Kautner's film „Mensen zoals jij en ik
Ho-tte Rotte 9Jjó
Een Haarlemse Koning David
Merkwaardig en zeldzaam schilderij
Iin het Frans Halsmuseum 1
HET ORGELCONCERT
FRANSE PARAGRAAF
Mooi naar vorm
en inhoud
Bergopwaarts
Bekroonde film uit India
weldra in vertoning
7 leefregel. Hij vastte tot vier uur 's middags en gebruikte na zijn
GEKIEREMIERDE
MARSEPEIN
Marine in de Metro
IN DE zogenaamde Kapel
van het Frans Halsmuseum
hangt onder slechte belichting
een schilderij, aangegeven als
„St. Cecilia, het orgel bespe
lend" en toegewezen aan
Peter de Witte. Ik heb mij
indertijd laten vertellen dat 't
paneel vroeger voor een werk
van Jan van Scorel gehouden
werd. Van dit schilderij be
staat een gravure van de zes-
tiende-eeuwse plaatsnijder
Joannes Sadeler, waarvan men
zeldzame exemplaren vindt in
Brussel en in Keulen, waarop
de schilder Petrus Candidus
heet. Hoe dat nu zit met die
beide namen, De Witte en
Candidus, heb ik niet verder
uitgezocht. Mogelijk duiden
zij op één persoon, waarschijn
lijk een Vlaming, die zich
buiten de Nederlanden van
een Latijnse naam bediende
evenals de Zuidnederlandse
componist Roland de Lattre,
die zich in het buitenland Or
lando Lasso (of Lassus) liet
noemen. Ik citeer deze be
roemde componist uit de zes
tiende eeuw tevens omdat hij
te maken heeft met het schil
derij uit het Frans Hals
museum.
Vast staat dat het hier be
sproken stuk uit de tweede
helft van die eeuw dateert (in
de veronderstelling althans
dat het geen copie is). Want
Joannes Sandeler die er zijn
gravure naar maakte, overleed
in 1600 te Venetië en hij was
in 1550 ie Brussel geboren.
En dat het niet tot de eerste
helft van de eeuw behoort, is
eveneens vast te stellen: dit
houdt namelijk verband met
de leeftijdsgrens van l?oven-
genbemde Orlando Lasso (ge
boren te Bergen in Hene
gouwen in 1530, overleden te
München in 1594). Doch
daarover straks meer.
DE TITEL „Cecilia, het orgel bespelen
de" lijkt mij niet gelukkig, want de orgel-
spelende figuur op het bovenplan is hier
niet de voornaamste, al vormt zij het mid
delpunt van een groep musicerende enge
len. Eer is er reden om het schilderij naar
Koning David te betitelen, die, als bespe
ler van de harp, de centrale plaats be
kleedt. Bovendien zetelt David daar niet
alleen als harpspeler, maar als de ver
eerde dichter zie de dansende en zin
gende engeltjes om hem heen van
Psalm 150. Want wat daar uitgevoerd
wordt, zijn de verzen 3 en 4 van deze laat
ste lofzang van de Bijbelse dichter. En wel
als meerstemmig motet van Orlando di
Lasso.
De engeltjes, die links en rechts van de
David-figuur een muziekblad torsen, tonen
ons de een de Cantus-partij, de andere de
bas van een psalmmotet van deze groot
meester der Nederlandse polyfonisten. Deze
beide zangpartijen zijn nauwkeurig op het
schilderij weergegeven. Het is zelfs voor
kenners van oud muziekschrift interessant,
dat verhogingen door middel van een kruis
en zelfs een fermate op de slotnoot niet
ontbreken. Het is echter vreemd, dat de
schilder slechts de partijen van sopraan en
bas op zijn paneel aanbracht.
