ZILVEREN VOGELTJES
Eendenruzie
Meesterwerken uit de
tempels van Ajanta
KERKELIJK LEVEN
Kerk en televisie
in de toekomst
Elke Zaterdag acht paginal bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Twee van de dertig
VERHAPPEN"
„DE MEREN WORDEN GETOOID MET LOTUSSEN EN WATERLELIES, DOCH
VOLMAAKTE DEUGDEN ZIJN VERSIERINGEN VAN LEVENDE WEZENS"
Er was eens een glasblazer die altijd
mopperde. Altijd. Hij kon met zijn ge
zicht alles doen wat hij wilde: zijn
wangen bol blazen en heel mager in
trekken, maar lachen kon hij er niet
mee. En toch maakte die man de mooi
ste kerstboomversieringen die er maar
bestaan. Zilveren ballen en klokjes en
hoge pieken, waaraan ook weer kleine
belletjes hingen, alles even mooi. Maar
als hij klaar was met zijn werk, was hij
er niet eens blij mee. Hij mopperde
tegen zijn vrouw over het eten, tegen
zijn kinderen omdat ze te hard lachten
en om honderd andere dingen.
Op een avond toen hij net wilde be
ginnen zilveren ballen te blazen, kwam
zijn allerkleinste zoontje bij hem staan.
„Wilt u voor mij niet een zilveren vo
geltje maken" vroeg hij. „Ik heb ze van
daag in het bos gezien en ik wou er zo
graag één in mijn kerstboom hebben".
„Ga naar bed", zei de glasblazer,
„het is al laat en ik heb geen tijd om
vogeltjes te blazen".
Maar toen het jongetje sliep, begon
de glasblazer na te denken. „Zilveren
vogeltjes?" zei hij „Misschien vinden
de mensen dat wel mooi en kan ik er
veel geld mee verdienen". Hij pro
beerde het en kijk, inplaats van een
zilveren bal kwam er een prachtig
blinkend vogeltje voor de dag, zo echt
als het maar zijn kon. Hij maakte er
nog één en nog één en toen zijn zil
ver op was stond de hele tafel vol vo
geltjes. Driehonderd waren het er.
Een ander zou vast blij en tevreden
naar bed zijn gegaan al hij zulke mooie
dingen had gemaakt, maar hij niet hoor.
Hij ruimde mopperend ziin spullen op
en zette het raam een eindje open. Toen
deed hij het licht uit en wilde naar bo
ven gaan. Maar od de trap draaide hij
zich opeens om. Hij hoorde iets in de
kamer, waar de vogeltjes stonden. Vlug
rende hij de trap af en deed het licht
in zijn kamer weer aan. En wat zag hij?
Net wipte het laatste van de driehon
derd vogeltjes van de vensterbank af
naar buiten.
..Bliif hier", schreeuwde de glasbla
zer. ..blijf hier!"
„Tsjip tsjip". lachte het vogeltje. ..bij
jou blijven? Bij zo'n brompot? Niets
hoor. wij zijn kerstvogeltjes. En Kerst
feest en zwarte gezichten, zoals jij die
trekt, horen niet bij elkaar. Wij kunnen
hier niet blijven".
Weg was het vogeltje en toen de
glasblazer zijn hoofd uit het raam stak,
zag hij ze alle driehonderd door de
lucht schieten als zilveren sterretjes,
die allemaal een andere kant opgingen.
Wat was die glasblazer boos. In zijn
slaap lag hij nog te mopperen en balde
hij nog zijn vuisten. Maar de volgende
morgen werd hij al weer vroeg wak
ker. Voor zijn bed stond, z'n zoontje.
„Wat fijn!" riep hij. „U heeft het toch
gedaan. O, wat mooi
„Wat heb je daar?" vroeg zijn vader
verbaasd. „Een vogeltje, een zilver vo
geltje", riep het jongetje en hij liet het
zijn vader zien. „Het zat bij me op de
vensterbank toen ik wakker werd",
riep hij.
„Geef hier", riep zijn vader en hij
pakte het vogeltje af. Hij kneep zijn
hele hand er omheen. Hij kneep en
kneep en deed zijn hand toen weer
open. Het vogeltje was verdwenen!
Het jongetje liep huilend naar zijn
bedje terug, maar toen hij even later
in de vensterbank keek, zat het vogeltje
daar weer. Maar zo gauw het de vader
van het jongetje zag, wipte het weer
weg. Het kwam pas terug als hij met
het jongetje alleen was.
