DE GESLOTEN KAMER
Beste Ko,
Ondergronds
Be boer in Tunis spant nog
zijn vrouw voor de ploeg
OVER PROGRAMMABLADEN
Vinden van ader
zou Tunesie
schatrijk
kunnen maken
HET PORTRET
FRANSE PARAGRAAF
Retour afzender
Een Brabants volkslied
Op zoek naar olie
Kort verhaal door
Frédéric Bastet
Voor de
microfoon
Het zal je wellicht verbazen (ik weet dat
nooit zeker, want je staat voor niets) een
brief van jezelf te ontvangen. Wie op reis
gaat, zegt men, wordt een ander mens.
Daarom behoef je er niet vreemd van op te
kijken, want het is in deze hoedanigheid
dat ik je schrijf. Als ik binnenkort tot mijn
achtergebleven zelf dat ben jij terug
keer moet je me dit epistel vooral direct
laten lezen, dan weet ik later tenminste
hoe ik het hier nu heb.
Ja, hoe heb ik het hier nu eigenlijk? Het
weer is op het ogenblik in Tirol niet zo
mooi en zitten we daarom in de serre van
het hotel zoals je merkt niet alleen, want
tante Betje houdt me gezelschap. En ver
der luistert een Italiaanse familie naar de
nieuwsberichten van Radio Roma, waar
van ik alleen begrijp dat ze door twee
stemmen worden voorgelezen, afgewisseld
met reclameteksten en van tijd tot tijd
onderbroken door een kanariepietje, dat
blijkbaar een speciale opleiding heeft ont
vangen in het geven van pauzetekens.
Buiten regent het bijzonder verticaal. Op
zichzelf is dat niet zo erg, want de directie
was zo vriendelijk een schilderijtje op te
hangen, dat in onmiskenbare kleuren de
schoonheid laat zien van het omliggende
landschap, dat pas in het naseizoen ont
huld schijnt te worden. Als het aanstonds
droog is, behoef ik maar één stap buiten
de deur te zetten om in de wolken te zijn.
Vandaar dat iedereen zegt, dat Oostenrijk
zo goedkoop is. Nu troost ik me maar met
de tijdschriften van verleden jaar, die hier
kwistig op tafel liggen, benevens met een
karaf rood vocht, dat in de prijslijst te
recht en met een niet genoeg te waarderen
openhartigheid als Rotwein wordt aange
merkt. Voor wie onvoldoende Duits wen
sen te kennen: men kan dit vertalen als
rotwijn.
Op bladzijde zestien staan anecdotes een
mooi woord om het gebrek aan geest in
een grap te camoufleren. Hier is er één:
De meester: Jantje, hoeveel is twee en drie?
Jantje: Twee en drie is vijf, meneer.
De meester: Goed Jantje.
Jantje: Wat heet goed? Het kan niet beter!
Men moet wel een heel ander mens zijn om
daarom erg hard te kunnen lachen. Zoals
de Tiroler houthakkers, die 's avonds in
de gelagkamer komen om zeldzaam luid
ruchtig kaart te spelen. Ik heb nu leren
begrijpen, waarom men altijd zegt dat het
zulke lustige lieden zijn: ze lusten er na
melijk één op ieder uur van de dag. En
daarna lusten ze er nog wel één of twee
of drie. Het bier wordt geschonken in gla
zen met de inhoud van een ordentelijke
lampetkan. Van het spel snap ik absoluut
niets, maar wel valt het mij op dat er luide
bij wordt geschreeuwd. Gelukkig wordt er
nooit gejodeld. Deze kunst beoefent men
blijkbaar alleen voor de Nederlandse radio.
Meer weet ik niet te schrijven en daarom
stop ik maar. Het eten is erg goed en geeft
ons, bezoekers, het gevoel dat we iedere dag
allemaal samen jarig zijn, want we krijgen
elke avond een appeltaartje toe. Als groen
te serveren ze hier sla, die met de glim
mende aardappelen wedijvert in glazig
heid. Hoe gaat het thuis? Zet de zorgen
maar zolang aan kant, want opgeruimd
staat netjes. Ik vraag me intussen af, wat
er moet gebeuren als ik door deze vacan-
tiereis tenslotte zo veranderd ben, dat wij
elkaar niet meer herkennen. Probeer me
op te vangen. En nu tot ziens, alvast een
stevige poot van KO BRUGBIER.
