E KORTSTE WEG le eieeioriaei P. N. van Eyck NIET OP REAGEREN HET GEVAL EUROPA Film over Wagner PLATENATLAS KORT VERHAAL door Jan van Rhijn Amsterdams tijdschrift voor Letterkunde Goedkope herdruk van „Het land van Rembrand" Engelse litteratuur Autobiografie van Arthur Koestier EEN HEFSTIGE, mistige duisternis om sloot de straten van de stad, toen de heer Smeets de klokkenwinkel verliet. Hij had een keurige linnen tas in zijn hand en was er van overtuigd, dat geen mens, die het onschuldige ding zag, kon vermoeden wat er in zat. Toen hij 's morgens van huis ging om zich met de andere forensen naar zijn werk te begeven, had hij tegen Clara gezegd: „Ik moest die tas maar meenemen dat lijkt me handiger dan een pak". Maar nu denkend aan wat er, voor het oog verbor gen, in zat voelde hij zich wel een beetje opgewonden. Veronderstel eens, dat er iets mee gebeurde voor ik thuis ben, ging door zijn hoofd. Alleen de gedachte er aan gaf hem al een kleine hartklopping. Hij stak de straat over en liep naar de bus halte, waar hij zich achter een lange rij wachtende mensen moest aansluiten en daarbij het gevoel kreeg het uiteinde van een slangenstaart te zijn. Drie bussen gin gen voorbij eer hij aan de beurt was. Maar brj de vierde stond hij nagenoeg vooraan en hij was zelfs zo fortuinlijk een zitplaats tc bemachtigen. Op dat moment bedacht hij plotseling, dat het al laat moest zijn. Clara was erg pre cies wat de tgd betreft, zoals trouwens met alles en hij had dan ook nooit de trein van zes uur veertig gemist. Maar nu zou het er om houden. Hij raadpleegde zijn horloge. Met schrik dacht hij aan de opgebroken straat bij het station en de daardoor noodzakelijke om weg. die de bus moest maken. Dat haal ik nooit, dacht hij. En toen viel hem opeens in: als ik bij de Langstraat uitstap, kan ik een kortere weg nemen en misschien nog net op tijd zijn. „De Langstraat", dacht de heer Smeets hardop en er liep een kleine rilling over zijn rug. Hij was een voorzichtig man, mis schien wat al te voorzichtig. Een bewijs daarvan was wel, dat hij pas veel later dan andere mannen was getrouwd en terdege het voor en tegen van Clara's moeder had overwogen. Het plotseling opgekomen plan op een avond als deze door de Langstraat te gaan, zou in normale omstandigheden geen vat op hem hebben gekregen. Maar nu hij er eenmaal aan dacht, voelde hij een sterke aandrang de kortere weg te nemen. Hij stapte dus bij de hoek uit en bleef een ogenblik staan een eenzame figuur in de donkere mist terwijl de bus alweer verder hobbelde naar fatsoenlijker wegen. Het was een donkere en geheimzinnige straat, eigenlijk donkerder en geheimzinni ger dan de heer Smeets had gedacht. Heel even aarzelde hij toen, met een soort wanhopige moed, waagde hij het er maar op. Hoe langer hij er tegen aan keek, hoe erger het zou lijken. De Langstraat kwam vaak in het gemeng de nieuws voor, in berichten over vechtpar tijen, burenruzies en zelfs een enkele roof overval. Na zonsondergang meden orden telijke burgers deze buurt liever. Daar de heer Smeets geen lust had in een pak slaag, keek hij goed uit en luisterde scherp. De straat leek op dit uur alleen maar onheilspel lend. Een paar schuifelende voet stappen en enkele vage verschij ningen waren wel wat griezelig, maar gaven hem nog niet het gevoel, dat er ogenblikkelijk gevaar dreigde. Toen hij echter het geluid van voetstappen vlak achter zich hoorde, begon zijn hart wel een beetje sneller te kloppen. De heer Smeets had wel eens gehoord en gelezen wat men in zo n geval het best kon doen. Om zekerheid te krijgen ging hij wat sneller lopen. De voetstappen deden het zelfde. Hij liep langzamer. Zij gingen ook langzamer. Toen wist de heer Smeets, dat hij werd gevolgd. Juist nu kon hij duidelijker het einde van de straat en de lichten in de nabijheid van het station zien. Hij kreeg het zeer begrij pelijke verlangen het op een lopen te zet ten, maar in plaats daarvan ging hij met