Kautner's film „Mensen zoals jij en ik Ho-tte Rotte 9Jjó Een Haarlemse Koning David Merkwaardig en zeldzaam schilderij Iin het Frans Halsmuseum 1 HET ORGELCONCERT FRANSE PARAGRAAF Mooi naar vorm en inhoud Bergopwaarts Bekroonde film uit India weldra in vertoning 7 leefregel. Hij vastte tot vier uur 's middags en gebruikte na zijn GEKIEREMIERDE MARSEPEIN Marine in de Metro IN DE zogenaamde Kapel van het Frans Halsmuseum hangt onder slechte belichting een schilderij, aangegeven als „St. Cecilia, het orgel bespe lend" en toegewezen aan Peter de Witte. Ik heb mij indertijd laten vertellen dat 't paneel vroeger voor een werk van Jan van Scorel gehouden werd. Van dit schilderij be staat een gravure van de zes- tiende-eeuwse plaatsnijder Joannes Sadeler, waarvan men zeldzame exemplaren vindt in Brussel en in Keulen, waarop de schilder Petrus Candidus heet. Hoe dat nu zit met die beide namen, De Witte en Candidus, heb ik niet verder uitgezocht. Mogelijk duiden zij op één persoon, waarschijn lijk een Vlaming, die zich buiten de Nederlanden van een Latijnse naam bediende evenals de Zuidnederlandse componist Roland de Lattre, die zich in het buitenland Or lando Lasso (of Lassus) liet noemen. Ik citeer deze be roemde componist uit de zes tiende eeuw tevens omdat hij te maken heeft met het schil derij uit het Frans Hals museum. Vast staat dat het hier be sproken stuk uit de tweede helft van die eeuw dateert (in de veronderstelling althans dat het geen copie is). Want Joannes Sandeler die er zijn gravure naar maakte, overleed in 1600 te Venetië en hij was in 1550 ie Brussel geboren. En dat het niet tot de eerste helft van de eeuw behoort, is eveneens vast te stellen: dit houdt namelijk verband met de leeftijdsgrens van l?oven- genbemde Orlando Lasso (ge boren te Bergen in Hene gouwen in 1530, overleden te München in 1594). Doch daarover straks meer. DE TITEL „Cecilia, het orgel bespelen de" lijkt mij niet gelukkig, want de orgel- spelende figuur op het bovenplan is hier niet de voornaamste, al vormt zij het mid delpunt van een groep musicerende enge len. Eer is er reden om het schilderij naar Koning David te betitelen, die, als bespe ler van de harp, de centrale plaats be kleedt. Bovendien zetelt David daar niet alleen als harpspeler, maar als de ver eerde dichter zie de dansende en zin gende engeltjes om hem heen van Psalm 150. Want wat daar uitgevoerd wordt, zijn de verzen 3 en 4 van deze laat ste lofzang van de Bijbelse dichter. En wel als meerstemmig motet van Orlando di Lasso. De engeltjes, die links en rechts van de David-figuur een muziekblad torsen, tonen ons de een de Cantus-partij, de andere de bas van een psalmmotet van deze groot meester der Nederlandse polyfonisten. Deze beide zangpartijen zijn nauwkeurig op het schilderij weergegeven. Het is zelfs voor kenners van oud muziekschrift interessant, dat verhogingen door middel van een kruis en zelfs een fermate op de slotnoot niet ontbreken. Het is echter vreemd, dat de schilder slechts de partijen van sopraan en bas op zijn paneel aanbracht. Sadeler, de graveur, was op dit punt niet zo karig, want die gaf de vier stemmen volledig: de alt onder de cantus en de tenor boven de bas. Het graveren van muziek noten was trouwens een specialiteit, om niet te zeggen een hobby van hem en het lijkt mij niet gek te veronderstellen, dat het hier besproken en nog andere schilde rijen die uitbeelding van een muziekstuk tot onderwerp hebben, op verzoek van deze muzikale plaatsnijder ontstaan zijn. En wie weet of zelfs in sommige gevallen (en vooral in dit korte stuk van Orlando) de muzikale compositie ook niet op bestelling geschreven werd. DE BEHANDELDE psalmtekst is als volgt: „Laudent Deum cithara. chori vox, tuba, fides, cornu, organa. Alleluia". Dit is een vrije interpretatie van Psalm 150, verzen 3 en 4, die in de Statenbijbel lui den: „Looft den Heer met geklank der ba zuinen, looft