P.S. Weet je wat het geweldige van de ber
gen is voor iemand met hoogtevrees zoals
ik? Ze leren je voor alles je eigen diepte
doorgronden. Als mijn wil vast genoeg is
geworden, zal ik er een paar verzetten tot
vlak voor het raam van ons huis. Ik beloof
je dat het gouden bergen zullen zijn. Mis
schien gaan die wel gouden muizen baren.
Geachte heer,
In de eerste plaats moet ik u mededelen,
dat ik uw brief niet heb ontvangen, omdat
uw alter ego niet werkelijk leeft.
In de tweede plaats heb ik het handschrift
niet kunnen ontcijferen, met uitzondering
van die rekensom, zodat ik u verzoek mij
nogmaals te schrijven, nu om mij te zeggen
wat er in staat.
In de derde plaats is dit een flauw grapje,
want u weet net zo goed als ik dat Ko
Brugbier een pseudoniem is, zodat u zelf
iemand bent die niet bestaat.
In de vierde plaats moet ik u verzoeken in
het vervolg uw post behoorlijk te fran
keren.
Hoogachtend (onleesbaar).
De VARA heeft de interne reorganisatie
van haar programmablad met enig aplomb
aangekondigd en ons een exemplaar van
het eerste nummer ter bespreking toege
zonden.
Eerlijk gezegd: bij
zonder verrast heeft
de nieuwe program
ma-indeling ons niet,
want zij herinnerde
ons duidelijk aan een
principe, dat de VPRO
in zijn „Vrije gelui
den" al jaar en dag toepast, maar dan met
handhaving van de buitenlandse program
ma's, ook al zouden we die uitvoeriger
wensen. Maar de VARA verschaft ons nu
in elk geval aanleiding om eens iets over
de Nederlandse programmabladen te zeg
gen.
Ze hebben ons na de oorlog eigenlijk
nQoit meer voldaan, geëvolueerd als ze zijn
naar een soort gezinsblad, dat wel allerlei
maar nauwelijks met de omroep in betrek
king staande levensgebieden bestrijkt,
en vrijwel geen enkele inlichting bevat
omtrent datgene wat ons in de omroep in
teresseert. Artikelen en berichten bijvoor
beeld, die betrekking hebben op golfleng
ten en sterkten van nieuwe en bestaande
buitenlandse zenders, artikelen en beschrij
vingen van buitenlandse studio's treft men
er nog maar zelden in aan. De program
ma's van het buitenland worden ook slechts
summier weergegeven, met tal van on
nauwkeurigheden en vooral onvolledig
heden ten aanzien van de golflengten. En
kele voorbeelden uit de VARA-gids: bij de
B.B.C.-Home Service ontbreekt een op
gave van het Midlandstation op 276 meter,
hoewel dat in vele gevallen beter te ont
vangen is dan de 330 meter van de zender
in Brookmans Park. Bij Frankrijk Natio
naal staat wel de 347 meter opgegeven, niet
de 422 en 235 meter, waarvan vooral de
laatste zender (Straatsburg II) hier voor
treffelijk is te horen. Bovendien staan de
van het Parijse programma afwijkende uit
zendingen van de regionale stations, waar
van Rijssel het belangrijkste is, nimmer
vermeld.
Tegenover de beknoptheid der Franse
programma's valt de uitvoerigheid waar
mee de Duitse worden vermeld nogal op,
te meer wanneer het zenders betreft waar
van de ontvangst illusoir is, zoals die van
de Süwest-funk en Rias. Dit duidt erop,
dat degenen die de buitenlandse keus be
palen zelfs niet de moeite nemen om te
controleren of hun keuze wel gerechtvaar
digd is: het Ierse programma, dat onder
meer in Vrije geluiden voorkomt, is niet te
ontvangen, daar het wordt uitgezonden op
een golflengte, die zowel door de Sender
Freies Berlin als door de Oostenrijkse om
roep wordt gebruikt. Evenmin is het dui
delijk, waarom onder Denemarken geen
melding wordt gemaakt van het tweede
programma op 210 en 283 meter.
