DE GESLOTEN KAMER Beste Ko, Ondergronds Be boer in Tunis spant nog zijn vrouw voor de ploeg OVER PROGRAMMABLADEN Vinden van ader zou Tunesie schatrijk kunnen maken HET PORTRET FRANSE PARAGRAAF Retour afzender Een Brabants volkslied Op zoek naar olie Kort verhaal door Frédéric Bastet Voor de microfoon Het zal je wellicht verbazen (ik weet dat nooit zeker, want je staat voor niets) een brief van jezelf te ontvangen. Wie op reis gaat, zegt men, wordt een ander mens. Daarom behoef je er niet vreemd van op te kijken, want het is in deze hoedanigheid dat ik je schrijf. Als ik binnenkort tot mijn achtergebleven zelf dat ben jij terug keer moet je me dit epistel vooral direct laten lezen, dan weet ik later tenminste hoe ik het hier nu heb. Ja, hoe heb ik het hier nu eigenlijk? Het weer is op het ogenblik in Tirol niet zo mooi en zitten we daarom in de serre van het hotel zoals je merkt niet alleen, want tante Betje houdt me gezelschap. En ver der luistert een Italiaanse familie naar de nieuwsberichten van Radio Roma, waar van ik alleen begrijp dat ze door twee stemmen worden voorgelezen, afgewisseld met reclameteksten en van tijd tot tijd onderbroken door een kanariepietje, dat blijkbaar een speciale opleiding heeft ont vangen in het geven van pauzetekens. Buiten regent het bijzonder verticaal. Op zichzelf is dat niet zo erg, want de directie was zo vriendelijk een schilderijtje op te hangen, dat in onmiskenbare kleuren de schoonheid laat zien van het omliggende landschap, dat pas in het naseizoen ont huld schijnt te worden. Als het aanstonds droog is, behoef ik maar één stap buiten de deur te zetten om in de wolken te zijn. Vandaar dat iedereen zegt, dat Oostenrijk zo goedkoop is. Nu troost ik me maar met de tijdschriften van verleden jaar, die hier kwistig op tafel liggen, benevens met een karaf rood vocht, dat in de prijslijst te recht en met een niet genoeg te waarderen openhartigheid als Rotwein wordt aange merkt. Voor wie onvoldoende Duits wen sen te kennen: men kan dit vertalen als rotwijn. Op bladzijde zestien staan anecdotes een mooi woord om het gebrek aan geest in een grap te camoufleren. Hier is er één: De meester: Jantje, hoeveel is twee en drie? Jantje: Twee en drie is vijf, meneer. De meester: Goed Jantje. Jantje: Wat heet goed? Het kan niet beter! Men moet wel een heel ander mens zijn om daarom erg hard te kunnen lachen. Zoals de Tiroler houthakkers, die 's avonds in de gelagkamer komen om zeldzaam luid ruchtig kaart te spelen. Ik heb nu leren begrijpen, waarom men altijd zegt dat het zulke lustige lieden zijn: ze lusten er na melijk één op ieder uur van de dag. En daarna lusten ze er nog wel één of twee of drie. Het bier wordt geschonken in gla zen met de inhoud van een ordentelijke lampetkan. Van het spel snap ik absoluut niets, maar wel valt het mij op dat er luide bij wordt geschreeuwd. Gelukkig wordt er nooit gejodeld. Deze kunst beoefent men blijkbaar alleen voor de Nederlandse radio. Meer weet ik niet te schrijven en daarom stop ik maar. Het eten is erg goed en geeft ons, bezoekers, het gevoel dat we iedere dag allemaal samen jarig zijn, want we krijgen elke avond een appeltaartje toe. Als groen te serveren ze hier sla, die met de glim mende aardappelen wedijvert in glazig heid. Hoe gaat het thuis? Zet de zorgen maar zolang aan kant, want opgeruimd staat netjes. Ik vraag me intussen af, wat er moet gebeuren als ik door deze vacan- tiereis tenslotte zo veranderd ben, dat wij elkaar niet meer herkennen. Probeer me op te vangen. En nu