Hem met luit en met harp. looft Hem met trommel en fluit, looft Hem met snarenspel en orgel." Beschouwt men nu aandachtig de com positie, dan valt het op hoe elk onderdeel van de tekst muzikaal een sterk illustratief karakter heeft. Na de fraaie polyfone zet ting van de aanhef „Laudent Deum" (looft den Heer) volgt in homofone accoorden „cithara" bedoeld als harpgetokkel en dan gaat het in kennelijke vocaalstijl ver der op de woorden „chori vox" (koorstem- men). Daarnaast wordt op „tuba" met to nica en dominant een typisch kopereffect weergegeven. „Fides" (violen) heeft het strelende karakter van een strijkersensem ble, „cornu" het statige van hoorngeschal en „organa" de stijl van polyfoon orgelspel. Welbeschouwd is dit motet een zeldzaam staaltje van programmamuziek. Vergelijken wij daarna met deze muzi kale gegevens de voorstellingen op het schil Jtrij, dan vinden wij daar al deze op gesomde elementen picturaal terug. De harpspelende David illustreert het tekst woord „cithara", zingende engelen duiden op „chori vox", de bazuin (rechts) wijst op het woord „tuba", de viool- en bas- strijkende figuren vertolken de idee „fides", de op cornet of kromhoorn blazende engel, WEDEROM ONDERSCHEIDING VOOR NEDERLANDSE PIANIST De Rotterdamse pianist Bram Boelee be haalde op het internationale muziekcon cours, dat van 20 September tot 3 October te Genève werd gehouden, een succes. Van de deelnemers van verscheidene nationa liteiten behoorde hij als enige Nederlander tot de acht, aa.n wie een erediploma werd toegekend. Ook in 1951 behaalde deze, thans 27-jarige, pianist te Genève reeds een onderscheiding. In 1950 verwierf hij te Amsterdam de dr. Julius Röntg^nprijs. achter het orgel links, doet denken aan „corni" en ten slotte zien wij in het mid den van dit musicerende ensemble, onder het Jehova-teken, het orgel (organa) en haar bespeelster. Dat deze niet de hoofdfiguur van het schilderij is, moet na deze analyse voor ieder wel duidelijk zijn. Logisch lijkt het mij, dat men het stuk zou betitelen: „De lofzang van Koning David" of kort en goed „Psalm 150". Op de gravure van Sa deler zijn buiten het raam van de voor stelling, nog de latijnse verzen 12 en 13 van Psalm 149 „Juvenes et virgines senes cum inioribus laudent nomen Domini" aan gebracht Jonge mannen en maagden, grijsaards en kinderen, de naam van Je hova moeten zij loven. DE BEKENDE musicoloog Max Seifert (18081948) heeft indertijd jacht gemaakt op gravures als de hierboven besprokene van Johannes Sadeler. Hij zag er een dub bel belang in. Vooreerst beschouwde hij ze als het prototype van de gegraveerde muziek en ten tweede wou hij er het be wijs in zien hoe de vocale muziek van de Nederlandse polyfonisten uitgevoerd werd met behulp van instrumenten. Hij bekeek het geval echter te weinig uit het oogpunt van de schilder (of van de graveur, indien deze werkelijk, zoals ik vermoed, het genre stimuleerde) die zijn fantasie vrij uitleefde op een muzikaal gegeven. Voorzeker heeft men in de zestiende eeuw de a-capella- zang instrumentaal begeleid, maar dat zulks geschiedde met een orchestratie, zo als Seiffert die uit de „Bildmotetten" af leidde, bij voorbeeld in het hier besproken stuk uit ons museum, door om beurt de in de tekst geciteerde instrumenten te laten intreden, lijkt mij onmogelijk. Op weinige uitzonderingen na zijn de in openbare en particuliere verzamelingen ontdekte „beeld- beleefde van een intens muziekleven, ge- motetten" het werk van Johannes Sadeler. Hij moet in Antwerpen geleefd en gewerkt hebben in de tijd dat men daar de nabloei paard aan een monopolie van instrumen- tenbouw en muziekuitgeverij. De meeste gravures van Sadeler zijn naar schilderijen van Maarten de Vos en behandelen koor composities van de Antwerpse componis ten Pevernage en Verdonck. Dateringen vallen tussen 1584 en 1590. Het Rijks museum te Amsterdam bezit ook een der gelijke gravure (van