TOETJES De stad Haarlem als décor FRANSErMuv<i'"«' van onbekende opera's „WAT BEWIJST CARYL CHESSMAN?" Ter dood veroordeelde psychologiseert Zelf-analyse Een pleidooi Algemeen nut over misdaad, schuld en straf Scheppend werk van destructief genie Het zesde Legnano DODENGËL 2455 Vom Flotow Rossiei Meulemans en Verdi 99 „DE DOOD IS EEN ZWARE OPGAVE. De dood is een akelig gevoel in je buik, een aansluipende verstijving. De dood is iets dat je niet kunt bevatten", schrijft Caryl Chess man, 34 jaar, in zijn boek „Dodencel 2455" (Cell 2455, Death Row). Chessman is een ter dood veroordeelde Ameri kaanse misdadiger, een geniaal misdadiger, die van zijn dodencel uit reeds vijf-en-een- half jaar met succes vecht tegen zijn te rechtstelling. Twaalf jaar van zijn jonge leven zat hij in gevangenissen. Toen ten slotte het doodvonnis over hem werd uitge sproken, begon hij de grote strijd voor zijn leven. Hij voerde zijn eigen verdediging tegen knappe juris ten. Hij bestudeerde het recht en zijn zaak met het vooruit zicht: één fout in mijn verdediging kan fataal zijn. Hij werkte onder de hand van de Dood. En naast deze juri dische draadloperij schreef hij zijn boek „Dodencel 2455", dat het bewijs is van Chessmans ongewone intelligentie en dat niet tot stand kwam na een zorgvuldige rangschikking van materiaal, want Chessman begon zijn eigen boek te begrijpen naarmate hij er meer mee vorderde. „Dodencel 2455' werd uiteindelijk een requisitoir tegen de doodstraf, nadat Chessman zich tot helderheid had geschreven in het eerste deel van het boek. Het eerste deel van het boek is dan ook in de derde per- verscheen in een uitstekende Nederlandse vertaling van J. F. Kliphuis bij Scheltens Giltay te Amsterdam. soon geschreven. De jeugd van Chessman wordt beschreven als de jeugd van een zekere Whit. Als deze Whit de leeftijd heeft, waarop Chessman het boek schrijft, kan de ter dood veroordeelde de afstand niet meer bewaren: „Deze Whit ben ik" hij heeft zich bijgeschreven. In de rust van het schrijven en de zelfoverdenking heeft hij klaarheid gebracht in de Chessman, die te voren alleen tijd voor de misdaad had. De dood „de aansluipende verstijving" heeft voor Chessman bewerkstelligd wat de maatschappij hem blijkbaar niet kon geven: inzicht. Inzicht in zichzelf en inzicht in de misdaad, die hij diende. Dit maakt het boek tot een belangrijk document, temeer omdat Chessman's intelligentie verhinderde, dat hij zijn eigen geval als normgevend beschouwde voor misdaad en maatschappij. Zoveel mogelijk houdt hij zijn concluderende passages gescheiden van zijn eigen leven, dat louter be schrijvend werd weergegeven. „Laten wij bekennen, dat het persoonlijk lot van Chessman alleen voor Chessman belang rijk is, maar tevens dat de duizenden jongens, die in cle voetstappen van Chessman willen treden van zeer groot be lang zijn voor ons allemaal". Dat is het uiteindelijke doel van het boek: „Zijn uw Chessmans van belang?" en „Wat bewijst de dood van Caryl Chessman?" „DIT IS HET LEVEN van een grijn zende wrokkende jonge psychopaat met misdadige neigingen naar de strijd, die door duizenden gevoerd wordt op soms subtiele, meestal primitieve, bloedige wijze, waf<? een door inwendige strijd verteerde persoonlijkheid zich projecteert om daardoor öf de vernietiging öf de be vrijding van een martelende angst tot stand te brengen". Aldus vat Chessman de beschrijving van zijn leven samen, met een psychologische verklaring, een afwij zing van de verantwoording naar zijn onderbewustzijn. Of, zoals hij in het eer ste hoofdstuk al schrijft: „Er is iets vol komen mis met me, ik doe telkens dingen, die ik niet wil doen". Whit (Chessman) is dan een knaap van een jaar of acht. Chessman beschrijft de omstandigheden, die hem er toe dwongen misdadiger te worden. „Als mensen als ik in verzet ko men, tarten en haten, is er een reden. Als hij in niets gelooft, heeft dat