een bewonderenswaardige zelfbeheersing in hetzelfde tempo verder, de tas stevig vasthoudend, alsof hij te kennen wilde ge ven, dat hij deze aan niemand wenste af te geven. Nog vijftig meter en hij zou er zijn nog vijftig meter, sprak hij zich moed in. Op dat ogenblik klonk een stem in zijn oren: ,,Ik moet die tas hebben, vrind". Het gebeurde dus toch de Langstraat had haar reputatie bevestigd. De heer Smeets probeerde zich niet eens te verzet ten. Hij liet de tas uit zijn hand vallen zon der te zien wie hem het ultimatum had ge steld en zette er een spurt in, zoals hij niet meer had gepresteerd, sinds hij vijfde was geworden op de honderd meter bij een reünie van zijn oude school. Hij rende het station binnen en haalde zijn trein op het nippertje. „MAAR WAAROM heb je juist vandaag zo'n risico genomen, Pieter", zei Clara ver wijtend. „De LangstraatIk begrijp niet hoe je het in je hoofd hebt gekregen". „Het viel me opeens in", zei de heer Smeets „Het was moeders huwelijkscadeau", jammerde Clara. „We zullen er nooit meer zo een terugkrijgen". „Nee", zei de heer Smeets, „dat geloof ik ook niet". Hij keek naar de schoorsteenmantel. Er was daar een opvallend lege plek. Hij zag niet langer zoals hg bijna twee jaar had gezien een grote en anatomisch twijfel achtige zeemeermin met een klokje in haar buik. Hij zou het monster, dat weg was geweest om te worden bijgesteld, nooit meer terugzien. „Ik zal het moeder moeten schrijven", „Ja, dat zal wel', vond de heer Smeets ook. Er gleed een geheimzinnig lachje over zijn gezicht. De Langstraat had hem niet in de steek gelaten. (Nadruk verboden) Volksdans en volkszang Congressen in Den Haag Op Vrijdag 10 December zal in de can- tine van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te Den Haag een volkszangcongres worden gehouden. Op Zaterdag 11 December volgt op de zelfde plaats een congres over volksdans en muziek. Het eerste congres staat onder leiding en volksmuziek in heden en verleden, van de letterkundige dr. P. J. Meertens en het tweede van de musicoloog mr. Jaap Kunst. ERKEND WEL, MAAR zelden met warme bewondering, officieel weliswaar onderscheiden met een ere-doctoraat, maar zelden verstaan, heeft de dichter, de hoogleraar in de Nederlandse taal en letterkunde, de criticus, erudiet en bibliofiel, de dromer en verzonken peinzer P. N. van Eyck, door weinigen gekend slechts in zijn heimelijke aandrift, in zijn popelende en weerstrevende afzondering, van ons afscheid genomen op de elfde April van dit jaar. Ingescheept al sinds jaren voor zijn laatste inkeer, ontkomen allengs aan de getooide doolhof van dit leven, is hij in alle klare stilte herwaarts gegaan, naar ,,'t zalig land aan de overkant" waar hij zielsvervuld, sterfelijk het onsterfelijk-lichte in „ranke vlam" en „rei nigende gloed" dichter en dichter benaderend, naar dong. „Ziel, mijn ziel, nu zijt gij bevrijd" aldus de aanhef van zijn „Hooglied". Men heeft hèm, wiens dichten één onafgebroken zielsbevrijding was, een onvoor waardelijke hulde gebracht nu het onbeperkt zielsdomein „eerst droom, dan werkelijkheid" voorgoed het zijne is. De volmondige erkenning, zoals deze uit de bijdragen tot het herdenkingsnummer*) van het „Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde" spreekt, heeft hij o, traagheid van het menselijk hart tijdens zjjn levensdagen niet mogen horen, althans niet zó. Maar goed er is nu, al is het nog maar voorlopig, eindelijk gesproken. Er is getuigd, herdacht. Het laatste het meest. Wat prof. Geyl aan herinneringen heeft genoteerd uit de luttele jaren van Van Eycks tijdschrift „Leiding" want eigenlijk was het het zijne en wat mevrouw Mea Nijland-Verwey als voorlopige aantekening bijdraagt over de verhouding tot Albert Verwey, wat mejuffrouw dr. J. M. C. Bouvy, zijn universitaire assistente, heeft te boek gesteld als haar heugenis aan dichter en geleerde en als sluitstuk de uitgever A. A. M. Stols schrijft over 's dichters