tot ziens, alvast een stevige poot van KO BRUGBIER. P.S. Weet je wat het geweldige van de ber gen is voor iemand met hoogtevrees zoals ik? Ze leren je voor alles je eigen diepte doorgronden. Als mijn wil vast genoeg is geworden, zal ik er een paar verzetten tot vlak voor het raam van ons huis. Ik beloof je dat het gouden bergen zullen zijn. Mis schien gaan die wel gouden muizen baren. Geachte heer, In de eerste plaats moet ik u mededelen, dat ik uw brief niet heb ontvangen, omdat uw alter ego niet werkelijk leeft. In de tweede plaats heb ik het handschrift niet kunnen ontcijferen, met uitzondering van die rekensom, zodat ik u verzoek mij nogmaals te schrijven, nu om mij te zeggen wat er in staat. In de derde plaats is dit een flauw grapje, want u weet net zo goed als ik dat Ko Brugbier een pseudoniem is, zodat u zelf iemand bent die niet bestaat. In de vierde plaats moet ik u verzoeken in het vervolg uw post behoorlijk te fran keren. Hoogachtend (onleesbaar). De VARA heeft de interne reorganisatie van haar programmablad met enig aplomb aangekondigd en ons een exemplaar van het eerste nummer ter bespreking toege zonden. Eerlijk gezegd: bij zonder verrast heeft de nieuwe program ma-indeling ons niet, want zij herinnerde ons duidelijk aan een principe, dat de VPRO in zijn „Vrije gelui den" al jaar en dag toepast, maar dan met handhaving van de buitenlandse program ma's, ook al zouden we die uitvoeriger wensen. Maar de VARA verschaft ons nu in elk geval aanleiding om eens iets over de Nederlandse programmabladen te zeg gen. Ze hebben ons na de oorlog eigenlijk nQoit meer voldaan, geëvolueerd als ze zijn naar een soort gezinsblad, dat wel allerlei maar nauwelijks met de omroep in betrek king staande levensgebieden bestrijkt, en vrijwel geen enkele inlichting bevat omtrent datgene wat ons in de omroep in teresseert. Artikelen en berichten bijvoor beeld, die betrekking hebben op golfleng ten en sterkten van nieuwe en bestaande buitenlandse zenders, artikelen en beschrij vingen van buitenlandse studio's treft men er nog maar zelden in aan. De program ma's van het buitenland worden ook slechts summier weergegeven, met tal van on nauwkeurigheden en vooral onvolledig heden ten aanzien van de golflengten. En kele voorbeelden uit de VARA-gids: bij de B.B.C.-Home Service ontbreekt een op gave van het Midlandstation op 276 meter, hoewel dat in vele gevallen beter te ont vangen is dan de 330 meter van de zender in Brookmans Park. Bij Frankrijk Natio naal staat wel de 347 meter opgegeven, niet de 422 en 235 meter, waarvan vooral de laatste zender (Straatsburg II) hier voor treffelijk is te horen. Bovendien staan de van het Parijse programma afwijkende uit zendingen van de regionale stations, waar van Rijssel het belangrijkste is, nimmer vermeld. Tegenover de beknoptheid der Franse programma's valt de uitvoerigheid waar mee de Duitse worden vermeld nogal op, te meer wanneer het zenders betreft waar van de ontvangst illusoir is, zoals die van de Süwest-funk en Rias. Dit duidt erop, dat degenen die de buitenlandse keus be palen zelfs niet de moeite nemen om te controleren of hun keuze wel gerechtvaar digd is: het Ierse programma, dat onder meer in Vrije geluiden voorkomt, is niet te ontvangen, daar het wordt uitgezonden op een golflengte, die zowel door de Sender Freies Berlin als door de Oostenrijkse om roep wordt gebruikt. Evenmin is het dui delijk, waarom onder Denemarken geen melding wordt gemaakt van het tweede programma op 210 en 283 meter. Om tot de VARA-gids