Dolendo, naar een schilderstuk van J. de Gheyn) waarop de zes stemmen van een motet van de Leidse componist Cornelis Schuyt (15571616) voorkomen. Max Seiffert kende het bestaan van onze Haarlemse „Koning David" niet, want hij noem de een schilderij van Maarten de Vos met een Magnificat-voorstelling, naar een motet van Cornelis Verdonck, in een kerk te Cannstatt (Wiirtemberg) het enig bewaarde paneel van het genre. Dus is het stuk in ons museum niet alleen eigenaardig om het genre dat het ver tegenwoordigt: het is daarbij ook nog zeld zaam. En ware het niet dat ook de gravures van Sandeler moeilijk te bemachtigen zijn, zou men haast wensen er een exemplaar van naast ons schilderij te kijk te zien. Maar een goede repro ductie zou uit Brussel of Keiden (Het/er) toch wel te verwerven zijn. JOS. DE KLERK MIJN MELKBOER is een stipte man nóóit een fles tekort. Hij heeft een af wisselend beroep, het varieert nogal eens met de liters. Laatst vertrouwde hij me toe, dat hij elke avond om tien uur naar bed gaat, nóóit later en dat verbaasde me niet. Nu dronk ik vanmiddag een biertje met een journalist, een man vol onver wachte wendingen van lichaam en geest, een soort in zijn eentje. Hij is altijd ga rant voor een opmerking of een daad, die zjjn vrienden zo n kriebel onder een of andere schedelknobbel-achterin be zorgt. „Ik ga elke avond om tien uur naar bed", zei hij vanmiddag. En dat is het meest afwijkende waardoor men zich in zijn kring kan onderscheiden. En zo stond het de mensheid bekende probleem nieuw in mijn naaste omge ving, gloednieuw in mijn ontvankelijk gemoed: bij de één past de schoen, bij de ander wringt ze, maat houdt staat, bij de één komt de baard van binnenuit, bij de ander groeit hij tegen het gezicht. Ik verheugde mij over het nieuwe in zicht, zoals ik me steeds verheug wan neer waarheden als koeien plotseling mijn leven vullen, liefst de één na de ander. Het actualisatie-proces heet dat en ik ben vast lid bij die club. Zo, voor het eerst genietend van deze bij mezelf belegen kaas, wachtte ik de komst van een kennis, die naar Frank rijk is geweest en mij verslag komt uit brengen. Hij is er één, die altijd het „moois" wil zien, maar het nooit merkt. „Het is zeer leerzaam en goed zo'n uit stapje", leidt hij in. „En het Louvre is iets waar je gewoonweg niet uit kunt kómen". Na een half uur was hij aan Chartres foe. „Dat is prachtig, daar kom je niet onderuit, de middeleeuwen buigen zich in Gothische bogen over je neer en je wordt zo klein als een eh... eh... graan korrel. Je vraagt je af hoe het mogelijk is dat mensen dit hebben gekund, het is alsof eh... als... eh... betoverend, ja. Je blijft maar dwalen, tot de stralen van de ondergaande zon als... ch... miriaden schakeringen, ja, door de hoge ramen vallen. En dan begint ineens het orgel te spelen, net zoals ik zeg, het orgel, want van een bespeler merk je niets. Die is als het ware naamloos, een mid deleeuwer in diffuus licht. Het is prach tig en die naamloze maar spelen, prach tige werken. Hij speelde dat beroemde orgelconcert van eh... van eh... Hij greep peinzend zijn hoofd, hij toonde die zelfvoldane verbazing van de enige te zijn, die iets niet weet. Hg sloeg ver baasd op zijn knie „Van eh..." Het werd benauwend, want hij begon ook zijn adem in te houden. „Kom, dat beroemde orgelconcert van, ach hoe kon ik het ook vergeten, van half-zeven tot half-acht". VOLEUR TJit samenwerking tussen Oostenrijk en Joegoslavië is de film „Mensen, zoals jij en ik" (Die letzte Brücke) tot stand gekomen, een beeld scheppend van de strijd der Joegoslavische partisanen tegen de Duitse bezettingstroepen in de tweede wereld oorlog. Ik heb zelden zo'n mooie film gezien. Haar maker, de Duitse regisseur Helmut Kautner, gebruikt het Joegoslavisch bergmassief als achtergrond voor zijn schildering van die strijd op ongeveer dezelfde wijze als Marcel Pagnol in „Manon van de bronnen" de