bemoeienis met de uiterlijke verzorging, met de schoonheid van het bock als stoffelijke uitdrukking van de creatieve geest, levert met elkaar onmisbare bouwstoffen voor het monument, dat, naast de in voorbereiding zijnde uitgave van Van Eycks verzamelde werken, vroeg of laat in een afgeronde studie te zijner ere zal worden opgericht. Voor zover echter uiteraard in beknopt bestek hier al getracht wordt om de zin, de waarde, de eigenlijke aandrift van dit dichterschap te benaderen, stelt deze incidentele huldiging wel wat teleur, met uitzondering van een drietal bij dragen: de afgedrukte tekst van de herdenkingsrede, die prof. dr. P. Minderaa, Van Eycks opvolger, als college uitsprak aan de Leidse Universiteit, voorts de beschouwing van Van Eycks enige commentator C. Bittremieux en tenslotte de studie van een vers-criticus, verstechnicus en dichter bij uitnemendheid: Hendrik de Vries. Zijn bijdrage, woord voor woord gewikt en gewogen, woord voor woord doelen de op het wezenlijke van Van Eycks dichterschap en ook woord voor woord doel- trèffend, is van het beste, zo niet hét beste, dat er tot dusver over de dichter van Herwaarts en De Tuin, van Meesters en Medousa, is geschreven. Als Hendrik de Vries in Van Eycks poëtische oeuvre de identiteit aanwijst van dichter en ziener, als hij spreekt van een „dichten dat zichzelf dicht", van de „rechtstreekse ervaring en beleving der onzienlijke wereldharmonie", die zich in deze dichter, tijdens jaren van wanhopige zelfstrijd om het hoogste, openbaarde als innerlijke har monie en zich mijmerend verdiepte en verhelderde tot een eenheid van „mystieke ziening" en poëzie, dan is daarmee de kern blootgelegd van Van Eycks dichter- werk en dichterleven beide, die, tot eenheid gelouterd, ten volle waren opge dragen aan hetgeen herwaarts is: „verre volkomenheid, waar 't hart van schroomt". Moge dit posthume eerbetoon de eerste weerklank zijn van hetgeen de Ver zamelde Werken eerlang zullen wekken. C. J. E. DINAUX „In Memoriam P. N. van Eyck" uitgave van de stichting „Ds Beuk' te Amsterdam. VELEN HEBBEN in het eerste oorlogsjaar „Het land van Rembrand" ontdekt: de Noord-Nederlandse bescha vingsgeschiedenis gedurende de zeventiende eeuw, welke Conrad Busken Huet tegen het einde van zijn leven in zijn appartement aan de stille Rue de l'Université in het zeven de arrondissement van Parijs schreef. Een kennismaking, die mogelijk werd door de in één deel gebonden vijfde druk, welke door H. D. Tjeenk Wil link in 1929 op de markt werd gebracht tegen een prijs, welke die van de thans verschenen zevende druk twee deeltjes in de Prismareeks van Het Spectrum nauwelijks over trof. Dat er voor dit oorspron kelijke werk thans een zo breed verkoopgebied open ligt, dat een herdruk in een goedkope serie ondernomen kon worden, is dus zeker mede te danken aan de Haarlemse uitgeverij, die het leeuwenaandeel van Huets werk in haar fondslijst heeft staan. Natuurlijk zijn het in de eer ste plaats de stralende kwali teiten van „Het land van Rem brand" zelf, welke een her- nieuwe belangstelling recht vaardigen. Huet was op een leeftijd en in een maatschap pelijke positie gekomen, welke de herinnering aan veel strijd en veel wanbegrip om en van zijn persoon deden vervagen. Van Parijs uit kon hij de top pen der Nederlandse cultuur geschiedenis weer ontwaren, waarvan de contouren im mers zo vaak versluierd wer den door de dagelijkse middel matigheid, welke hij om zich heen had gezien', toen hij in het land zelf vertoefde en waarbij het zijn heilige plicht was haar te bestrijden. Het lezen van één hoofdstuk uit „Het land van Rembrand" is voldoende om weer geboeid te raken door het verleidelijke cultuur historische panorama dat Huet voor ons geestesoog ontrolt en om te zwichten voor zijn be toog, dat ook als het door geleerden niet wordt onder schreven de charme van het originele behoudt. Het eerste deeltje in de Prisma-uitgave behelst de aan loop tot de