terug te keren: de urentelling wordt zoals vroeger weer door de cijfers 1 tot en met 12 aangegeven, in plaats van op spoorboekjesmanier van 0 tot en met 24. De luisteraars hebben blijk baar niet kunnen wennen aan dat systeem. Verwarring heeft men voorkomen door de programma's per morgen, middag en avond steeds op afzonderlijke pagina's te rang schikken. Dat er daarbij in uitvoerigheid en illustratie geen onderscheid wordt ge maakt tussen de programma's van de eigen omroep en die van anderen, kan ons slechts verheugen. Misschien komt het nog eens zover, dat wij in Nederland een algemeen programmablad krijgen, waarvan bijvoor beeld het redactionele gedeelte kan wisse len naar gelang de voorkeur van de luiste raar voor een bepaalde organisatie, als daar tenminste nog behoefte aan bestaat. J. H. B. Het gewest Noord-Brabant en Zeeland van het Koninklijk Zangersverbond heeft besloten zich met Gedeputeerde Staten van eerstgenoemde provincie in verbinding te stellen, teneinde medewerking te verkrijgen voor het samenstellen van een Brabants volkslied. Men stelt zich voor dit doel te bereiken door het uitschrijven van een prijs vraag, waarbij tekst en compositie afzon derlijk zullen worden beoordeeld. Iedere keer, dat ik van Tunis naar het Zuiden rijd, zie ik dat de pijpleiding van Cap Bon weer een eindje verder in de grond ligt. Nog enkele maanden en de pijpen zullen onder druk staan om Tunis gas te leveren. Bij Cap Bon is men namelijk op een zogenaamde gaszak gestoten, toen men er naar petroleum zocht. De voorraad is voldoende om de hoofdstad twintig jaar lang van gas te voorzien. Dat is overigens het belangrijkste nieuws van het petro- leumfront in Tunesië, hoewel men nu al enkele jaren intensief bezig is de bodem op olie te verkennen. Men denkt hier namelijk sinds enige tijd in olie en dat is geen wonder. De inheemse bevolking van Noord- Afrika groeit te snel in verhouding tot de totale opbrengst van het land, elke sector van het economisch leven meegerekend. Het gevolg is dat men met een chronisch negatieve handelsbalans te kampen heeft, omdat er veel meer ingevoerd dan uitge voerd wordt, en dat Frankrijk ieder jaar moet bijpassen om de begroting sluitend te maken. Begrijpelijk wil Frankrijk dit tekort zo klein mogelijk houden, hetgeen men dacht en denkt te bereiken met de ook in Nederland zo vertrouwde slagzin „Meer produceren!" Vooral in Tunesië is dat echter gemakke lijker gezegd dan gedaan, want waar ligt de rijkdom van dit land? In de bodem, maar bovenal in de landbouw. Men zou dus met alle middelen de productie van de landbouw moeten proberen te verhogen. Men stuit daarbij op grote moeilijkheden. De inheemse boer werkt van huis uit niet met dorsmachines, combiner en tractor. Hij heeft een primitief ploegje en spant er zijn vrouw of zijn kameel voor. Hij bewerkt het land, zoals zijn voorvaderen dat tweedui zend jaar geleden deden. Het is de man dikwijls ook moeilijk bij te brengen, dat de techniek in die tijd niet heeft stilgestaan en dat zijn hectare grond wel drie keer zoveel zou kunnen opbrengen, als hij maar een beetje moderner wilde doen. Zelfs de jongeren zijn. wat dat betreft, weinig vooruitstrevend. Eeuwenlang heeft de jeugd het boerenambt geleerd door te kijken hoe vader het deed en hem daarbij te helpen. Daarvoor hoeft men niet naar school te gaan. Bovendien beschouwen velen de landbouwschool niet als een in stelling, die de levensomstandigheden kan verbeteren, maar als één die er op uit is de inheemse te binden aan een baantje als