TOETJES
De stad Haarlem als décor FRANSErMuv<i'"«'
van onbekende opera's
„WAT BEWIJST CARYL CHESSMAN?"
Ter dood veroordeelde psychologiseert
Zelf-analyse
Een pleidooi
Algemeen nut
over misdaad, schuld en straf
Scheppend werk van
destructief genie
Het zesde
Legnano
DODENGËL 2455
Vom Flotow
Rossiei
Meulemans
en Verdi
99
„DE DOOD IS EEN ZWARE OPGAVE. De dood is een
akelig gevoel in je buik, een aansluipende verstijving. De
dood is iets dat je niet kunt bevatten", schrijft Caryl Chess
man, 34 jaar, in zijn boek „Dodencel 2455" (Cell 2455,
Death Row). Chessman is een ter dood veroordeelde Ameri
kaanse misdadiger, een geniaal misdadiger,
die van zijn dodencel uit reeds vijf-en-een-
half jaar met succes vecht tegen zijn te
rechtstelling. Twaalf jaar van zijn jonge
leven zat hij in gevangenissen. Toen ten
slotte het doodvonnis over hem werd uitge
sproken, begon hij de grote strijd voor zijn
leven. Hij voerde zijn eigen verdediging tegen knappe juris
ten. Hij bestudeerde het recht en zijn zaak met het vooruit
zicht: één fout in mijn verdediging kan fataal zijn. Hij
werkte onder de hand van de Dood. En naast deze juri
dische draadloperij schreef hij zijn boek „Dodencel 2455",
dat het bewijs is van Chessmans ongewone intelligentie en
dat niet tot stand kwam na een zorgvuldige rangschikking
van materiaal, want Chessman begon zijn eigen boek te
begrijpen naarmate hij er meer mee vorderde. „Dodencel
2455' werd uiteindelijk een requisitoir tegen de doodstraf,
nadat Chessman zich tot helderheid had geschreven in het
eerste deel van het boek.
Het eerste deel van het boek is dan ook in de derde per-
verscheen in een uitstekende
Nederlandse vertaling van J.
F. Kliphuis bij Scheltens
Giltay te Amsterdam.
soon geschreven. De jeugd van Chessman wordt beschreven
als de jeugd van een zekere Whit. Als deze Whit de leeftijd
heeft, waarop Chessman het boek schrijft, kan de ter dood
veroordeelde de afstand niet meer bewaren: „Deze Whit
ben ik" hij heeft zich bijgeschreven. In de rust van het
schrijven en de zelfoverdenking heeft hij
klaarheid gebracht in de Chessman, die te
voren alleen tijd voor de misdaad had. De
dood „de aansluipende verstijving"
heeft voor Chessman bewerkstelligd wat de
maatschappij hem blijkbaar niet kon geven:
inzicht. Inzicht in zichzelf en inzicht in de
misdaad, die hij diende.
Dit maakt het boek tot een belangrijk document, temeer
omdat Chessman's intelligentie verhinderde, dat hij zijn
eigen geval als normgevend beschouwde voor misdaad en
maatschappij. Zoveel mogelijk houdt hij zijn concluderende
passages gescheiden van zijn eigen leven, dat louter be
schrijvend werd weergegeven. „Laten wij bekennen, dat het
persoonlijk lot van Chessman alleen voor Chessman belang
rijk is, maar tevens dat de duizenden jongens, die in cle
voetstappen van Chessman willen treden van zeer groot be
lang zijn voor ons allemaal". Dat is het uiteindelijke doel
van het boek: „Zijn uw Chessmans van belang?" en „Wat
bewijst de dood van Caryl Chessman?"
