Schoolkennis UtitPio-ak Twee films uit Frankrijk Achtergronden der wereldpolitiek HET GEHOORAPPARAAT VERHAAL VAN DE FILM OVER EEN JONGEN EN EEN WILD PAARD Onze Puzzle ,De Afvallige Artistieke agenten Kersttentoonstelling rijksaankopen IN HET ZUIDEN van Frankrijk, aan de monding van de Rhone, ligt het wilde en eenzame gebied van de Camargue, waar nog kudden wilde paarden leven. Een van de aanvoerders van die kudden heette Wit haar en het was een trots en onbevreesd dier. Op een dag besloot een paardenfokker hem te vangen en op die dag begon het verhaal van Withaar en de mensen. De paardenfokker en zijn helpers zochten net zo lang, dat zij Withaar vonden. Toen joegen zij hem in een omheining en wier pen daar een strik om zijn hals. Met slagen en schoppen hield Withaar de mannen op een afstand en vocht met al zijn kracht voor zijn vrijheid. De strik kneep echter zijn keel dicht en hij voelde al hoe zijn krachten hem begaven, toen hij zich met een laatste, wanhopige sprong kon los ruk ken, door de omheining stormde en in de uitgestrekte vlakten verdween. Folco, de vissersjongen, woonde samen met zijn kleine broertje en zijn grootvader in een kleine, witte hut aan de rand van een groot water. Die dag was hij er in zijn bootje al vroeg op uitgetrokken om vissen te vangen. Hij liet zich over het meer drij ven en keek naar de duizenden witte bloe men, die op het water bloeiden, toen hij opeens Withaar zag staan. Toen hij bijna bij het paard was,- hoorde hij stemmen achter zich en zag de paardenfokker en zijn knechten, die Withaar zochten. Toen zij het dier zagen probeerden zij het te omsingelen, maar Withaar trapte en sloeg en de paardenfokker riep kwaad: „Ik wil dat onhandelbare beest niet eens meer hebben. Ieder ander mag hem houden, als hij daar zin in heeft." Folco stond naast de paardenfokker en vrpeg zachtjens: „Mag ik hem hebben?" ftJa hoor, jochie," zei de paardenfokker. „Maar dan moet je hem zelf even vangen!" en bulderend van het lachen verdween hij met zijn mannen. Folco wist niet, dat de paardenfokker hem voor de gek had gehouden en dacht steeds maar: als ik Withaar vind, is hij van mij. De kleine jongen kon de sporen der die ren lezen en het duurde niet lang voor hij Withaar had gevonden. Hij dacht dat hij maar net moest doen of hij een grote vis ging vangen en liep heel zachtjes op het paard toe. In zijn hand had hij een touw, dat hij Withaar om zijn nek wierp. Toen het paard het touw voelde, steigerde het even en begon dan te rennen, het arme vis sertje achter zich aanslepend. Folco vloog door het water en snakte naar adem, maar hij liet het touw niet los. Opeens bleef Wit haar staan en keek om te zien, wat er nu eigenlijk achter hem hing. Hij zag de kleine jongen, die zwart was van de modder. Fol co stond op en strompelde naar Withaar, leunde tegen het paard en streelde het. En zo werd Withaar voor de eerste keer door mensen aangeraakt. Folco's kleine broertje was natuurlijk erg verbaasd, toen hij zijn grote broer zo maar op een groot wit paard zag thuis komen. Folco vertelde wat er was gebeurd en samen gaven zij hun nieuwe vriend te eten. Opeens hoorden zij echter het hin niken van wilde paarden, die door de paar denfokker werden opgedreven. Withaar spitste zijn oren en antwoordde hen. Hoe veel hij ook van het kleine vissertje hield, hij wilde nog veel liever met de andere paarden langs het strand draven. Met een grote sprong vloog hij over het lage hekje, dat Folco had getimmerd en draafde naar zijn kudde. Daar had een ander paard de plaats van de aanvoerder ingenomen. Wit haar vocht met hem op leven en dood. Trappend, bijtend, briesend en hinnikend steigerden de beide