ZILVEREN VOGELTJES Eendenruzie Meesterwerken uit de tempels van Ajanta KERKELIJK LEVEN Kerk en televisie in de toekomst Elke Zaterdag acht paginal bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Twee van de dertig VERHAPPEN" „DE MEREN WORDEN GETOOID MET LOTUSSEN EN WATERLELIES, DOCH VOLMAAKTE DEUGDEN ZIJN VERSIERINGEN VAN LEVENDE WEZENS" Er was eens een glasblazer die altijd mopperde. Altijd. Hij kon met zijn ge zicht alles doen wat hij wilde: zijn wangen bol blazen en heel mager in trekken, maar lachen kon hij er niet mee. En toch maakte die man de mooi ste kerstboomversieringen die er maar bestaan. Zilveren ballen en klokjes en hoge pieken, waaraan ook weer kleine belletjes hingen, alles even mooi. Maar als hij klaar was met zijn werk, was hij er niet eens blij mee. Hij mopperde tegen zijn vrouw over het eten, tegen zijn kinderen omdat ze te hard lachten en om honderd andere dingen. Op een avond toen hij net wilde be ginnen zilveren ballen te blazen, kwam zijn allerkleinste zoontje bij hem staan. „Wilt u voor mij niet een zilveren vo geltje maken" vroeg hij. „Ik heb ze van daag in het bos gezien en ik wou er zo graag één in mijn kerstboom hebben". „Ga naar bed", zei de glasblazer, „het is al laat en ik heb geen tijd om vogeltjes te blazen". Maar toen het jongetje sliep, begon de glasblazer na te denken. „Zilveren vogeltjes?" zei hij „Misschien vinden de mensen dat wel mooi en kan ik er veel geld mee verdienen". Hij pro beerde het en kijk, inplaats van een zilveren bal kwam er een prachtig blinkend vogeltje voor de dag, zo echt als het maar zijn kon. Hij maakte er nog één en nog één en toen zijn zil ver op was stond de hele tafel vol vo geltjes. Driehonderd waren het er. Een ander zou vast blij en tevreden naar bed zijn gegaan al hij zulke mooie dingen had gemaakt, maar hij niet hoor. Hij ruimde mopperend ziin spullen op en zette het raam een eindje open. Toen deed hij het licht uit en wilde naar bo ven gaan. Maar od de trap draaide hij zich opeens om. Hij hoorde iets in de kamer, waar de vogeltjes stonden. Vlug rende hij de trap af en deed het licht in zijn kamer weer aan. En wat zag hij? Net wipte het laatste van de driehon derd vogeltjes van de vensterbank af naar buiten. ..Bliif hier", schreeuwde de glasbla zer. ..blijf hier!" „Tsjip tsjip". lachte het vogeltje. ..bij jou blijven? Bij zo'n brompot? Niets hoor. wij zijn kerstvogeltjes. En Kerst feest en zwarte gezichten, zoals jij die trekt, horen niet bij elkaar. Wij kunnen hier niet blijven". Weg was het vogeltje en toen de glasblazer zijn hoofd uit het raam stak, zag hij ze alle driehonderd door de lucht schieten als zilveren sterretjes, die allemaal een andere kant opgingen. Wat was die glasblazer boos. In zijn slaap lag hij nog te mopperen en balde hij nog zijn vuisten. Maar de volgende morgen werd hij al weer vroeg wak ker. Voor zijn bed stond, z'n zoontje. „Wat fijn!" riep hij. „U heeft het toch gedaan. O, wat mooi „Wat heb je daar?" vroeg zijn vader verbaasd. „Een vogeltje, een zilver vo geltje", riep het jongetje en hij liet het zijn vader zien. „Het zat bij me op de vensterbank toen ik wakker werd", riep hij. „Geef hier", riep zijn vader en hij pakte het vogeltje af. Hij kneep zijn hele hand er omheen. Hij kneep en kneep en deed zijn hand toen weer open. Het vogeltje was verdwenen! Het jongetje liep huilend naar zijn bedje terug, maar toen hij even later in de vensterbank keek, zat het vogeltje daar weer. Maar zo gauw het de vader van het jongetje zag, wipte het weer weg. Het kwam pas terug als hij met het jongetje alleen was. De glasblazer begreep dat het waar was, wat