landarbeider. Als hij naar een schooi gaat, wil hij politiek en sociaal ontwikkeld wor den, wil hij „intellectueel" worden. Maar er komt een kentering. Dan is er de kwestie van het land zelf. Eeuwenlang hebben Mohammedaanse land eigenaars hun landerijen vermaakt aan de kerk. De erfgenamen kunnen de grond be bouwen en de teelt behouden, maar niet de grond verkopen. Deze zogenaamde habous- landen worden nu door zoveel mensen ge deeld, dat het bijna onmogelijk is om van alle belanghebbenden toestemming te krij gen het land onder één bepaald schema te financieren en beter in cultuur te brengen. Speciaal ingestelde regeringscommissies werken echter sinds enige tijd samen met Mohammedaanse autoriteiten en.... er komt een kentering. Het probleem van-de landbouw zal zeer in het groot aangepakt moeten worden, want boeren en boertjes afzonderlijk zijn niet in staat kostbare machinerieën aan te schaffen, kunnen de erosie van het land niet tegen gaan, kunnen geen irrigatie- werken aanleggen. Of, zoals het regerings rapport het uitdrukt: „Een algehele land hervorming is een essentiële voorwaarde tot de rentabiliteit van landbouw-inves- teringen in Tunesië. Teneinde een snel groeiende bevolking te kunnen voeden, van dit artikel aan te sluiten, dat men hier sinds enige tijd „in olie denkt." Wat zou de situatie niet met één slag veranderen, als er plotseling oliebronnen gevonden zouden worden! Tunesië zou binnen een dag een rijk land kunnen zijn! Sinds de oorlog is er via het plan-Monnet ruim vijfhonderd millioen gulden in Noord- Afrika uitgegeven aan een koortsachtige speurtocht naar olie. Bovendien hebben particuliere of semi-particuliere bedrijven enorme bedragen geofferd een door de regering gesubsidieerde maatschappij werkt samen met de Koninklijke Shell en de Amerikaanse Gulf Oil Company. De Ame- zullen archaïsche gewoonten en tradities moeten verdwijnen." Een algehele landhervorming zal veel geld gaan kosten. Het geld van het eerste vierjarenplan, dat in 1952 afliep, is voor een groot deel besteed aan het herstel van oorlogsschade. Maar er is wat geld beschik baar en er zal ook stellig iets verbeteren. Of de hervormingen echter zo intensief zullen kunnen zijn, dat Tunesië zichzelf zal kunnen bedruipen? Men trekt hier na het stellen van die vraag een zeer bedenkelijk gezicht. En vandaar, om nu eindelijk op het begin rikanen hebben een gat geboord tot op vier kilometer diepte. Het kostte een millioen dollar en men vond niets. De Shell-groep heeft Sousse, honderdveertig kilometer ten Zuiden van Tunis, als hoofdkwartier en werkt er met veel Nederlanders. De resultaten van welke maatschappij ook het moet gezegd worden zijn tot nu toe bedroevend gering. Toch zijn er steeds voldoende hoopgevende aanwijzin gen om het werk voort te zetten. Olie is de grote, witte hoop van Noord-Afrika. GERTH VAN ZANTEN Toen ik in Juli op Ascot kennis maakte met Lady Sarah Swim- fish, hadden vrienden mij dadelijk al in het oor gefluisterd: ze is charmant, hoor, daar niet van.... Maar weet je, ze heeft weliets bijzonders! Eerlijk gezegd is Lady Sarah niet hele maal zoals ze zou kunnen zijnMaar innemend en gastvrij, Voorlopig leerde ik alleen deze laatste kant kennen. Zij nodigde mij namelijk uit voor een lang week-end in October in haar landhuis in Kent, en ik nam dat met veel plezier aan, daar Lady Sarah mij buitengewoon boeide. Zij was een jaar of zeventig, grijs, met vreemd iriserende ogen als van een bijziende uil. Zij had veel familie verloren en leidde, op de paardenrennen na, waar