met hun herfsttinten zien tooien,
zou men de stammen en takken zich nog eens zwart in
het grauw van de herfst van de winterdagen zien af
tekenen, zou men nog eens de harsachtige knoppen
mogen zien zwellen en het jonge groen zien uitbotten
onder een zijde-achtige voorjaarshemel, die dan met het
groen overgaat in een zomerser donkerder tint? Nog één
keer nog twee keer nog.Wachten, waarop dan
anders dan op de dood, die het, zo God wil, zonder veel
omslag zal klaar maken?
Tekening door Poppe Damavc.
uitschreeuwen, niet in koorts en niet in een droom, om
alles ter wereld niet, dat ze naar huis wilde. Dat ze het
dienstmeisje, deze betaalde kracht, deze vreemdelinge,
zo intens benijdde, haatte, omdat zij bij Lina boven in de
dakkamer mocht wonen, met het gezicht op de tuin, op
de straat, dat ze de stemmen van de kinderen mocht
horen en zien, hoe ze naar school gingen, hoe ze voor het
huis speelden, hoe Lina in de tuin zat te lezen, de was
droogde, dat ze eten mocht wat er gekookt was, zoals
zij het haar dochter had geleerd, dat ze alles om zich
mocht voelen, wat meer voor haar betekende dan voor
wie ook daar, het slaan van de oude klokken, het ge
dijen van de planten, het spelen van de piano, waarop
Tom nu de eerste toonladders timmerde. De kat had ze
nog gezien, maar de hond, waar de kleinkinderen over
vertelde, die kende ze niet meer. En hier mocht ze geen
dier hebben, ook geen vogel.
Zij heeft steeds haar kinderen hun eigen leven laten
leiden, slechts raad gegeven als men er haar om ge
vraagd heeft, slechts verteld, als ze er haar om ver
zochten. Zij zou er zich ook nu niet mee bemoeien, ook
de maaltijden boven op haar kamer gebruiken.
Doch wat zat zij daar weer te piekeren over dingen,
die hard waren als glas en koud als ijs. Zij wist toch
Lina had het haar destijds gezegd dat het huis
vestingsbureau de kamer gevorderd had, waar immers
toch haast geen zon kwam en waar veel te veel lawaai
was. Ze wist toch van Anne zelf, dat haar huisje zo
vochtig was, dat ze er ernstig over moest denken om het
te verkopen. En voor Valentijn naar Canada was gegaan,
toen hadden ze toch schoonmoeder bij zich gehad, de
generaalsweduwe.
Vroeger hadden ze haar nog af en toe naar huis ge
haald, één tot tweemaal per jaar van de ene naar de
andere doorgegeven. Tot het niet meer zo gemakkelijk
ging. Eén keer per jaar gebeurde het dan nog slechts
en toen wilde men haar nog meer ontzien, haar ook deze
zo weelderig bloeide, of de dakgoot eindelijk gerepareerd
was, of het portret van vader nog op zijn plaats hing,
in een tijd waarin men familieportretten opdringerig en
indiscreet vond. Of de postzegelverzameling van haar
Otto wel voor de kleinzoon werd bewaard, of de kinde
ren in Canada hun moedertaal zuiver bewaard hadden,
of men niet vergeten had op vaders sterfdag bloemen op
het graf te leggen en op Allerheiligen kaarsen aan te
steken. Wat een lastige, wat een overbodige vragen. Wat
was het toch goed, dat men haar ontzag, dat men haar
op een afstand hield, dat men haar hier terzijde ge
schoven had.
Ja, ter zijde geschoven. Ze zegt het alleen maar heel
diep in zichzelf. Het was niet anders. Uitgeschakeld en
uitgebannen. Want de ene vertelde het van de andere:
de gevorderde kamer was al lang vrijgegeven en aan
een studente in de scheikunde verhuurd, niet alleen de
postzegelverzameling was verkocht, maar ook het huisje
waar Otto zo bijzonder aan gehecht was, de kinderen in
Canada hoorden geen woord Nederlands, daar hun
ouders liever Engels radbraakten, dan hun afkomst ver
rieden, die toch aan ieder bekend was. Waar de gouden
regen en de berk gestaan hadden, was een garage ge
bouwd, de piano als eerste afbetaling ingeruild voor een
miniatuurvleugel en de geestelijke leider zorgde er voor,
dat vaders graf niet verwilderde.