Sadeler, de graveur, was op dit punt niet
zo karig, want die gaf de vier stemmen
volledig: de alt onder de cantus en de tenor
boven de bas. Het graveren van muziek
noten was trouwens een specialiteit, om
niet te zeggen een hobby van hem en het
lijkt mij niet gek te veronderstellen, dat
het hier besproken en nog andere schilde
rijen die uitbeelding van een muziekstuk
tot onderwerp hebben, op verzoek van deze
muzikale plaatsnijder ontstaan zijn. En
wie weet of zelfs in sommige gevallen (en
vooral in dit korte stuk van Orlando) de
muzikale compositie ook niet op bestelling
geschreven werd.
DE BEHANDELDE psalmtekst is als
volgt: „Laudent Deum cithara. chori vox,
tuba, fides, cornu, organa. Alleluia". Dit
is een vrije interpretatie van Psalm 150,
verzen 3 en 4, die in de Statenbijbel lui
den: „Looft den Heer met geklank der ba
zuinen, looft Hem met luit en met harp.
looft Hem met trommel en fluit, looft Hem
met snarenspel en orgel."
Beschouwt men nu aandachtig de com
positie, dan valt het op hoe elk onderdeel
van de tekst muzikaal een sterk illustratief
karakter heeft. Na de fraaie polyfone zet
ting van de aanhef „Laudent Deum" (looft
den Heer) volgt in homofone accoorden
„cithara" bedoeld als harpgetokkel en
dan gaat het in kennelijke vocaalstijl ver
der op de woorden „chori vox" (koorstem-
men). Daarnaast wordt op „tuba" met to
nica en dominant een typisch kopereffect
weergegeven. „Fides" (violen) heeft het
strelende karakter van een strijkersensem
ble, „cornu" het statige van hoorngeschal
en „organa" de stijl van polyfoon orgelspel.
Welbeschouwd is dit motet een zeldzaam
staaltje van programmamuziek.
Vergelijken wij daarna met deze muzi
kale gegevens de voorstellingen op het
schil Jtrij, dan vinden wij daar al deze op
gesomde elementen picturaal terug. De
harpspelende David illustreert het tekst
woord „cithara", zingende engelen duiden
op „chori vox", de bazuin (rechts) wijst
op het woord „tuba", de viool- en bas-
strijkende figuren vertolken de idee „fides",
de op cornet of kromhoorn blazende engel,
WEDEROM ONDERSCHEIDING VOOR
NEDERLANDSE PIANIST
De Rotterdamse pianist Bram Boelee be
haalde op het internationale muziekcon
cours, dat van 20 September tot 3 October
te Genève werd gehouden, een succes. Van
de deelnemers van verscheidene nationa
liteiten behoorde hij als enige Nederlander
tot de acht, aa.n wie een erediploma werd
toegekend. Ook in 1951 behaalde deze,
thans 27-jarige, pianist te Genève reeds
een onderscheiding. In 1950 verwierf hij
te Amsterdam de dr. Julius Röntg^nprijs.
achter het orgel links, doet denken aan
„corni" en ten slotte zien wij in het mid
den van dit musicerende ensemble, onder
het Jehova-teken, het orgel (organa) en
haar bespeelster.
Dat deze niet de hoofdfiguur van het
schilderij is, moet na deze analyse voor
ieder wel duidelijk zijn. Logisch lijkt het
mij, dat men het stuk zou betitelen: „De
lofzang van Koning David" of kort en
goed „Psalm 150". Op de gravure van Sa
deler zijn buiten het raam van de voor
stelling, nog de latijnse verzen 12 en 13
van Psalm 149 „Juvenes et virgines senes
cum inioribus laudent nomen Domini" aan
gebracht Jonge mannen en maagden,
grijsaards en kinderen, de naam van Je
hova moeten zij loven.