ze wild op was, een tamelijk eenzaam bestaan. Het huis lag ook wat uit de route, men kwam er niet gemakkelijk toe om voor een simpel bezoek een zo grote omweg te maken. Toen ik arriveerde, tijdens een hevige storm, kwam zij mij dadelijk in de grote hall tegemoet. Zo heerlijk dat je er bent!, riep ze uit, zwaaiend met haar face-è-main. Alles voor de tea staat klaar, in de Gotische ka mer. Of wil je eerst het huis bezichtigen? Nee, dat wilde ik niet, want ik was moe van het gehos in mijn auto'tje over de hobbelige, veelal met takken bezaaide land wegen, pal tegen de bulderende wind in. Wel bekeek ik met aandacht al het opgezette gedierte om mij heen: hertenkoppen, een ever, fretten en bunzings, enfin, te veel om op te noemen. Ja, zei Lady Sarah triomfantelijk, die heeft mijn oude trouwe gamekeeper allemaal opgezet, ik heb hem nu al dertig jaar in dienst. O, Lord Peter had er een beste jachtopziener aan. En nog, en nog! De man is dan wel oud, maar nog in alle opzichten bij de pinken. En dieren opzetten, dat is en blijft zijn hobby. Kijk, vorige week kwam hij met deze marter aandragen Ik bewonderde de marter. Daarna dronken wij de thee, onder het toeziend oog van vele familieportretten. Het waren meren deels voorouders, stijf, statig en rechtschapen. Maar ook bevond er zich het conterfeitsel van Lord Peter onder, en dat van haar drie zoons en haar dochter: allemaal dood, dood, dood Men had mij eerder op Ascot, al verteld, dat zij waren bijgezet in een groot familiegraf achter in het park. Ja, Lady Sarah had veel droefheid gekend in haar leven. Voor mij is het alsof zij allen nog leven, sprak zij, met glinsterende groene ogen achter haar face-a-main. Zij zijn nog om mij heen, elke dag zijn zij nog om mij heen. Maar kom, vervolgde zij opgewekt. Nu zal ik je het huis laten zien. O, ik vind het nog altijd een prachtig huis. Natuur lijk, sinds ik op de wereld haast niemand meer over heb is het hier wel erg stil geworden, maar tochNee, ik zou nergens anders meer willen wonen. Ach, een oude vrouw als ik stelt weinig eisen aan modern comfort want ik hoop tenminste, dat je dat hier niet verwacht en verder word ik uitstekend verzorgd door mijn zes bedienden, Zij lachte ietwat spookachtig, en ik volgde schoorvoetend door de lange gangen. Het tochtte overal. In de hoge, holle schoor stenen gierde de wind. Ergens klonk een aanhoudend gepiep, van ijzer op roestend ijzer.... De kamers die Lady Sarah een voor een voor mij opende, met sleutels die zij bij zich droeg aan een grote ring, waren fraai gemeubileerd, vol antiek, enkele zelfs behangen met goudleer. Zonder uitzondering echter vond ik ze somber, somber.... Zo ook het vertrek waar ik slapen moest: er stond daar een hoog praalbed, zwaar behangen met donkerrode gordijnen, en ik stelde mij al voor hoe vreselijk de nacht wel zou zijn, die ik daar in moest doorbrengen.... Maar ik hield mij goed, en volgde Lady Sarah vol belangstel ling op haar toch door het donkere manorhouse. Tot wij een deur voorbij schuifelden, die Lady Sarah niet opende. Wat is er in deze kamer?, vroeg ik argeloos. O, nietsantwoordde zij, quasi luchtig. Zomaar. Een kamer die niet gebruikt wordt. En zij haastte zich naar de volgende vertrekken, die zij schich tig interessant poogde te maken door stromen van historische détails voor mij af te ratelen. De verandering in haar houding was bepaald opvallend. Zij was onmiskenbaar ineens erg ze nuwachtig geworden, en werd pas weer kalmer toen wij de gang met de afgesloten kamer verlaten hadden.... Daar