De glasblazer begreep dat het waar
was, wat het vogeltje had gezegd. Zwar
te gezichten en kerstvogeltjes horen niet
bij elkaar. Hij probeerde om niet meer
zo lelijk te kijken en ja hoor, 's avonds
toen het hem voor het eerst lukte te
lachen kwam het vogeltje opeens vlak
bij hem op tafel zitten. „Tsjip tsjip",
zei het. En als hij weer even mopperde
en het vogeltje opwipte, schrok de glas
blazer zó dat hij dadelijk weer vriende
lijk werd.
Zo ging het met alle driehonderd vo
geltjes. Ze bleven nergens waar ge
mopperd werd of waar de mensen en
kinderen met lelijke gezichten rond
liepen. „We zijn kerstvogeltjes", tsilpten
ze, „en Kerst en lelijke gezichten horen
niet bij elkaar".
En zelfs als de mensen die vogeltjes
al in hun kerstboom hadden vastge
prikt, maar niet vriendelijk waren of
ontevreden, dan gingen ze er nog van
door. Ze bleven voor de ruiten van het
huis vliegen en wachtten net zo lang
tot de gezichten anders stonden.
Misschien is in jullie kerstboom ook
zo'n vogeltje neergestreken. Pas dan
maar op dat je vriendelijk bent en te
vreden, want anders is het weg voor je
het weet. „Tsjip tsjip", roept het,
„Kerstfeest en zwarte gezichten horen
niet bij elkaar!" MIES BOUHUYS
Moeder Eend heeft negen jongen,
waar ze uiterst trots op is.
„Niemand heeft er flinker kind'ren,
dat is zeker en gewis!"
Zo zegt ze tot alle eenden
die ook in de vijver wonen.
Maar dan komt een and're moeder
die de opschepster gaat honen:
„Zijn jouw kinderen zo mooi?
Nou de mijne zijn vast mooier.
Trouwens, 'k vind dat ène zoontje
van jou maar een echte schooier!
Bovendien jij hebt er negen
en ik heb er lekker tien!
Als je praat van flinke kind'ren
moet je die van mij eens zien!"
Alle eenden snaat'ren hevig
stemmen met de spreekster in:
„Over smaak valt niet te twisten,
maar zij heeft het grootst gezin!"
Moeder Eend is diep beledigd,
roept haar kinders, één voor één.
Als ze allen bij elkaar zijn,
zegt ze: „Jongens wij gaan heen!
'k Weet een hele nette woning
in de sloot, ginds bij de spoor,
't Is maar een klein eindje lopen,
Kom, dan gaan we er vandoor."
Moeder stapt nu uit de vijver,
alle kinders volgen vlug,
maar aan 't randje van het grasveld
deinzen ze verschrikt terug.
Want daar is de grote rijweg
met een levendig verkeer.
„Kom", zegt moeder, „nu niet bang zijn,
in 't verkeer is ieder heer!"
Ma voorop en dan de kleintjes
vormen zo een lange rij,
en alle auto's van weerskanten
laten eerst die stoet voorbij.
Nu nog een klein stukje weiland
en dan zijn ze bij de sloot.
De verhuizing is volbracht en
moeders opluchting is groot.
Alle kinders heeft ze veilig
naar het nieuwe huis geloodst.
Nu is, daar ze hier alléén woont,
haar gezin beslist het grootst!
J. E. H.-de R.
Ucrf>Vf
Als December is gekomen
zonder zon en grijs
gaan de dennebomen
uit het bos op reis.
Langs de kale winterwegen
modderig en nat
van de mist en van de regen
gaan ze naar de stad.
En de hele stad wordt anders
't ruikt er zo naar groen,
alle straten lijken warmer.
Zouden zij dat doen?
Kinderen en grote mensen
blijven er bij staan.
Meestal wijst de allerkleinste
't mooiste boompje aan.
En daar gaan ze even late-
mee naar huis terug.
Flinke jongens of de vaders
dragen 't op hun rug.
Grote bomen, kleine bomen,
boompjes, lang of kort,
vinden allemaal een plaatsje
vóór het Kerstfeest wordt.
MIES BOUIIUYS.
Weet j\j, welke mannen hetzelfde gezicht hebben? De haren, snor of bril maken
ze wel verschillend, maar er zijn steeds twee gezichten hetzelfde.