DE BEKENDE musicoloog Max Seifert
(18081948) heeft indertijd jacht gemaakt
op gravures als de hierboven besprokene
van Johannes Sadeler. Hij zag er een dub
bel belang in. Vooreerst beschouwde hij
ze als het prototype van de gegraveerde
muziek en ten tweede wou hij er het be
wijs in zien hoe de vocale muziek van de
Nederlandse polyfonisten uitgevoerd werd
met behulp van instrumenten. Hij bekeek
het geval echter te weinig uit het oogpunt
van de schilder (of van de graveur, indien
deze werkelijk, zoals ik vermoed, het genre
stimuleerde) die zijn fantasie vrij uitleefde
op een muzikaal gegeven. Voorzeker heeft
men in de zestiende eeuw de a-capella-
zang instrumentaal begeleid, maar dat
zulks geschiedde met een orchestratie, zo
als Seiffert die uit de „Bildmotetten" af
leidde, bij voorbeeld in het hier besproken
stuk uit ons museum, door om beurt de in
de tekst geciteerde instrumenten te laten
intreden, lijkt mij onmogelijk. Op weinige
uitzonderingen na zijn de in openbare en
particuliere verzamelingen ontdekte „beeld- beleefde van een intens muziekleven, ge-
motetten" het werk van Johannes Sadeler.
Hij moet in Antwerpen geleefd en gewerkt
hebben in de tijd dat men daar de nabloei
paard aan een monopolie van instrumen-
tenbouw en muziekuitgeverij. De meeste
gravures van Sadeler zijn naar schilderijen
van Maarten de Vos en behandelen koor
composities van de Antwerpse componis
ten Pevernage en Verdonck. Dateringen
vallen tussen 1584 en 1590. Het Rijks
museum te Amsterdam bezit ook een der
gelijke gravure (van Dolendo, naar een
schilderstuk van J. de Gheyn) waarop de
zes stemmen van een motet van de Leidse
componist Cornelis Schuyt (15571616)
voorkomen.
Max Seiffert kende het bestaan van onze
Haarlemse „Koning David" niet, want hij noem
de een schilderij van Maarten de Vos met een
Magnificat-voorstelling, naar een motet van
Cornelis Verdonck, in een kerk te Cannstatt
(Wiirtemberg) het enig bewaarde paneel van
het genre. Dus is het stuk in ons museum niet
alleen eigenaardig om het genre dat het ver
tegenwoordigt: het is daarbij ook nog zeld
zaam.
En ware het niet dat ook de gravures van
Sandeler moeilijk te bemachtigen zijn, zou men
haast wensen er een exemplaar van naast ons
schilderij te kijk te zien. Maar een goede repro
ductie zou uit Brussel of Keiden (Het/er) toch
wel te verwerven zijn. JOS. DE KLERK
MIJN MELKBOER is een stipte man
nóóit een fles tekort. Hij heeft een af
wisselend beroep, het varieert nogal
eens met de liters. Laatst vertrouwde
hij me toe, dat hij elke avond om tien
uur naar bed gaat, nóóit later en dat
verbaasde me niet.
Nu dronk ik vanmiddag een biertje
met een journalist, een man vol onver
wachte wendingen van lichaam en geest,
een soort in zijn eentje. Hij is altijd ga
rant voor een opmerking of een daad,
die zjjn vrienden zo n kriebel onder een
of andere schedelknobbel-achterin be
zorgt. „Ik ga elke avond om tien uur
naar bed", zei hij vanmiddag. En dat is
het meest afwijkende waardoor men
zich in zijn kring kan onderscheiden.
En zo stond het de mensheid bekende
probleem nieuw in mijn naaste omge
ving, gloednieuw in mijn ontvankelijk
gemoed: bij de één past de schoen, bij
de ander wringt ze, maat houdt staat,
bij de één komt de baard van binnenuit,
bij de ander groeit hij tegen het gezicht.
Ik verheugde mij over het nieuwe in
zicht, zoals ik me steeds verheug wan
neer waarheden als koeien plotseling
mijn leven vullen, liefst de één na de
ander. Het actualisatie-proces heet dat
en ik ben vast lid bij die club.
Zo, voor het eerst genietend van deze
bij mezelf belegen kaas, wachtte ik de
komst van een kennis, die naar Frank
rijk is geweest en mij verslag komt uit
brengen. Hij is er één, die altijd het
„moois" wil zien, maar het nooit merkt.
„Het is zeer leerzaam en goed zo'n uit
stapje", leidt hij in. „En het Louvre is
iets waar je gewoonweg niet uit kunt
kómen".