Om tot de VARA-gids terug te keren: de
urentelling wordt zoals vroeger weer door
de cijfers 1 tot en met 12 aangegeven, in
plaats van op spoorboekjesmanier van 0
tot en met 24. De luisteraars hebben blijk
baar niet kunnen wennen aan dat systeem.
Verwarring heeft men voorkomen door de
programma's per morgen, middag en avond
steeds op afzonderlijke pagina's te rang
schikken. Dat er daarbij in uitvoerigheid
en illustratie geen onderscheid wordt ge
maakt tussen de programma's van de eigen
omroep en die van anderen, kan ons slechts
verheugen. Misschien komt het nog eens
zover, dat wij in Nederland een algemeen
programmablad krijgen, waarvan bijvoor
beeld het redactionele gedeelte kan wisse
len naar gelang de voorkeur van de luiste
raar voor een bepaalde organisatie, als
daar tenminste nog behoefte aan bestaat.
J. H. B.
Het gewest Noord-Brabant en Zeeland
van het Koninklijk Zangersverbond heeft
besloten zich met Gedeputeerde Staten van
eerstgenoemde provincie in verbinding te
stellen, teneinde medewerking te verkrijgen
voor het samenstellen van een Brabants
volkslied. Men stelt zich voor dit doel te
bereiken door het uitschrijven van een prijs
vraag, waarbij tekst en compositie afzon
derlijk zullen worden beoordeeld.
Iedere keer, dat ik van Tunis naar het
Zuiden rijd, zie ik dat de pijpleiding van
Cap Bon weer een eindje verder in de
grond ligt. Nog enkele maanden en de
pijpen zullen onder druk staan om Tunis
gas te leveren. Bij Cap Bon is men namelijk
op een zogenaamde gaszak gestoten, toen
men er naar petroleum zocht. De voorraad
is voldoende om de hoofdstad twintig jaar
lang van gas te voorzien. Dat is overigens
het belangrijkste nieuws van het petro-
leumfront in Tunesië, hoewel men nu al
enkele jaren intensief bezig is de bodem op
olie te verkennen. Men denkt hier namelijk
sinds enige tijd in olie en dat is geen
wonder.
De inheemse bevolking van Noord-
Afrika groeit te snel in verhouding tot de
totale opbrengst van het land, elke sector
van het economisch leven meegerekend.
Het gevolg is dat men met een chronisch
negatieve handelsbalans te kampen heeft,
omdat er veel meer ingevoerd dan uitge
voerd wordt, en dat Frankrijk ieder jaar
moet bijpassen om de begroting sluitend te
maken. Begrijpelijk wil Frankrijk dit
tekort zo klein mogelijk houden, hetgeen
men dacht en denkt te bereiken met de ook
in Nederland zo vertrouwde slagzin „Meer
produceren!"
Vooral in Tunesië is dat echter gemakke
lijker gezegd dan gedaan, want waar ligt
de rijkdom van dit land? In de bodem,
maar bovenal in de landbouw. Men zou
dus met alle middelen de productie van
de landbouw moeten proberen te verhogen.
Men stuit daarbij op grote moeilijkheden.
De inheemse boer werkt van huis uit niet
met dorsmachines, combiner en tractor. Hij
heeft een primitief ploegje en spant er zijn
vrouw of zijn kameel voor. Hij bewerkt het
land, zoals zijn voorvaderen dat tweedui
zend jaar geleden deden. Het is de man
dikwijls ook moeilijk bij te brengen, dat de
techniek in die tijd niet heeft stilgestaan en
dat zijn hectare grond wel drie keer zoveel
zou kunnen opbrengen, als hij maar een
beetje moderner wilde doen.
Zelfs de jongeren zijn. wat dat betreft,
weinig vooruitstrevend. Eeuwenlang heeft
de jeugd het boerenambt geleerd door te
kijken hoe vader het deed en hem daarbij
te helpen. Daarvoor hoeft men niet naar
school te gaan. Bovendien beschouwen
velen de landbouwschool niet als een in
stelling, die de levensomstandigheden kan
verbeteren, maar als één die er op uit is de
inheemse te binden aan een baantje als
landarbeider. Als hij naar een schooi gaat,
wil hij politiek en sociaal ontwikkeld wor
den, wil hij „intellectueel" worden. Maar
er komt een kentering.