13 U
1*
v
*5"
1J
10
<9
9' '1k
'li
11 -tl
Waar trekt deze Mexicaan zo hard aan? Trek een lijn van 1 naar 2 en zo ver
volgens tot 32 en je weet het.
OOG **<XOCCOOOOOOOOOCOCXl>JuuOUOCX)OOOOOOQOOUUOOOOOiX)OQOOOOCAXXXXWOOOOQOOOOOOOOQ
Talrijk zyn de commentaren geweest op
de eerste televisie-utzending, die het
I.K.O.R. heeft verzorgd. Ook in Zwitserland
heeft nu een uitzending van een protestant
se godsdienstoefening per televisie plaats
gehad. Juist nu er nog geheel en al sprake
is van experimenteren, is het goed te luis-
8 teren naar enkele commentaren uit een an
der land.
Commentaren aanhalen uit ons land op
de I.K.O.R.-uitzending willen we niet. Men
heeft ze in vele dagbladen en tijdschriften
kunnen lezen. We willen dan ook vo^taan
met op te merken, dat men over het ge
heel genomen waarderend heeft geschreven
over deze eerste poging, al was er op één
en ander natuurlijk nog wel critick te oefe
nen. Ook in de ruim honderd brieven, die
het I.K.O.R. ontving, kwam veel waarde
ring tot uiting, in het bijzonder ook van
schrijvers, die niet gewoon zijn, kerkdien
sten bij te wonen. Nu was deze dienst, zo
als bekend is, een combinatie van spel en
prediking. Na de prediking werd het onder
werp in spelvorm uitgebeeld. Ook dit werd
gewaardeerd.
Het I.K.O.R. ontving één brief waarin
hiertegen principiële bezwaren werden ge
maakt. Hierin werd zonder omwegen ge
steld, dat kerk en toneelspel nu eenmaal
niet bijelkaar behoren. Eenzelfde geluid liet
De Waarheidsvriend, het orgaan van de
Gereformeerde Bond in de Hervormde
Kerk horen. Dit blad meent, dat bij de be
doelde uitzending „het geheel eigen karak
ter van de prediking des Woords is prijs
gegeven, enkel om toch vooral met de te
levisie te kunnen meedoen". Overigens is
toch ook dit blad van mening, dat de kerk
gebruik dient te maken van de technische
hulpmiddelen van deze tijd. Men wil ken*
nelijk evenwel slechts uitzendingen van
gewone kerkdiensten.
In verband hiermede is het van belang
te weten, dat het I.K.O.R. nu wel op deze
wijze heeft geëxperimenteerd, maar dat
daarmee nog niets is gezegd over de toe
komst. Zodra men over televisie-zendtijd
voor kerkdiensten zal beschikken zullen
ook proeven met „gewone" diensten wor
den genomen. Men ziet dus: er Zijn nog ver
schillende mogelijkheden.
In Zwitserland
Inmiddels betrof de Zwitserse experimen
tele uitzending van een protestantse dienst
zo'n gewone godsdienstoefening. Hoe heeft
men deze daar ontvangen? We geven voor
een antwoord op deze vraag het woord aan
het Ostschweizerische Tagblatt, waarin
men eest:
Wij zien de organiste plaats nemen aan
de speeltafel en ds. Caprez naar de kansel
gaan. De kerkdienst heeft zijn gewone ver
loop: kanselgroet, gemeentezang, gebed,
schriftlezing en preek. Een preek, die ter
doge rekening houdt met de adventstijd,
actueel ingesteld en zodanig voorgedragen,
dat de eigen overtuiging van de predikant
duidelijk blykt. Er was geen enkel element,
dat verhinderde, dat wij ons in de kerk
aanwezig meenden.
De vraag is echter: wat valt er over de
ze eerste dienst verder te zeggen? Heeft
deze dienst de behoefte aan kerkdiensten
per televisie geschapen? Verder kan nog
worden gestold, of dergelijke uitzendingen
in het verlengstuk van de opdracht der
Kerk liggen en of de vorm en inhoud hier
toe eventueel wel goed en doelmatig zijn.
Het blad is van mening, dat de principiële
vraag over de waarde van de televisie bui
ten beschouwing kan blijven, wanneer
wordt vastgesteld, dat een behoefte aan
zulke uitzendingen niet bestreden kan wor
den, wanneer men denkt aan zieken of
ouden van dagen.
