DRADEN Q Kort verhaal door Lizzy May
Feestvoorstellingen in de Arena
van de operas tad Verona
ANDRE DERAIN
De Gereformeerden
en de Wereldraad
Bij de dood van
Met Aïda beöoin
- HET TOEVAL -
KERKELIJK LEVEN
Films naar Jules Verne
Lichtere genoegens in
de stad van Julia
Nu de grote vergadering van de Wereld
raad van Kerken, die in Evanston werd
gehouden, voorbij is, wordt in ons land
ook in kringen der Gereformeerde Kerken
weer eens de vraag opgeworpen of ook zij
zich niet bij de Wereldraad hebben aan te
sluiten.
In de gereformeerde vijver heeft „Evan
ston" meer deining verwekt den men had
kunnen verwachten, constateert ds. J. M.
van Minnen dian ook in het Centraal Week
blad der Gereformeerde Kerken.
Het ongedachte is gebeurd, zegt hij: tal
van kerkbodes, tot nu toe voor het onder
werp „oecumene" hermetisch gesloten, zijn
aan het publiceren gegaan. Helaas heeft
men kennelijk onvoldoende kennis van de
stukken genomen, waardoor men vaak
niet tot het innemen van een duidelijk
standpunt komt. Voor zover ds. Van Min
nen heeft kunnen nagaan, zijn heel wat
vroeger gebruikte argumenten tegen de
Wereldraad verstild.
Hij meent, dat het gehele vraagstuk in
de Wereldraad vrijwel herleid is tot de
vraag naar de vrijzinnigheid. De aanwezig
heid hiervan zou aansluiting der Gerefor
meerde Kerken beslist onmogelijk maken.
Nu heeft de Wereldraad de Kerken met
de formule „Jezus Christus, God en Zalig
maker"'tot toetreding uitgenodigd. Inmid
dels is een aantal kerken verschenen, die
in het gesprek deze formule wel als uit
gangspunt willen nemen, doch die in eigen
kring niet, zoals bij de Nederlandse Gere
formeerde Kerken, met deze formule tucht
oefenen. En zo zijn er dan ongetwijfeld,
wat men gewend is te noemen „vrijzinni
gen" in de Wereldraad binnengekomen.
Vervolgens stelt ds. Van Minnen de
vraag, wat nu eigenlijk de „vrijzinnigen"
die hèt st.ruikel'blok vormen zijn. Wij
denken daarbij, merkt hij op, aan de prac-
tische godloochenaars uit de dagen der af
scheiding. Doch het staat vast dat de hui
dige „vrijzinnigen" de positie van d'e oude
zogenaamde „modernen" over het alge
meen reeds lang verlaten hebben, zich van
daar uit in beweging hebben gezet en nog
steeds in beweging zijn. Zij marcheren
waarheen, dat is een tweede vraag.
De wel opgeworpen vraag: de rondzwer
vende vrijzinnigen kunnen ook de formule
van haar plaats trekken, beantwoordt hij
met als wedervraag te stellen: is het spre
ken van deze mogelijkheid geen klein-ge-
loof in de overmacht van Gods waarheid?
In elk geval is nog niet bewezen, dat dit
inderdaad gebeurd is.
En al zóu het gebeuren! Zijn Gerefor
meerden, als ze lid zijn dan medeplichtig?
Antwoord: als ze geen lid zijn, zijn ze on
getwijfeld medeplichtig. Als ze wel lid zijn
en de Wereldraad zou iets doen of beslui
ten tegen hun geweten in, dan geldt dit:
geen enkel lid, zo is uitdrukkelijk vastge
legd, draagt enige verantwoordelijkheid
voor welk besluit ook, dan nadat dit be
sluit door de eigen kerk overgenomen en
geratificeerd is. De Wereldraad richt dus
bijvoorbeeld nooit een boodschap recht
streeks tot de wereld. Neen, hij stelt haar
vrij zijn om er mee tot de wereld te gaan.
aan de kerken ter beschikking, die" dan
Naar ds. Van Mimnen's mening is er dus
aan het lidmaatschap geen „risico" ver
bonden, aan het wegblijven wel.