Na een half uur was hij aan Chartres
foe. „Dat is prachtig, daar kom je niet
onderuit, de middeleeuwen buigen zich
in Gothische bogen over je neer en je
wordt zo klein als een eh... eh... graan
korrel. Je vraagt je af hoe het mogelijk
is dat mensen dit hebben gekund, het is
alsof eh... als... eh... betoverend, ja. Je
blijft maar dwalen, tot de stralen van
de ondergaande zon als... ch... miriaden
schakeringen, ja, door de hoge ramen
vallen. En dan begint ineens het orgel
te spelen, net zoals ik zeg, het orgel,
want van een bespeler merk je niets.
Die is als het ware naamloos, een mid
deleeuwer in diffuus licht. Het is prach
tig en die naamloze maar spelen, prach
tige werken. Hij speelde dat beroemde
orgelconcert van eh... van eh... Hij
greep peinzend zijn hoofd, hij toonde die
zelfvoldane verbazing van de enige te
zijn, die iets niet weet. Hg sloeg ver
baasd op zijn knie „Van eh..."
Het werd benauwend, want hij begon
ook zijn adem in te houden. „Kom, dat
beroemde orgelconcert van, ach hoe kon
ik het ook vergeten, van half-zeven tot
half-acht". VOLEUR
TJit samenwerking tussen Oostenrijk en Joegoslavië is de film „Mensen, zoals jij en
ik" (Die letzte Brücke) tot stand gekomen, een beeld scheppend van de strijd der
Joegoslavische partisanen tegen de Duitse bezettingstroepen in de tweede wereld
oorlog. Ik heb zelden zo'n mooie film gezien. Haar maker, de Duitse regisseur
Helmut Kautner, gebruikt het Joegoslavisch bergmassief als achtergrond voor zijn
schildering van die strijd op ongeveer dezelfde wijze als Marcel Pagnol in „Manon
van de bronnen" de barre steenwoestenij van de Provence in de handeling betrekt.
Wanneer men de vergelijking voortzet en nagaat wat beide films op het stuk van
regie met elkaar gemeen hebben en waarin zij zich onderscheiden, dan valt on
middellijk op, dat de dialoog in „Mensen, zoals jij en ik", zeer is beperkt, iets wat
juist met „Manon" niet het geval is. Uit deze beperking vloeit voort, dat Kautner
veel meer gelegenheid kreeg zijn spel met het beeld te ontplooien. Hij doet dat in
één woord meesterlijk. Wanneer men een staaltje wil zien van pure filmkunst dan
moet men „Mensen, zoals jij en ik" beslist niet overslaan.
den nergens. Ze maakt er ons juist gevoe
lig voor: het heldendom, dat zij ons laat
zien, is er een van het hart. Het is geen
heldendom, waarmee men doorgaans lintjes
verdient. Het komt voor bij vriend en
vijand. Deze tendenz maakt „Mensen zoals
jij en ik" zo sympathiek.
ZULK EEN INHOUD VORM GEVEN
DAARBIJ KOMT DAN DE GELUKKIGE
omstandigheid, dat het onderwerp van de
film, die in opzet was bedoeld ais hulde
betoon aan de partisanen, heel wat meer to^to^wd! iTin'pradh-
om het hjf heeft.dan doorgaans het geval tige s,amenh,ai^ met het décor der natou,r
stomme jongen in de film als ze plotseling
wordt begrepen en zelfs de redding van de
zieken blijkt te betekenen. Dat is echte
filmtaal: het beeld is overheersend; door
het beeld alleen worden ons de dingen ge
openbaard. Ik zei al, dat de dialoog beperkt
is in de film. Hij is er slechts waar we hem
nodig hebben en maakt wezenlijk deel uit
van de handeling, omdat de Duitse geen
Slavisch spreekt en de tolk, d'ie het meisje
bewaakt, het Duits niet zo heel goed mach
tig is. Zo ziin alle factoren aanwezig voor
een ongehinderd spel met het beeld. Kaut
ner doet dat prachtig, geassisteerd door
een groep enthousiaste acteurs, vooral ge
bruik makend van het talent, dat Maria
Sehel'l als de Duitse, weer indrukwekkend
ten toon spreidt.