het vogeltje had gezegd. Zwar te gezichten en kerstvogeltjes horen niet bij elkaar. Hij probeerde om niet meer zo lelijk te kijken en ja hoor, 's avonds toen het hem voor het eerst lukte te lachen kwam het vogeltje opeens vlak bij hem op tafel zitten. „Tsjip tsjip", zei het. En als hij weer even mopperde en het vogeltje opwipte, schrok de glas blazer zó dat hij dadelijk weer vriende lijk werd. Zo ging het met alle driehonderd vo geltjes. Ze bleven nergens waar ge mopperd werd of waar de mensen en kinderen met lelijke gezichten rond liepen. „We zijn kerstvogeltjes", tsilpten ze, „en Kerst en lelijke gezichten horen niet bij elkaar". En zelfs als de mensen die vogeltjes al in hun kerstboom hadden vastge prikt, maar niet vriendelijk waren of ontevreden, dan gingen ze er nog van door. Ze bleven voor de ruiten van het huis vliegen en wachtten net zo lang tot de gezichten anders stonden. Misschien is in jullie kerstboom ook zo'n vogeltje neergestreken. Pas dan maar op dat je vriendelijk bent en te vreden, want anders is het weg voor je het weet. „Tsjip tsjip", roept het, „Kerstfeest en zwarte gezichten horen niet bij elkaar!" MIES BOUHUYS Moeder Eend heeft negen jongen, waar ze uiterst trots op is. „Niemand heeft er flinker kind'ren, dat is zeker en gewis!" Zo zegt ze tot alle eenden die ook in de vijver wonen. Maar dan komt een and're moeder die de opschepster gaat honen: „Zijn jouw kinderen zo mooi? Nou de mijne zijn vast mooier. Trouwens, 'k vind dat ène zoontje van jou maar een echte schooier! Bovendien jij hebt er negen en ik heb er lekker tien! Als je praat van flinke kind'ren moet je die van mij eens zien!" Alle eenden snaat'ren hevig stemmen met de spreekster in: „Over smaak valt niet te twisten, maar zij heeft het grootst gezin!" Moeder Eend is diep beledigd, roept haar kinders, één voor één. Als ze allen bij elkaar zijn, zegt ze: „Jongens wij gaan heen! 'k Weet een hele nette woning in de sloot, ginds bij de spoor, 't Is maar een klein eindje lopen, Kom, dan gaan we er vandoor." Moeder stapt nu uit de vijver, alle kinders volgen vlug, maar aan 't randje van het grasveld deinzen ze verschrikt terug. Want daar is de grote rijweg met een levendig verkeer. „Kom", zegt moeder, „nu niet bang zijn, in 't verkeer is ieder heer!" Ma voorop en dan de kleintjes vormen zo een lange rij, en alle auto's van weerskanten laten eerst die stoet voorbij. Nu nog een klein stukje weiland en dan zijn ze bij de sloot. De verhuizing is volbracht en moeders opluchting is groot. Alle kinders heeft ze veilig naar het nieuwe huis geloodst. Nu is, daar ze hier alléén woont, haar gezin beslist het grootst! J. E. H.-de R. Ucrf>Vf Als December is gekomen zonder zon en grijs gaan de dennebomen uit het bos op reis. Langs de kale winterwegen modderig en nat van de mist en van de regen gaan ze naar de stad. En de hele stad wordt anders 't ruikt er zo naar groen, alle straten lijken warmer. Zouden zij dat doen? Kinderen en grote mensen blijven er bij staan. Meestal wijst de allerkleinste 't mooiste boompje aan. En daar gaan ze even late- mee naar huis terug. Flinke jongens of de vaders dragen 't op hun rug. Grote bomen, kleine bomen, boompjes, lang of kort, vinden allemaal een plaatsje vóór het Kerstfeest wordt. MIES BOUIIUYS. Weet j\j, welke mannen hetzelfde gezicht hebben? De haren, snor of bril maken ze wel verschillend, maar er zijn steeds twee gezichten hetzelfde. 