een reden. Dat vermoeden de meeste mensen wel, maar vaak ligt die reden verborgen in het onderbewustzijn van de betrokkene en daarom begrijpen ze hem niet, als hij zich openlijk tegen hen keert. Zij willen hem dan dwingen zich te verbeteren door te straffen en als dat niet lukt wordt hij vernietigd". Chessman verwijt de maat schappij, dat zij hem geen begrip heeft geschonken toen hij misdaden pleegde, die uit zijn onderbewustzijn voortkwamen. Hij gooit de schuld van zich af. Hij „psycho logiseert" zichzelf. Dit is het ene deel van het boek. Chessman heeft een hoge dunk van zichzelf en van de taak die hij als zelf- analyserend misdadiger heeft om anderen inzicht te geven in het probleem van de misdaad. Hij doet dit onder het motto: „Men moet luisteren naar wie bedreven is in zijn kunst". En daar komt het andere deel van het boek aan bod. „Het probleem is dat van de individuele misdadiger vermenigvuldigd met het to taal aantal misdadigers", schrijft hij, be kennend dat het vreemd is als zo'n pro bleem zelf het woord neemt en in staat is afstand te nemen en zichzelf, zowel als de maatschappij, nuchter en critisch te be zien. Maar het doet er niets toe, zegt hij, of dit een veel of weinig voorkomende objectiviteit is: „Het zou onvergeeflijk zijn geen kennis te nemen van de resultaten van die objectiviteit wanneer dat resul taat tot de oplossing van het probleem kan bijdragen". HET ZIT ALLEMAAL knap in elkaar. Misschien loopt het persoonlijk document té geraffineerd door het algemeen con cluderend gedeelte heen, maar men kan van een ter dood veroordeelde, die al vijf jaar geen andere sfeer om zich heen heeft dart dood en de benauwende ommuring var. een kleine cel, niet verwachten, dat h:'j zo'n afstand neemt van zichzelf, dat hij er onvermengde gemeenschapsconclusies aar ophangt, dat hij niet ongemerkt de strijd om het eigen leven, het grote plei dooi, zou voortzetten, als hij zijn leven blijkbaar in slotopmerkingen dienstbaar wil maken voor een beter begrip (dus een betere bestrijding van de misdaad. Boven dien heeft hij succes tot nu toe. Chessman leeft nog. Niettemin maakt die onmerk bare verstrengeling van pleidooi voor zich zelf en requisitoir ten bate van de na hem komende misdadigers en de maatschappij waarin die leven, het lezen van het boek een vermoeiende aangelegenheid. „Ik wil de mensen er voortdurend aan herinneren, wat er gebeurt als je tijgers aan hun staart trekt", zegt hij, betogend dat een straf, bedoeld als corrigerend mid del, de kwaal slechts kan verergeren. Men kan de kanker niet bestrijden door de patiënt te doden. Maar hij vervolgt: „En laat hen zelf maar uitzoeken waarom er tijgers zijn". Dit is de kern van het boek. Het boek gaat over het aan de staart trek ken. En voorzover er gesproken wordt over het waarom van tijgers geeft Chessman, sprekend voor alleen zichzelf: „Ik doe tel kens dingen, die ik niet wil", wat later een manie wordt van zelfvernietiging, het stil maken van een martelende angst. Dat is niét algemeen. CHESSMAN BESLUIT met te zeggen: „Ik geloof dat de maatschappij, zoals de zaken nu staan, meer heeft aan mijn leven dan aan mijn dood". En daar spreekt hij ook weer alleen voor zichzelf, de gelou terde, de zelf-analyticus, die uniek is in de annalen der misdaad. Die laatste op merking geldt niet voor de Chessmans die na hem komen, want die zijn anders. En zo blijft de eindconclusie na dit boek, dat Chessman een grandioos pleidooi voor zichzelf heeft geschreven en daaraan con clusies heeft verbonden, die van belang zijn voor het algemeen inzicht in de mis daad. CHESSMAN'S BOEK redt misschien zijn leven, omdat hij intelligenter is dan zijn collega's, die wel de gaskamer in gingen. Hij schrijft dat men tijgers niet aan hun staart moet trekken, maar hij zegt niet hoe men op een andere manier tijgers kan verhinderen bloeddorstig te zijn. In het pleidooi voor Chessman is het boek