dieren tegen elkaar en het andere paard begon langzaam vermoeid te worden. Withaar liet zien, dat hij nog de oude leiderskrachten in zich voelde en won de strijd. Het andere paard had hem echter in zijn poot gebeten en er stroomde bloed uit de wonde. Withaar likte er aan, maar dat hielp niets, het bloed bleef vloeien. Folco en zijn kleine broertje waren erg bedroefd, dat hun vriend nu voor altijd was verdwenen. Plotseling hoorden zij echter hoefgetrappel en stond het paard voor hen. Zij verzorgden zijn wonden en Withaar werd snel beter. Toen Withaar weer helemaal de oude was, probeerde Folco op zijn rug te klim men, maar Withaar was een echt wild paard en duldde niemand op zich. Hij wierp de kleine jongen af en draafde weg. Hij dacht, dat Folco hem misschien wilde tem men en liep nu naar de andere paarden terug. Toevallig was de paardenfokker in de buurt. Toen hij Withaar zeg, zette hij met eijn knechten de achtervolging in. Withaar verstopte zich in een groot rietveld en de paardenfokker beval zijn mannen het riet m brand te steken, zodat Withaar kon zien, dat de mensen altijd de sterksten zijn. v. j o zocht zij" 8r°te vriend overal, toen hij de rook zag. Hij begreep wat de paar denfokker van plan was en rende het riet 'n om Withaar te redden. Het paard was door het vuur helemaal in de war gebracht .Die ochtend was Folco al vroeg uitgevaren In de uitgestrekte moerassen en zandvlakten van de Camargue, het gebied aan de monding van de Rhóne in het Zuiden van Frankrijk, verfilm de de cineast Albert Lamorisse het simpele verhaal van de vissersjongen Folco en zijn paard Withaar. Dank zij de weergaloze natuurbeel den en de dichterlijke uitwerking van het gegeven werd de film „Crin- Blanc" op het filmfestival te Cannes bekroond. Voor alle mensen, die van kinderen en dieren houden, vertelt Lamorisse hier in dezelfde eenvou dige trant het verhaal van zijn film. „Crin-Blanc" wordt in ons land door Centra-Film :in circulatie gebracht. .Withaar liet Folco nu gewillig op zijn rug klimmen .Toen de paardenfokker Folco en Withaar zag. zette hij een achtervolging in Voor de naiorofooa .Samen met Withaar verdween Folco in de golven De paardenfokker en zijn knechten zagen Hij deed niets, toen de jon- Folco en Withaar en zetten een nieuwe gen op zijn rug klom achtervolging in. „Want," zo zei de paar- DE AVRO past tegenwoordig eens in de veertien dagen het „hoor en wederhoor" toe ten aanzien van critiek en wensen op haar programma's. En zoals te verwachten viel, spitst die tien-minuten-behandeling van de correspondentie met de luisteraars 'per microfoon zich toe op de Bonte Dins- dagavondtrein. Kon men drie weken ge leden omroeper Jan Boots horen toestem men, dat het niet zo best meer1 was met dat ongeveer twintigjarige gevarieerde pro gramma en dat met name de eerste rit in het nieuwe seizoen een deerlijke misluk king was geworden, de afgelopen Zon dagavond bleek de heer Boots hoorbaar opgekikkerd. Hij had namelijk zoveel troostende brieven ontvangen van luis teraars die vonden „dat het nog zo'n vaart niet loopt," dat men bijna zou geloven, dat het over een ander programma ging. Nu moet elke omroepvereniging voor zichzelf maar uitmaken welke programmabeleid ze wenst te voeren: zolang er geen ander om roepbestel in Nederland komt, is er toch geen kruid voor gewassen. „We werken op de vraag," zei de heer Boots openhartig en zolang dat inderdaad de enige, althans de voornaamste maatstaf der programma samenstellers vormt, behoeft men geen verbetering in het algemene programma beeld te verwachten. Maar wat ronduit ergerlijk wordt, is de methode van de AVRO om het voor te stellen of alle critiek op haar