Ook als ontwerper van décors voor bal
let en opera genoot Derain bekendheid.
Diaghilev liet hem de aankleding voor
„La Boutique Fantasque" van Massine
maken in 1919 en zijn laatste werk
heeft hij voor het festival van Aix-en-
Provence in 1954 geschilderd. In de
tussentijd werkte hij onder meer samen
met George Balanchine (La Concur
rence) en Roland Petit, voorts voor de
Parijse Opera en het Sadler's Wells
Ballet (Mademoiselle Angot, de nieuwe
versie van 1947). In 1936 schreef hij
samen met de choreograaf Fokine het
libretto voor de chinoiserie „l'Epreuve
d'Amour" op muziek van Mozart voor
het Ballet Russe van René Blum, waar
in Vera Nemtsjinova en André Eglevsky
de voornaamste rollen vertolkten. Van
bijgaande foto kan men een indruk vor
men van costuums en décor daarvoor.
De filmproducent Eugène Lourie heeft
bekend gemaakt, dat hij de filmrechten
verworven heeft op het boek „De reis naar
het middelpunt van de aarde" van Jules
Verne.
De film zal in Cinemascope of Vistavi-
sion in Italië worden opgenomen, gedeel
telijk aan de binnenzijde van de kraters
van de Vesuvius, de Etna of de Stromboli.
Intussen is Walt Disney vrijwel gereed
met zijn verfilming van „Twintigduizend
mijlen onder zee" met James Mason als
kapitein Nemo.
Daar is pappa!
Het kind liet zich
van de stoel voor het
venster glijden en
ijlde naar de voor
deur. De moeder tilde
het jongere broertje
van haar schoot. Even
bleef het staan, aar
zelend, dan trager,
meer in zichzelf ge
keerd, volgde het zijn
zusje. De vader stond
al bij de kapstok en
hing jas en hoed op.
toen de kinderen hem
bereikten.
De verrassing! riep
de oudste. Waar is
de verrassing?
Het was een traditie,
dat de vader elke
Vrijdagavond iets
voor hen meebracht,
dat ze in de zakken
van zijn overjas
mochten zoeken. Met
grote vochtige ogen
keek de kleinste op
naar het gezicht daar
in de hoogte. De ver
rassing, prevelde hij.
De vader hief hem
op en kuste het ern
stige snuitje. Daarna
bukte hij zich, kuste
het zusje en zei:
Vandaag is de ver
rassing zo groot, dat
ik haar niet eens in
mijn zakken heb kun- Tekening Hans Wiesman
nen bergen
Waar is hij dan? riepen ze. Zoekend zagen ze om zich heen.
Ga maar mee naar binnen, dan zal ik het jullie vertellen.
Hij liep met aan elke kant een kind de kamer in, begroette de
moeder en vleidde zich met zichtbaar welbehagen in een stoel.
De twee kleinen kropen tussen zijn knieën en zagen hem vol
verwachting aan. Hij glimlachte en stak een sigaret op.
Luister goed, begon hij de rook over hun kopjes uitblazend,
een hele grote, dikke verrassing: We gaan buiten wonen! Even
bleef het stil. Het niet begrijpen hing als een kleine wolk
tussen hem en de kinderen. Toen vroeg de oudste aarzelend:
Is buiten wonen, verhuizen? En ben ik dan groot?
Als je groot bent gaan we verhuizen, was haar meermalen
gezegd.
Ja, knikte de vader. Buiten wonen betekent verhuizen en
dan ben je al een pietsie groter. Een huis met een grote tuin,
voegde hij er aan toe.
Helemaal om het huis heen? vroeg ze ongelovig.
Ja, helemaal om het huis heen.
De oudste maakte zich plotseling uit het hoekje van zijn knieën
los, hief de armen omhoog en begon met hoekige bewegingen
de kamer rond te dansen.