Dan is er de kwestie van het land zelf.
Eeuwenlang hebben Mohammedaanse land
eigenaars hun landerijen vermaakt aan de
kerk. De erfgenamen kunnen de grond be
bouwen en de teelt behouden, maar niet de
grond verkopen. Deze zogenaamde habous-
landen worden nu door zoveel mensen ge
deeld, dat het bijna onmogelijk is om van
alle belanghebbenden toestemming te krij
gen het land onder één bepaald schema te
financieren en beter in cultuur te brengen.
Speciaal ingestelde regeringscommissies
werken echter sinds enige tijd samen met
Mohammedaanse autoriteiten en.... er
komt een kentering.
Het probleem van-de landbouw zal zeer
in het groot aangepakt moeten worden,
want boeren en boertjes afzonderlijk zijn
niet in staat kostbare machinerieën aan te
schaffen, kunnen de erosie van het land
niet tegen gaan, kunnen geen irrigatie-
werken aanleggen. Of, zoals het regerings
rapport het uitdrukt: „Een algehele land
hervorming is een essentiële voorwaarde
tot de rentabiliteit van landbouw-inves-
teringen in Tunesië. Teneinde een snel
groeiende bevolking te kunnen voeden,
van dit artikel aan te sluiten, dat men hier
sinds enige tijd „in olie denkt." Wat zou de
situatie niet met één slag veranderen, als
er plotseling oliebronnen gevonden zouden
worden! Tunesië zou binnen een dag een
rijk land kunnen zijn!
Sinds de oorlog is er via het plan-Monnet
ruim vijfhonderd millioen gulden in Noord-
Afrika uitgegeven aan een koortsachtige
speurtocht naar olie. Bovendien hebben
particuliere of semi-particuliere bedrijven
enorme bedragen geofferd een door de
regering gesubsidieerde maatschappij werkt
samen met de Koninklijke Shell en de
Amerikaanse Gulf Oil Company. De Ame-
zullen archaïsche gewoonten en tradities
moeten verdwijnen."
Een algehele landhervorming zal veel
geld gaan kosten. Het geld van het eerste
vierjarenplan, dat in 1952 afliep, is voor
een groot deel besteed aan het herstel van
oorlogsschade. Maar er is wat geld beschik
baar en er zal ook stellig iets verbeteren.
Of de hervormingen echter zo intensief
zullen kunnen zijn, dat Tunesië zichzelf zal
kunnen bedruipen? Men trekt hier na het
stellen van die vraag een zeer bedenkelijk
gezicht.
En vandaar, om nu eindelijk op het begin
rikanen hebben een gat geboord tot op vier
kilometer diepte. Het kostte een millioen
dollar en men vond niets. De Shell-groep
heeft Sousse, honderdveertig kilometer ten
Zuiden van Tunis, als hoofdkwartier en
werkt er met veel Nederlanders.
De resultaten van welke maatschappij
ook het moet gezegd worden zijn tot
nu toe bedroevend gering. Toch zijn er
steeds voldoende hoopgevende aanwijzin
gen om het werk voort te zetten. Olie is de
grote, witte hoop van Noord-Afrika.
GERTH VAN ZANTEN
Toen ik in Juli op Ascot kennis maakte met Lady Sarah Swim-
fish, hadden vrienden mij dadelijk al in het oor gefluisterd: ze
is charmant, hoor, daar niet van.... Maar weet je, ze heeft
weliets bijzonders! Eerlijk gezegd is Lady Sarah niet hele
maal zoals ze zou kunnen zijnMaar innemend en gastvrij,
Voorlopig leerde ik alleen deze laatste kant kennen. Zij nodigde
mij namelijk uit voor een lang week-end in October in haar
landhuis in Kent, en ik nam dat met veel plezier aan, daar Lady
Sarah mij buitengewoon boeide. Zij was een jaar of zeventig,
grijs, met vreemd iriserende ogen als van een bijziende uil. Zij
had veel familie verloren en leidde, op de paardenrennen na,
waar ze wild op was, een tamelijk eenzaam bestaan. Het huis
lag ook wat uit de route, men kwam er niet gemakkelijk toe
om voor een simpel bezoek een zo grote omweg te maken.