Er is een groot verschil tussen de tradi
tionele radiodiensten en de televisie-kerk
diensten. De radiodienst staat het verrich
ten van andore dingen ondertussen toe:
men kan tijdens het luisteren vele dingen
doen. De televisiedienst vergt horen en zien
tegelijk en laat andere handelingen onder
wijl niet toe. De taak der Kerk is de blijde
boodschap aan alle mensen te brengen. Zij
kan de mogelijkheden der televisie daarom
niet buiten gebruik laten.
Met deze laatste conclusie van het Zwit
serse blad stemmen wij gaarne in. liet gaat
er nu maar om hoe de Kerk de mogelijkhe
den die zij krijgt gebruikt. Moet alleen, zo
als in Zwitserland gebeurde, de „gewone"
kerkdienst worden uitgezonden? Moet, zo
als in ons land plaats had, de spelvorm een
plaats krijgen? Of moet misschien naar
nog andere mogelijkh den worden gezocht
Het is niet aan ons, deze vragen te beant
woorden, wèl echter ze te stellen. We zien
de antwoorden, die de verdere ontwikkeling
zal geven, met grote belangstelling tege
moet.
18 DECEMBER 1954
Op een dag in het jaar 1817 was een groep Britse soldaten in
een woest, dicht bebost gebied bij Bombay op manoeuvre. Ze
deden daar een ontdekking, die in korte tijd het hele kunstleven
in vuur en vlam zette. Zeven kilometer van het dorp Ajanta,
in de staat Haiderabad, stootte de groep op een ravijn, dat de
oorsprong vormde van de rivier Waghora, die voortraasde langs
een reeks watervallen van tientallen meters hoogte. Toen de
mannen eindelijk met veel moeite in de bodem van het ravijn
waren beland, bleven ze plotseling in stomme verbazing staan.
Voor lien lag namelijk een lange rij tempels, die uitgehouwen
waren in de rotswand. Door een puur toeval werden zo de
beroemde jempcls van Ajanta ontrukt aan een duizend jaar
oude vergetelheid. Tegenwoordig behoren ze tot India's grootste
bezienswaardigheden en vormen ze de schoonste expressie van
het Boeddhisme in dat land.
IN VOOR-CHRISTELIJKE tijden hadden
kunstenaars hier uiterst minutieus tempels
uit de rotswand gehouwen en de basis ge
legd van een grote kunsttraditie in Ajanta.
De tempels, negenentwintig in getal, ge
schapen door Boeeddhistische monniken,
dateren uit do tweede eeuw voor Christus,
de laatste stammen uit de zesde eeuw van
onze jaartelling. Ze vormen een serie ge
bedsruimten (de zogenaamde chaityas) en
woonruimten voor de monniken (viharas
genaamd). In één der grote chaitvas be
vindt zich een grote zaal met een koepel
dak, dat gesteund wordt door negenender
tig gebeeldhouwde pilaren. Deze hal is on
geveer dertig meter lang, vijftien breed
en tien hoog, een enorme ruimte om uit
massief rotsgesteente te hakken. De eer
ste tempel bezit een veranda van twintig
meter lang en drie meter breed. Een deur
in het midden voert naar de eigenlijke
tempel, die ruim twintig meter in het
vierkant meet. Het dak wordt gesteund
door een colonnade van twintig pilaren,
daartussen bevinden zich bogen van drie
meter. Bijna alle zijn rijk gebeeldhouwd.
Hoe mooi de architectuur en het beeld
houwwerk ook mogen zijn het zijn in
eerste instantie de muurschilderingen, die
de grootste bewondering hebben gewekt.
Bij de ontdekking waren bijna alle fresco's
nog in goede staat; momenteel zijn er nog
maar enkele tempels over met goed be
waarde schilderingen. Eeuwen van ver
waarlozing hebben de wanden met een
vuile oxydatielaag overdekt. Maar daar
doorheen ontwaart men toch nog het rijke
kleurengamma.