13 U 1* v *5" 1J 10 <9 9' '1k 'li 11 -tl Waar trekt deze Mexicaan zo hard aan? Trek een lijn van 1 naar 2 en zo ver volgens tot 32 en je weet het. OOG **<XOCCOOOOOOOOOCOCXl>JuuOUOCX)OOOOOOQOOUUOOOOOiX)OQOOOOCAXXXXWOOOOQOOOOOOOOQ Talrijk zyn de commentaren geweest op de eerste televisie-utzending, die het I.K.O.R. heeft verzorgd. Ook in Zwitserland heeft nu een uitzending van een protestant se godsdienstoefening per televisie plaats gehad. Juist nu er nog geheel en al sprake is van experimenteren, is het goed te luis- 8 teren naar enkele commentaren uit een an der land. Commentaren aanhalen uit ons land op de I.K.O.R.-uitzending willen we niet. Men heeft ze in vele dagbladen en tijdschriften kunnen lezen. We willen dan ook vo^taan met op te merken, dat men over het ge heel genomen waarderend heeft geschreven over deze eerste poging, al was er op één en ander natuurlijk nog wel critick te oefe nen. Ook in de ruim honderd brieven, die het I.K.O.R. ontving, kwam veel waarde ring tot uiting, in het bijzonder ook van schrijvers, die niet gewoon zijn, kerkdien sten bij te wonen. Nu was deze dienst, zo als bekend is, een combinatie van spel en prediking. Na de prediking werd het onder werp in spelvorm uitgebeeld. Ook dit werd gewaardeerd. Het I.K.O.R. ontving één brief waarin hiertegen principiële bezwaren werden ge maakt. Hierin werd zonder omwegen ge steld, dat kerk en toneelspel nu eenmaal niet bijelkaar behoren. Eenzelfde geluid liet De Waarheidsvriend, het orgaan van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk horen. Dit blad meent, dat bij de be doelde uitzending „het geheel eigen karak ter van de prediking des Woords is prijs gegeven, enkel om toch vooral met de te levisie te kunnen meedoen". Overigens is toch ook dit blad van mening, dat de kerk gebruik dient te maken van de technische hulpmiddelen van deze tijd. Men wil ken* nelijk evenwel slechts uitzendingen van gewone kerkdiensten. In verband hiermede is het van belang te weten, dat het I.K.O.R. nu wel op deze wijze heeft geëxperimenteerd, maar dat daarmee nog niets is gezegd over de toe komst. Zodra men over televisie-zendtijd voor kerkdiensten zal beschikken zullen ook proeven met „gewone" diensten wor den genomen. Men ziet dus: er Zijn nog ver schillende mogelijkheden. In Zwitserland Inmiddels betrof de Zwitserse experimen tele uitzending van een protestantse dienst zo'n gewone godsdienstoefening. Hoe heeft men deze daar ontvangen? We geven voor een antwoord op deze vraag het woord aan het Ostschweizerische Tagblatt, waarin men eest: Wij zien de organiste plaats nemen aan de speeltafel en ds. Caprez naar de kansel gaan. De kerkdienst heeft zijn gewone ver loop: kanselgroet, gemeentezang, gebed, schriftlezing en preek. Een preek, die ter doge rekening houdt met de adventstijd, actueel ingesteld en zodanig voorgedragen, dat de eigen overtuiging van de predikant duidelijk blykt. Er was geen enkel element, dat verhinderde, dat wij ons in de kerk aanwezig meenden. De vraag is echter: wat valt er over de ze eerste dienst verder te zeggen? Heeft deze dienst de behoefte aan kerkdiensten per televisie geschapen? Verder kan nog worden gestold, of dergelijke uitzendingen in het verlengstuk van de opdracht der Kerk liggen en of de vorm en inhoud hier toe eventueel wel goed en doelmatig zijn. Het blad is van mening, dat de principiële vraag over de waarde van de televisie bui ten beschouwing kan blijven, wanneer wordt vastgesteld, dat een behoefte aan zulke uitzendingen niet bestreden kan wor den, wanneer men denkt aan zieken of ouden van dagen. Er is een groot verschil tussen de tradi tionele radiodiensten en de televisie-kerk diensten. De radiodienst staat het verrich ten van andore dingen ondertussen toe: men kan tijdens het luisteren vele dingen doen. De televisiedienst vergt