Toen ik arriveerde, tijdens een hevige storm, kwam zij mij
dadelijk in de grote hall tegemoet.
Zo heerlijk dat je er bent!, riep ze uit, zwaaiend met haar
face-è-main. Alles voor de tea staat klaar, in de Gotische ka
mer. Of wil je eerst het huis bezichtigen?
Nee, dat wilde ik niet, want ik was moe van het gehos in mijn
auto'tje over de hobbelige, veelal met takken bezaaide land
wegen, pal tegen de bulderende wind in. Wel bekeek ik met
aandacht al het opgezette gedierte om mij heen: hertenkoppen,
een ever, fretten en bunzings, enfin, te veel om op te noemen.
Ja, zei Lady Sarah triomfantelijk, die heeft mijn oude trouwe
gamekeeper allemaal opgezet, ik heb hem nu al dertig jaar
in dienst. O, Lord Peter had er een beste jachtopziener aan. En
nog, en nog! De man is dan wel oud, maar nog in alle opzichten
bij de pinken. En dieren opzetten, dat is en blijft zijn hobby.
Kijk, vorige week kwam hij met deze marter aandragen
Ik bewonderde de marter. Daarna dronken wij de thee, onder
het toeziend oog van vele familieportretten. Het waren meren
deels voorouders, stijf, statig en rechtschapen. Maar ook bevond
er zich het conterfeitsel van Lord Peter onder, en dat van
haar drie zoons en haar dochter: allemaal dood, dood, dood
Men had mij eerder op Ascot, al verteld, dat zij waren bijgezet
in een groot familiegraf achter in het park. Ja, Lady Sarah had
veel droefheid gekend in haar leven.
Voor mij is het alsof zij allen nog leven, sprak zij, met
glinsterende groene ogen achter haar face-a-main. Zij zijn nog
om mij heen, elke dag zijn zij nog om mij heen.
Maar kom, vervolgde zij opgewekt. Nu zal ik je het huis
laten zien. O, ik vind het nog altijd een prachtig huis. Natuur
lijk, sinds ik op de wereld haast niemand meer over heb is het
hier wel erg stil geworden, maar tochNee, ik zou nergens
anders meer willen wonen. Ach, een oude vrouw als ik stelt
weinig eisen aan modern comfort want ik hoop tenminste,
dat je dat hier niet verwacht en verder word ik uitstekend
verzorgd door mijn zes bedienden,
Zij lachte ietwat spookachtig, en ik volgde schoorvoetend door
de lange gangen. Het tochtte overal. In de hoge, holle schoor
stenen gierde de wind. Ergens klonk een aanhoudend gepiep,
van ijzer op roestend ijzer.... De kamers die Lady Sarah een
voor een voor mij opende, met sleutels die zij bij zich droeg aan
een grote ring, waren fraai gemeubileerd, vol antiek, enkele
zelfs behangen met goudleer. Zonder uitzondering echter vond
ik ze somber, somber.... Zo ook het vertrek waar ik slapen
moest: er stond daar een hoog praalbed, zwaar behangen met
donkerrode gordijnen, en ik stelde mij al voor hoe vreselijk
de nacht wel zou zijn, die ik daar in moest doorbrengen....
Maar ik hield mij goed, en volgde Lady Sarah vol belangstel
ling op haar toch door het donkere manorhouse.
Tot wij een deur voorbij schuifelden, die Lady Sarah niet
opende. Wat is er in deze kamer?, vroeg ik argeloos.
O, nietsantwoordde zij, quasi luchtig. Zomaar. Een
kamer die niet gebruikt wordt.
En zij haastte zich naar de volgende vertrekken, die zij schich
tig interessant poogde te maken door stromen van historische
détails voor mij af te ratelen. De verandering in haar houding
was bepaald opvallend. Zij was onmiskenbaar ineens erg ze
nuwachtig geworden, en werd pas weer kalmer toen wij de gang
met de afgesloten kamer verlaten hadden....