barre steenwoestenij van de Provence in de handeling betrekt. Wanneer men de vergelijking voortzet en nagaat wat beide films op het stuk van regie met elkaar gemeen hebben en waarin zij zich onderscheiden, dan valt on middellijk op, dat de dialoog in „Mensen, zoals jij en ik", zeer is beperkt, iets wat juist met „Manon" niet het geval is. Uit deze beperking vloeit voort, dat Kautner veel meer gelegenheid kreeg zijn spel met het beeld te ontplooien. Hij doet dat in één woord meesterlijk. Wanneer men een staaltje wil zien van pure filmkunst dan moet men „Mensen, zoals jij en ik" beslist niet overslaan. den nergens. Ze maakt er ons juist gevoe lig voor: het heldendom, dat zij ons laat zien, is er een van het hart. Het is geen heldendom, waarmee men doorgaans lintjes verdient. Het komt voor bij vriend en vijand. Deze tendenz maakt „Mensen zoals jij en ik" zo sympathiek. ZULK EEN INHOUD VORM GEVEN DAARBIJ KOMT DAN DE GELUKKIGE omstandigheid, dat het onderwerp van de film, die in opzet was bedoeld ais hulde betoon aan de partisanen, heel wat meer to^to^wd! iTin'pradh- om het hjf heeft.dan doorgaans het geval tige s,amenh,ai^ met het décor der natou,r stomme jongen in de film als ze plotseling wordt begrepen en zelfs de redding van de zieken blijkt te betekenen. Dat is echte filmtaal: het beeld is overheersend; door het beeld alleen worden ons de dingen ge openbaard. Ik zei al, dat de dialoog beperkt is in de film. Hij is er slechts waar we hem nodig hebben en maakt wezenlijk deel uit van de handeling, omdat de Duitse geen Slavisch spreekt en de tolk, d'ie het meisje bewaakt, het Duits niet zo heel goed mach tig is. Zo ziin alle factoren aanwezig voor een ongehinderd spel met het beeld. Kaut ner doet dat prachtig, geassisteerd door een groep enthousiaste acteurs, vooral ge bruik makend van het talent, dat Maria Sehel'l als de Duitse, weer indrukwekkend ten toon spreidt. Een film, die ge niet snel zult vergeten! P. W. FRANSE. Een Duitse dok tér-verpleegster wordt uit de Duitse linies ontvoerd naar het operatie-terrein der vrijscharen. Ze moet de talrijke gewonden verzorgen, die zonder geneeskundige bijstand dreigen te sterven. De Duitse verzet zich, maar ze heeft geen keus. En dan leert zij vergeten dat de par tisanen haar vijanden zijn. Ze zijn men sen, ze worden zelfs haar vrienden. Het meisje verzuimt zelfs de kans zich weer bij de haren aan te sluiten wanneer zij op zoek naar een serum tegen typhus binnen de Duitse gelederen komt. Eerst zal zij het serum aan de partisanen brengen. Het kost haar het leven, maar het serum komt er toch. In naam der menselijkheid wordt een korte wapenstilstand gesloten, die het haar mogelijk maakt haar taak tot het einde te volbrengen. De film heeft nogal wat verzet gewekt bij de Joegoslavische autoriteiten, die von den dat de Duitse wel erg sympathiek was afgeschilderd. Naar verluidt liet toen pre sident Tito „Mensen zoals jij en ik" voor zich vertonen en gaf hij er zijn volledige sanctie aan. De kortzichtige bezwaren zijner ambtenaren vaagde hij met een pen- nestreek weg. En inderdaad1: vriend en vijand zijn in deze film eerlijk en begrij pend afgeschilderd. Steeds overweegt de humaniteit. Steeds overweegt de waarde van de menselijke persoonlijkheid, de ver houding van mens tot mens trots oorlog, trots wreedheid en terreur, die deze waar de en verhouding wel aantasten, maar niet teniet doen. Het is deze eerbied voor de mens als bezield wezen, waarin Kautner's film zo uitmunt. Ze ontkent de verschrik kelijke nood van mensen die elkaar bestrij- bouwt hij ziin dramatische stof op en laat ons zien wat er in de mensen omgaat, zoals hij toont wat er gebeurt in deze bergen en valleien, de schilderachtige stadjes en kleine afgelegen dorpen. Soms zijn het weidse panorama's, die ons oog strelen. Dan weer worden wij getroffen door een détail. Wanneer de Duitse poogt te vluchten toont ons een camera een