programma's zijn oorzaak vindt in de „onafhankelijkheid" van deze omroep. En afgezien daarvan begrijpen wij niet wat „onafhankelijkheid" nu eigenlijk met slechte programma's te maken heeft. Wij zijn eerder bereid te geloven dat het de AVRO-leiding sinds de herrijzenis in 1940 aan een vaste lijn in haar beleid is gaan ontbreken, dat zij niet heeft kunnen wen nen aan een situatie waarin zij, zoals voor de oorlog, onbetwist de populairste was. De AVRO-leiding heeft kansen verspeeld, toen zij zich stelde tegenover Herrijzend Nederland eerst en Radio Nederland in Overgangstijd later. Van dat ogenblik af was zij niet langer de nationale omroep, welke zij zo lang pretendeerde te zijn, maar vereenzelvigde zij zich met de be langen en opvattingen van de omroepen, welke zij voor 1940 te vuur en te zwaard had bestreden. Daarnaast betrad zij op het gebied van de programmasamenstelling de paden van voor de oorlog: blijkbaar niet beseffende, dat ook op het terrein van de ontspanning andere vormen en normen zijn gekomen. Alle lawijt in en om de AVRO van de laatste jaren kan slechts verklaard worden uit een gevoel van onbehagen. De AVRO heeft, bewust of onbewust, de verminderde belangstelling voor haar standpunt in de omroep trachten terug te winnen langs de weg van de minste weerstand, namelijk die van de Arbeidsvitaminen en de Zon dagavondeditie. En hoewel haar positie het trotse „ieder voor zich" van voor de oorlog niet zo vanzelfsprekend doet zijn, tracht zij, meer dan welke andere omroep ook, alles op eigen houtje te doen. De heer Boots heeft ons daarvaii het jongste voorbeeld reeds aangekondigd: Er komt weer een radiojournaal, na het nieuws van 20 uur. Dat wil zeggen, dat de serie programma doublures er met een wordt uitgebreid, want op Maandag- en Donderdagen zal het AVRO-journaal samenvallen met de radio krant van de NCRV. Ook deze eigengereidheid in de pro grammasamenstelling stemt ons mistroos tig omtrent de toekomst van de Neder landse omroep. Want uit alles blijkt dat hij in handen is van lieden die de middel matigheid als doelwit in hun vaandel hebben geschreven. J.H.B. denfokker. „Ik heb nu wel gezegd, dat hij het paard mocht houden, maar dat was een grapje!" Folco hield zich aan de manen van Wit haar vast en deze rende zo hard hij kon. Maar de paardenfokker en zijn mannen haalden hen langzaam in, want het was voor Withaar erg moeilijk om hard door het mulle duinzand te draven, met de kleine jongen op zijn rug. Toen hij op de brede stroom van de Rhone toesnelde, die hier in de zee uitmondde, dachten de man nen, dat zij hem hadden. Maar Withaar sprong liever in het water, dan dat hij zich nog eens door de mensen liet vangen. De sterke stroom voerde hem en de kleine jongen mee naar zee. De paardenfokker, die nq erge spijt had riep: „Kom terug, kleine jongen! Kom terug! Je mag je paard houden!" Maar Folco luisterde niet naar de paardenfokker en zijn knechten, die al eens tegen hem hadden gelogen. Samen met Withaar verdween hij in de golven van de zee. Zij zwommen heel lang en Withaar, die de sterkste was van alle paarden, bracht Folco naar een wondermooi eiland, ver hier vandaan, waar kinderen en paarden altijd gelukkig zijn Twee films van Franse makelij moge ik vandaag onder uw aandacht brengen en vooral u aanraden ze te gaan zien. De eerste draagt tot titel „Na ons de zondvloed" en is een schildering van de verwording der na-oorlogse jeugd, een pleidooi tegelijk om die jeugd uit zijn verval op te heffen. De tweede is een specifiek katholieke film, die een thema behandelt, dat de romanschrijver Greene vaak overtuigend heeft geïnspireerd namelijk dat der genade. Het gaat mij niet om