„DIT IS HET LEVEN van een grijn
zende wrokkende jonge psychopaat met
misdadige neigingen naar de strijd, die
door duizenden gevoerd wordt op soms
subtiele, meestal primitieve, bloedige
wijze, waf<? een door inwendige strijd
verteerde persoonlijkheid zich projecteert
om daardoor öf de vernietiging öf de be
vrijding van een martelende angst tot
stand te brengen". Aldus vat Chessman
de beschrijving van zijn leven samen, met
een psychologische verklaring, een afwij
zing van de verantwoording naar zijn
onderbewustzijn. Of, zoals hij in het eer
ste hoofdstuk al schrijft: „Er is iets vol
komen mis met me, ik doe telkens dingen,
die ik niet wil doen". Whit (Chessman) is
dan een knaap van een jaar of acht.
Chessman beschrijft de omstandigheden,
die hem er toe dwongen misdadiger te
worden. „Als mensen als ik in verzet ko
men, tarten en haten, is er een reden. Als
hij in niets gelooft, heeft dat een reden.
Dat vermoeden de meeste mensen wel,
maar vaak ligt die reden verborgen in
het onderbewustzijn van de betrokkene
en daarom begrijpen ze hem niet, als hij
zich openlijk tegen hen keert. Zij willen
hem dan dwingen zich te verbeteren door
te straffen en als dat niet lukt wordt hij
vernietigd". Chessman verwijt de maat
schappij, dat zij hem geen begrip heeft
geschonken toen hij misdaden pleegde, die
uit zijn onderbewustzijn voortkwamen. Hij
gooit de schuld van zich af. Hij „psycho
logiseert" zichzelf. Dit is het ene deel van
het boek.
Chessman heeft een hoge dunk van
zichzelf en van de taak die hij als zelf-
analyserend misdadiger heeft om anderen
inzicht te geven in het probleem van de
misdaad. Hij doet dit onder het motto:
„Men moet luisteren naar wie bedreven is
in zijn kunst". En daar komt het andere
deel van het boek aan bod.
„Het probleem is dat van de individuele
misdadiger vermenigvuldigd met het to
taal aantal misdadigers", schrijft hij, be
kennend dat het vreemd is als zo'n pro
bleem zelf het woord neemt en in staat is
afstand te nemen en zichzelf, zowel als de
maatschappij, nuchter en critisch te be
zien. Maar het doet er niets toe, zegt hij,
of dit een veel of weinig voorkomende
objectiviteit is: „Het zou onvergeeflijk zijn
geen kennis te nemen van de resultaten
van die objectiviteit wanneer dat resul
taat tot de oplossing van het probleem
kan bijdragen".
HET ZIT ALLEMAAL knap in elkaar.
Misschien loopt het persoonlijk document
té geraffineerd door het algemeen con
cluderend gedeelte heen, maar men kan
van een ter dood veroordeelde, die al vijf
jaar geen andere sfeer om zich heen heeft
dart dood en de benauwende ommuring
var. een kleine cel, niet verwachten, dat
h:'j zo'n afstand neemt van zichzelf, dat hij
er onvermengde gemeenschapsconclusies
aar ophangt, dat hij niet ongemerkt de
strijd om het eigen leven, het grote plei
dooi, zou voortzetten, als hij zijn leven
blijkbaar in slotopmerkingen dienstbaar
wil maken voor een beter begrip (dus een
betere bestrijding van de misdaad. Boven
dien heeft hij succes tot nu toe. Chessman
leeft nog. Niettemin maakt die onmerk
bare verstrengeling van pleidooi voor zich
zelf en requisitoir ten bate van de na hem
komende misdadigers en de maatschappij
waarin die leven, het lezen van het boek
een vermoeiende aangelegenheid.
„Ik wil de mensen er voortdurend aan
herinneren, wat er gebeurt als je tijgers
aan hun staart trekt", zegt hij, betogend
dat een straf, bedoeld als corrigerend mid
del, de kwaal slechts kan verergeren. Men
kan de kanker niet bestrijden door de
patiënt te doden. Maar hij vervolgt: „En
laat hen zelf maar uitzoeken waarom er
tijgers zijn". Dit is de kern van het boek.
Het boek gaat over het aan de staart trek
ken. En voorzover er gesproken wordt over
het waarom van tijgers geeft Chessman,
sprekend voor alleen zichzelf: „Ik doe tel
kens dingen, die ik niet wil", wat later
een manie wordt van zelfvernietiging, het
stil maken van een martelende angst. Dat
is niét algemeen.