We gaan naar buiten! We gaan naar buiten! Een huis met
een gróóóóte tuin! zong ze. Het broertje huppelde onhandig,
niet begrijpend, achter haar aan. De moeder had het hele tafe
reel glimlachend gade geslagen. Nu knikte ze over de kinderen
heen de vader toe. Als een vonk sprong de verstandhouding
van de één naar de ander over.
Onder het eten was de oudste, anders een levendig kind, uit
zonderlijk rustig. Dromerig speelde ze met haar eten. De aard
appel het huis, de groenten er om heen de tuin. De ouders
lieten haar begaan. Plotseling legde ze haar vorkje neer.
Pappa, wil je vanavond de servetten laten dansen? Om de
verhuizing, voegde ze fer met kinderlogica aan toe.
Vaders blik vloog vragend naar de overkant van de tafel. Goed,
knikte de moeder.
Na het eten zette de moeder de twee stoelen klaar. Daarop
namen de kinderen plaats. De vader ontfermde zich over twee
servetten. In iedere legde hij in één punt een knoop. De moe
der schoof de gordijnen toe, zodat de kamer in het halfdonker
HET BERICHT van het overlijden van de Franse schilder
André Derain, dat ons twee weken geleden bereikte, zal degenen,
die zijn kunst kenden en bewonderden, zeker geschokt hebben.
Het mag dan waar zijn dat Derain niet meer de dominerende
plaats in de Franse kunst innam, welke hij omstreeks 1930 be
zette, de machtige indruk die zijn grote werk „De tafel" op de
tentoonstelling „Vier eeuwen stilleven in Frankrijk" in museum
Boymans op het kunstzinnig publiek en de critici maakte, be
vestigde dat Derain tot de weinige waarlijk groten gerekend
mag worden.
ANDRé DERAIN werd in 1880 geboren in het plaatsje Chatou,
dat in een bocht van de Seine tussen St. Germain en Parijs is
gelegen. Toen de jonge Derain door een toevallige omstandig
heid, namelijk een spoorwegongeluk bij Chatou, kennis maakte
met de enige jaren oudere Maurice de Vlaminck, ontstond hier
door een artistiek contact, dat een zodanige invloed op het
Franse kunstleven had, dat men later van de „école de Chatou"
zou spreken.
In 1901 kwam Matisse naar Chatou. Hij had Derain op de
Académie Carrière ontmoet. Matisse had grote verwachtingen
van Derain en wist de ouders van de jonge kunstenaar ervan
te overtuigen dat deze schilder zou worden en geen ingenieur,
zoals de vader zich voorgesteld had.
VOOR DE VOORSTELLING die men van een contemporain
kunstenaar heeft, kan het van groot belang zijn op welk tijdstip
men voor het eerst met het werk in contact komt. Voor mij
persoonlijk en, naar ik geloof voor de meeste collega's in Ne
derland, vond de kennismaking met Derain's schilderkunst
plaats toen de periode van Chatou, de zogenaamde Fauve-tijd,
reeds achter hem lag. Wel herinner ik mij omstreeks 1928 en-
kwam. Met een geheimzinnig gezicht
kwam de vader naar de kinderen toe. Hij
maakte wat goochelaarsbewegingen over
hun hoofden, waaronder de kinderen dood
stil bleven zitten. Met dezelfde bewe
gingen greep hij in de lucht, onder de
tafel, langs de gordijnen. Electriciteit ver
zamelen, heette dat.
Met de verzamelde electriciteit en de ser-1
vetten verdween hij in de andere kamer.
De moeder ging achter de piano zitten,
opende het deksel en nam een afwach
tende houding aan. De vader kwam met
de servetten terug, plaatste een stoel op
enige afstand van de kinderen en gaf de
moeder een sein dat zij kon beginnen te
spelen.
De moeder zette een ouderwets huppe
lend Italiaanse melodietje in. Bij het
eerste accoord sprongen de servetten, die
de vader over zijn knieën gelegd had, van
zijn schoot en begonnen op de maat van
de muziek een wilde dans. Met een rhyth-
misch voetgetrappel gaf de vader de ca
dans aan. De servetten hadden plotseling
een metamorfose ondergaan. Ze waren een
stel jolige clowns geworden, die de gekste
buitelingen ten beste gaven. Wonder bo
ven wonder kwamen zij na elke lucht
sprong weer netjes op hun plaats tussen
vadei-s knieën terug. De kinderen keken
gespannen toe. Met hoogrode wangetjes
volgden zij elke beweging.