Een film, die ge niet snel zult vergeten!
P. W. FRANSE.
Een Duitse dok tér-verpleegster wordt
uit de Duitse linies ontvoerd naar het
operatie-terrein der vrijscharen. Ze moet
de talrijke gewonden verzorgen, die zonder
geneeskundige bijstand dreigen te sterven.
De Duitse verzet zich, maar ze heeft geen
keus. En dan leert zij vergeten dat de par
tisanen haar vijanden zijn. Ze zijn men
sen, ze worden zelfs haar vrienden. Het
meisje verzuimt zelfs de kans zich weer
bij de haren aan te sluiten wanneer zij op
zoek naar een serum tegen typhus binnen
de Duitse gelederen komt. Eerst zal zij het
serum aan de partisanen brengen. Het kost
haar het leven, maar het serum komt er
toch. In naam der menselijkheid wordt een
korte wapenstilstand gesloten, die het haar
mogelijk maakt haar taak tot het einde
te volbrengen.
De film heeft nogal wat verzet gewekt
bij de Joegoslavische autoriteiten, die von
den dat de Duitse wel erg sympathiek was
afgeschilderd. Naar verluidt liet toen pre
sident Tito „Mensen zoals jij en ik" voor
zich vertonen en gaf hij er zijn volledige
sanctie aan. De kortzichtige bezwaren
zijner ambtenaren vaagde hij met een pen-
nestreek weg. En inderdaad1: vriend en
vijand zijn in deze film eerlijk en begrij
pend afgeschilderd. Steeds overweegt de
humaniteit. Steeds overweegt de waarde
van de menselijke persoonlijkheid, de ver
houding van mens tot mens trots oorlog,
trots wreedheid en terreur, die deze waar
de en verhouding wel aantasten, maar niet
teniet doen. Het is deze eerbied voor de
mens als bezield wezen, waarin Kautner's
film zo uitmunt. Ze ontkent de verschrik
kelijke nood van mensen die elkaar bestrij-
bouwt hij ziin dramatische stof op en laat
ons zien wat er in de mensen omgaat, zoals
hij toont wat er gebeurt in deze bergen
en valleien, de schilderachtige stadjes en
kleine afgelegen dorpen. Soms zijn het
weidse panorama's, die ons oog strelen. Dan
weer worden wij getroffen door een détail.
Wanneer de Duitse poogt te vluchten toont
ons een camera een hand, die een kat op
pakt. De kat volgde de Duitse. We weten
meteen dat haar poging tot ontvluchten is
ontdekt. De beelden vloeien in elkaar over
in een logisch en dwingend verband. Hoe
verrast ons de gebarentaal van de dbof-
Op het Internationaal filmfestival te
Cannes, in het begin van dit jaar gehou
den, maakte een film uit India „Do Bigha
Zamin" („Om een stukje grondvan
regisseur Bimal Roy veel indruk. Dit werk.
gemaakt in de neo-realistische stijl, die
men in de jaren na de oorlog vooral van de
Italiaanse cinematografie heeft leren ken
nen, verwierf een Internationale Prijs.
Later werd het ook bekroond op het inter
nationaal filmfestival te Karlsbad. Men
heeft deze film, die zich bezighoudt met
de lotgevallen van een arm boerengezin,
waarvan de vader en het zoontje naar de
grote stad trekken, vergeleken met de
knapste Italiaanse films als Sciuscia („De
schoenpoetsertjes") en Ladri di Biciclette
(„Fietsendieven"). De film zal binnenkort
ook in Nederland in vertoning komen.
Maria Schell als de dokter-verpleegster in
„Mensen, zoals jij en ik".