CHESSMAN BESLUIT met te zeggen:
„Ik geloof dat de maatschappij, zoals de
zaken nu staan, meer heeft aan mijn leven
dan aan mijn dood". En daar spreekt hij
ook weer alleen voor zichzelf, de gelou
terde, de zelf-analyticus, die uniek is in
de annalen der misdaad. Die laatste op
merking geldt niet voor de Chessmans die
na hem komen, want die zijn anders. En
zo blijft de eindconclusie na dit boek, dat
Chessman een grandioos pleidooi voor
zichzelf heeft geschreven en daaraan con
clusies heeft verbonden, die van belang
zijn voor het algemeen inzicht in de mis
daad.
CHESSMAN'S BOEK redt misschien
zijn leven, omdat hij intelligenter is dan
zijn collega's, die wel de gaskamer in
gingen. Hij schrijft dat men tijgers niet
aan hun staart moet trekken, maar hij
zegt niet hoe men op een andere manier
tijgers kan verhinderen bloeddorstig te
zijn. In het pleidooi voor Chessman is het
boek positief, in het overige deel laat hij
de vraag open van de tijgerstaarten. Waar
om er tijgers zijn is een probleem, diat als
„verzachtende omstandigheid" of psychia
trisch rapport en dergelijke al intrede
heeft gedaan in de rechtszaal.
Maar zolang het probleem niet verder is
opgelost, zal de maatschappij wel geen
andere wegen met de misdaad bewande
len, dan die waarvan Chessman het slacht
offer is en die Chessman wel als dood
lopend aangeeft, -maar verder ook niet.
„Dodencel 2455" betekent misschien het
leven van Chessman, voor de maatschap
pij is het een nieuwe stimulans bij het
zoeken naar vruchtdragender behandeling
van misdadigers. Waarom zijn er tijgers?
„De maatschappij streeft steeds verder,
maar de misdaad blijft 100% negatief",
zegt Chessman. De waarde van het boek
is de kernachtige formulering van de mis
daad vanuit het kamp van de misdaad.
Het zal zeker helpen, al lost het zélf
niets op. A. N.
BIJ DE uitgeversmaatschappij Kluwer te
Deventer, Antwerpen en Djakarta is een
boekje verschenen, dat mij onmiddellijk,
door de eerste de beste zin al, vertederd
heeft. Zelfs het feit dat daar een voor
woord van Piet Bakker aan vooraf gaat,
vermag aan die waardering nauwelijks
afbreuk te doen. Natuurlijk, er blijft een
flauwe nasmaak van hangen, maar daar
komt men wel overheen. Het boekje heet
„Kookboek voor mannen". En de eerste
zin luidt „De beste koks zijn mannen".
Nu zal men zeggen: dat haalt je de koe
koek. Sommige mensen hebben dat na
melijk. Die zeggen bij de minste of ge
ringste aanleiding: dat haalt je de koe
koek. Het eigenaardige is, dat niemand
weet wat dat nu helemaal precies bete
kent. Maar dat doet er niet toe. De geci
teerde uitspraak is immers niet voor te
genspraak vatbaar. Niet alleen om taal
kundige redenen. Want dan had daar
moeten staan: „De beste kokinnen zijn
vrouwen". De beste koks zijn uiteraard
altijd mannen, vooral als zij lange mes
sen dragen. Nauwkeuriger ware het
daarom van de schrijfster Mary B.-Bei
ten geweest als zij had vastgesteld: „Man
nen koken het best!"
De reden komt voort uit het feit, dat man
nen meer fantasie en durf ten toon sprei
den, althans in de keuken, waarin zij hele
pieten zijn. Voor hen geen mespuntjes van
dit en snufjes van dat, maar meteen ferme
scheuten en bolle eetlepels van alles wat.