Naar de zin van de kinderen veel te vroeg
sloeg de moeder de slotaccoorden op de
piano aan. Ze klapte het deksel dicht.
En nu naar bed, kondigde zij aan. De
poppen hingen weer als levenloze servet
ten over vaders knieën. Het was opeens
stil in de kamer. De jongste zoog slaperig
op zijn duim. In die stilte liet de oudste zich plotseling van
haar stoel glijden, deed een stap in de richting van haar vader
en keek scherp naar de servetten. Ze nam nog een stap.
Pappa, zei ze met een trillend stemmetje, je hebt tegen ons
gejokt. Ze zitten met draden aan je benen vast.
Verwijt en niet verwerkte verwondering lagen in de oogjes
die hem ontsmaskerden. Je hebt gezegd dat het e-lec-tri-ci-teit
was.
De vader streek zich even over het hoofd. Hij overzag met
enige moeite de situatie.
Dit is geen jokken, verklaarde hij, zijn reden langzaam
verzamelend. Dit is als een sprookje. Als je nog klein bent, ge
loof je dat het sprookje echt is. Daarna ontdek je opeens dat
het maar een sprookje is. Zie je, nu heb je zélf ontdekt dat de
poppen aan draden vastzitten. Nu word je echt groot.
Het gezichtje van het kind verhelderde zich. Blozend zag ze
van de vader naar de moeder. De moeder knikte het toe. Het
kind blies zich op: ik ben al groot.
De volgende dag dwaalde ze door het huis. Elke kamer kreeg
een beurt. Van iedere hoek nam ze afscheid. Dag kamer, hier
ben ik geboren. Hier ben ik zeven jaar kind geweest. Nu ga
ik verhuizen naar een onbekende toekomst. Een huis met een
tuin helemaal er om heen.
Ze daalde de vier treedjes af van de waranda naar de acht
vierkante meter tuin. Een buurjongetje stak zijn hoofd over
de schutting.
Dag Bennie, zei ze ernstig. We gaan verhuizen. Ik ben nu
groot. Want de poppen zaten aan draden. (Nadruk verboden).
kele landschappen, waaronder een gezicht op de Theems te
Londen, in de kunsthandel van Van Wisselingh te Amsterdam
gezien te hebben, dat met zijn primaire kleuren, breed poin
tillistisch geschilderd, nog tot die periode gerekend mag worden.
Derain's aard en zijn hang naar het klassieke kwamen al
spoedig in conflict met de instinctieve schildersdrift, waardoor
De Vlaminck en hij zelf zich aanvankelijk hadden laten leiden.
Derain vond de weg naar het museum. In het Louvre copieerde
hij een „Kruisafname" van Ghirlandajo, waarvan hij echter,
tot grote ergernis van de suppoosten, een geheel persoonlijke
interpretatie gaf.
De Derain, zoals wij hem hier rond 1930 leerden kennen,
was wel het tegendeel van een felle colorist. De kleur was
gereduceerd tot bruinen, grijzen en zwarten. Zijn stillevens
waren statisch gecomponeerd. Zijn landschappen met hun wui
vende bomen en milde glooiingen ademden een arcadische rust.
Ook de cubistische periode, gegroeid uit de invloed van
Cézanne, lag toen al achter hem. Derain's kunst had zich na
zijn verblijf in Cagnes-sur-Mer, het plaatsje aan de Middel
landse Zee, dat later tot een ware schilderskolonie zou uit
groeien, sterk gewijzigd. Het is de verbondenheid met het
elementaire in de natuur dat uit zijn landschappen spreekt.
Zijn stillevens en portretten zijn steeds groot gezien. Zij be-
ziiten datgene wat misschien met het woord „allure" het best
kan worden aangeduid.