Daar mijn nieuwsgierigheid door een en ander begrijpelijker
wijs geprikkeld was, kon ik de gedachte aan het geheim dat dit
vertrek, naar ik meende, moest verbergen, niet van mij afzetten,
en ik pijnigde mijn hersens met veronderstellingen. Een voor
raadkamer? Een rommelkamer? Misschien zelfs een schat
kamer? Ik kwam er niet uit.
Wij dineerden tezamen in de grote Gotische eetzaal, waar een
knecht in livrei op onhoorbare voeten ons bediende. Later be
gaven wij ons ter ruste, ik groette Lady Sarah met een buiging
en ging naar mijn kamer, zwijgend bege
leid door dezelfde knecht, die een lantaarn
droeg. Mijn nieuwsgierigheid was echter
bezig mij eenvoudig te vertéren. Daarom
draaide ik mij op de drempel plotseling om,
en vroeg dwingend, op de man af:
John, vertel mij één ding: Wat is er in
de kamer die mevrouw gesloten houdt? Ik
móét het weten, want anders doe ik geen
oog dicht, zeker niet in dit ontzettende
praalbed.
Ik zou het mijnheer niet kunnen zeggen.
Niemand van ons heeft daar toegang. Nie
mand van ons is daar ooit geweest. Nie
mand van ons heeft er een sleutel van. Als
mijnheer het weten wil, moet hij het maar
aan mevrouw zelf vragen. I k kan daar
geen antwoord op geven.
Met die woorden verdween hij, en liet mij
gedurende een ganse nacht ten prooi aan
de verschrikkelijkste kwellingen. Wat, wat
verborg Lady Sarah. Donderend viel de
wind in' de hoge schoorsteen, het blies in
de schouw, als uit de mond van een geest.
Klagend piepte op het dak het ijzer op het
roestend ijzer. Achter het goudlederen be
hang ritselde het, voortdurendIk deed
geen oog dicht. De volgende morgen ver
scheen ik als een wrak aan tafel. Lady
Sarah was ook niet heel wel. Ze zei, ze had
die nacht gezellig nog een uurtje zitten
lezen, en was nu ineens haar face-a-main
kwijt. Ze had er uren naar gezocht, maar
vergeefs. Of ik daar nu wat van begreep?
Maar haar tot in den treure herhaalde
klacht boezemde mij nauwelijks enige
interesse in. Gepijnigd bedacht ik, dat ik in dit huis nog
twee zulke nachten zou moeten doorbrengen. Daar ik dit on
mogelijk meende te kunnen uithouden, zei ik tegen mijzelf; hoe
dan ook, ik zal te weten komen wat er in die kamer is.
En ik besloot mij meester te maken van Lady Sarah's sleutel
ring. Dit laatste nu gelukte merkwaardig genoeg vrij eenvou
dig. De oude dame droeg de ring, die zwaar was, niet steeds
bij zich, maar verborg hem in een ijzeren kistje in de biblio
theek. En van dit kistje haperde het slot enigszins.
Die volgende nacht, toen iedereen in huis ter ruste was, liep
ik met bonzend hart de trap af, roofde beneden de sleutels en
ging, steeds begeleid door niets dan het flakkerend licht van
mijn kandelaar, op zoek naar de afgesloten kamer.
En daar, haastig en bevend, paste ik stuk voor stuk de sleutels
in het slot.
Tot de deur week
En ik binnen stond.
En een gil slaakte!
Want, rechtop om een
tafel, in het pikkedonker
zaten vijf mensen!!
Mijn eerste opwelling was weg te rennen, hals over kop, terug
naar mijn kamer met het veilige praalbedMaar toen her
stelde ik mij. De mensen reageerden namelijk helemaal niet, en
ik dacht: ik moet mij vergissen, het kunnen geen levende men
sen zijn. En dit overwegende, sidderend, klappertandend van
angst, trad ik naderbij en belichtte met mijn kaars hun ge
zichtenEn herkende de vijf gestorven familieleden van
Lady Sarah, die in de Gothische zaal hoog van de wanden op
mij neer hadden gestaardZij allen waren opgezet.