Holle Bolle Gijs „die kon schrokken grote brokken"
leeft als legende in het kinderversje voort. Maar eens en nog
niet zo héél lang geleden is hij werkelijkheid geweest. Ver
geleken bij onze voorvaderen van nog maar een paar generaties
terug, zijn wij afgrijselijk matig. Is de „lijn" hier schuld, of
hebben twee wereldoorlogen ons tot versobering gedwongen?
Hoe dit zij, wij kunnen ons thans moeilijk meer voorstellen,
welke hoeveelheden een normaal burger vroeger verorberd heeft.
Nog geen honderd jaar geleden heeft een Engelse pluizer be
rekend, wat een flinke eter tijdens zijn leven door het keelgat
verdwijnen liet. Werd hij vijfenzestig jaar hetgeen toen een
gezegende leeftijd heette dan had hij een kudde van drie
honderdvijftig schapen door zijn maag laten passeren, gezwegen
van de groente en aardappelen en de tonnen wijn, die deze
kudde vergezeld hadden. Uit deze berekening leren wij, dat de
Engelsman, die een gezonde eetlust bezat, dus bijna een pond
vlees per dag consumeerde.
In een handboek voor de Moderne Huisvrouw, ongeveer een
eeuw geleden verschenen, laat de schrijver een kind van tien
jaar optreden, dat op een heuveltje staat. Het oog van dit kind
waart rond over een vreemd schouwspel aan de voet van de
heuvel. Daar ziet hij alle dieren verzameld, die hij, indien hij
de zeventig haalt, tijdens zijn verder leven zal opeten. Wij zullen
deze opsomming niet letterlijk overne
men, daar zij een hele gecomprimeerd ge
drukte bladzijde beslaat. Maar er para
deren als toekomstige slachtoffers van
gezonde eetlust onder andere 30 ossen,
200 schapen, 100 kalveren, 200 lammeren,
50 varkens, 1200 kippen, 300 kalkoenen,
150 ganzen, 400 eenden. 263 duiven,
1400 patrijzen, 500 hazen of konijnen en 40 herten. In de vijver
aan de voet van het heuveltje zwemmen 120 tarbotten, 140 zal
men. 400 makrelen. 400 haringen en 5000 spieringen. In het
rond liggen 30.000 oesters. 1500 kreeften, 300.000 garnalen en
20 schildpadden opgestapeld, tussen even enorme hoeveelheden
groenten en fruit, 21.000 eieren, 49 okshoofden wijn. 6841 pond
kaas, 63 hectoliter bier. 26 hectoliter jenever, 100 hectoliter
koffie en thee met 14 hectoliter melk.
Tegenwoordig is de dokter er al gauw bij met een dieet. Voor
veel mensen, ook al zijn ze nu niet direct patiënten, staat matig
heid bij spijs en drank op het levensprogram. Nu mene men
niet. dat de deskundigen op hygiënisch gebied zich vroeger on
betuigd hielden ten opzichte van het culinaire vraagstuk. Er
moet in de vorige eeuw te Londen een dokter hebben geleefd,
die op grond van zijn anatomische onderzoekingen tot de con
clusie was gekomen, dat de mensen te vaak eten. Ze moesten
volgens hem het nobele dier de leeuw ten voorbeeld nemen,
die met één maaltijd per dag volstaat.
Doctor Fordyce zou zelf het voorbeeld geven van deze nieuwe
middagmaal met het daarbij behorende natafelen ook geen
druppel of kruimel meer. Om vier uur ging hij naar het eethuis,
waar hij als stamgast bediend werd zonder dat hij behoefde
te bestellen. Men kende daar zijn vast menu. Onmiddellijk na
zijn komst zette de bediende een zilveren pul sterk bier, een
fles port en een glas brandewijn voor hem klaar met een ge
braden kippetje of een visschotel om de tijd te korten, terwijl
de kok voor hem zijn biefstuk van anderhalf pond gereed
maakte. Na zijn diner, dat hij verorberde met een snelheid alsof
het een weddenschap gold, ging de dokter nog in een paar
koffiehuizen ziin brandewijn-grocje genieten en daarmee
was het weer afgelopen tot de volgende dag om vier uur.