In het Musée de l'Art Moderne te Parijs is een grote wand
geheel gewijd aan Derain's kunst. Zijn werken hangen er vis
a vis met de schilderijen van zijn vriend en geestverwant Mau
rice de Vlaminck. OTTO B. DE KAT 4
TWEEENDERTIG KEER organiseerde Verona nu reeds des
zomers haar „Stagione Lirica" in een der grootste bezienswaar
digheden van deze stad: de Romeinse Arena die, ondanks het
feit, dat zij dateert uit het begin van onze jaartelling, nog alles
zins in staat is haar gasten waardig te ontvangen. Onbekend
maakt onbemind.
Hetgeen Verona de bezoeker aan schoonheid heeft te bieden
en dat is waarlijk niet gering wordt door hem vaak zeer
summier afgedaan. En ook de Hollandse toerist, wanneer hij al
eens in Noord-Italië verblijft, haakt meestal zo naar het aan
lokkelijk en nabij Venetië, dat er voor de residentie van Romea
en Julia weinig of geen aandacht overblijft. Is hij daarbij mu
ziekliefhebber en bezint hij zich op de muziekfeesten in Euro
pa, voorzover hij althans in staat is deze nog te overzien, tien
tegen één dat hij dat van Verona overslaat.
Men denkt meestal: „Italië is het land van de opera, heeft
een seizoen voor deze kunst in lente, zomer, herfst en winter
en stelt haar bovendien zowel in stad als dorp te kijk". Dat de
opera in de warme maanden genoten wordt in de open lucht,
acht men niet anders dan natuurlijk. Al zijn de „stagione's"
echter talrijk, zij zijn tegelijk kort van duur (gewoonlijk van
VOOR WIE niet alleen dit Festival, maar
ook de stad wil genieten, zij een verblijf
van tenminste een dag of drie toch zeker
aanbevolen. Want wil men voor een spec
taculaire „Turandot" of „Aïda" met de
hier lang durende entre-actes in de
avonduren nog voldoende frisheid in
reserve hebben, dan diene men overdag
bij het voldoen aan andere culturele aspi
raties toch enige matigheid te betrachten.
Te meer daar de warmte in de vroege na
middag een siësta onverbiddellijk voor
schrijft. Men heeft dan ook gelegenheid
wat na te mijmeren over Gothiek en
Renaissance, de volmaakt-architeelonische
verhoudingen van Piazza Erbe en Piazza
Dante of misschien wel over de heerschap
pij der Scaligeri, wier in zichzelf ge
keerde beeltenissen zo scherp contrasteren
met de bravour van een Colleoni in het
wereldse Venetië en wier „bovenaardse"
graven niettemin vroegere glorie in her
innering brengen, voordat de Venetiaanse
republiek aan hun rijk een einde maakte.
WIE ECHTER zijn artistiek gemoed
vóór de overgave aan het bel canto niet
te zwaar wil belasten, dus lichtere ge
noegens zoekt, kan ook gerust zijn. In de
„Via Mazzini" en de „Piazza Bra" heeft
Verona zijn Kalverstraat en Leidseplein,
waar men zijn ogen rijkelijk de kost kan
geven, ziende hoe het Italiaanse ras zich
voortbeweegt en waarmede het zich
kleedt en tooit. Voortslenterend bereikt
men dan ongemerkt de brug over de woest
stromende Adigo en komt toch ongewild
weer in de culturele sfeer bij het Ro
meinse theater, nog stammend uit Augus
tus' tijd, dat met zijn achtergrond van
het S. Libera kerkje en omliggende ruïnes
elk décor overbodig maakt. Het heet, dat
de Romeinen vandaar watergevechten op
de rivier aanschouwden. Thans speelt men
er „Romeo en Julia" van .Shakespeare.
En mocht dit nog niet voldoende zijn,
dan kunnen de liefhebbers of liefhebben
den terstond daarna koers zetten naar het
authentieke balcon van Julia's woning, dan
wel hun bedevaart houden naar haar, bui
ten de wallen gelegen, graf. Zij mogen zich
daar in de vriendelijke hof, die ook zon
der kennis van de ei eertijds uitgeleefde
Romantiek noodt tot verpozing, iets anders
wensen nog dan een welgeslaagde foto.