behandeling van de zeventiende eeuw in het tweede. Huet gaf daartoe achtereenvol gens van de dertiende, veer tiende, vijftiende en zestiende eeuw een karakteristiek door een centrale figuur te behan delen, waarvoor hij Olivier van Keulen, graaf .Jan van Blois, Thomas a Kempis, Erasmus en Lucas van Leyden koos. Het tableau van de zeventiende eeuw bestaat uit de hoofdstuk ken: Geloof, Handel, Weten schappen en letteren, Zeden en personen, benevens Kun sten, met als climax de schil derkunst. Het voorwoord, dat de schrijver zelf tot de tweede druk van zijn meesterwerk schreef, is niet opgenomen, hetgeen jammer is, omdat daarin wellicht de beste om schrijving van zijn boek wordt gegeven: „Dit is het boek van een Hollander die in zijn hoofd, sedert weldra veertig jaren, aantekening hield van veel wat in die tijd omtrent de geschiedenis van zijn land het licht zag. Onlangs zich in Ne derland bevindend ging hij op een schone zomerdag in de schaduw van linden en dennen de heugenissen van zijn lezen zitten ordenen, beproefde in één tafereel al het voornaam ste samen te vatten, en zond, toen zij langzaam afgewerkt was, zijn schilderij naar de tentoonstelling. En ziet, de mensen bleven staan voor het doek, en stieten elkander aan, en fluisterden: „Kijk!" De voetnoten, welke tot en met de vijfde druk van deze belezenheid getuigen, komen in de Prisma-uitgave evenmin voor. De druk is zonder die trouwens al compact genoeg, zodat de vele illustraties de tekst inderdaad verluchten. B. NEDERLAND BEGINT eindelijk mee te tellen op het internationale filmgebied. Men laat zich wel eens smalend over onze productie uit, maar men moet er niet ge ring over denken. Eerst hebben we Bleke Bet en daarna Audrey Hepburn voortge bracht, om dan maar te zwijgen van Patri cia Roc, die heel lang geleden nog Felicia Andriessen heette en tot haar elfde jaar met vriendinnetjes in de Haarlemse Wil- helminastraat speelde. En nu krijgen we Willem Parel, de orgelman, wiens lotge vallen op het witte doek tot leven zullen komen, al was het alleen maar om de Ame rikanen te laten zien, dat met het Concert gebouw-Orkest nog lang niet al onze muzi kale troeven zijn uitgespeeld. Déze Parel is een vondst van Eli Asser, die het terecht verstandiger achtte deze niet direct voor de zwijnen te werpen, maar voor de radioluisteraars. Al twee jaar lang brengt Wim Sonneveld deze po pulaire figuur voor de microfoon. Vele bio scopen overwogen reeds een sluiting op Zaterdagavond, omdat het publiek aan het vermaak in de huiskamer de voorkeur blijkt te geven. De oplossing van het pro bleem lag voor de hand: maak een film met Willem Parel en iedereen komt teTTig. Daar is men nu mee bezig. De N.V. Hafbo te Amsterdam gaf Joop Geesink (van Dol ly wood) opdracht tot productie. In samenwerking met regisseur Gerard Rutten en de dichterlijke journalist Max Dendermonde schreef Éli Asser het draai boek. Wie meent dat deze heer als de over treffende trap van onze vriend Elias be staat, is zeer menselijk, want hij vergist zich. Hij koestert een geheel eigen vorm van humor, samengesteld uit woordspelin gen en invallen van bizarre fantasie. Hij krijgt grapjes zoals een ander de hooikoorts of de hik onbedaarlijk. En hij spuit ze met een gezicht van: ik kan het echt niet helpen dat ik zo leuk ben. Meestal begin ik al te lachen als ik hem van verre zie aankomen, want het is onmogelijk even snel te reageren als hij nieuwe zotternij verzint en op die manier zijn we toch ge lijk klaar. Met man en macht had men geprobeerd het Rembrandtplein in een soort Hollywood te veranderen, toen daar verleden week de buitenopnamen voor „Het wonderlijke leven van Willem Parel" begonnen. De heer Rutten droeg een pet van bruin flu weel en de heer Geesink brak een sigaar in vieren om door het kauwen van de stompen daarvan in zijn mondhoeken de indruk te wekken nerveus te zijn. Tegen over hotel Schiller stonden reeds 's mor gens in de vroegte, net als de