De wanden waren met zo'n verscheiden
heid van vormen en figuren overdekt, die
zo tintelden van leven, dat de eerste Euro
peanen, die ze zagen, niet wilden geloven
dat het hier religieuze vno-stellingen be
trof. Maar het
hoofdthema van
deze schilderingen
wordt gevormd door
de Jataka-verhalen,
legenden rond
Boeddha's re-incar
natie: het leven van
de mens, vol dra
ma's van liefde,
hartstocht, geluk,
dood, lijden en op
offering, wordt
overstraald door een
gloed van religieus
gevoelen en diepe
vroomheid. In de
dooreenstrengeling
van mensen, plan
ten, bloemen en
dieren ontwaart
men duidelijk een
geestelijke gebon
denheid tussen alle
categorieën van
leven. Een diepe
menselijkheid straalt
in alle schilderingen
door en de leerstel
lingen van het Boed
dhistisch geloof
worden in begrijpe
lijke verhalen uit
gebeeld. zoals dat
van Sibi Jataka in
grot I. Dit verhaal
vertelt hoe een ha-
LOOXXXXXOOOOOOOC
Dc illustraties bij dit artikel „Vlie
gende Apsaras" in één der beschre
ven veranda's (boven) en een fraai
voorbeeld van een fresco (onder)
werden overgenomen uit het door de
New York Graphic Society in samen
werking met de UNESCO uitgegeven
boekwerk „India, paintings from
Ajauta caves". De tekst hiervan werd
verzorgd door Madanjeet Singh, het
voorwoord geschreven door premier
Jawaharlal Nehru. Het is een kost
bare publicatie, met ruim dertig re
producties in kleuren, in Nederland
verkrijgbaar via de N.V. Meuleuhoff
Co. te Amsterdam, waarop cultu
rele instellingen een aanzienlijke
reductie (dertig percent) genieten.
CODOOOtXXXXOOCOOOOOOOOOOOOCXXXXOOOOOOOOOMOOOOCaXXXDOCOO
vik eens een duif najoeg, die niet in staat
aan zijn vijand te ontsnappen beschutting
zocht bij de koning der Sibis, die niemand
anders dan de meedogende Bodhisattva
was. Toen de havik bij de koning kwam
en de overgave eiste van de duif als zijn
wettige prooi, sneed de koning om het
leven van de duif te sparen een gelijk ge
wicht aan vlees uit zijn eigen lichaam en
schonk dit de havik.
Soortgelijke vertellingen treft men ook
aan in de „slokas" in andere holen, zoals
in rots 2, waar men leest: „Bloesems zijn
de versiering der bomen, lichtflitsen ver
sieren de grote regenwolken, meren wor
den getooid met lotussen en waterlelies,
doch de volmaakte deugden zijn versie
ringen van levende wezens."
HISTORISCH GEZIEN moet men de tem
pels van Ajanta verbinden met de dynas
tieën der Kavataka en Gupta, onder wier
patronage de schilder- en beeldhouwkunst
in de vijfde eeuw een ongekende bloei be
reikte. Deze periode wordt vaak de gou
den eeuw of Hindoe-renaissance genoemd.
Religieuze gedachten evolueerden zonder
ophouden. Het was ook het hoogtepunt
der Sanskrit-litteratuur, muziek, weten
schap en wiskunde.
Ofschoon de Gupta's slechts heersten van
320-495. zette de renaissance, toen begon
nen, zich voort tot in de zesde eeuw. De
schilderingen in de tempels van Ajanta
stammen van vóór die tijd, maar bereikten
toch pas ten tijde der Gupta's hun hoogte
punt. Met dc ondergang der Gupta's kwam
ook een einde aan de frescokunst, zodat
deze in de achtste eeuw volkomen in het
vergeetboek was geraakt.
De schilderingen van Ajanta nemen een
vooraanstaande plaats in de kunstgeschie
denis van Azië in. Ze kunnen in dit op-
zich met de Italiaanse fresco's ten opzich
te van Europa vergeleken worden. Want
de traditie van Ajanta, nauw verbonden
aan de geschiedenis van het Boeddhisme,
verspreidde zich ook over andere landen:
Indochina. Indonesië. Malakka enzovoorts.
Tn China werd de T'ang dynastie erdoor
beïnvloed. Recente ontdekkingen van
fresco's in Centraal Azië, in Khotan, Tur-
fan en Tunhuang tonen deze invloed dui
delijk aan. De fresco's van Ajanta worden
doorgaans beschouwd als meesterwerken
van deze kunst in India en een Italiaans
deskundige heeft eens beweerd, dat ze
glansrijk een vergelijking met de werken
van Michelangelo kunnen doorstaan. Met
betrek1"'"" tot de Bodhisattva heeft de
DE PORTIER komt het café binnen
en roept: „Telefoon voor meneer Ver
happen". Hij roept dat hard, keihard
om duidelijk te demonstreren dat een
portier wel weet, wat hij kan doen en
laten in het café. Hij controleert in één
oogopslag alle plotselinge bewegingen.