Er behoort geen melk maar wijn aan te
pas te komen en voorts een assortiment
exotische kruiden. Bijna alle mannen
(Mèndes-France is de uitzondering die de
regel bevestigt) gaan van het trotse begin
sel uit: melck mag dan goed voor elck zijn,
maar ik ben iedereen niet. Toegegeven, de
maaltijd kost op die manier meer dan met
zuinigheid is te verenigen, maar wie daar
op let is een kniesoor in zaken van de
zuiverste liefde.
Het boekje is speciaal bestemd voor stu
denten, vrijgezellen, kampeerders en zei
lers, vacantiegangers en voor mannen,
wier echtgenoten in kraambedden liggen.
Uiteraard begint de verhandeling met
practische wenken, zoals: „Men zorgt er
voor dat de keuken is opgeruimd en de
potten en pannen schoon zijn voor het ge
bruik". Dat is onvolledig. Voor alles dient
men ervoor te zorgen dat men zelf opge
ruimd is. Dat staat netjes en verhoogt de
eetlust. Men moet al bij de aanvang van
elke bereiding een hoge muts van zijn
prestaties op hebben. Dat heeft iedere
echte kok immers ook.
De meeste spijzen, zo leert de lectuur, moet
men opzetten met een weinig water. Of
men dit uit de tanden moet laten lopen,
staat er niet bij voor kampeerders lijkt
dit het aangewezen middel. Voor het bra
den van vlees, aldus leest men verder,
wordt meestal vet gebruikt. Varkensfri
candeau lijkt (als we de schrijfster mogen
geloven) niet het aangewezen gerecht
voor grote gezinnen, want daarvan be
draagt de braadtijd per pond op een zacht
vuur ongeveer een uur. Ga daar maar eens
aanstaan. Dit recept is blijkbaar bedoeld
voor lieden die in de keuken willen kam
peren.
Op uiterst subtiele wijze heeft Marv B.-
Beiten het verschil tussen de dagelijkse
kost en het fijnere diner aan de argeloze
lezer gesuggereerd: voor gewone stamp
pot gebruikt zij twee p's en voor boeren
kool maar één. Wie dit te flauw vindt,
kan natuurlijk uit eigen beweging nog een
p toevoegen. Men moet hierbij wel beden
ken, dat drie teveel is. En dit brengt mij
op het merkwaardigste recept van deze
handleiding, dat voor drie-in-de-pan. Er
staat namelijk: „Hiervoor laat men het be
slag niet in de pan uitlopen" zonder dat
daarin wordt vermeld waar dan wel. Men
kan natuurlijk, zo is men geneigd te rede
neren, het beslag op de mat laten uitlo
pen of in de gootsteen. Maar hoe krijgt
men dan ooit drie in de pan? Enfin, het
leven stelt ons wel voor grotere raadsels.
EEN KORTE bloemlezing uit de inhoud
mag niet ontbreken: ziekenkostjes, baby
voeding, belegsel voor sandwiches, taar
ten en puddingen, alles voor de feestda
gen, soepen en roereieren, vleesgerechten
en groenten, jus en vis, slaschotels en har
tige hapjes, gemakkelijke toetjes, rijst
schotels en gestoofde vruchten. Men ziet
het: niet alleen maagvulling, maar ook
allerlei lif-lafjes en lef-lofjes. Vooral aan
de voorschriften van lekkere toetjes kan
men vaststellen met een kookboek voor
mannen te doen te hebben, want de ingre
diënten die vrouwen daarvoor gebruiken
lippenrood en ogenzwart worden er
niet in opgesomd.
Werkelijk, men kan slechts één bezwaar
tegen dit boekje hebben, dat werd samen
gesteld naar gegevens van de Voedings
raad en de Commissie van Gezinsvo^r-
lichting, te weten het ontbreken van een
recept voor het bereiden van lariekoekj es,
altoos een geliefde tractatie. Misschien
kan met deze wens bij een herdruk, die
wel niet lang op zich zal laten wachten,
rekening worden gehouden. Iedere man,
die het leest, zal het kookpunt bereiken.
KO BRUGBIER O
IK VERMOED dat er niet
veel Haarlemmers voor het
radio-kruisverhoor „Sponta
ne reacties" zouden slagen,
indien hun enige namen
gevraagd werden van ope
ra's die in hun stad spelen.