Tot de tegenstanders van overvloedige maaltijden heeft ook
onze beroemde landgenoot, de Amsterdamse dokter Nicolaas
Tulp behoord. Deze maakte, zoals zovele geneesheren na hem.
deel uit van de gemeenteraad en is zelfs viermaal burgemeester
geweest. Mede op ziin aanstichten vaardigde de raad in 1653
een keur uit tegen de weelderige maaltijden, die bij plechtig
heden en feesten werden gehouden. Wii weten bijvoorbeeld,
dat de roemruchte Dordtse Synode in 1619 haar zittingen be
sloten heeft met een diner van honderddertig couverts, dat de
voor die tijd enorme som van over de twaalfhonderd gulden
heeft gekost. Tn 1668 zijn bij de installatie van de nieuwe burge
meester van Dordrecht onder meer opgedist tien schotels vlees,
twee varkenskoppen, tien schotels konijn, acht schotels hazen-
pastei. alles gegarneerd met soepen, saladen, appelen, krake
lingen. koek. wafels, vladen en „gekieremierde marsepeinen".
Maar om op doctor Nicolaas Tulp terug te komen. Oo 28
Januari 1672 vierde hij zijn vijftigjarig
lidmaatschap van de stedelijke raad. De
maaltijd, die de tegenstander van veel
en kostbaar eten toen heeft gegeven,
moet alles wat er aan culinaire over
vloed bekend stond, verre hebben over
troffen! Merkwaardig is het, dat er
een mystieke samenhang schijnt te be
staan tussen het afrekenen van geldzaken en de gastronomie.
Op de rekeningsdag van de thesoriers. penningmeesters, dia
kenen. kerkvoogden, polderbesturen, waterschappen en wat
dies meer zij, wordt van oudsher een stevig maal gegeten en
een stevig glas gedronken. De oude rekeningboeken kunnen
ons veel van dergelijke culinaire geneugten onthullen. Maar
ook mondeling hebben wii in onze jeugd oudgedienden nog
wel over deze „goede oude tijd" horen opsnijden. Zo herinneren
wii ons het verhaal van een oud-polderbestuurder, die na de
goedkeuring van de jaarlijkse rekening met zijn collega's ge-
tracteerd werd op een diner, waarbij de gasten na de soep. de
diverse vlezen en groenten bij wijze van dessert elk nog een
gebraden eend toekreeen! Hetgeen generlei afbreuk deed aan
de zoetigheden, welke bij het echte dessert deze maaltijd be
sloten.
Om de Holle Bolle Gijs te ontmoeten, behoeven wij dus niet
terug te gaan helemaal tot de dagen van Gargantua en Panta-
gruel. De herinnering aan dit Pallieter-achtige wezen ligt ons nog
vrij vers in het geheugen! C.
Parijs, October - -. Een van de onder
nemingen, waartoe men tijdens een ver
blijf in de Provence makkelijk verleid
wordt, is de bestijging van cje Mant Ven-
toux. Niet te voet, tenzij ruim voorzien van
leeftocht en laarzenvet, want die berg is
1907 meter hoog, maar in de auto. Enkele
honderden meters na het punt, waarop de
weg begint te stijgen, passeert men een
soort parkeerterrein onder de bomen links,
waar een twintigtal auto's in rust staat,
met de inzittenden in kleine groepjes er
tussen aan de picnic geschaard. Dat is in
het algemeen geen verrassing, want de
Franse picnic verlangt niet dat men een
eind weegs het bos insteekt en op de knob
belige grond gezeten wat ruwe boterham
men en een peer vermaalt; de Fransen,
geenszins in de war gebracht door de roep
van de vrije natuur, plaatsen klapstoeltjes
en een klaptafel langs de hoofdweg en
snijden vlees en vruchten op een bordje.
Alleen onder deze omstandigheden wekt
het enige onrust, temeer als men meent te
kunnen waarnemen dat zij het trage luid
ronkende wagentje verwonderd nazien: is
het misschien zo dat iedere goed ingelichte
toerist deze bestijging kent als een dolle
tour de force, die alleen in lange tweeper
soons sportwagens wel eens zonder onge
lukken afloopt? Voorlopig is er op de weg
ook geen spoor van andere auto's, alleen
van enkele paren digestie-waradelaars van
het parkeerterrein.