Hij wil meneer Verhappen onmiddellijk
betrappen. Hij loopt met lange-afstands.
allure door het kleine café en gebruikt
de tweede kans zonder weerga: in het-
stilste wijkje van de zaak, het wijkje
waar alleen gefluisterd wordt, stentort
hij een tweede, geweldig „meneer
/erhappen" eruit. Hij gaat weg en zegt
met een zachte telefoonstem, zeer be
schaafd en correct-in-de-pas met het
cachet-van-de-zaak: „Nee mevrouw,
de heer Verhappen is juist weggegaan".
Basta.
Maar niks basta! In dat café zitten
wij in martelende onzekerheid over
meneer Verhappen. Wie zou dat zijn?
Ik heb een oogje op die donkere on
gure kerel, die even zijn krant liet zak
ken voor de portier. Ik zie ook de
andere mensen hern in de gaten houden.
Waar haalt hij het recht vandaan zich
te laten opbellen? Niemand kent elkaar
hier en als er dan een meneer Verhap
pen moet zijn: op tafel er mee, open
kaart. Niemand kent elkaar hier.
Er is onrust in de zaak. Er schijnt
iemand te zitten met een naam en wij
zitten allemaal naamloos in het café.
Er hangt Verhappen in de lucht en de
zaak wordt rumoerig. Ik hoor koffie
koppen. Iemand roept zelfs „ober". De
portier komt binnen en roept gesluierd:
„Telefoon voor dezelfde meneer".
Verhappen loopt er niet in. De hele
zaak weet, wie dezelfde meneer is. Hij
leest iets gespannener? star in zijn
krant. Overal hoor ik „Verhappen" zeg
gen. Ik zeg ook even. rustig „Verhap
pen" dan weet iedereen tenminste,
dat ik het niet ben. Eindelijk heeft
iedereen Verhappen gezegd. Hijzelf kan
de laatste niet zijn.... Er komt een
klant binnen. Dit is de laatste kans
voor Verhappen toe. kerel, zeg het
vlug. de laatste kan het nu zijn. Hij doet
zijn mond open.
Iedereen kijkt hem aan. hij legt zijn
krant neer. Wij doen allemaal onze
mond half open om het hem voor te
zeegen. Er heerst een verschrikkelijke
stilte. Terwijl de laatst binnengekomene
ziin jas aan de kanstok hangt, staat
Verba poen op en kiikt rustig in veer
tig naar ogen. Hij klimt on zijn stoel en
brult: ..Ik laat me niet kennen".
Hü trekt ziin jas aan en loopt bet café
uit. VOLEUR
Fransman René Grousset gezegd: „Deze
figuur moet in de geschiedenis der kunst
geplaatst worden naast de meesterwerken
in de Sixtijnse kapel, naast het Laabsta
Avondmaal van Leonardo da Vinei".
De New York Graphic Society heeft het
eerste deel van een nieuwe UNESCO-seria
van kunstwerken uit de gehele wereld ge
wijd aan deze rotsschilderingen van Ajan
ta, die in kleur gereproduceerd worden.
In een voorwoord heeft de eerste minister
van India het belang van Ajanta opge
somd:
„Sinds de fresco's werden ontdekt en
algemeen bekend werden, hebben ze een
steeds groter invloed uitgeoefend op ons
denken en de Indiase kunst in het alge
meen. Ze brengen niet alleen de artistieke
tradities van vijftienhonderd jaar geleden
tot ons, maar wekken het leven uit die
voorbije perioden opnieuw opDe ge
schiedenis wordt menselijk en levend en
is niet langer een opeensomming van ge
beurtenissen uit een tijd, die we nauwe-
lijks kunnen begrijpen.
Ajanta richt zich, zo bezien, dus niet
alleen tot de kunstenaar of expert maar
tot ieder mens. Iedereen, die het verleden
van India wil doorgronden en begrijpen,
moet aandacht schenken aan deze fresco's,
die zo'n grote invloed hebben uitgeoefend
op India zelf en vele landen daarbuiten.
Als mij gevraagd werd drie-of vier plaat
sen te noemen, die van het allergrootste
belang waren om een idee te geven van
India in vroeger tijden, dan zou ik Ajanta
zeker als één ervan noemen".