MAAR DAT ALLES en nog meer, dat wist ze niet, dat
mocht ze niet weten, dat wilde ze niet weten. Dat was
slechts het gevolg van het dikwijls alleen zijn, het waren
de lasterpraatjes, het wantrouwen, het verkeerd be
grijpen door haar hoge leeftijd. Ze moest alleen maar
dankbaar zijn voor alle toegevendheid, goede zorg en
consideratie, liefde en goedheid. Dankbaar zijn en wach
ten totdat over zes, over acht weken Lina met de kin
deren kwam, over twintig maanden Valentijn met zijn
gezin van over zee, misschien ook eens Anne met de
kleine Rob. Wachten, vooral op de thuisreis, dat het vlug
en genadig zou gaan, zonder pijn en zonder omslag. ST.
Voor de
microfoon
DE VERPLICHTINGEN aan de actualiteit
noodzaakten mij verleden week voorrang
te verlenen aan enige inlichtingen omtrent
de Noorse omroep. Daardoor moest een her
innering aan de kort geleden gestorven
Franse schrijfster Co-
lette nog even blij
ven liggen. Een radio
herinnering, natuur
lijk. Want de beziel
ster van Claudine en
Chéri was een graag
gehoorde gast voor
de microfoon en dat al sinds heel lang. De
laatste keer dat wij haar hoorden was
in één van die serie-gesprekken met kun
stenaars, waarvan tot nu toe alleen de
Franse omroep het geheim schijnt te ken
nen. André Parinaud was haar partner, in
dien men zo'n beroepsnieuwsgierige op die
manier mag aanduiden. Van die gesprek
ken zijn ons sommige passages het was
in het radioseizoen 1950-/1951 helder
voor de geest blijven staan. Bijvoorbeeld
deze:
Parinaud: Hadden er in die tijd (in het
begin van haar journalistieke periode na
melijk) in uw gezinsleven nog veranderin
gen plaats?
Colette: In mijn gezinsleven? Neen. Ik
kreeg, zoals altijd, heel tedere brieven van
mijn moeder, die me altijd weer zei dat ik
geen kou moest vatten, dat ik op mijn ge
zondheid moest letten, dat het zeker op
het toneel altijd tochtte. Het vermoeide
haar nimmer, zoals het mij nooit vermoei
de deze raadgevingen te lezen. Maar wan
neer u van een zeer grote gebeurtenis
spreekt uit die periode en waarvan ik ook
veel weet heb gehad, dan is het wel de
dood van mijn moeder.
Parinaud: Kort voor de geboorte van uw
dochter, geloof ik?
Colette: Ja. In het begin wist ik nog
niet zeker of ik een kind verwachtte. Om
mijn moeder niet teleur te stellen, had k
haar toen zij stierf nog niet verteld dat ik
een kind zou krijgen. Toch zou zij, geloof
ik, dat wel prettig gevonden hebben, want
in haar brieven en wanneer ik haar sprak
zei ze vaak: ,,Je bent nog niet eens goed
om een kind te krijgen". Ze heeft het niet
geweten. Maar ik denk dat ze het later wel
vernomen heeft in een oord, dat aan leven
den onbekend is.
Waarom ik nu juist dit gedeelte citeer?
Wel, om aan te tonen, dat de radio niet al
tijd een massaal verstrooiïngsmiddel be
hoeft te zijn, maar dat zij, wanneer zij goed
geleid en beheerd wordt, ons die menselijke
contacten kan geven met kunstenaars en
geleerden, die de basis kunnen vormen voor
een beter begrip tussen publiek, kunst en
wetenschap. Juist omdat in deze gesprek
ken die persoonlijke accenten kunnen wor
den gelegd, die wij onmiddellijk herkennen
als ook onze eigen ervaringen. Daarom is
de rol van de interviewer veel meer dan
die van een onbescheiden dwarskijker: hij
moet door de grote en kleine gebeurtenis
sen uit zo'n leven heen de aanrakingspun
ten vinden met zijn gehoor. Veel hangt
daarbij natuurlijk af van de instelling van
de geïnterviewde.