horen en zien tegelijk en laat andere handelingen onder wijl niet toe. De taak der Kerk is de blijde boodschap aan alle mensen te brengen. Zij kan de mogelijkheden der televisie daarom niet buiten gebruik laten. Met deze laatste conclusie van het Zwit serse blad stemmen wij gaarne in. liet gaat er nu maar om hoe de Kerk de mogelijkhe den die zij krijgt gebruikt. Moet alleen, zo als in Zwitserland gebeurde, de „gewone" kerkdienst worden uitgezonden? Moet, zo als in ons land plaats had, de spelvorm een plaats krijgen? Of moet misschien naar nog andere mogelijkh den worden gezocht Het is niet aan ons, deze vragen te beant woorden, wèl echter ze te stellen. We zien de antwoorden, die de verdere ontwikkeling zal geven, met grote belangstelling tege moet. 18 DECEMBER 1954 Op een dag in het jaar 1817 was een groep Britse soldaten in een woest, dicht bebost gebied bij Bombay op manoeuvre. Ze deden daar een ontdekking, die in korte tijd het hele kunstleven in vuur en vlam zette. Zeven kilometer van het dorp Ajanta, in de staat Haiderabad, stootte de groep op een ravijn, dat de oorsprong vormde van de rivier Waghora, die voortraasde langs een reeks watervallen van tientallen meters hoogte. Toen de mannen eindelijk met veel moeite in de bodem van het ravijn waren beland, bleven ze plotseling in stomme verbazing staan. Voor lien lag namelijk een lange rij tempels, die uitgehouwen waren in de rotswand. Door een puur toeval werden zo de beroemde jempcls van Ajanta ontrukt aan een duizend jaar oude vergetelheid. Tegenwoordig behoren ze tot India's grootste bezienswaardigheden en vormen ze de schoonste expressie van het Boeddhisme in dat land. IN VOOR-CHRISTELIJKE tijden hadden kunstenaars hier uiterst minutieus tempels uit de rotswand gehouwen en de basis ge legd van een grote kunsttraditie in Ajanta. De tempels, negenentwintig in getal, ge schapen door Boeeddhistische monniken, dateren uit do tweede eeuw voor Christus, de laatste stammen uit de zesde eeuw van onze jaartelling. Ze vormen een serie ge bedsruimten (de zogenaamde chaityas) en woonruimten voor de monniken (viharas genaamd). In één der grote chaitvas be vindt zich een grote zaal met een koepel dak, dat gesteund wordt door negenender tig gebeeldhouwde pilaren. Deze hal is on geveer dertig meter lang, vijftien breed en tien hoog, een enorme ruimte om uit massief rotsgesteente te hakken. De eer ste tempel bezit een veranda van twintig meter lang en drie meter breed. Een deur in het midden voert naar de eigenlijke tempel, die ruim twintig meter in het vierkant meet. Het dak wordt gesteund door een colonnade van twintig pilaren, daartussen bevinden zich bogen van drie meter. Bijna alle zijn rijk gebeeldhouwd. Hoe mooi de architectuur en het beeld houwwerk ook mogen zijn het zijn in eerste instantie de muurschilderingen, die de grootste bewondering hebben gewekt. Bij de ontdekking waren bijna alle fresco's nog in goede staat; momenteel zijn er nog maar enkele tempels over met goed be waarde schilderingen. Eeuwen van ver waarlozing hebben de wanden met een vuile oxydatielaag overdekt. Maar daar doorheen ontwaart men toch nog het rijke kleurengamma. De wanden waren met zo'n verscheiden heid van vormen en figuren overdekt, die zo tintelden van leven, dat de eerste Euro peanen, die ze zagen, niet wilden geloven dat het hier religieuze vno-stellingen be trof. Maar het hoofdthema van deze schilderingen wordt gevormd door de Jataka-verhalen, legenden rond Boeddha's re-incar natie: het leven van de mens, vol dra ma's van liefde, hartstocht, geluk, dood, lijden en op offering, wordt overstraald door een