mijn nieuwsgierigheid door een en ander begrijpelijker wijs geprikkeld was, kon ik de gedachte aan het geheim dat dit vertrek, naar ik meende, moest verbergen, niet van mij afzetten, en ik pijnigde mijn hersens met veronderstellingen. Een voor raadkamer? Een rommelkamer? Misschien zelfs een schat kamer? Ik kwam er niet uit. Wij dineerden tezamen in de grote Gotische eetzaal, waar een knecht in livrei op onhoorbare voeten ons bediende. Later be gaven wij ons ter ruste, ik groette Lady Sarah met een buiging en ging naar mijn kamer, zwijgend bege leid door dezelfde knecht, die een lantaarn droeg. Mijn nieuwsgierigheid was echter bezig mij eenvoudig te vertéren. Daarom draaide ik mij op de drempel plotseling om, en vroeg dwingend, op de man af: John, vertel mij één ding: Wat is er in de kamer die mevrouw gesloten houdt? Ik móét het weten, want anders doe ik geen oog dicht, zeker niet in dit ontzettende praalbed. Ik zou het mijnheer niet kunnen zeggen. Niemand van ons heeft daar toegang. Nie mand van ons is daar ooit geweest. Nie mand van ons heeft er een sleutel van. Als mijnheer het weten wil, moet hij het maar aan mevrouw zelf vragen. I k kan daar geen antwoord op geven. Met die woorden verdween hij, en liet mij gedurende een ganse nacht ten prooi aan de verschrikkelijkste kwellingen. Wat, wat verborg Lady Sarah. Donderend viel de wind in' de hoge schoorsteen, het blies in de schouw, als uit de mond van een geest. Klagend piepte op het dak het ijzer op het roestend ijzer. Achter het goudlederen be hang ritselde het, voortdurendIk deed geen oog dicht. De volgende morgen ver scheen ik als een wrak aan tafel. Lady Sarah was ook niet heel wel. Ze zei, ze had die nacht gezellig nog een uurtje zitten lezen, en was nu ineens haar face-a-main kwijt. Ze had er uren naar gezocht, maar vergeefs. Of ik daar nu wat van begreep? Maar haar tot in den treure herhaalde klacht boezemde mij nauwelijks enige interesse in. Gepijnigd bedacht ik, dat ik in dit huis nog twee zulke nachten zou moeten doorbrengen. Daar ik dit on mogelijk meende te kunnen uithouden, zei ik tegen mijzelf; hoe dan ook, ik zal te weten komen wat er in die kamer is. En ik besloot mij meester te maken van Lady Sarah's sleutel ring. Dit laatste nu gelukte merkwaardig genoeg vrij eenvou dig. De oude dame droeg de ring, die zwaar was, niet steeds bij zich, maar verborg hem in een ijzeren kistje in de biblio theek. En van dit kistje haperde het slot enigszins. Die volgende nacht, toen iedereen in huis ter ruste was, liep ik met bonzend hart de trap af, roofde beneden de sleutels en ging, steeds begeleid door niets dan het flakkerend licht van mijn kandelaar, op zoek naar de afgesloten kamer. En daar, haastig en bevend, paste ik stuk voor stuk de sleutels in het slot. Tot de deur week En ik binnen stond. En een gil slaakte! Want, rechtop om een tafel, in het pikkedonker zaten vijf mensen!! Mijn eerste opwelling was weg te rennen, hals over kop, terug naar mijn kamer met het veilige praalbedMaar toen her stelde ik mij. De mensen reageerden namelijk helemaal niet, en ik dacht: ik moet mij vergissen, het kunnen geen levende men sen zijn. En dit overwegende, sidderend, klappertandend van angst, trad ik naderbij en belichtte met mijn kaars hun ge zichtenEn herkende de vijf gestorven familieleden van Lady Sarah, die in de Gothische zaal hoog van de wanden op mij neer hadden gestaardZij allen waren opgezet. Glazen ogen loerden uit de verstijfde kassen. Krijtwitte han den rustten in hun schoot. Half ingeschonken