positief, in het overige deel laat hij de vraag open van de tijgerstaarten. Waar om er tijgers zijn is een probleem, diat als „verzachtende omstandigheid" of psychia trisch rapport en dergelijke al intrede heeft gedaan in de rechtszaal. Maar zolang het probleem niet verder is opgelost, zal de maatschappij wel geen andere wegen met de misdaad bewande len, dan die waarvan Chessman het slacht offer is en die Chessman wel als dood lopend aangeeft, -maar verder ook niet. „Dodencel 2455" betekent misschien het leven van Chessman, voor de maatschap pij is het een nieuwe stimulans bij het zoeken naar vruchtdragender behandeling van misdadigers. Waarom zijn er tijgers? „De maatschappij streeft steeds verder, maar de misdaad blijft 100% negatief", zegt Chessman. De waarde van het boek is de kernachtige formulering van de mis daad vanuit het kamp van de misdaad. Het zal zeker helpen, al lost het zélf niets op. A. N. BIJ DE uitgeversmaatschappij Kluwer te Deventer, Antwerpen en Djakarta is een boekje verschenen, dat mij onmiddellijk, door de eerste de beste zin al, vertederd heeft. Zelfs het feit dat daar een voor woord van Piet Bakker aan vooraf gaat, vermag aan die waardering nauwelijks afbreuk te doen. Natuurlijk, er blijft een flauwe nasmaak van hangen, maar daar komt men wel overheen. Het boekje heet „Kookboek voor mannen". En de eerste zin luidt „De beste koks zijn mannen". Nu zal men zeggen: dat haalt je de koe koek. Sommige mensen hebben dat na melijk. Die zeggen bij de minste of ge ringste aanleiding: dat haalt je de koe koek. Het eigenaardige is, dat niemand weet wat dat nu helemaal precies bete kent. Maar dat doet er niet toe. De geci teerde uitspraak is immers niet voor te genspraak vatbaar. Niet alleen om taal kundige redenen. Want dan had daar moeten staan: „De beste kokinnen zijn vrouwen". De beste koks zijn uiteraard altijd mannen, vooral als zij lange mes sen dragen. Nauwkeuriger ware het daarom van de schrijfster Mary B.-Bei ten geweest als zij had vastgesteld: „Man nen koken het best!" De reden komt voort uit het feit, dat man nen meer fantasie en durf ten toon sprei den, althans in de keuken, waarin zij hele pieten zijn. Voor hen geen mespuntjes van dit en snufjes van dat, maar meteen ferme scheuten en bolle eetlepels van alles wat. Er behoort geen melk maar wijn aan te pas te komen en voorts een assortiment exotische kruiden. Bijna alle mannen (Mèndes-France is de uitzondering die de regel bevestigt) gaan van het trotse begin sel uit: melck mag dan goed voor elck zijn, maar ik ben iedereen niet. Toegegeven, de maaltijd kost op die manier meer dan met zuinigheid is te verenigen, maar wie daar op let is een kniesoor in zaken van de zuiverste liefde. Het boekje is speciaal bestemd voor stu denten, vrijgezellen, kampeerders en zei lers, vacantiegangers en voor mannen, wier echtgenoten in kraambedden liggen. Uiteraard begint de verhandeling met practische wenken, zoals: „Men zorgt er voor dat de keuken is opgeruimd en de potten en pannen schoon zijn voor het ge bruik". Dat is onvolledig. Voor alles dient men ervoor te zorgen dat men zelf opge ruimd is. Dat staat netjes en verhoogt de eetlust. Men moet al bij de aanvang van elke bereiding een hoge muts van zijn prestaties op hebben. Dat heeft iedere echte kok immers ook. De meeste spijzen, zo leert de lectuur, moet men opzetten met een weinig water. Of men dit uit de tanden moet laten lopen, staat er niet bij voor kampeerders lijkt dit het aangewezen middel. Voor het bra den van vlees, aldus leest men verder, wordt meestal vet gebruikt. Varkensfri candeau lijkt (als we de schrijfster mogen geloven) niet het aangewezen gerecht voor grote gezinnen, want daarvan be draagt de braadtijd per pond op een zacht vuur ongeveer een uur. Ga daar maar eens aanstaan. Dit recept is blijkbaar bedoeld voor lieden die in de keuken willen kam peren. Op uiterst subtiele wijze heeft Marv B.