overeenkomsten en verschillen van beide films. Hun relatie in deze bespreking is slechts toevallig. Met enige korte omschrijvingen wilde ik ze echter van commen taar voorzien om u op hun verschijnen te wijzen en de interesse ervoor op te wekken. tf André Cayatte is de maker van „Na ons de zondvloed". De filmliefhebber kent die naam. Cayatte maakte ook „Wij zijn allen moordenaars", een klemmend betoog tegen de doodstraf, zo hartstochtelijk geformu leerd en met zoveel hart en vurigheid tot ons gebracht, dat men deze aanklacht wel nimmer zal vergeten*Van dezelfde instel ling getuigt „Na ons de zondvloed". De filim raakt een sociaal probleem en uit alles blijkt hoezeer het de maker ter harte gaat. Hij bewandelt niet de gemakkelijkste weg, spaart de toeschouwer niet, maar wat hij verfilmt roept dwingend uw afkeer op van vele sociale misstanden, waaraan kinderen worden* opgeofferd en eist uw hele bezin ning op een onontkoombare verbetering. Dit zo krachtig te zeggen, zijn betoog zo omkleden met argumenten, waardoor ge in de letterlijke zin van oog tot oog met het probleem komt te staan, waarlijk dat is de verdienste van Cayatte's film. Ze sleept u mee en maakt u deelgenoot van zijn medelijden en verontwaardiging. Hier niet de glanzende romantische verbeelding met het wel erg duidelijk geconstrueerde parallelthema uit „Romeo en Julia". Hier een man, die zijn stem moest laten horen door te spreken in beelden. Zienderogen wordt gij door hem overtuigd, ontroerd en gewonnen. Van een geheel andere strekking is Leo Joannon's film „Le Defroqué", in het Ne derlands vertaald „De afvallige". Hij roept op het beeldvlak een afvallig priester, die in krijgsgevangenschap nog eenmaal zijn vroegere functie vervult door een sterven de priester te bedienen. Zijn vriend wordt daardoor zo getroffen, dat hij roeping tot het priesterschap gaat gevoelen. De afval lige probeert de jongeman daarvan af te houden. Hij beproeft alles, maar de jonge man zet door. Op de dag van zijn wijding wordt de jonge priester door de afvallige vermoord*. Op dat ogenblik voltrekt zich aan de wanhopig vertwijfelde het wonder der genade. Hij geeft de strijd tegen de God, die hij wilde verloochenen, op. Hij buigt voor hem het hoofd. Hij is weer priester. Wanneer de politie hem arresteert zegt hij op dë vraag wie hij is: „Maurice Morand, prêtre catholique" „Maurice Morand, katholiek priester". Ik heb zelden een film gezien, waarin de verschrikkelijke innerlijke strijd van een zich verbeten tegen zijn staat kerende af vallige zo grandioos werd zichtbaar ge maakt, zo doordringend en machtig, zo als van minuut tot minuut gevolgd in haar ontwikkeling tot het dramatisch einde, dat tegelijk de triomf der genade is. Een film, die vooral de katholieken onder mijn lezers zal aanspreken, omdat heel haar wezen katholiek is, haar attributen alleen begrij pelijk in hun expressie door de kennis der katholieke leer en liturgie. Joannon heeft niet geaarzeld de scènes aan te zetten: ze zijn wel eens van een overvloedige drama tische kracht. Men stapt over dat bezwaar heen. Hij kon vaak niet anders om de ge heimste innerlijke roerselen aanschouwe lijk te maken. In Pierre Fresnay vond hij een hoofdrol vertolker, die al zijn intenties vermocht uit te drukken. Een prachtige film van zuiver en gaaf gehalte. P. W. FRANSE. Pierre Fresnay als de afvallige na de moord op zijn vriend. Van de eigenlijke geschiedenis krijgt men op de school maar bitter weinig mee. dat geldt niet alleen voor de lagere, maar ook voor de middelbare school en zelfs tot op zekere hoogte voor de universiteit. On derwijzers, leraren en professoren hebben hun kennis opgedaan in een andere