hand, die een kat op pakt. De kat volgde de Duitse. We weten meteen dat haar poging tot ontvluchten is ontdekt. De beelden vloeien in elkaar over in een logisch en dwingend verband. Hoe verrast ons de gebarentaal van de dbof- Op het Internationaal filmfestival te Cannes, in het begin van dit jaar gehou den, maakte een film uit India „Do Bigha Zamin" („Om een stukje grondvan regisseur Bimal Roy veel indruk. Dit werk. gemaakt in de neo-realistische stijl, die men in de jaren na de oorlog vooral van de Italiaanse cinematografie heeft leren ken nen, verwierf een Internationale Prijs. Later werd het ook bekroond op het inter nationaal filmfestival te Karlsbad. Men heeft deze film, die zich bezighoudt met de lotgevallen van een arm boerengezin, waarvan de vader en het zoontje naar de grote stad trekken, vergeleken met de knapste Italiaanse films als Sciuscia („De schoenpoetsertjes") en Ladri di Biciclette („Fietsendieven"). De film zal binnenkort ook in Nederland in vertoning komen. Maria Schell als de dokter-verpleegster in „Mensen, zoals jij en ik". Holle Bolle Gijs „die kon schrokken grote brokken" leeft als legende in het kinderversje voort. Maar eens en nog niet zo héél lang geleden is hij werkelijkheid geweest. Ver geleken bij onze voorvaderen van nog maar een paar generaties terug, zijn wij afgrijselijk matig. Is de „lijn" hier schuld, of hebben twee wereldoorlogen ons tot versobering gedwongen? Hoe dit zij, wij kunnen ons thans moeilijk meer voorstellen, welke hoeveelheden een normaal burger vroeger verorberd heeft. Nog geen honderd jaar geleden heeft een Engelse pluizer be rekend, wat een flinke eter tijdens zijn leven door het keelgat verdwijnen liet. Werd hij vijfenzestig jaar hetgeen toen een gezegende leeftijd heette dan had hij een kudde van drie honderdvijftig schapen door zijn maag laten passeren, gezwegen van de groente en aardappelen en de tonnen wijn, die deze kudde vergezeld hadden. Uit deze berekening leren wij, dat de Engelsman, die een gezonde eetlust bezat, dus bijna een pond vlees per dag consumeerde. In een handboek voor de Moderne Huisvrouw, ongeveer een eeuw geleden verschenen, laat de schrijver een kind van tien jaar optreden, dat op een heuveltje staat. Het oog van dit kind waart rond over een vreemd schouwspel aan de voet van de heuvel. Daar ziet hij alle dieren verzameld, die hij, indien hij de zeventig haalt, tijdens zijn verder leven zal opeten. Wij zullen deze opsomming niet letterlijk overne men, daar zij een hele gecomprimeerd ge drukte bladzijde beslaat. Maar er para deren als toekomstige slachtoffers van gezonde eetlust onder andere 30 ossen, 200 schapen, 100 kalveren, 200 lammeren, 50 varkens, 1200 kippen, 300 kalkoenen, 150 ganzen, 400 eenden. 263 duiven, 1400 patrijzen, 500 hazen of konijnen en 40 herten. In de vijver aan de voet van het heuveltje zwemmen 120 tarbotten, 140 zal men. 400 makrelen. 400 haringen en 5000 spieringen. In het rond liggen 30.000 oesters. 1500 kreeften, 300.000 garnalen en 20 schildpadden opgestapeld, tussen even enorme hoeveelheden groenten en fruit, 21.000 eieren, 49 okshoofden wijn. 6841 pond kaas, 63 hectoliter bier. 26 hectoliter jenever, 100 hectoliter koffie en thee met 14 hectoliter melk. Tegenwoordig is de dokter er al gauw bij met een dieet. Voor veel mensen, ook al zijn ze nu niet direct patiënten, staat matig heid bij spijs en drank op het levensprogram. Nu mene men niet. dat de deskundigen op hygiënisch gebied zich vroeger on betuigd hielden ten opzichte van het culinaire vraagstuk. Er moet in de vorige eeuw te Londen een dokter hebben geleefd, die op grond van zijn anatomische onderzoekingen tot de con clusie was gekomen, dat de mensen te vaak eten. Ze moesten volgens hem het nobele dier de leeuw ten voorbeeld nemen, die met één maaltijd per dag volstaat. Doctor Fordyce zou zelf het voorbeeld geven van deze nieuwe middagmaal met het daarbij