- Beiten het verschil tussen de dagelijkse kost en het fijnere diner aan de argeloze lezer gesuggereerd: voor gewone stamp pot gebruikt zij twee p's en voor boeren kool maar één. Wie dit te flauw vindt, kan natuurlijk uit eigen beweging nog een p toevoegen. Men moet hierbij wel beden ken, dat drie teveel is. En dit brengt mij op het merkwaardigste recept van deze handleiding, dat voor drie-in-de-pan. Er staat namelijk: „Hiervoor laat men het be slag niet in de pan uitlopen" zonder dat daarin wordt vermeld waar dan wel. Men kan natuurlijk, zo is men geneigd te rede neren, het beslag op de mat laten uitlo pen of in de gootsteen. Maar hoe krijgt men dan ooit drie in de pan? Enfin, het leven stelt ons wel voor grotere raadsels. EEN KORTE bloemlezing uit de inhoud mag niet ontbreken: ziekenkostjes, baby voeding, belegsel voor sandwiches, taar ten en puddingen, alles voor de feestda gen, soepen en roereieren, vleesgerechten en groenten, jus en vis, slaschotels en har tige hapjes, gemakkelijke toetjes, rijst schotels en gestoofde vruchten. Men ziet het: niet alleen maagvulling, maar ook allerlei lif-lafjes en lef-lofjes. Vooral aan de voorschriften van lekkere toetjes kan men vaststellen met een kookboek voor mannen te doen te hebben, want de ingre diënten die vrouwen daarvoor gebruiken lippenrood en ogenzwart worden er niet in opgesomd. Werkelijk, men kan slechts één bezwaar tegen dit boekje hebben, dat werd samen gesteld naar gegevens van de Voedings raad en de Commissie van Gezinsvo^r- lichting, te weten het ontbreken van een recept voor het bereiden van lariekoekj es, altoos een geliefde tractatie. Misschien kan met deze wens bij een herdruk, die wel niet lang op zich zal laten wachten, rekening worden gehouden. Iedere man, die het leest, zal het kookpunt bereiken. KO BRUGBIER O IK VERMOED dat er niet veel Haarlemmers voor het radio-kruisverhoor „Sponta ne reacties" zouden slagen, indien hun enige namen gevraagd werden van ope ra's die in hun stad spelen. Het aantal is echter niet gering en er is zelfs één zeer curieus geval. Daar evenwel geen van deze ope ra's tot het lopende réper toire behoort, zou men het „zakken" voor zo'n „exa men" niet zwaar kunnen aanrekenen. Maar intussen lijkt het mij toch interessant iets van deze opera's af te weten. Zo moet er een ori gineel Nederlands zangspel bestaan van een zekere F. Müller, welk werk in Haar lem speelt en waarvan de held Adriaan Brouwer is. En enige jaren geleden be zocht ik te Tongeren, in Belgisch Limburg, de com ponist Arthur Meulemans, die toen net de laatste hand had gelegd aan een „Adri aan Brouwer" in drie acten. Wij hebben er toen een hele nacht aan besteed om de zeer belangrijke parti tuur door te nemen en ik herinner mij daarvan een pittoreske scène, spelende op onze Grote Markt, met oude St. Bavo op de ach- Srgrond. Dan is er uit 1807 een éénacter van de Weense componist Josef Weigl, met de Haarlemse schilder Adri aan van Ostade als hoofd persoon. Gedeeltelijk in Haarlems décor moet ook „De Roos van Dekema" van Willem Landré gespeeld hebben, welke opera het tot drie opvoeringen, waarvan twee te Haarlem, bracht. Von Flotow de componist van „Martha" liet in 1876 te Turijn een opera, waar van het libretto ontleend was aan de bekende roman „La Tulipe noire" van Du mas, onder de titel „II fiore d'Arlem" opvoeren. Veel sporen schijnt zij niet nage laten te hebben Verder heeft schrik niet lezer! niemand min der dan Rossini de muziek mogen leveren bij de opera „Haarlems Verlossing" in vier bedrijven, waaraan Ja cob van Lennep als libret tist debet was. Het is ons niet bekend of Rossini er ooit weet van gehad heeft, dat Van Lennep de stoutig heid had uitgehaald om op fragmenten uit verschillen de van zijn partituren een Hollandse opera te dichten, die de zege op de Vlamin gen bij het Manpad moest verheerlijken. Zo iets kon in die tijd allemaal