tijd dan die waarin hun leerlingen en studenten leven. Dit gebrek wordt gedeeltelijk ver holpen door de krant, maar Nederlandse boeken waarin de hedendaagse wereldge schiedenis wordt samengevat zijn schaars. De heer H. Ch. C. J. van der Mandere be ijvert zich die leemte te vullen. Zijn boe- kenreeks over de historie van deze eeuw is weer uitgebreid met een werk over de ge schiedenis van 1900 tot heden: „Achter gronden van de wereldpolitiek." Het is ver schenen bij de uitgever Wyt te Rotterdam. De schrijver leidt elk van de vijftig hoofdstukken in met een pakkend geschre ven schets, waarin hij de lezer kennis laat maken met de hoofdpersoon van een tijd vak op een beslissend ogenblik. Op die ma nier ontstaat een boeiend geheel, dat tot lezen noodt. Het bekende krijgt iets van het onbekende en de nieuwsgierigheid blijft wakker tot de laatste bladzijde. Daar aan gekomen vraagt men zich echter af of de titel de inhoud wel dekt. De lezer heeft alle personen ontmoet, die de wereldpolitiek hebben gemaakt, maar andere dan persoonlijke krachten zijn in de schaduw gebleven. Materiële en geestelijke factoren worden slechts terloops genoemd. De industriële, economische, financiële, commerciële en demografische ontwikke ling en de sociale, politieke en godsdien stige stromingen worden aangeroerd, maar niet opgenomen in een verklaring van het wereldgebeuren. Wie echter de achtergron den van de zuiver politieke geschiedenis zoekt, is aan het juiste adres. A. B. Van 21 tot 23 December zal een aantal Parijse kunstbeoefenende politieagenten leden van de Association Artistique de la Préfecture de Police de Paris een be zoek aan Amsterdam brengen. Verleden jaar waren enige „artistieke" Amsterdam se agenten de gasten van Parijse collega's. Horizontaal: 1. wapen, 3. militaire kwekeling, 7. ongelijk, 9. speer, 10. teugel, 11 zwemvogel, 13. tweetal, 14. slotwoord van gebeden, 16. kloostervoogd, 19. afge sloten kamertje in een theater, 21. zuivel product, 22 gesteente, 23. verfbordje der kunstschilders, 24. bloem. Verticaal: 1. voorwerp om iets vast te steken, 2. eenmaal, 4. telwoord, 5. fijne haren zeef, 6. zetmeel poeder, 7. kort ge leden, 8. kruisnet, 11. papegaai, 12. huis dier, 15. zijde van het voorhoofd, 17. zee schip, 18. stuk bouwland, 20. Australische struisvogel, 21. vogel. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7,50, 5.en 2.50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaux: Grote Houtstraat 93 en Soenda- plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186. De prijzen werden na loting als volgt toegekend: W. Kamphuis, p/a Leidsevaart 108 rd., Haarlem 7.50), mevrouw J. Mazee-Harmsen, Jan Steenstraat 75, Haar lem 5.mejuffrouw W. A. C. Reekers Van den Vondellaan 25, Driehuis 2.50). De oplossing van onze vorige puzzle luidt: Horizontaal: 1. onoplosbaar, 8. ma, 9. os, 10. Dr. 12. dries, 15. Po, 16. eek, 18. eel, 19. sas, 20. lak, 22. set, 24. spar, 25. goal, 26. mal, 28. koe, 29. hop, 31. Eva, 33. reu, 35. es, 36. tiara, 38. er, 39. de, 40. Co, 42. doornachtig. Verticaal: 1. onderscheid. 2. om, 3. pad, 4. olie, 5. bos, 6. as, 7. rooskleurig, 11. re, 13. rek, 14. els, 15. pa, 17. klamp, 19. stoer, 21. ara, 27. ego, 27. lei, 28. kar, 30. os, 32. Vara, 34. Ee, 36. ter, 37. ach, 39. do, 41. Ot. In het stedelijk museum „Het Prinsen hof" te Delft zal een Kersttentoonstelling worden gehouden, die verzorgd is door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen. De expositie, die op 18 December ge opend wordt en ongeveer zes weken duurt, zal genaamd zijn „Rekenschap" en de kunstwerken omvatten, die na de oorlog door het rijk van diverse Nederlandse kun stenaars werden