gloed van religieus gevoelen en diepe vroomheid. In de dooreenstrengeling van mensen, plan ten, bloemen en dieren ontwaart men duidelijk een geestelijke gebon denheid tussen alle categorieën van leven. Een diepe menselijkheid straalt in alle schilderingen door en de leerstel lingen van het Boed dhistisch geloof worden in begrijpe lijke verhalen uit gebeeld. zoals dat van Sibi Jataka in grot I. Dit verhaal vertelt hoe een ha- LOOXXXXXOOOOOOOC Dc illustraties bij dit artikel „Vlie gende Apsaras" in één der beschre ven veranda's (boven) en een fraai voorbeeld van een fresco (onder) werden overgenomen uit het door de New York Graphic Society in samen werking met de UNESCO uitgegeven boekwerk „India, paintings from Ajauta caves". De tekst hiervan werd verzorgd door Madanjeet Singh, het voorwoord geschreven door premier Jawaharlal Nehru. Het is een kost bare publicatie, met ruim dertig re producties in kleuren, in Nederland verkrijgbaar via de N.V. Meuleuhoff Co. te Amsterdam, waarop cultu rele instellingen een aanzienlijke reductie (dertig percent) genieten. CODOOOtXXXXOOCOOOOOOOOOOOOCXXXXOOOOOOOOOMOOOOCaXXXDOCOO vik eens een duif najoeg, die niet in staat aan zijn vijand te ontsnappen beschutting zocht bij de koning der Sibis, die niemand anders dan de meedogende Bodhisattva was. Toen de havik bij de koning kwam en de overgave eiste van de duif als zijn wettige prooi, sneed de koning om het leven van de duif te sparen een gelijk ge wicht aan vlees uit zijn eigen lichaam en schonk dit de havik. Soortgelijke vertellingen treft men ook aan in de „slokas" in andere holen, zoals in rots 2, waar men leest: „Bloesems zijn de versiering der bomen, lichtflitsen ver sieren de grote regenwolken, meren wor den getooid met lotussen en waterlelies, doch de volmaakte deugden zijn versie ringen van levende wezens." HISTORISCH GEZIEN moet men de tem pels van Ajanta verbinden met de dynas tieën der Kavataka en Gupta, onder wier patronage de schilder- en beeldhouwkunst in de vijfde eeuw een ongekende bloei be reikte. Deze periode wordt vaak de gou den eeuw of Hindoe-renaissance genoemd. Religieuze gedachten evolueerden zonder ophouden. Het was ook het hoogtepunt der Sanskrit-litteratuur, muziek, weten schap en wiskunde. Ofschoon de Gupta's slechts heersten van 320-495. zette de renaissance, toen begon nen, zich voort tot in de zesde eeuw. De schilderingen in de tempels van Ajanta stammen van vóór die tijd, maar bereikten toch pas ten tijde der Gupta's hun hoogte punt. Met dc ondergang der Gupta's kwam ook een einde aan de frescokunst, zodat deze in de achtste eeuw volkomen in het vergeetboek was geraakt. De schilderingen van Ajanta nemen een vooraanstaande plaats in de kunstgeschie denis van Azië in. Ze kunnen in dit op- zich met de Italiaanse fresco's ten opzich te van Europa vergeleken worden. Want de traditie van Ajanta, nauw verbonden aan de geschiedenis van het Boeddhisme, verspreidde zich ook over andere landen: Indochina. Indonesië. Malakka enzovoorts. Tn China werd de T'ang dynastie erdoor beïnvloed. Recente ontdekkingen van fresco's in Centraal Azië, in Khotan, Tur- fan en Tunhuang tonen deze invloed dui delijk aan. De fresco's van Ajanta worden doorgaans beschouwd als meesterwerken van deze kunst in India en een Italiaans deskundige heeft eens beweerd, dat ze glansrijk een vergelijking met de werken van Michelangelo kunnen doorstaan. Met betrek1"'"" tot de Bodhisattva heeft de DE PORTIER komt het café binnen en roept: „Telefoon voor meneer Ver happen". Hij roept dat hard, keihard om duidelijk te demonstreren dat een portier wel weet, wat hij kan doen en