Het aantal is echter niet
gering en er is zelfs één
zeer curieus geval. Daar
evenwel geen van deze ope
ra's tot het lopende réper
toire behoort, zou men het
„zakken" voor zo'n „exa
men" niet zwaar kunnen
aanrekenen. Maar intussen
lijkt het mij toch interessant
iets van deze opera's af te
weten. Zo moet er een ori
gineel Nederlands zangspel
bestaan van een zekere F.
Müller, welk werk in Haar
lem speelt en waarvan de
held Adriaan Brouwer is.
En enige jaren geleden be
zocht ik te Tongeren, in
Belgisch Limburg, de com
ponist Arthur Meulemans,
die toen net de laatste hand
had gelegd aan een „Adri
aan Brouwer" in drie acten.
Wij hebben er toen een hele
nacht aan besteed om de
zeer belangrijke parti
tuur door te nemen en ik
herinner mij daarvan een
pittoreske scène, spelende
op onze Grote Markt, met
oude St. Bavo op de ach-
Srgrond. Dan is er uit 1807
een éénacter van de Weense
componist Josef Weigl, met
de Haarlemse schilder Adri
aan van Ostade als hoofd
persoon. Gedeeltelijk in
Haarlems décor moet ook
„De Roos van Dekema"
van Willem Landré gespeeld
hebben, welke opera het tot
drie opvoeringen, waarvan
twee te Haarlem, bracht.
Von Flotow de componist
van „Martha" liet in 1876
te Turijn een opera, waar
van het libretto ontleend
was aan de bekende roman
„La Tulipe noire" van Du
mas, onder de titel „II fiore
d'Arlem" opvoeren. Veel
sporen schijnt zij niet nage
laten te hebben
Verder heeft schrik
niet lezer! niemand min
der dan Rossini de muziek
mogen leveren bij de opera
„Haarlems Verlossing" in
vier bedrijven, waaraan Ja
cob van Lennep als libret
tist debet was. Het is ons
niet bekend of Rossini er
ooit weet van gehad heeft,
dat Van Lennep de stoutig
heid had uitgehaald om op
fragmenten uit verschillen
de van zijn partituren een
Hollandse opera te dichten,
die de zege op de Vlamin
gen bij het Manpad moest
verheerlijken. Zo iets kon
in die tijd allemaal straffe
loos gebeuren en het zou
nog lang duren eer de wet
de rechten van een auteur
in bescherming zou nemen.
Van Lennep ging dus in
rechte vrij uit en zijn opera
werd te Amsterdam met
een ik citeer zijn eigen
toelichting ,,te voren on
gekende luister" opgevoerd.
Wat, naar zijn zeggen, de
locale waarheid en het ef
fect betreft: het décor, dat
de Haarlemse Grote Markt
voorstelde, moest schitte
rend zijn geweest. Maar
„Haarlems Verlossing" viel
als een baksteen. Het was
een kostbare proefneming,
die de librettist de ervaring
bijbracht, dat een muzikale
potpourri, zelfs van mooie
en effectrijke fragmenten,
niet te rijmen is met de
idéé opera. Zo'n „spectacle
coupé" kon niets anders
worden dan een „Vaudevil
le" in het groot. En daar
leende het ernstig bedoelde
onderwerp zich niet voor.
Tenslotte is er ook nog
de opera „L'Assedio di Ar-
lem" („Het beleg van Haar
lem") in vier bedrijven van
niemand minder dan Giu
seppe Verdi. Maar dat is
een geschiedenis op zich,
waarover de rest van dit
artikel handelt.