Colette, met haar enigszins rauwe, don
kere stem, begreep wat men van haar ver
langde. Zoals men van een op het leven en
de mensen verliefde schrijfster ook niet
anders kon verwachten. J. H. B.
Tijdens een vergadering van vertegen
woordigers der Lutherse kerkgenootschap
pen van Noord-Europa, gehouden te Go
thenburg in Zweden, ter bespreking van
de zend'ingsarbeid onder zeelieden over de
gehele wereld, kwam de vraag naar voren
of er behoefte is aan wat ter vergadering
werd genoemd „zending voor het vlieg-
wezen".
Het toenemend luchtverkeer betekent, zo
stelde men, dat het aantal mensen, betrok
ken bij dit verkeer, zeker ook bij het goe
derenvervoer door de lucht, zeer aanzien
lijk is geworden. „En evenzeer als de kerk
haar verantwoordelijkheid heeft gevoeld
ten aanzien van de zeelieden is er thans
reden om te denken aan hen, die bij het
vliegwezen zijn betrokken".
Een Noorse afgevaardigde sprak op de
vergadering over het vliegend personeel
van de Scandinavische luchtvaartmaat
schappij en was van mening, dat er van
Deense, Noorse en Zweedse zijde initiatief
moet worden genomen om op de lucht
havens, waar tussenlandingen worden uit
gevoerd, zoveel mogelijk „huiselijke mi
lieu's in te richten, waar een goede, Chris
telijke geest heerst, op dezelfde manier als
de zeemanstehuizen zijn voor de zeevaren
den over de hele wereld".
SINDS IK MIJ tijdens de Heideweek te
Ede temidden van een menigte feestgan
gers heb moeten beheersen om niet in ge
juich los te barsten bij de intocht van een
kudde schapen, vraag ik mij af, of wij hier
in het Westen met onze feestelijkheden
niet ónder Ede staan. Wij hebben natuur
lijk koortsachtig werkende Bloei-instituten,
weidse programma's en steeds meer ko
ninginnen. Wat dit aangaat schijnt Neder
land uit bijenvolken te gaan bestaan, te
meer als men ziet hoe wij bij dergelijke ge
legenheden rond-darren.
Maar missen wij niet het voornaamste:
een beetje meer argeloosheid en een tikje
naïveteit? Of blijven wij er van uitgaan,
dat het mogeliiik is bij zijn volle verstand
feest te vieren?
Hoe dan ook, Ede heeft kans gezien om
door zijn vooral het laatste jaar bekend
geworden Heideweek tal van vacantie-
gangers te binden aan zijn dorpskern en
hen dus van de omringende heide af te
houden. Voorwaar een doeltreffende me
thode om de campagne ..Spaar uw heide"
kracht bij te zetten. Veelal wordt deze
leuze namelijk aldus opgevat, dat men bos
sen hei plukt en mee naar huis neemt, dus
thuis hei gaat sparen, hetgeen minder de
bedoeling schijnt te zijn.
Bovendien heeft dit fikse dorp in de
omgeving van Lunteren aangenomen, dat
het negenhonderd jaar bestaat. In 1054
werd het namelijk op pauselijk bevel op
genomen in het Kapittel van Sint Jan te
Utrecht. Het feit dat het er toen al was
heeft vele Edenaren wel de indruk gege
ven, dat hun woonplaats al veel langer
bestaat, maar over die 900 jaar zijn zij niet
gevallen, omdat het een duidelijk rond ge
tal is. Dat men overigens Ede meer geeft,
blijkt uit de tentoonstelling Ede door de
Loop der Eeuwen,waar de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek aller
lei tekenen van vroeger leven aan do wand
heeft gehangen.
„Omstreeks 12000 voor Christus", aldus
deze Rijksdienst, „behoorde ons land tot
een uitgestrekt toendragebied". En het
was volgens een oude ingezetene best mo
gelijk, dat Ede toen al enigermate bestond*.
De ingezetene greep daarop, als om zijn
veronderstelling aannemelijker te maken,
een zogenaamd porijzer en zei schor: „Dat
heb ik ook mijn grootvader nog zien ge-
5 bruiken".