straffe loos gebeuren en het zou nog lang duren eer de wet de rechten van een auteur in bescherming zou nemen. Van Lennep ging dus in rechte vrij uit en zijn opera werd te Amsterdam met een ik citeer zijn eigen toelichting ,,te voren on gekende luister" opgevoerd. Wat, naar zijn zeggen, de locale waarheid en het ef fect betreft: het décor, dat de Haarlemse Grote Markt voorstelde, moest schitte rend zijn geweest. Maar „Haarlems Verlossing" viel als een baksteen. Het was een kostbare proefneming, die de librettist de ervaring bijbracht, dat een muzikale potpourri, zelfs van mooie en effectrijke fragmenten, niet te rijmen is met de idéé opera. Zo'n „spectacle coupé" kon niets anders worden dan een „Vaudevil le" in het groot. En daar leende het ernstig bedoelde onderwerp zich niet voor. Tenslotte is er ook nog de opera „L'Assedio di Ar- lem" („Het beleg van Haar lem") in vier bedrijven van niemand minder dan Giu seppe Verdi. Maar dat is een geschiedenis op zich, waarover de rest van dit artikel handelt. MEN WEET DAT VERDI een vurig pa triot was en dat hij in de strijd tegen Oostenrijk en voor de éénwording van Ita lië aan de zijde van de revolutionnairen stond. Cavour heeft hem zelfs weten over te halen zitting te nemen in het parle ment van de nieuw gevestigde staat. De ze politieke loopbaan ging Verdi echter gauw vervelen. Van meer belang was trou wens wat hij met zijn opera's bij het Itali aanse publiek aan geestdrift voor de na tionale zaak wist te wekken. En dit was niet gering. Het „Vi va Verdi" dat zijn successen markeerde, betekende voor de me nigte te.vens „Viva Vittorio Emanuele, Re D' Italia" of „Leve Victor Emanuel, ko ning van Italië" welk anagram'overal op de muren geschre ven werd. Reeds in het revo lutiejaar 1848 besloot i Verdi zich als opera componist voor de va- derlandse zaak in te zetten. Hij verbleef te Parijs toen daar het volksgeweld los brak, dat een einde maakte aan de rege ring van de zogenaamde Burgerkoning Louis Philippe. En het verheugde hem dat de geest der revolutie ook in zijn vaderland een beweging ontketende, met als eerste doel onder het juk van Oostenrijk uit te komen en daarna het bereiken van een Ita liaanse eenheidsstaat. Hij spoedde zich naar Milaan, doch reisde, toen hij weldra ervoer dat de Oostenrijkers zich handhaafden, te rug naar Parys, niet om de strijd te ont vluchten maar om, van over de grenzen, de zaak van de opstand op zijn wijze te dienen. Onder meer componeerde hij te Pa rijs een nationaal volkslied, dat hij aan de leiders van de opstand toezond. Hij was te vens betrokken bij een actie om Frankrijk tot hulpverlening aan de opstandige Italia nen te bewegen. En ten slotte componeerde hij een opera, waarvan hij hoopte dat hij hiermee zijn landgenoten in de strijd tegen de vreemde overheersing een hart onder de riem zou steken. Het werk heette „La Battaglia dl Legnano" op een libretto van Salvatore Ca- marano, waarin een episode behandeld werd van de strijd der Italianen tegen de Duitse keizer Barbarossa en wel bepaalde- lijk diens nederlaag in de veldslag van Leg- Onano in 1176. De Duitsers verslagen door Een zeer bekende caricatuur, Verdi voorstellende als „de Italiaanse Wagner". de Italianen: dat bood ruim gelegenheid om geestdriftig „Viva Italia" te zingen het was voldoende om het licht ontvlambare theaterpubliek van zijn land op kookpunt te brengen. Zulks was de opzet en het kwam ook aldus uit, toen het werk in 1849 te Rome uitgevoerd werd. Doch zodra de Oostenrijkers, met steun van de mogend heden, de macht heroverd hadden, kwam de censuur er een stokje tussen steken. „La Battaglia de Legnano" werd verboden. Verdi liet het er echter niet bij zitten; hij zocht en vond een middel om de censuur schaakmat te zetten. Een onbekende maak te van de „Slag bij Legnano" een „Beleg van Haarlem" en het was een vrij simpele transpositie van het oorspronkelijke gege