LATEN WIJ TERUGKEREN naar de Are
na waarvan het massief, met zijn beide
boven elkaar gelegen galerijen en portie
kenreeks. de gehele „Piazza Bra" beheerst.
De tand des tijds liet het Romeinse bouw
werk betrekkelijk ongemoeid. Alleen
van de buitenste en hoogste ringmuur
bleef na een aardbeving in de twaalfde
eeuw nog slechts een vleugel staan, die nu
door steunberen wordt gestut en in zijn
huidige gedaante een herkenningsteken
uitmaakt van het stadsprofiel. Een loge
in de rij, die mèt de achtergrond van deze
muur gelijk verdween, moet wel de vor-
stelijkste zitplaats hebben opgeleverd, die
ooit een theaterbezoeker was beschoren.
Waarschijnlijk schenkt een eerste aanblik
der Arena aan ieder gelijksoortige gedach
ten: die welke gewijd worden aan de dui
zenden slaven, slepers en bouwers dezer
uit de bergen gehouwen en over de rivier
aangevoerde steenmassa's, vermengen zich
met een andersoortige eerbied voor de
vindingrijke architecten van al deze toe
gangspoorten, omgangen en trappen, welke
dit „theater der dertigduizend" binnen
het half uur leeg doen stromen en die
voorbeeldig zijn voor iedere moderne sta-
dionbouw.
In het eerste stuk, waarin de Arena
O wordt genoemd en dat pas blijkt te da-
December tot April of Mei) en in de zomer sinds lang be
perkt tot enkele grote steden, waarvan Venora wel over de
oudste en waardevolste papieren mag beschikken. Zelfs Rome
met zijn speciaal gebouwd openluchttheater in de Thermen
van Caracalla wordt er gemakkelijk door in de schaduw ge
steld. Speelt men daar sinds 1932 voor een publiek van tien
duizend man, de Veronese Arena had bij de Verdi-herdenking
in 1913 haar poorten al voor de opera geopend, ruimte biedend
aan ten minste dertigduizend toeschouwers, die daar nu ge
durende een maand bijna iedere avond uit alle delen van de
provincies Venetië en Lombardije samenstromen. Immers, wie
zou zich het voorrecht laten ontnemen een stemmenmateriaal
te kunnen horen, waarvan de namen der bezitters alleen al de
operaminnaar in geestdrift brengen! En wat de prijzen aan
gaat: vraagt Rome voor de goedkoopste rang tweehonderd lire
of ruim een gulden, Verona ziet de Arena ongeveer twintig
avonden gevuld met hen, die vijfhonderd en duizend lire willen
geven voor de (laagstgeprijsde!) amphitheaterplaatsen, voor
welke men zich dan, voordat de duisternis is ingevallen en de
voorstelling kan beginnen, op de stenen banken nog dikwijls
twee tot drie uur wachten moet getroosten.
teren van een paar honderd jaar na de
val van het Romeinse rijk, wordt zij als
„voornaam, zeldzaam en verheven, ge
bouwd voor de luister van het heilige
Verona" aangeduid. De bestemming die
het gebouw in de Veronese geschiedenis
evenwel had gekregen, voordat de Muzen
er zich blijvend konden vestigen, beant
woordde vaak allerminst aan dit „luister
rijke" doel, daar bij periodes bijvoorbeeld
openbare folteringen de plaats kwamen
innemen van allerhande spelen.
Na tijdperken van verwaarlozing en ver
val, gebruikelijke gevolgen van oorlog en
bezetting, komt naar Carlo Goldoni ons
verhaalt na 1700 de kunst in de Arena
pas definitief aan het woord, doch dan nog
alleen in drama en blijspel. Over een mu
zikale manifestatie verneemt men pas bij
het galaconcert, in 1822 onder leiding van
HIJ HAD ZICH een beetje op de voor
grond gedronken en achtte het moment
rijp om zijn gevorderde ideeën over het
Toeval, meer specifiek over het dobbe
len, bekend te maken.