„Tssss", antwoordt men dan altijd. Dit
moedigde de ingezetene aan. Hij rende
naar een andere kant van de expositie
zaal en kwam terug met een fraai bewerkt
houten voorwerp. „De plak", zei hij, een
beetje hijgend, „daar heb ik vroeger ook
nog mee gehad".
Voor ik het wist had hij mij er een ferme
tik mee op de knokkels gegeven. „Zo ging
dat toen", voegde hij eraan toe. „Aardig",
zei ik handenwringend. Toen werd de in
gezetene boos. „Aardig", riep hij, „dat
noemt u aardig, dat ze de kinderen vroeger
zo aftuigdenAls u toch een klein beetje
gevoel heeft
Ik werd op dat ogenblik juist min of
meer gehinderd door de aanwezigheid van
mijn gevoel, doch dat deed niets ter zake
meer nu Calluna, de Heide-koningin, de
tentoonstelling betrad. De aanwezigen
hoefden gelukkig de zaal niet te ontrui-
NICE (United Press). Henri Matisse, de 84-jarige pionier van de moderne
Franse schilderkunst, heeft zijn belangrijkste stuk ceramiek zo goed als vol
tooid. Het betreft een gigantisch paneel, dat in opdracht van een Zweed men
spreekt zelfs van een lid van de Koninklijke familie zou worden vervaardigd.
Hoewel hij aan een rolstoel gekluisterd is, slaagde de grijze kunstenaar erin het
vier bij drie meter grote paneel, dat bestaat uit zestien vierkante vlakken, die
ieder driehonderd pond wegen, volgens zijn tevoren opgestelde plan uit te voe
ren. Het gehele paneel, dat een gestileerde figuur voorstelt, omgeven door een
decoratie van bloemen tegen een witte achtergrond, gaat ruim twee ton wegen.
Het zal per speciaal vliegtuig naar Zweden worden overgebracht.
Matisse heeft in een geheime studio in de bergen ten Noorden van Nice gewerkt.
Hij is vol nieuwe plannen. Onder meer hoopt hij gebrandschilderde ramen te
ontwerpen voor een kleine kapel in de buurt van Lyon.
CCCCCOCCCOCCCCOOCCCCCCOCCC<XC<XC<KaXCCC<X£<XCCCCCCCCCCCOOCOC<XCO^XX<XXCCCCCCCCCCOOCOCCC<XÖOC<XO^XOXOOCOXCC<»e
Het aantal medewerkers van „Zwart
en Wit" varieert tussen de dertig en de
veertig. Maar met Kees Andréa iwil ik
deze reeks besluiten, in de veronderstel
ling, dat het enige Nederlandse teken
tijdschrift en zijn lofwaardig streven
ruimere bekendheid is gegeven.
Andréa woonde tot nog toe in Den
Haag. In deze stad kreeg hij ook een
academische opleiding. Hij heeft zich
voor een groot deel in dezelfde richting
ontwikkeld als Henk Broer. Zijn opvat
tingen zijn conservatief, maar hij is zich
ten volle bewust van alle vrijheden, die
met het conservatisme verbonden kun
nen zijn. Hij houdt altijd contact met
zijn omgeving, ook dus als die wisselt:
Enkele jaren geleden maakte hij een
öcoocyxxxxxxxxxxxooooocoocoococooocoooxccccoocccccccccocco
NADAT IK MIJ nog eens door een an-
dere ingezetene had laten voorhouden, dat
Ede mogelijk al tijdens het Klokbekervolk i
bestaan heeft, heb ik mij losgemaakt van J
de loop der eeuwen. Bij het Maandereind g
werd ik opgenomen in een onbezorgd
voortebbende mensenmenigte en daardoor
meegevoerd naar de markt en het draai
orgel op het plein tussen „De Graauwe
Hengst" en het „Hof van Gelderland". Het
orgel werd op topcapaciteit geëxploiteerd
en er werd oorverdovend gemanserd, voor
al toen er concurrentie kwam in de vorm
van een collecte „Winterhooi in de Scha
penkooi".
„Ik heb thuis ook schaapjes," begon
daarop de vrouw van de orgelman te roe
pen, waarmee zij de omringende mensheid
vertederde.