ven. De hertog van Alva kwam in de plaats van Keizer Barbarossa, de vertegenwoordi- ders der verbonden Noord-Italiaanse ste den werden door hooggeplaatsten en aan voerders uit Haarlem en uit Nederlandse provinciën vervangen. Italië werd „Olanda" en Lombardije „Fiamminga". En toen de opera aldus vermomd voor het publiek kwam en men het koor juichend „Viva Olanda" hoorde zingen, wist toch iedereen dat daarmee „Viva Italia" bedoeld werd. Wat kon het de Italianen ten slotte sche len hoe dat nu eigeniyk zat met dat Beleg van Haarlem: de echte operaliefhebbers ky- ken trouwens zo nauw niet wat de waar- Giuseppe Verdi, geportretteerd door Giovanni Boldoni. achtigheid en de historische betekenis van een libretto betreft. Fantasie, een ruime dosis romantiek, een pakkend dramatisch moment, een effectrijke slagzin en een sim pel melodisch zinnetje, dat het gehoor streelt en in het geheugen blijft hangen dat alles is hem meer waard. En zo heeft ,L' Assedio di Arlem" (ondanks de omwer king waaraan het zyn ontstaan dankte) zijn taak vervuld, tot de Oostenrijkers uit het land verdreven waren en „La Battag- lio di Legnano" weer ongerept gegeven kon worden. Ik meen zeker te weten, dat de éne noch de andere lezing van deze ope ra van Verdi ooit in ons land is vertoond. Uiteraard heeft dat geen belang voor wat „L Assedio di Arlem" betreft, welke be werking trouwens zo goed als spoorloos verdwenen is. Maar wat het oorspronkelij ke stuk aangaat, wordt door kenners mee gedeeld, dat het stevig in elkaar zit en in muzikaal en dramatisch opzicht gedeelten bevat die de rijpe Verdi waardig zijn. ER IS WEL EENS minachtend over de transformatie van „II Battaglio di Legna no" geschreven, alsof deze een verraad be tekende in historische zin. Maar och, zo erg is het nu ook weer niet, want ten slot te was die veldslag bij Legnano ook maar een wassen neus, een gclegenheidstitel die de niet-liistorische liefdesgeschiedenis, wel ke de kern van het drama uitmaakt, losjes vastknoopt aan een bekend historisch feit. De historische gebeurtenis is echter heus de hoofdzaak niet in het stuk. Zij wekt al leen maar de suggestie het wel te wezen. Misschien zyn er wel eens nuchter denken de Italianen geweest, die zich afvroegen: wat hebben Barbarossa en zijn nederlaag bij Legnano bij dit romantische verhaal eigenlijk te maken? Evengoed als een nor male Hollander had kunnen vragen: wat hebben Alva en het Haarlems beleg van 1572 met deze liefdesgeschiedenis van doen? Of het nu, teneinde de knoop van een dramatisch conflict te leggen, om een samenzwering gaat in de kerk van Legna no of in de Haarlemse Sint Bavo, het maakt niets uit. Het ene verzinsel is net evenveel of even weinig waard als het an dere. Waarmee ik maar bedoel, dat, naar verhouding van het gegeven, niets anders aan de situatie veranderde, dan dat het „Viva Italia" nu „Viva Olanda" werd. Ondertussen heeft Haarlem, zy het dan enkel als plaatsvervangster, naam in de geschiedenis en zijn décor mogen lenen aan een werk van een der grootste opera componisten en is onze goede stad ook meermalen als plaats van handeling aan geduid in opera's van verschillende her komst. Zij wint het dienaangaande in aan tal van Zaandam, maar dit stadje in Wa terland kan er zich ten minste op beroe men, dat van de zangspelen die op zijn ge bied spelen er één is ik bedoel „Czaar en Timmerman" van Lortzing dat reeds meer dan een eeuw répertoire houdt. JOS. DE KLERK PARIJS, December. Hoe langer men in Parijs woont, hoe beter men begint te beseffen, naar Socratisch voorbeeld by- na", dat men de stad niet kent. Het komt niet voornamelijk door beter geoefende ver moedens over de geheimen, die zij nog vóór zich houdt, tenminste dat is hier niet ter sprake; maar naarmate men vertrouwder wordt in de eigen wijk, is men bij het op duiken uit een verwijderd métro-station meer verrast, als over een nieuw gebied met een eigen