aangekocht door de com missie, die in 1946 door de minister voor dat doel is ingesteld. De verzameling be staat uit schilderen, grafiek, beeldhouw werk, tapisserie, ceramiek enzovoorts, thans over tal van rijksgebouwen verdeeld, waar de werken ter versiering zijn ge plaatst of opgehangen. Met uitzondering van de stukken, die zich in Nederlandse ambassades en gezantschappen in het bui tenland bevinden, zullen zij naar Delft overgebracht worden. OME JAAP had het nooit moeilijk gehad. Hij had van alle goede dingen des levens zijn deel gehad en van zijn glaasje het merendeel. Hij was wat men noemt een wijs man, die het „nooit verder gebracht had". In zijn stamcafé klaagde hij echter avond aan avond steen en been over die kleine dingen, die het leven nog zuur kunnen maken als men gelukkig is. Hij was een gelukkig man met alle zorgen vandien. In zijn café was hij een niet te stuiten woordgevel van zijn eigen onbesproken huis. En hij ging er prat op dat hij het zich nooit makkelijk gemaakt had zon der het moeilijke te verlangen. Hij was een gezond type. Ome Jaap was beroemd om zijn vier dochters. Vier knappe meiden, die als kinderen haar moeder al verloren had den en stapelgek waren op haar vader. „Ik heb nooit zoons gewild", was een vaste verklaring van Ome Jaap, „mijn dochters zijn goeie wijven". Hij bracht al zijn geld naar het café, waar hij zijn kleine klachten zo verheffend kwijt kon, maar voor het huwelijk van zijn dochters had hij een vast potje, waar geen cent uitging. Nu was het iedereen de laatste tijd al opgevallen, dat Ome Jaap slechter hoorde. Toen hij met een gek ding in zijn oor geknoopt op een avond bin nenkwam, was het duidelijk: hij begon af te takelen. „Het is net of ik de radio aanzet en dan mezelf hoor zwammen", was zijn eerste opmerking. Nu hij zich zelf zó kon horen, praatte hij al veel minder. Maar ook wij moesten inbin den: „Wees toch eens stil, zwetsers, het kost allemaal stroom". Hij was opval lend stil. En zelfs Klaar, de waardin, verbaasde zich dat hij zo weinig dronk. We vonden het allemaal droef. Het huwelijk van zijn vierde en laat ste dochter was aanstaande, toen het gerucht begon te draaien, dat Jaap zijn gehoorapparaat uit het huwelijkspotje had betaald. Maar op de dag zelf was hij zo vol vreugde, dat de bruidegom er tragisch bij leek. Dat was een stille jon gen met een gezicht, alsof hij reeds alles had, wat hij nog worden wilde. En dat leek veel. Maar hij had bij het derde kroegje al geen centen meer voor een rondje. De traditie bij Ome Jaaps doch ters wilde, dat het echtpaar pas na een vijfvoudige kroegentocht mocht ver trekken. De vijfde kroeg was Jaaps kroeg en de rondjes waren zijn privi lege. Hij bestelde ook ditmaal maar raak en iedereen dronk zich een brui loftslied. Toen het echtpaar was wegge- feest, zette ome Jaap zijn gehoorappa raat af, hij hoorde niets meer. Hij speel de wat met de batterij en ging naar Klaar, die hem met een paar vreemde ogen aankeek. „Arfekenen", zei Jaap. Hij tastte in zijn zakken, keek Klaar aan, tastte nog eens en legde met een plotseling gebaar een stuiver op het zink. Klaar pakte de munt, rommelde wat in haar geldla en gaf 48 gulden te rug van een stuiver. Jaap is nooit meer in zijn café ge- "weest. Maar zoals hij die 48 gulden pakte, Klaar aankeek en vertrok, is hij voor ons onsterfelijk geworden; En Klaar ging sindsdien elke Zaterdagmid dag met de fles naar Jaap om „z'n bor reltje te schenken". VOLEUR ER LAG EEN BRIEF op mijn tafel en ik had het recht hem te lezen, want hij was aan mij geadresseerd. Ik was echter nauwelijks tot lezen, of liever tot begrij pen, van dit epistel in staat. Niet één woord was geschreven