kleine wa gentjes op een klein stationnetje, veertien levensgrote draaiorgels opgesteld. Op een magisch teken begonnen ze allemaal onge lijk te tierelieren dat het een lieve onlust was. Even later kwamen de bestuursleden van het Nederlands Parel Genootschap naar buiten, voorafgegaan door Hans Kaart op witte schoenen als de vice-voorzitter. Hij droeg een dikke zeemanstrui en een bruineberenmuts, kennelijk ter bescher ming van de heldentenor, die hij in dienst van de Scala te Milaan wil stellen. Na veel geharrewar stelde de stoet zich in beweging op weg naar het nabijgelegen gedeelte van de Herengracht, want het was de bedoeling het aanbieden van een ver zoekschrift om subsidie aan de straatmuzi kanten op de gevoelige band vast te leg gen. Dit zou geschieden voor de ambts woning van de burgemeester, maar omdat die wel eens niet ter plaatse pleegt te zijn, had men de acteur Ben Aerden tot huis knecht in buitengewone dienst benoemd. Hij had meer moeite zich in zijn nieuwe betrekking dan in zijn rol in te leven, want bij de eerste repetitie liet hij de deur achter zich in het slot vallen. ..We werken met zes camera's!" verklaarde directeur Paul Kijzer trots. „Dit grapje kost me tien duizend gulden!" ER BESTOND voor het begin van deze onderneming een enorme belangstelling. Allemaal gratis figuranten. Wim Sonne veld had geen armen genoeg om onderweg naar iedereen te zwaaien, maar dit gebrek bleek hem toch niet ongeschikt te maken voor deze creatie. Een scriptgirl vroeg aan een toeschouwster, hoe zij het nu wel vond Willem Parel in levende lijve te zien. Haar antwoord: „Voor mij was het niet nodig. Als ik die stem hoor, ga ik al lachen, al heb ik nog zo'n pestbui op Zaterdag avond Men bleef hier nog net binnen de gren zen der verdwazing, die bij de komst van Audrey Hepburn tot een verbijsterende uitbarsting kwam. Maar men kan het be grijpen: de mensen willen geloven in een sprookje en hier was nu eens een hoofd persoon daaruit, een lief Arnhems meisje met veel talent, nog meer wilskracht en een mooi figuur, dat opeens een kortston dige beroemdheid geniet. Het is vreemd te bedenken, dat vrijwel niemand oog voor haar had, toen zij in „Nederlands in zeven lessen" heel even door het linnen venster keek naar dezelfde mensen, die haar nu uitzinnig toejuichten. „Waterverf!" heeft men toen misschien wel gedacht. „Niet op reageren!" De drukte was zelfs zo groot, dat het publiek achter touwen op een afstand ge houden moest worden, toen het op het re gistreren van de fijnere ti'ekjes in dit na tionale epos aankwam. „Gaat u nu toch achteruit!" zei een indrukwekkende agent tegen een opdringerige bewonderaarster. En hij voegde eraan toe: „We kunnen u helemaal niet in deze film gebruiken". En Eli Asser riep. toen iedereen de water kant had bereikt, heel hard: „Nu nog één stapje terug!" Want hij heeft natuurlijk liever dat het publiek in het water talt en niet zijn film. KO BRUG BIER De Republic Studios, aldus een bericht van United Press, vervaardigen in Miin- chen een film over Richard Wagner, die gebaseerd is op een roman van Bertita Harding. In de film, die geregisseerd wordt door William Dieterle, worden de drie vrouwen in het leven van de componist uitgebeeld door de Amerikaanse actrices Yvonne de 5 Carlo, Rhonda Fleming en Rita Gam. AAN HET EIND van het door Collins in samenwerking met Hamish Hamilton te Londen uitgegeven boek „The invisible writing" dat het tweede deel is van zijn autobiografie zegt Arthur Koestier, dat hij in zijn aangenomen vaderland Engeland vaak beschouwd wordt als iemand die zich het leven onnodig moeilijk heeft gemaakt, maar dat in werkelijkheid zijn levensloop heel gewoon is voor een Centraal-Euro- peaan, die aan het begin van deze eeuw is geboren. De lezer is door zo'n enkel woord van die normaalheid nog niet overtuigd: Koestier heeft in de vijftien jaren voor de laatste oorlog telkens te dicht bij de oor sprong van de historische verrassingen