laten in het café. Hij controleert in één oogopslag alle plotselinge bewegingen. Hij wil meneer Verhappen onmiddellijk betrappen. Hij loopt met lange-afstands. allure door het kleine café en gebruikt de tweede kans zonder weerga: in het- stilste wijkje van de zaak, het wijkje waar alleen gefluisterd wordt, stentort hij een tweede, geweldig „meneer /erhappen" eruit. Hij gaat weg en zegt met een zachte telefoonstem, zeer be schaafd en correct-in-de-pas met het cachet-van-de-zaak: „Nee mevrouw, de heer Verhappen is juist weggegaan". Basta. Maar niks basta! In dat café zitten wij in martelende onzekerheid over meneer Verhappen. Wie zou dat zijn? Ik heb een oogje op die donkere on gure kerel, die even zijn krant liet zak ken voor de portier. Ik zie ook de andere mensen hern in de gaten houden. Waar haalt hij het recht vandaan zich te laten opbellen? Niemand kent elkaar hier en als er dan een meneer Verhap pen moet zijn: op tafel er mee, open kaart. Niemand kent elkaar hier. Er is onrust in de zaak. Er schijnt iemand te zitten met een naam en wij zitten allemaal naamloos in het café. Er hangt Verhappen in de lucht en de zaak wordt rumoerig. Ik hoor koffie koppen. Iemand roept zelfs „ober". De portier komt binnen en roept gesluierd: „Telefoon voor dezelfde meneer". Verhappen loopt er niet in. De hele zaak weet, wie dezelfde meneer is. Hij leest iets gespannener? star in zijn krant. Overal hoor ik „Verhappen" zeg gen. Ik zeg ook even. rustig „Verhap pen" dan weet iedereen tenminste, dat ik het niet ben. Eindelijk heeft iedereen Verhappen gezegd. Hijzelf kan de laatste niet zijn.... Er komt een klant binnen. Dit is de laatste kans voor Verhappen toe. kerel, zeg het vlug. de laatste kan het nu zijn. Hij doet zijn mond open. Iedereen kijkt hem aan. hij legt zijn krant neer. Wij doen allemaal onze mond half open om het hem voor te zeegen. Er heerst een verschrikkelijke stilte. Terwijl de laatst binnengekomene ziin jas aan de kanstok hangt, staat Verba poen op en kiikt rustig in veer tig naar ogen. Hij klimt on zijn stoel en brult: ..Ik laat me niet kennen". Hü trekt ziin jas aan en loopt bet café uit. VOLEUR Fransman René Grousset gezegd: „Deze figuur moet in de geschiedenis der kunst geplaatst worden naast de meesterwerken in de Sixtijnse kapel, naast het Laabsta Avondmaal van Leonardo da Vinei". De New York Graphic Society heeft het eerste deel van een nieuwe UNESCO-seria van kunstwerken uit de gehele wereld ge wijd aan deze rotsschilderingen van Ajan ta, die in kleur gereproduceerd worden. In een voorwoord heeft de eerste minister van India het belang van Ajanta opge somd: „Sinds de fresco's werden ontdekt en algemeen bekend werden, hebben ze een steeds groter invloed uitgeoefend op ons denken en de Indiase kunst in het alge meen. Ze brengen niet alleen de artistieke tradities van vijftienhonderd jaar geleden tot ons, maar wekken het leven uit die voorbije perioden opnieuw opDe ge schiedenis wordt menselijk en levend en is niet langer een opeensomming van ge beurtenissen uit een tijd, die we nauwe- lijks kunnen begrijpen. Ajanta richt zich, zo bezien, dus niet alleen tot de kunstenaar of expert maar tot ieder mens. Iedereen, die het verleden van India wil doorgronden en begrijpen, moet aandacht schenken aan deze fresco's, die zo'n grote invloed hebben uitgeoefend op India zelf en vele landen daarbuiten. Als mij gevraagd werd drie-of vier plaat sen te noemen, die van het allergrootste belang waren om een idee te geven van India in vroeger tijden, dan zou ik Ajanta zeker als één ervan noemen".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13