„Eigenlijk wacht ik nooit voor een stop
licht", wist hij heel zeker, „want dat
springt voor my altijd op groen. Ik vind
het zelf ook griezelig, maar ik schijn
die dingen te bezweren". De overigen
waren nuchterder, zeiden niets.
„Het is een kwestie van vertrouwen",
aldus werd het onderwerp uitgediept,
„het Toeval bestaat niet. Het is slechts
een etiket op een foute beoordeling van
een situatie. Er is maar één kant aan
wat toeval genoemd wordt: dekking
voor eigen onvolkomenheid. Het Toeval
ben je zelf".
„Of we toeval zijn of niet", probeerde
de jolige gastheer nog, „een glaasje kan
er altijd bij. Proost". Het lukte niet. „Ik
win bijvoorbeeld ook altijd met dobbe
len", vervolgde de onverzettelijke, „want
als ik twijfel aan winst speel ik niet".
Rossini gegeven, voor een gehoor, dat voor
een deel bestond uit koningen, prinsen en
gezanten, ter gelegenheid van het Congres
van Wenen in Verona tijdelijk bijeen. Deze
„zwaluw maakte nog geen zomer". Er zou
nog een hardnekkige negentiende-eeuwse
winterslaap voor nodig zijn die de
Franse schrijver Taine in die tijd over de
Arena spreken deed als van een „dode
krater" eer in 1913 zich in Verona een
even plotseling als éclatant „réveil" vol
trok.
„AïDA in de huidige regie, gebruik ma
kend bij tempelscènes en triomfmars van
de steile amphitéaters als trappen, waar
over priester en gevolg, soldaten en dan
sers in brede rijen kunnen afdalen, ter
wijl de montering der andere taferelen
verder op het toneel kan blijven staan,
doet ons begrijpen, dat juist dit werk,
gegeven bij de honderdste herdenking van
Verdi's geboortedag, de ogen wel moest
openen voor de mogelijkheden, die voor
de Italiaanse opera hier waren weggelegd.
En glorieus als het toen begon is het
afgezien van de oorlogsonderbrekingen
tot vandaag gebleven. Nog steeds gaat de
„Ik wil met je dobbelen om deze wan
delstok", bood een der feestgangers aan.
„Heel graag", zei de man van het grote
zelfvertrouwen, „ik voel me in uitste
kende conditie".
De stenen rolden. „Grote straat", riep
de wandelstok, héél zeker. „Poker vrou
wen", antwoordde het zelfvertrouwen,
zonder enig élan. De wandelstok was
nog niet verslagen: „Full House, azen,
tienen". „Full House, azen, heren", de
verveelde stem van het zelfvertrouwen
kreeg een vreugdevol accent, het prin
cipe brak baan.
Vijf maal werd de uitdager verslagen:
het Toeval bestond niet
„Geef die stok maar aan de armenlote-
rij en koop zelf een lot", zei de winnaar
breed, „je doet dubbel goed en je wint
een hoofdprijs als je zelfvertrouwen
hebt".
De verliezer begon te rekenen. „Ik schep
een gunstige situatie voor winst, want
ik ben met het afstaan van die stok al
een heel eind over de brug, het toeval
„Aïda" in de reeks van bijna vijfhonderd
opvoeringen, die de Arena sinds die ope
ning beleefde, met ruim vijftig avonden
aan de spits, maar het aantal gegeven
opera's breidde zich inmiddels uit tot 47,
al is de keuze in deze omgeving uiteraard
niet onbeperkt. Van de deze zomer verder
uitgevoerde werken „Mefistofele" en „Tu
randot" kwam het eerste reeds vijf en het
derde vier keer in het speelprogramma
voor. Ook balletten.