MEN WEET DAT
VERDI een vurig pa
triot was en dat hij
in de strijd tegen
Oostenrijk en voor de
éénwording van Ita
lië aan de zijde van
de revolutionnairen
stond. Cavour heeft
hem zelfs weten over
te halen zitting te
nemen in het parle
ment van de nieuw
gevestigde staat. De
ze politieke loopbaan
ging Verdi echter
gauw vervelen. Van
meer belang was trou
wens wat hij met zijn
opera's bij het Itali
aanse publiek aan
geestdrift voor de na
tionale zaak wist te
wekken. En dit was
niet gering. Het „Vi
va Verdi" dat zijn
successen markeerde,
betekende voor de me
nigte te.vens „Viva
Vittorio Emanuele, Re
D' Italia" of „Leve
Victor Emanuel, ko
ning van Italië"
welk anagram'overal
op de muren geschre
ven werd.
Reeds in het revo
lutiejaar 1848 besloot i
Verdi zich als opera
componist voor de va-
derlandse zaak in te zetten. Hij verbleef
te Parijs toen daar het volksgeweld los
brak, dat een einde maakte aan de rege
ring van de zogenaamde Burgerkoning
Louis Philippe. En het verheugde hem dat
de geest der revolutie ook in zijn vaderland
een beweging ontketende, met als eerste
doel onder het juk van Oostenrijk uit te
komen en daarna het bereiken van een Ita
liaanse eenheidsstaat. Hij spoedde zich naar
Milaan, doch reisde, toen hij weldra ervoer
dat de Oostenrijkers zich handhaafden, te
rug naar Parys, niet om de strijd te ont
vluchten maar om, van over de grenzen,
de zaak van de opstand op zijn wijze te
dienen. Onder meer componeerde hij te Pa
rijs een nationaal volkslied, dat hij aan de
leiders van de opstand toezond. Hij was te
vens betrokken bij een actie om Frankrijk
tot hulpverlening aan de opstandige Italia
nen te bewegen.
En ten slotte componeerde hij een opera,
waarvan hij hoopte dat hij hiermee zijn
landgenoten in de strijd tegen de vreemde
overheersing een hart onder de riem zou
steken. Het werk heette „La Battaglia dl
Legnano" op een libretto van Salvatore Ca-
marano, waarin een episode behandeld
werd van de strijd der Italianen tegen de
Duitse keizer Barbarossa en wel bepaalde-
lijk diens nederlaag in de veldslag van Leg-
Onano in 1176. De Duitsers verslagen door
Een zeer bekende caricatuur, Verdi voorstellende als
„de Italiaanse Wagner".
de Italianen: dat bood ruim gelegenheid om
geestdriftig „Viva Italia" te zingen het
was voldoende om het licht ontvlambare
theaterpubliek van zijn land op kookpunt
te brengen. Zulks was de opzet en het
kwam ook aldus uit, toen het werk in 1849
te Rome uitgevoerd werd. Doch zodra de
Oostenrijkers, met steun van de mogend
heden, de macht heroverd hadden, kwam
de censuur er een stokje tussen steken. „La
Battaglia de Legnano" werd verboden.
Verdi liet het er echter niet bij zitten;
hij zocht en vond een middel om de censuur
schaakmat te zetten. Een onbekende maak
te van de „Slag bij Legnano" een „Beleg
van Haarlem" en het was een vrij simpele
transpositie van het oorspronkelijke gege
ven. De hertog van Alva kwam in de plaats
van Keizer Barbarossa, de vertegenwoordi-
ders der verbonden Noord-Italiaanse ste
den werden door hooggeplaatsten en aan
voerders uit Haarlem en uit Nederlandse
provinciën vervangen. Italië werd „Olanda"
en Lombardije „Fiamminga". En toen de
opera aldus vermomd voor het publiek
kwam en men het koor juichend „Viva
Olanda" hoorde zingen, wist toch iedereen
dat daarmee „Viva Italia" bedoeld werd.