ge staan en zich bovendien teveel moeite ge geven om zijn waarnemingen in zijn voor stelling van het leven te verdisconteren, dan dat hij nog tot de gemiddelde gevallen zou kunnen worden gerekend. Voorname lijk door die twee ab normaliteiten is zijn autobiografie het lezen waard, meer dan door enig karakter dat hij aan zijn beschrijvingen van zijn ervaringen en ondervindingen ver leent. Niet dat het hem zelf in de princi piële zin aan karakter ontbreekt, hel tegendeel is het geval: zijn levensgeschie denis getuigt van een bewonderenswaar dige onomkoopbaarheid in zijn behoefte aan de waarheid, maar er is in zijn schrijven een gebrek aan eigengeaard heid, waardoor het verhaal voortdurend aan één kant eentonig is. Ten dele komt dat doordat hij in een taal schrijft, die hfrj pas na zijn dertigste jaar is gaan gebruiken. In grotere mate wordt het verklaard door het verlies dat hij in al de opschuddingen ge leden heeft aan persoonlijkheid, voorzover die het product is van gewoonten en voor oordelen. Men kan uit het eerste deel van de auto biografie „Arrow in the blue" al we ten dat Koestier voor een dergelijk verlies van zijn eigen toevalligheden gedisponeerd was: scheef van verlegenheid was hij steeds geneigd zich van zijn drukkende verleden te ontdoen en „een nieuw begin te maken". Hij doet dat in de loop van de tijd die hij in het tweede deel beschrijft tweemaal op grote schaal: in 1930, als hij zijn goedbetaalde post bij het Duitse kran tenconcern Ullstein opgeeft en lid wordt van de communistische partij en in 1938 als hij die partij verlaat en daarmee geheel alleen in de wereld komt te staan. In bei de gevallen registreert hij de voldoening, die de breuk met het verleden hem gaf. Zolang hij nog niet gebroken heeft, relati veert hij telkens zijn eigen ervaringen met psychologische toelichtingen. Men kan hier zeker geen grief tegen de hoofdpersoon van de autobigrafie op base ren, te minder omdat de wereld een aanzienlijk aangenamer verblijfplaats zou worden als meer bewoners ervan precies Ten vervolge op de platenatlas „De Ne derlandse letterkunde in honderd schrij vers" is thans eveneens bij Daamen N.V. te 's-Gravenhage en De Sikkel te Antwerpen een soortgelijk boekwerk onder de titel „Honderd schrijvers van deze eeuw" verschenen. Omvatte het eer ste deel zeven eeuwen, het tweede brengt alleen figuren uit de laatste halve eeuw in beeld. Het eigenlijke werk beperkt zich zelfs tot de periode, die ongeveer met de eerste wereldoorlog begon, als men het zo zou mogen zeggen. Ter correctie van het historisch gezichtsbedrog is bij wijze van proloog een portrettengalerij opgenomen, waarin men oudere auteurs tegenkomt, wier werkzaamheid in het behandelde tijd vak heeft voortgeduurd. Achterin figu reren enige jongeren, die bezig zijn een plaats op de voorgrond van ons litteraire pantheon in te nemen Voor de keuze van schrijvers en afbeel dingen uit Noord-Nederland zijn de redac teuren dr. Jan Hulsker en prof. dr. Garmt Stuiveling verantwoordelijk, voor het Vlaamse gedeelte de redacteuren Ger Schmook en prof. dr. Albert Westerlinck, die zich kennelijk met grote zorgvuldigheid en na lang wikken en wegen van hun taak gekweten hebben. Volledigheid was uiter aard onmogelijk en daardoor zal men mis schien schrijvers missen, voor wie anderen stellig een bladzijde zouden hebben inge ruimd. Over het geheel genomen biedt dit instructieve album echter veel bevredi ging. Het kan zeker bij het onderwijs een aantrekkelijk hulpmiddel zijn. De teksten zijn uit de pen van Jacques den Haan gevloeid, die doorgaans voor in hun bondigheid trekkende karakteristieken zorgde, zich bepalend fot het letterkundige element, spaarzaam en discreet met bio grafische gegevens werkende. Behalve portretten vindt men in deze bundel veel reproducties van handschriften, van titel bladen van tijdschriften en van boekom slagen, waarbij een gelukkige afwisseling kan worden vastgesteld. Als proeve van