lucht. Het feit is dat ook het zesde, fraaier maar ongebruikelijk arron dissement du Luxembourg te noemen, zo veel verschillende levenskansen biedt, dat men er zich aan een buurtbestaan kan wen nen zonder zich gekooid te gaan voelen. Korte en terloopse grensoverschrijdingen komen telkens voor, die men bij het over steken van de Boulevards du Montparnasse en Saint-Michel al begaat. De grondslag van de autarkie van het zesde is natuurlijk de Jardin du Luxem bourg. Het is daar op het ogenblik niet op zijn mooist: tussen de kale bomen en do bloemperken, die deels met graszoden dichtgelegd zijn, deels met in gedachten verzonken gele viooltjes beplant, ligt de grote vijver leeg. Dat is nu al weken zo; binnen de rand ziet men de bodem van gro te vierkante keien als een oud plaveisel, met het magere buisje dat naar de dode fontein in het midden loopt, en buiten de rand de dikke laag slib, die er indertijd door werklieden met kruiwagens uit ia verwijderd. Men is geneigd te vermoeden dat de dienst, die voor het verdere trans port van het slib zorg moet dragen, niet van zins geweest is zich de wet te laten stellen door de dienst die het schepwerk verricht heeft; zoiets zou in de tijd van Maria de Medici niet zijn voorgekomen, en het ia toch al bijna overal modderig buiten de as faltpaden nu het iedere dag regent. Op zijn mooist of niet, bij de Jardin du Luxembourg begint het rechtgeaarde ar- rondissements-bewustzijn, ook na het fluitgeblaas dat 's winters al om vijf uur 's middags aankondigt dat de hoge orde lievende ijzeren hekken gesloten moeten worden. Daaromheen wordt de rest gegroe peerd: de Rue de Rennes, die een van do onaantrekkelijkste winkelstraten van Pa rijs is, kaarsrecht met een onverbeterlijk uitzicht op het vreugdeloze centrum van het Gare Montparnasse: en die schuin ge kruist wordt door de Boulevard Raspail, een van de doorbraaks-triomfen van Hauss- mann, met zware bomen op een asfaltpe*k tussen de twee weghelften, die onder alle weersomstandigheden de gedachte aan re gen oproept. De Rue Monsieur le Prince, die tweezijdig met restaurants bezaaid is, maar waar zich ook het voor Parijs onge wone schouwspel voordoet van een gezin, dat men 's avonds achter vitragegordijnen om de tafel in een kamer gelijkvloers ziet zitten, en de Rue Madame, waar misschien nog nooit iets gebeurd is; de Noordelijke helft van de Rue Grégoire-de-Tours, waar iedere dag een vrolijke voedselmarkt uit de winkels de straat op schuift, en de Zuide lijke helft van dezelfde straat, die stil en grijs de buurt in wijst tussen de Boulevard Saint-Germain en de grote tuin: daar zijn een paar oude smalle straten waar men door de scheve deuren van de koetspoorten op de binnenplaatsen van de grote huizen kijkt, die nu door uitgeveryen en andere kantoren gebruikt worden. De Quai des Grands Augustins, waar de boekenstalle tjes langs de kademuren staan tegenover de scheve huizen die over de Seine uitzien; en de Rue de Nevers, een ellendig slop, die van de kade de wijk St. Germain-des-Prés in leidt, en die door een enkel zijstraatje verbonden is met het hart van de wyk, waar de kunsthandels huis aan huis ge vestigd zijn. Er is het kleine pleintje dat niet eens plein heet, maar Rue de Fursten- berg: overdag niet veel bijzonders maar 's avonds, vooral als de bomen groen zijn, een overblijfsel van een vroegere stad; en het grote plein voor de kerk van St.-Sulpi- ce, waar de duiven rondwandelen of gaan zitten op de vier bisschoppen aan de fon tein; maar het best van alles is de acht- honderdjarige kerktoren van St. Germain- des-Prés, die terzijde van de vyfsprong staat, recht omhoog tot aan de ronde klok- kepoortjes en het puntdak: in het ochtend licht, of wanneer de maan er scheef achter staat zoals dezer dagen, verklaart die alle nadrukkelijkheid voor nietig. Voor „Erbij" getekend door Roland

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 15