Wat kon het de Italianen ten slotte sche
len hoe dat nu eigeniyk zat met dat Beleg
van Haarlem: de echte operaliefhebbers ky-
ken trouwens zo nauw niet wat de waar-
Giuseppe Verdi, geportretteerd door
Giovanni Boldoni.
achtigheid en de historische betekenis van
een libretto betreft. Fantasie, een ruime
dosis romantiek, een pakkend dramatisch
moment, een effectrijke slagzin en een sim
pel melodisch zinnetje, dat het gehoor
streelt en in het geheugen blijft hangen
dat alles is hem meer waard. En zo heeft
,L' Assedio di Arlem" (ondanks de omwer
king waaraan het zyn ontstaan dankte)
zijn taak vervuld, tot de Oostenrijkers uit
het land verdreven waren en „La Battag-
lio di Legnano" weer ongerept gegeven
kon worden. Ik meen zeker te weten, dat
de éne noch de andere lezing van deze ope
ra van Verdi ooit in ons land is vertoond.
Uiteraard heeft dat geen belang voor wat
„L Assedio di Arlem" betreft, welke be
werking trouwens zo goed als spoorloos
verdwenen is. Maar wat het oorspronkelij
ke stuk aangaat, wordt door kenners mee
gedeeld, dat het stevig in elkaar zit en in
muzikaal en dramatisch opzicht gedeelten
bevat die de rijpe Verdi waardig zijn.
ER IS WEL EENS minachtend over de
transformatie van „II Battaglio di Legna
no" geschreven, alsof deze een verraad be
tekende in historische zin. Maar och, zo
erg is het nu ook weer niet, want ten slot
te was die veldslag bij Legnano ook maar
een wassen neus, een gclegenheidstitel die
de niet-liistorische liefdesgeschiedenis, wel
ke de kern van het drama uitmaakt, losjes
vastknoopt aan een bekend historisch feit.
De historische gebeurtenis is echter heus
de hoofdzaak niet in het stuk. Zij wekt al
leen maar de suggestie het wel te wezen.
Misschien zyn er wel eens nuchter denken
de Italianen geweest, die zich afvroegen:
wat hebben Barbarossa en zijn nederlaag
bij Legnano bij dit romantische verhaal
eigenlijk te maken? Evengoed als een nor
male Hollander had kunnen vragen: wat
hebben Alva en het Haarlems beleg van
1572 met deze liefdesgeschiedenis van
doen? Of het nu, teneinde de knoop van
een dramatisch conflict te leggen, om een
samenzwering gaat in de kerk van Legna
no of in de Haarlemse Sint Bavo, het
maakt niets uit. Het ene verzinsel is net
evenveel of even weinig waard als het an
dere. Waarmee ik maar bedoel, dat, naar
verhouding van het gegeven, niets anders
aan de situatie veranderde, dan dat het
„Viva Italia" nu „Viva Olanda" werd.
Ondertussen heeft Haarlem, zy het dan
enkel als plaatsvervangster, naam in de
geschiedenis en zijn décor mogen lenen
aan een werk van een der grootste opera
componisten en is onze goede stad ook
meermalen als plaats van handeling aan
geduid in opera's van verschillende her
komst. Zij wint het dienaangaande in aan
tal van Zaandam, maar dit stadje in Wa
terland kan er zich ten minste op beroe
men, dat van de zangspelen die op zijn ge
bied spelen er één is ik bedoel „Czaar
en Timmerman" van Lortzing dat reeds
meer dan een eeuw répertoire houdt.
JOS. DE KLERK
PARIJS, December. Hoe langer
men in Parijs woont, hoe beter men begint
te beseffen, naar Socratisch voorbeeld by-
na", dat men de stad niet kent. Het komt
niet voornamelijk door beter geoefende ver
moedens over de geheimen, die zij nog vóór
zich houdt, tenminste dat is hier niet ter
sprake; maar naarmate men vertrouwder
wordt in de eigen wijk, is men bij het op
duiken uit een verwijderd métro-station
meer verrast, als over een nieuw gebied
met een eigen lucht. Het feit is dat ook het
zesde, fraaier maar ongebruikelijk arron
dissement du Luxembourg te noemen, zo
veel verschillende levenskansen biedt, dat
men er zich aan een buurtbestaan kan wen
nen zonder zich gekooid te gaan voelen.
Korte en terloopse grensoverschrijdingen
komen telkens voor, die men bij het over
steken van de Boulevards du Montparnasse
en Saint-Michel al begaat.