kopjes thee ston den kil-koud op tafel. Slechts één kopje, het zesde, was leeg, evenals de bijbehorende stoel en op die stoel, blinkend tus sen de plooien van het grauwe kussen waarnaast een boek lag, zag ik als twee ogen fonkelen De kandelaar viel uit mijn hand en ik stond bevend als een riet in de nacht. Ik had ze herkend. Het was de face-a-main van Lady Sarah. VEEL MENSEN zijn levende herinne ringen aan voorbije tijden. Afgezien nog van de „cavalier" die we ontmoeten hoe dikwijls zien we niet een „rococo"- man, een „gildemeester", een galant voor het hof van de Zonnekoning. Ze zijn natuurlijk allemaal te laat geboren: ze hebben een sfeer om zich, die uitwen dig een voorbije periode kenmerkt. Maar nooit zien we mensen, die een echte middeleeuwse boer, keukenmeid, tuinknecht hadden kunnen zijn, mensen die geen eigenaar, maar lijfeigene van hun tijd waren. Ik heb er echter twee ontmoet. „Wilt gij het portret van onze zoon schilderen?", vroegen twee mensen aan een jong schilder. „Voor honderd gulden en drie maal poseren," antwoordde deze. „Hij kan niet komen, hij is al lang dood." De oude mensen waren een beet je verbaasd. „Heeft u dan een foto?" De oudjes hadden geen foto. „Maar dan kan ik toch geen portret maken," voer de kunstenaar ongeduldig uit. „Zijt ge dan," merkte de vrouw bedeesd op, „zijt ge dan geen schilder?" De schilder bleef als aan de grond ge nageld staan. Zulk geloof slaat het edel ste in de kunstenaar los, zulk geloof doet kathedralen bouwen door naam lozen. „Ik zal uw zoon schilderen." De zoon was als zouaaf omgekomen bij een gevecht. Zijn uniform en de mede deling, dat hij vaag op zijn vader leek, vormden de opzet van het schilderij. „Bent ge al klaar?", kwam de vader na een week vragen. „Nee," zei de schilder. „Hij laat zich moeilijk schilderen." In het atelier stond een levensgroot por tret van een zouaaf op de ezel. Voltooid, wist de schilder, er valt niets meer aan te doen. Hij durfde het niet tonen aan de twee, die in zijn almachtige kunst geloofden. Hij zei: „Kom morgen terug." Drie maal herhaalde zich dit gebeuren, tot de schilder tenslotte, wanhopig en ontroerd, toezegde dat de volgende dag alles klaar zou zijn. Hij bracht de nacht door bij het portret, zocht naar nieuwe mogelijkheden, maar geen lijn was ver anderd,. toen 's morgens vroeg de vader en moeder aanbelden. „Kunt ge ons het schilderij nu laten zien?" „Het is in het atelier, ik zal hier op u wachten." De schilder opende de deur. Na enkele minuten kwamen de oude mensen terug. Tranen liepen langs de groeven van hun wangen. „Het is prachtig, prachtig," schreide de moeder. „Het is zo schoon." De vader greep de handen van de kunstenaar. „Maar.... wat is ie veranderd." VOLEUR PARIJS, September, Er zijn on der Parijs behalve die van de métro nog twee netten van gangen: de riolen en de catacomben. Op sommige Zaterdagmid dagen kan men op een van de vluchtheu vels van de Place de la Concorde een hon- derdkoppige queue aantreffen voor een manshoog gebouwtje, dat van opzij gezien de vorm heeft van een gelijkbenige drie hoek, waarvan de schuine zijde naar de riolen wijst. Er is een sloot van een meter of twee breedte, met jaagpaden ter weerszijden; veertig bezoekers worden in een bark ge laden en varen de onderkant van de Rue Royale af, gejaagd door twee rioolwerkeas en toegesproken door een administratief uitziende heer op de achtersteven. De stank is onontkoombaar, maar niet sterk, op de wanden staan de straatnamen en de huis nummers; de gids legt uit dat dit een