behorende natafelen ook geen druppel of kruimel meer. Om vier uur ging hij naar het eethuis, waar hij als stamgast bediend werd zonder dat hij behoefde te bestellen. Men kende daar zijn vast menu. Onmiddellijk na zijn komst zette de bediende een zilveren pul sterk bier, een fles port en een glas brandewijn voor hem klaar met een ge braden kippetje of een visschotel om de tijd te korten, terwijl de kok voor hem zijn biefstuk van anderhalf pond gereed maakte. Na zijn diner, dat hij verorberde met een snelheid alsof het een weddenschap gold, ging de dokter nog in een paar koffiehuizen ziin brandewijn-grocje genieten en daarmee was het weer afgelopen tot de volgende dag om vier uur. Tot de tegenstanders van overvloedige maaltijden heeft ook onze beroemde landgenoot, de Amsterdamse dokter Nicolaas Tulp behoord. Deze maakte, zoals zovele geneesheren na hem. deel uit van de gemeenteraad en is zelfs viermaal burgemeester geweest. Mede op ziin aanstichten vaardigde de raad in 1653 een keur uit tegen de weelderige maaltijden, die bij plechtig heden en feesten werden gehouden. Wii weten bijvoorbeeld, dat de roemruchte Dordtse Synode in 1619 haar zittingen be sloten heeft met een diner van honderddertig couverts, dat de voor die tijd enorme som van over de twaalfhonderd gulden heeft gekost. Tn 1668 zijn bij de installatie van de nieuwe burge meester van Dordrecht onder meer opgedist tien schotels vlees, twee varkenskoppen, tien schotels konijn, acht schotels hazen- pastei. alles gegarneerd met soepen, saladen, appelen, krake lingen. koek. wafels, vladen en „gekieremierde marsepeinen". Maar om op doctor Nicolaas Tulp terug te komen. Oo 28 Januari 1672 vierde hij zijn vijftigjarig lidmaatschap van de stedelijke raad. De maaltijd, die de tegenstander van veel en kostbaar eten toen heeft gegeven, moet alles wat er aan culinaire over vloed bekend stond, verre hebben over troffen! Merkwaardig is het, dat er een mystieke samenhang schijnt te be staan tussen het afrekenen van geldzaken en de gastronomie. Op de rekeningsdag van de thesoriers. penningmeesters, dia kenen. kerkvoogden, polderbesturen, waterschappen en wat dies meer zij, wordt van oudsher een stevig maal gegeten en een stevig glas gedronken. De oude rekeningboeken kunnen ons veel van dergelijke culinaire geneugten onthullen. Maar ook mondeling hebben wii in onze jeugd oudgedienden nog wel over deze „goede oude tijd" horen opsnijden. Zo herinneren wii ons het verhaal van een oud-polderbestuurder, die na de goedkeuring van de jaarlijkse rekening met zijn collega's ge- tracteerd werd op een diner, waarbij de gasten na de soep. de diverse vlezen en groenten bij wijze van dessert elk nog een gebraden eend toekreeen! Hetgeen generlei afbreuk deed aan de zoetigheden, welke bij het echte dessert deze maaltijd be sloten. Om de Holle Bolle Gijs te ontmoeten, behoeven wij dus niet terug te gaan helemaal tot de dagen van Gargantua en Panta- gruel. De herinnering aan dit Pallieter-achtige wezen ligt ons nog vrij vers in het geheugen! C. Parijs, October - -. Een van de onder nemingen, waartoe men tijdens een ver blijf in de Provence makkelijk verleid wordt, is de bestijging van cje Mant Ven- toux. Niet te voet, tenzij ruim voorzien van leeftocht en laarzenvet, want die berg is 1907 meter hoog, maar in de auto. Enkele honderden meters na het punt, waarop de weg begint te stijgen, passeert men een soort parkeerterrein onder de bomen links, waar een twintigtal auto's in rust staat, met de inzittenden in kleine groepjes er tussen aan de picnic geschaard. Dat is in het algemeen geen verrassing, want de Franse picnic verlangt niet dat men een eind weegs het bos insteekt en op de knob belige grond gezeten wat ruwe boterham men en een peer vermaalt; de Fransen, geenszins in de war gebracht door de roep van de vrije natuur, plaatsen klapstoeltjes en een klaptafel langs de hoofdweg en snijden vlees en