De grondslag van de autarkie van het
zesde is natuurlijk de Jardin du Luxem
bourg. Het is daar op het ogenblik niet op
zijn mooist: tussen de kale bomen en do
bloemperken, die deels met graszoden
dichtgelegd zijn, deels met in gedachten
verzonken gele viooltjes beplant, ligt de
grote vijver leeg. Dat is nu al weken zo;
binnen de rand ziet men de bodem van gro
te vierkante keien als een oud plaveisel,
met het magere buisje dat naar de dode
fontein in het midden loopt, en buiten de
rand de dikke laag slib, die er indertijd
door werklieden met kruiwagens uit ia
verwijderd. Men is geneigd te vermoeden
dat de dienst, die voor het verdere trans
port van het slib zorg moet dragen, niet van
zins geweest is zich de wet te laten stellen
door de dienst die het schepwerk verricht
heeft; zoiets zou in de tijd van Maria de
Medici niet zijn voorgekomen, en het ia
toch al bijna overal modderig buiten de as
faltpaden nu het iedere dag regent.
Op zijn mooist of niet, bij de Jardin du
Luxembourg begint het rechtgeaarde ar-
rondissements-bewustzijn, ook na het
fluitgeblaas dat 's winters al om vijf uur
's middags aankondigt dat de hoge orde
lievende ijzeren hekken gesloten moeten
worden. Daaromheen wordt de rest gegroe
peerd: de Rue de Rennes, die een van do
onaantrekkelijkste winkelstraten van Pa
rijs is, kaarsrecht met een onverbeterlijk
uitzicht op het vreugdeloze centrum van
het Gare Montparnasse: en die schuin ge
kruist wordt door de Boulevard Raspail,
een van de doorbraaks-triomfen van Hauss-
mann, met zware bomen op een asfaltpe*k
tussen de twee weghelften, die onder alle
weersomstandigheden de gedachte aan re
gen oproept. De Rue Monsieur le Prince,
die tweezijdig met restaurants bezaaid is,
maar waar zich ook het voor Parijs onge
wone schouwspel voordoet van een gezin,
dat men 's avonds achter vitragegordijnen
om de tafel in een kamer gelijkvloers ziet
zitten, en de Rue Madame, waar misschien
nog nooit iets gebeurd is; de Noordelijke
helft van de Rue Grégoire-de-Tours, waar
iedere dag een vrolijke voedselmarkt uit de
winkels de straat op schuift, en de Zuide
lijke helft van dezelfde straat, die stil en
grijs de buurt in wijst tussen de Boulevard
Saint-Germain en de grote tuin: daar zijn
een paar oude smalle straten waar men
door de scheve deuren van de koetspoorten
op de binnenplaatsen van de grote huizen
kijkt, die nu door uitgeveryen en andere
kantoren gebruikt worden. De Quai des
Grands Augustins, waar de boekenstalle
tjes langs de kademuren staan tegenover
de scheve huizen die over de Seine uitzien;
en de Rue de Nevers, een ellendig slop, die
van de kade de wijk St. Germain-des-Prés
in leidt, en die door een enkel zijstraatje
verbonden is met het hart van de wyk,
waar de kunsthandels huis aan huis ge
vestigd zijn. Er is het kleine pleintje dat
niet eens plein heet, maar Rue de Fursten-
berg: overdag niet veel bijzonders maar
's avonds, vooral als de bomen groen zijn,
een overblijfsel van een vroegere stad; en
het grote plein voor de kerk van St.-Sulpi-
ce, waar de duiven rondwandelen of gaan
zitten op de vier bisschoppen aan de fon
tein; maar het best van alles is de acht-
honderdjarige kerktoren van St. Germain-
des-Prés, die terzijde van de vyfsprong
staat, recht omhoog tot aan de ronde klok-
kepoortjes en het puntdak: in het ochtend
licht, of wanneer de maan er scheef achter
staat zoals dezer dagen, verklaart die alle
nadrukkelijkheid voor nietig.
Voor „Erbij" getekend door Roland