Natuurlijk kregen bij deze „Stagione's"
voorts Bizet, Gounod, Saint Saëns en Mas
senet mede een kans. Van de Duitsers
echter alleen Wagner, maar met niet min
der dan vijf van zijn werken. Statistieken
mogen intussen voor een overzicht van de
ontwikkeling van een instelling zeker nut
hebben, over karakter en sfeer, die toch
het succes bepalen, leren zij ons niets. En
daarover had hier alleen Italië, dat wil
zeggen haar zangers en haar hoorders,
theater en traditie, gelukkig ditmaal ook
haar hemel en haar sterren, iets te zeggen.
TEZAMEN VORMEN zij het begrip Ita
liaanse opera, waarvan de elementen el
kaar telkens wederzijds beïnvloeden. Want
deze zangers en allen: Meneghini Gal
las. del Monaco en di Stefano, Grob Pra-
nell, Olivero, Tajo en Tagliavini kan men
hier beluisteren kunnen alleen het beste
geven dank zij het klankbord dezer boor
devolle amphitéaters en de laaiend-erup-
tieve bijval, volgend op de verbeide aria
of het verwachtte zo en zo door die of
die te zingen onderdeel daarvan. En ge
zamenlijk dragen zij in onverflauwde aan
dacht tot ver na middernacht hun opera
op aan deze wolkenloze sterrenlucht. Tot
dat het slotaccoord de spanning breekt en
een dan reeds nutteloos applaus in niet
meer op te vullen leegte de hoorder terug
brengt tot de werkelijkheid.
Bij al wat in dit algemeen operadécor
belangrijk is en in deze vorm naar waarde
wordt geschat onder meer de mysterieus
verlichte stenen gangen en de met goud
omrande roodfluwelen doeken, die mèt de
zwaar geüniformeerde carabinieri en sup
poosten gidsen van de ingang naar de
,.poltrone"-plaatsen zijn wacht de be
zoeker te Verona nog een bijzondere ver
rassing. Bij het langzaam doven van de
lampen speurt hij een aarzelend lichtje op
een der ommegangen, weldra tien, twintig,
honderden: kaarsvlammetjes, die overal
oplichten daar in de reeds ingevallen avond
en weldra één wirwar van beweeglijk
flonkerend schijnsel geven. Bracht men die
kaarsen mee van huis of kocht men ze bij
de entrée? Eren zij een aangebeden „ster"
of alleen de naamloze artist, misschien
wel het onsterfelijk meesterwerk zelf?
In de belevenis van het ten gehore gebrachte
werk, aldus gedragen door een typisch Ita
liaans contact, lijkt het van zeer ondergeschikt
belang naderhand nog eens te memoreren,
welke inzet goed en welke beter slaagde, of
het hout dan wel de strijkers sterker konden
zijn, de schijnwerper zijn taak op het juiste
moment verrichtte en de décorwisseling in de
pauze al dan niet zichtbaar was. Men moet hij
een avond als deze dankbaar zijn, dat het ont
leedmes onder de stoel is weggevallen en men
liet rafelen heeft verleerd. Dan komt er tevens
ruimte voor een gevoel van zekerheid, dat hier
door Verona prachtig werk wordt verricht en
dat de Italiaanse opcracultuur nog een lang
leven is beschoren. M. v. D.
moét wel goed zijn voor me, Ik win de
hoofdprijs". Stilletjes zat hij het Toeval
om zijn vinger te draaien.
„Het is gelukt", kwam hij enkele we
ken later melden. „Je hebt het gauw
geleerd", prees de voorvechter. „De
meesten kunnen dat vertrouwen niet zo
snel opbrengen, ze willen wel maar zit
ten nog vastgeroest aan twintig eeuwen
toeval-beschaving. Wat heb je gewon
nen?"
„Een kinderwagen, derde prijs".
„Je had je ook op de eerste moeten
concentreren
Het was wel de derde prijs, maar van
de tweede groep. De schenker kon zijn
eigen wandelstok terughalen en ging
dat onmiddellijk melden aan zyn leer
meester.
Deze dacht even na. „Daar weet ik zo
gauw niets op, het is wel verdraaid toe
vallig
„Zou het niet meer twintig ecuwen toe
val-beschaving zijn?" vroeg de epigoon,
star in de leer VOLEUR