hoofdriool is, er zijn ook kleinere en nog kleinere, maar tenslotte komt alles in de Seine. Na vijf minuten keren de opvaren den over een smalle trap terug naar het trottoir, bij de Madeleine. Nergens een spoor van een Derde Man, zelfs geen ge schuifel van rattepootjes: het bezoek heeft enigszins het karakter van een inspectie tocht van de belastingbetaler, die zich komt overtuigen dat er inderdaad gewaakt wordt over zijn hygiënische belang. Een bezoek aan de catacomben zou alleen in veel pretentieuzere zin een inspectietocht kunnen heten. Deze onderaardse gangen zijn van oorsprong een steengroeve, waar uit de bouwmaterialen voor Parijs gehakt werden; maar de attractie er van is tegen woordig dat er de knekels zijn opgeslagen van ontruimde begraafplaatsen. Dit net is zeer uitgebreid, men wandelt er een uur lang en heeft er dan nog maar een fractie van gezien; daarom is er ook geen verlich ting in, men koopt bij de toegang een kaars. De eerste twintig minuten wandelt men door smalle gangen met kale wanden over een bodem van gruis; eindelijk verbreedt het pad zich en daar liggen de beenderen, ter weerszijden opgestapeld in brede nissen. Zij liggen met de koppen naar de toeschou wer toe, tot boven zijn hoofd. Drie horizon tale snoeren schedels zijn gelijkmatig over de hoogte verdeeld; van ouderdom of vuil is alles tabaksbruin geworden. De opstel ling is nogal décoratief, al wordt zij na ver loop van enkele gangen eentonig. Gemoeds bewegingen zal men er niet gauw bij onder vinden, te minder omdat een staat van be schouwelijkheid onmogelijk gemaakt wordt door de Bijbelse en Latijnse citaten, die links en rechts aangebracht zijn. Gedenk de voorouders, is de eerste verrassing die men tegenkomt; een goede gedachte, maar daarna gaat het berg-afwaarts. Tientallen bordjes verzekeren telkens weer dat de mens stof is en dat hij niet beter kan doen dan het leven verachten, opdat hij de dood minder zal vrezen. Onder deze omstandig heden aangeboden, verwijzen zulke formu les bij geen benadering naar de eeuwigheid zij zijn alleen proeven van doodbidders vakjargon. Er is bij deze tocht geen gids, de beziens waardigheden spreken voor zichzelf; maar bij de ingang en de uitgang staan tourni quets met een mechanisme dat het aantal bezoekers aangeeft. Een beambte van de cataeombendienst ziet toe op het verloop van deze registratie, wat bij de ingang een onmisbare zekering is tegen grappenma kers, die het toestel een extra kwartslag zouden willen laten maken en bij de uit gang tegen anderen die er over heen zou den springen: in beide gevallen zou het resultaat zijn dat er een vermiste genoteerd moest worden. Werkelijk vermist te raken is moeilijk, want de gangen, die niet in het parcours zijn opgenomen zijn met ijzeren hekken afgesloten; maar iemand zou mis schien bij wijze van retraite een week in de catacomben willen doorbrengen, tot het volgende bezoekuur, uit verlangen om alleen te zijn met deze enorme groep voor vaderen. Misschien zou hij tegen de tijd, dat zijn verlichtingsmiddelen uitgeput waren, zijn verbeelding zo sterk geconcen treerd hebben dat hij het leven uit de eeuwenoude schedels om zich heen waande: iemand die op een verkeerd ogenblik lach te en een vrouw die bloemen schikte bij het raam. De volgende week zou hij met een geruststellend knikje tegen de ambte naar bij de uitgang terugkeren in de wereld en zo voorzichtig wegwandelen over het trottoir alsof hij vreesde de tegels te breken met zijn rubberzolen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14