illustratie hebben wij een tekening van Erica Moesman-Visser overgenomen, die oorspronkelijk voorkomt als „frontispiece in „Het kleine meisje en ik" van de ge makkelijk herkenbare Gerard Walschap. deden wat hij voortdurend doet. Het zou alleen, zolang hij een levensgeschiedenis schrijft, prettiger geweest zijn als de wer kelijkheid in de gebeurtenissen zelf te vin den was, in plaats van meestal ergens er onder. De levensgeschiedenis is overigens meer dan interessant genoeg om toch ver teld te worden: de reis in Zuid-Rusland en Turkestan in 19321933, de jaren in Pa rijs, deels werkeloos, voor een ander deel in dienst van de propaganda-organisatie van de Komintern oder leiding van Willy Münzenberg, het fantastische eerste bezoek aan Spanje in de burgeroorlog, en het tweede bezoek dat op gevangenschap en een nauwe ontsnapping aan terechtstelling uitliep dit alles bevolkt met emigrés, réfugiés, communisten, vredestichters en spionnen, voortdurend in beweging met incidenten en anecdoten. Jammer genoeg is de Spaanse gevangenschap al in eer vorig boek „Dialogue with Death" behan deld en daarom hier sterk verkort weerge geven. Dit is een cri- tieke periode in Koest- Iers leven, want in de tijd van zijn eenzame opsluiting maakte hij zich los uit zijn communistische beeld van de waar heid en dat zonder de verwachting eert nieuw leven te zullen vinden, die zijn be kering in 1930 geholpen had. Als men leest, dat de verleiding om zich tegen de misère van de cel te wapenen met een sterk geloof de vorm aannam van kreten van de gevan genen, die iedere nacht naar de executie plaats geleid werden, kan men zich enigs zins voorstellen wat voor een confronta tie met de waarheidsbehoefte dit was: maar Koestier kwam zonder geloof de cel uit, die hij als communist binnenging. Niet dat zijn communisme ooit van de rotsvaste soort was geweest. Hij citeert bij enige gelegenheden artikelen die hij als communist geschreven heeft en men ver wondert zich voornamelijk over hun losse vrijmoedige toon, meer in overeenstem ming met zijn huidige schrijftrant dan met enige partijlijn. Geen wonder dat een eer ste roman, die hij in Parijs schreef, door de partijcritiek ongeschikt voor publicatie ge acht werd en dat er tevoren uit zijn boek over de Russische reis zowat de helft ge schrapt werd. De enige verrassing is, dat de auteur toen al niet dadelijk genoeg had van de partij, maar daar wreekt zich ook de zwakte van zijn onmiddeJlijk-beschrij- vend vermogen: het gaat hem makkelijker af de redenen te formuleren waarom hij iets deed of niet deed, dan zijn ervaring waar te maken. De autobiografie staat sterk in een toon-van-nu. Men zoekt te vergeefs naar des vroegere Koestier met het communistische verlossingsgeloof, die op de een of andere manier toch een klank gehad moet hebben die verschilde van het tegenwoordige verstandige geluid met de bijna echt-Engelse grapjes. MAAR ALS MEN van een andere kant kijkt, zijn de moed, energie en intelligen tie, waarvan in dit boek getuigd wordt, veel belangrijker. Koestier zelf heeft als steeds het nodige aan te merken op zijn eigen beslistheid bij het verlaten van de partij, maar van buiten gezien was het al moedig genoeg om voor een voornamelijk communistisch gehoor in Parijs een rede te houden, waarin zulke slagwoorden voor kwamen als „Op den duur is een schade lijke waarheid beter dan een nuttige leu gen". Hoe vanzelfsprekend het was dat een dergelijke uitspraak slecht ontvangen moest worden, weet iedere lezer van Koest- Iers vorige boeken. Hij doet overigens in zijn functie van voorlichter over het ka rakter van de Oost-Europese politieke le vensleer geen nieuwe vondsten in deze autobiografie: hij bevestigt alleen zijn recht van spreken en zijn bevoegdheid om te oor delen. Wie hem nog verdenkt van over drijving in zijn vorige werk, kan hier in ieder geval het bewijs van zijn integriteit vinden. S. M.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16