Glazen ogen loerden uit de verstijfde kassen. Krijtwitte han
den rustten in hun schoot. Half ingeschonken kopjes thee ston
den kil-koud op tafel. Slechts één kopje, het zesde, was leeg,
evenals de bijbehorende stoel en op die stoel, blinkend tus
sen de plooien van het grauwe kussen waarnaast een boek lag,
zag ik als twee ogen fonkelen
De kandelaar viel uit mijn hand en ik stond bevend als een riet
in de nacht.
Ik had ze herkend. Het was de face-a-main van Lady Sarah.
VEEL MENSEN zijn levende herinne
ringen aan voorbije tijden. Afgezien nog
van de „cavalier" die we ontmoeten
hoe dikwijls zien we niet een „rococo"-
man, een „gildemeester", een galant
voor het hof van de Zonnekoning. Ze
zijn natuurlijk allemaal te laat geboren:
ze hebben een sfeer om zich, die uitwen
dig een voorbije periode kenmerkt.
Maar nooit zien we mensen, die een
echte middeleeuwse boer, keukenmeid,
tuinknecht hadden kunnen zijn, mensen
die geen eigenaar, maar lijfeigene van
hun tijd waren. Ik heb er echter twee
ontmoet.
„Wilt gij het portret van onze zoon
schilderen?", vroegen twee mensen aan
een jong schilder.
„Voor honderd gulden en drie maal
poseren," antwoordde deze.
„Hij kan niet komen, hij is al lang
dood." De oude mensen waren een beet
je verbaasd.
„Heeft u dan een foto?"
De oudjes hadden geen foto.
„Maar dan kan ik toch geen portret
maken," voer de kunstenaar ongeduldig
uit.
„Zijt ge dan," merkte de vrouw bedeesd
op, „zijt ge dan geen schilder?"
De schilder bleef als aan de grond ge
nageld staan. Zulk geloof slaat het edel
ste in de kunstenaar los, zulk geloof
doet kathedralen bouwen door naam
lozen.
„Ik zal uw zoon schilderen."
De zoon was als zouaaf omgekomen bij
een gevecht. Zijn uniform en de mede
deling, dat hij vaag op zijn vader leek,
vormden de opzet van het schilderij.
„Bent ge al klaar?", kwam de vader na
een week vragen. „Nee," zei de schilder.
„Hij laat zich moeilijk schilderen."
In het atelier stond een levensgroot por
tret van een zouaaf op de ezel. Voltooid,
wist de schilder, er valt niets meer aan
te doen. Hij durfde het niet tonen aan
de twee, die in zijn almachtige kunst
geloofden. Hij zei: „Kom morgen terug."
Drie maal herhaalde zich dit gebeuren,
tot de schilder tenslotte, wanhopig en
ontroerd, toezegde dat de volgende dag
alles klaar zou zijn. Hij bracht de nacht
door bij het portret, zocht naar nieuwe
mogelijkheden, maar geen lijn was ver
anderd,. toen 's morgens vroeg de vader
en moeder aanbelden. „Kunt ge ons het
schilderij nu laten zien?"
„Het is in het atelier, ik zal hier op u
wachten." De schilder opende de deur.
Na enkele minuten kwamen de oude
mensen terug. Tranen liepen langs de
groeven van hun wangen.
„Het is prachtig, prachtig," schreide de
moeder. „Het is zo schoon." De vader
greep de handen van de kunstenaar.
„Maar.... wat is ie veranderd."
VOLEUR
PARIJS, September, Er zijn on
der Parijs behalve die van de métro nog
twee netten van gangen: de riolen en de
catacomben. Op sommige Zaterdagmid
dagen kan men op een van de vluchtheu
vels van de Place de la Concorde een hon-
derdkoppige queue aantreffen voor een
manshoog gebouwtje, dat van opzij gezien
de vorm heeft van een gelijkbenige drie
hoek, waarvan de schuine zijde naar de
riolen wijst.