Toen kondigden opgewonden kreten
reeds aan, dat de kudde onderweg was. Uit
de verte hoorde men flauwtjes mekkeren
en tingelen, want men had de schapen de
bel aangebonden. De intocht van de scha-
reis door Hongarije en koos hij voor zijn
schilderijen kleuren, die zijn composities
een rustige, evenwichtige toon gaven.
Later was hij enige maanden in Spanje.
Zijn werk werd bewogen en allerminst
zachtaardig. Maar in beide gevallen was
hetgeen hij maakte herkenbaar. Zijn
werk blijft steeds binnen het raam van
de werkelijkheid.
In Andréa's schilderijen vinden we
overal de tekening terug, terwijl zijn te
keningen meestal de voorstudies van
zijn schilderijen zouden kunnen zijn. Dat
de tekening een integrerend deel vormt
van zijn werk, komt in het gesprek ook
duidelijk naar voren. Al is hij met even
veel enthousiasme schilder als tekenaar,
de tekening is zijn uitgangspunt. Ook
hij heeft ondervonden, dat de aandacht
voor het schilderij groter is dan die voor
de tekening. En hetgeen hij daarover
zegt, brengt ons in contact met een as
pect in de beeldende kunst, dat nog
even een ander licht werpt op het stre
ven van „Zwart en Wit".
„De mensen worden over het alge
meen meer gegrepen door een samen
stel van kleuren dan door een composi
tie van lijnen". Andréa heeft deze erva
ring eveneens opgedaan in een Haags
sanatorium voor tuberculose-patiënten,
waar hij de leiding heeft bij de schilder
therapie: „Ook daar blijkt het kleuren
spel overwegend tot de verbeelding te
spreken".
Voor Andréa ligt de oorzaak van deze
eenzijdige publieke belangstelling zeker
ook bij de kunstenaars zelf. Hij meent,
men, maar maakten wel allemaal halt en
front naar deze feestelijk uitziende dame,
die glimlachend stilhield voor de onder
kaak van een mammoet.
dat na het impressionnisme de tekening
meer en meer buiten de aandacht van
de kunstenaar is geraakt en daarmee
het vormgevend element. In de „ab
stracte" kunst verloor zij zelfs geheel
haar vormgevende functie. Volgens deze
overtuiging ligt de gevolgtrekking voor
de hand, dat door de kunstenaar zelf de
tekening aan het oog van het publiek
is onttrokken.
In dit licht bezien is de taak van
„Zwart en Wit" inderdaad een dubbele.
Het blad is een uitdaging aan het pu
bliek en een uitdaging aan de beeldende
kunstenaars. Het kan dan beschouwd
worden als een symptoom van een groei
end besef bij de beeldende kunstenaars,
dat de pure tekening als integrerend
deel en als vormgevend element in de
beeldende kunst een eigen plaats heeft,
die niet verwaarloosd mag worden. 8
J. V.
OQOOCXCCOCXX<XCCOCC<XCCCOOCOCxDCCOCOCC<X>CCXXC<XKOCCCCOCOO
die zich bij deze zegetocht van de menigte
meester maakte, zag ik een oud man met
een zwart petje op, wie de ontroering te
machtig werd. Later hoorde ik, dat hij een
schaapherdersloopbaan achter de rug had.
Verder werd mijn aandacht getrokken
door een fors kruideniers-echtpaar, dat
over zijn étalage heen de straat inkeek. Op
de ruit was een groot biljet geplakt met
de vraag „Hoeveel wegen wij gezamen
lijk?" Ik ben een paar keer schattend langs
de uitstalkast heen en weer gelopen maar
niet binnengegaan omd'at ik er geen zeker
heid over kon krijgen.
Het bleek trouwens een opdracht voor
een algemene gewicht-schat-wedstrijd te
pen geschiedde geheel lopend, zoals een zijn. We zullen er dus spoedig achter ko-
klein jongetje terecht opmerkte. De wol- men of men in Ede nu werkelijk zo zwaar
lige stoet werd geopend en gesloten door is als wel eens beweerd wordt,
een herder. Temidden van de opwinding, KO BRUGBIER.