Tegen de tijd dat deze vrees ongegrond
blijkt, staat het wagentje al langs de weg
af te koelen en zit men op een rotsblok
brood te vermalen, nog niet op een derde
van de afstand tot de top, maar toch al
hoog boven de vlakte, met een volgende rij
bergen in de verte. De tweede étappe is
de zwaarste: na een paar kilometer al be
gint de auto te sputteren en even later is
hij alleen nog bereid om zich achteruit in
het uitwijkgrint te laten rollen. Deze ma
noeuvre dwingt een vijftigjarige bergbe-
stijger op een racefiets tot teit wijk en. Waar
om probeer je er op te komen als je het
niet kan. roept hij uit zonder zijn hoofd op
te richten van zijn stuur. Intussen komen
de auto's voorbij, die zo-even langs de kant
van de weg stonden, benevens nog twee
fietsers op leeftijd.
Na een half uur lijkt de motor afgekoeld:
mismoedig begint men de zeven resteren
de kilometers weglengte, maar nu is er op
eens geen enkele moeilijkheid meer: als
een Bugatti snort het vriendelijke wagen
tje de hellingen op. Een kwartier later
arriveert men op het hoogste plateau. Daar
staat het stampvol auto's en wielersport-
liefhebbers: de geel met rode veteraan
komt twee minuten later binnen, de ande
ren volgen spoedig.
Een toch opkomend gevoel van voldoe
ning, alsof men de één of andere prestatie
geleverd had. verdwijnt spoedig onder het
nader rondkijken .Van de vlakte, twee kilo
meter lager, is niets te zien. Een vaagjes
blauw waas krult tegen de berghelling op,
men zou even goed op een duin kunnen
staan op een heiiae morgen, behalve dat
het daar stil zou zijn: hier wemelt het van
de automobilisten, er is een meteoro'ogi-
sche post waar niemand in te zien is, een
militaire post met verbodsborden, waar
verveelde soldaten uit de ramen grinniken,
en een vierkant café met stenen wanden
waar een daverend geweld uit te horen is,
hoewel alle bezoekers zo te zien bedaard
aan hun tafeltjes zitten. Een eindje terzijde
staat een kleine kapel, daar gebouwd in de
plaats van een andere kapel, d'ie er vroe
ger stond.
Maar beneden schijnt de zon nog, in de
dorpjes waar de bevolking aan de smalle
caféterrassen onder de platanen zit. De
hoofdstraten zijn breed en zwenken van
links naar rechts. In de nauwe stenen zij
straten blijkt uit de verhoudingen tussen
de dicht opeenstaande huizen vaak een
heuvelachtigheid van de bodem, dde buiten
in het land niet opvalt. Een enkele keer
maar ligt de weg iets hoger, langs de zij
kant van een heuvel. Op twee lagere wegen
die in een V bij elkaar komen, stuiven twee
auto's naar een ongeluk toe: zij hebben
misschien getoeterd, want voor zii bij de
punt zijn vertragen zij beide hun snelheid.
Zulke waarnemingen zijn hier niet zo moei
zaam als zij verder naar het Noorden vaak
zouden zijn, als het landschap een verdrie
tig model heeft alsof het van de toekomst
alleen oerdieren met geschubde staarten
verwacht. Hier leent het zich voor alles
wat men ervan denken wil, te evenwichtig
om er de aandacht op te vestigen dat het
duizenden jaren te leven heeft.
Het Museum voor de Marine heeft het
initiatief genomen om op het station „Opé
ra" van de Parijse métro een tentoonstel
ling over de geschiedenis van de marine
sinds Richelieu te houden. De bijzonder
heid van deze tentoonstelling op deze plaats
en de wijze van exposeren in de vorm van
maquettes, schepen, gravures enzovoortJ
trekt een grote massa mensen.