in een mij bekende spellingsoort. En de stijl, of hoe men het noemen wilde, was van dien aard, dat ik mij afvroeg of hier een poging tot schrij ven in het Nederlands was gedaan, dan wel of ik een werkstuk in de een of andere negertaal vóór mij had liggen. Ik overdrijf natuurlijk. Een mens wil wel eens overdrijven, zomaar, omdat hij, het leuk vindt. Maar overdrijving of niet, die brief was inderdaad een zeldzame demonstratie van vergeten schoolkennis. Of zeldzaam? Toevallig nam ik even la ter een krant in handen en het eerste, waarop mijn oog viel, was een artikel waarin een vooraanstaand man klaagde over de bar slechte resultaten van ons onderwijs. Op grond van de brief, die ik zojuist had neergelegd, knikte ik bij deze woorden instemmend. Ofschoon ik niet gerechtigd ben om een dergelijk generali serend oordeel tot het mijne te maken, was ik volkomen in de stemming om dit toch te doen. Mijn achting voor mensen wordt niet bepaald door de mate van hun schoolss wijsheid. Het wezenlijke van de mens, dat gene wat hem onderscheidt van het vee des velds, is iets dat men zich niet met behulp van boeken eigen kan maken. Daar. is ivel eens anders over gedacht, getuige da negentiende- eeuwse verheerlijking van al les wat met kennis te maken had, een ver heerlijking, die nog steeds niet volkomen tot het verleden behoort. Nu ja, het kan aangenaam en zelfs verheffend zijn met iemand te praten, die over een rijke reser ve van weten beschikt. Maar wanneer ik mij vroegere leuzen als „kennis is macht" te binnen roep, word ik kriebelig, want ik zie niet in, waarom men het alles wat leeft aangeboren streven naar macht dient te stimuleren. Wij zijn thans zover gekomen, dat geen zinnig mens de leerplicht zou willen af schaffen. Toch heeft het in 1900, toen de desbetreffende tvet in de Kamer werd be handeld, maar een haar gescheeld of ze was verworpen. Inmiddels hebben we, mede door deze wet, een samenleving ge kregen, waarin een analphabeet een soort invalide is. Louter uit een oogpunt van maatschappelijk nut moet er dus onder wijs zijn en wel, volgens mij, voor ieder een zonder uitzondering toegankelijk, om dat het tegenwoordige rechtsgevoel eist, dat er voor ieder gelijke kansen worden geschapen. De natuurlijke verschillen zul len daardoor niet verdwijnen. Men zal tegenover het recht op kennis het recht op onontwikkeldheid om niet het nare woord domheid te gebruiken moeten plaatsen, wil men niet in een totalitair opleidingssysteem vervallen. Per slot van rekening vond ik het boven genoemde briefje van een aandoenlijke hulpeloosheid. In wie weet hoeveel andere opzichten was de schrijver ervan misschien mijn meerdere. In elk geval kon zijn men selijke waarde niet staan of vallen met de wijze, waarop hij zich schriftelijk ver mocht uit te drukken. De mens op zichzelf, de maatschappij waarin hij leeft, kunnen onder omstandigheden meer gebaat zijn bij een zekere, zelfs grote, mate van onont wikkeldheid dan bij een half of helemaal niet verwerkte kennis. Ik kreeg spijt van de getwelens van er gernis, tvaarmee ik mijn briefschrijver aanvankelijk in gedachten had bejegend. Ik kende hem niet persoonlijk, en dit briefje gaf mij geen reden om er aan te twijfelen, dat hij vele deugden bezat. Stel lig bezat hij het recht om onontwikkeld te zijn. Maar even stellig bezitten de auto riteiten het recht om de treuriae onder wijsresultaten te bejammeren. Want wie meent, dat het leven eenvoudig en recht lijnig is, heeft er nog niet veel van begre pen. Zelfs al is hij in staat brieven te schrijven, die de meest critische taalge leerde in verrukking brengen. M. MOK.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14