vruchten op een bordje. Alleen onder deze omstandigheden wekt het enige onrust, temeer als men meent te kunnen waarnemen dat zij het trage luid ronkende wagentje verwonderd nazien: is het misschien zo dat iedere goed ingelichte toerist deze bestijging kent als een dolle tour de force, die alleen in lange tweeper soons sportwagens wel eens zonder onge lukken afloopt? Voorlopig is er op de weg ook geen spoor van andere auto's, alleen van enkele paren digestie-waradelaars van het parkeerterrein. Tegen de tijd dat deze vrees ongegrond blijkt, staat het wagentje al langs de weg af te koelen en zit men op een rotsblok brood te vermalen, nog niet op een derde van de afstand tot de top, maar toch al hoog boven de vlakte, met een volgende rij bergen in de verte. De tweede étappe is de zwaarste: na een paar kilometer al be gint de auto te sputteren en even later is hij alleen nog bereid om zich achteruit in het uitwijkgrint te laten rollen. Deze ma noeuvre dwingt een vijftigjarige bergbe- stijger op een racefiets tot teit wijk en. Waar om probeer je er op te komen als je het niet kan. roept hij uit zonder zijn hoofd op te richten van zijn stuur. Intussen komen de auto's voorbij, die zo-even langs de kant van de weg stonden, benevens nog twee fietsers op leeftijd. Na een half uur lijkt de motor afgekoeld: mismoedig begint men de zeven resteren de kilometers weglengte, maar nu is er op eens geen enkele moeilijkheid meer: als een Bugatti snort het vriendelijke wagen tje de hellingen op. Een kwartier later arriveert men op het hoogste plateau. Daar staat het stampvol auto's en wielersport- liefhebbers: de geel met rode veteraan komt twee minuten later binnen, de ande ren volgen spoedig. Een toch opkomend gevoel van voldoe ning, alsof men de één of andere prestatie geleverd had. verdwijnt spoedig onder het nader rondkijken .Van de vlakte, twee kilo meter lager, is niets te zien. Een vaagjes blauw waas krult tegen de berghelling op, men zou even goed op een duin kunnen staan op een heiiae morgen, behalve dat het daar stil zou zijn: hier wemelt het van de automobilisten, er is een meteoro'ogi- sche post waar niemand in te zien is, een militaire post met verbodsborden, waar verveelde soldaten uit de ramen grinniken, en een vierkant café met stenen wanden waar een daverend geweld uit te horen is, hoewel alle bezoekers zo te zien bedaard aan hun tafeltjes zitten. Een eindje terzijde staat een kleine kapel, daar gebouwd in de plaats van een andere kapel, d'ie er vroe ger stond. Maar beneden schijnt de zon nog, in de dorpjes waar de bevolking aan de smalle caféterrassen onder de platanen zit. De hoofdstraten zijn breed en zwenken van links naar rechts. In de nauwe stenen zij straten blijkt uit de verhoudingen tussen de dicht opeenstaande huizen vaak een heuvelachtigheid van de bodem, dde buiten in het land niet opvalt. Een enkele keer maar ligt de weg iets hoger, langs de zij kant van een heuvel. Op twee lagere wegen die in een V bij elkaar komen, stuiven twee auto's naar een ongeluk toe: zij hebben misschien getoeterd, want voor zii bij de punt zijn vertragen zij beide hun snelheid. Zulke waarnemingen zijn hier niet zo moei zaam als zij verder naar het Noorden vaak zouden zijn, als het landschap een verdrie tig model heeft alsof het van de toekomst alleen oerdieren met geschubde staarten verwacht. Hier leent het zich voor alles wat men ervan denken wil, te evenwichtig om er de aandacht op te vestigen dat het duizenden jaren te leven heeft. Het Museum voor de Marine heeft het initiatief genomen om op het station „Opé ra" van de Parijse métro een tentoonstel ling over de geschiedenis van de marine sinds Richelieu te houden. De bijzonder heid van deze tentoonstelling op deze plaats en de wijze van exposeren in de vorm van maquettes, schepen, gravures enzovoortJ trekt een grote massa mensen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14