Er is een sloot van een meter of twee
breedte, met jaagpaden ter weerszijden;
veertig bezoekers worden in een bark ge
laden en varen de onderkant van de Rue
Royale af, gejaagd door twee rioolwerkeas
en toegesproken door een administratief
uitziende heer op de achtersteven. De stank
is onontkoombaar, maar niet sterk, op de
wanden staan de straatnamen en de huis
nummers; de gids legt uit dat dit een
hoofdriool is, er zijn ook kleinere en nog
kleinere, maar tenslotte komt alles in de
Seine. Na vijf minuten keren de opvaren
den over een smalle trap terug naar het
trottoir, bij de Madeleine. Nergens een
spoor van een Derde Man, zelfs geen ge
schuifel van rattepootjes: het bezoek heeft
enigszins het karakter van een inspectie
tocht van de belastingbetaler, die zich komt
overtuigen dat er inderdaad gewaakt wordt
over zijn hygiënische belang.
Een bezoek aan de catacomben zou alleen
in veel pretentieuzere zin een inspectietocht
kunnen heten. Deze onderaardse gangen
zijn van oorsprong een steengroeve, waar
uit de bouwmaterialen voor Parijs gehakt
werden; maar de attractie er van is tegen
woordig dat er de knekels zijn opgeslagen
van ontruimde begraafplaatsen. Dit net is
zeer uitgebreid, men wandelt er een uur
lang en heeft er dan nog maar een fractie
van gezien; daarom is er ook geen verlich
ting in, men koopt bij de toegang een kaars.
De eerste twintig minuten wandelt men
door smalle gangen met kale wanden over
een bodem van gruis; eindelijk verbreedt
het pad zich en daar liggen de beenderen,
ter weerszijden opgestapeld in brede nissen.
Zij liggen met de koppen naar de toeschou
wer toe, tot boven zijn hoofd. Drie horizon
tale snoeren schedels zijn gelijkmatig over
de hoogte verdeeld; van ouderdom of vuil
is alles tabaksbruin geworden. De opstel
ling is nogal décoratief, al wordt zij na ver
loop van enkele gangen eentonig. Gemoeds
bewegingen zal men er niet gauw bij onder
vinden, te minder omdat een staat van be
schouwelijkheid onmogelijk gemaakt wordt
door de Bijbelse en Latijnse citaten, die
links en rechts aangebracht zijn. Gedenk
de voorouders, is de eerste verrassing die
men tegenkomt; een goede gedachte, maar
daarna gaat het berg-afwaarts. Tientallen
bordjes verzekeren telkens weer dat de
mens stof is en dat hij niet beter kan doen
dan het leven verachten, opdat hij de dood
minder zal vrezen. Onder deze omstandig
heden aangeboden, verwijzen zulke formu
les bij geen benadering naar de eeuwigheid
zij zijn alleen proeven van doodbidders
vakjargon.
Er is bij deze tocht geen gids, de beziens
waardigheden spreken voor zichzelf; maar
bij de ingang en de uitgang staan tourni
quets met een mechanisme dat het aantal
bezoekers aangeeft. Een beambte van de
cataeombendienst ziet toe op het verloop
van deze registratie, wat bij de ingang een
onmisbare zekering is tegen grappenma
kers, die het toestel een extra kwartslag
zouden willen laten maken en bij de uit
gang tegen anderen die er over heen zou
den springen: in beide gevallen zou het
resultaat zijn dat er een vermiste genoteerd
moest worden. Werkelijk vermist te raken
is moeilijk, want de gangen, die niet in het
parcours zijn opgenomen zijn met ijzeren
hekken afgesloten; maar iemand zou mis
schien bij wijze van retraite een week in de
catacomben willen doorbrengen, tot het
volgende bezoekuur, uit verlangen om
alleen te zijn met deze enorme groep voor
vaderen. Misschien zou hij tegen de tijd,
dat zijn verlichtingsmiddelen uitgeput
waren, zijn verbeelding zo sterk geconcen
treerd hebben dat hij het leven uit de
eeuwenoude schedels om zich heen waande:
iemand die op een verkeerd ogenblik lach
te en een vrouw die bloemen schikte bij
het raam. De volgende week zou hij met
een geruststellend knikje tegen de ambte
naar bij de uitgang terugkeren in de
wereld en zo voorzichtig wegwandelen over
het trottoir alsof hij vreesde de tegels te
breken met zijn rubberzolen.