Het geheim van het Kerstmannetje
IN ARNHEM
Heemsteedse C.O.V. breekt
niet een oude traditie
„Leven alleen is niet genoeg"
Een roman op hoog niveau
Litteraire
Kanttekeningen
„Stralende stad" van
Le Corbusier
Kort verhaal
door Jan van Rhijn
Bach's Kerstoratorium in een
ongebruikelijke samenstelling
DUECENTO
Populaire herdruk van
h is to risch e rep o rtage
Naast de Bijbel" - een bloemlezing
uit de werken van Kaj Mimk
In recordtijd
Dirigent Howard Mitchell
voor Residentie-Orkest
Manuscript van Petrarca
voor 200 cigaretten
a
u
HET ZAL WEL MEER DAN TOEVAL zijn geweest dat ik tijdens mijn lectuur van
Jos Panhuysens nieuwe roman „Leven alleen is niet genoeg"*) teruggreep naar één
van zijn gedichten, dat me jaren geleden in het inmiddels aan lezersgebrek be
zweken maandblad „Ad Interim" opviel door zijn sterke soberheid, zijn melancholi
sche zuiverheid van timbre, zijn eerbiedige huivering voor het levensmysterie. Veel
herinnerde ik me van Panhuysens overige werk niet, tenminste niet wat de „inhoud"
,De boodschapper". Een voortschrijdende aangaat. Maar wat me van zijn omstreeks 1930 verschenen roman „Het afscheid" en
„De dichter" door Ossip Zadkine, een
hulde aan Paul Eluard, uit wiens verzen
talrijke citaten overal op het beeld zijn
aangebracht. Dit werk is op de thans
te Arnhem gehouden expositie voor het
eerst buiten het atelier te zien.
man, die een aantal architectonische vor
men draagt en aanbiedt. De bouwkunst en
de muziek, ruimte en zang keren beurte
lings in het oeuvre van Zadkine weer.
Kreet en nagalm, nog niet tot harmonie
gestold.
LATEN WIJ Zadkine nog eenmaal zelf
aan het woord, nu over Rodiin:
van enkele novellen bleek nagebleven te zijn, was de herfstige sfeer, de gedempt-
zingende toon die aan Van Schendel herinnerde: een vragend-beschouwelijke, wee-
moedig-dromende toon een dubbeltoon zou ik het willen noemen.
In dat gedicht dan „Bij de tram" ge- zijn er drie Thomassen. Dan spreekt het
titeld herkende ik tot mijn blijdschap nogal vanzelf, voegt Holmes eraan toe,
Panhuysen zoals ik hem herontmoette in dat er kans te over is op verwarring en
deze nieuwe, peinzend-vragende roman: misverstand.
Rodin's waarnemingen brachten hem herkende ik hem als de mens die zich be- Voor de hoofdpersoon van Panhuysens
het bewijs van een feit: het menselijk li- zjnt op het ondoorgrondelijke van het le- roman is dat misverstand tot een bittere
chaam heeft behalve de functionele perfec- venslot, op Het onvermijdelijke misver- ervaring geworden. Kees Roderijs, een za-
tie van een machine tegelijker tijd een stand, op het onvermogen om de „droom", kenman, niet jong meer en niet meer hele-
eigen levenhet leven van een veranderend het hoogste levensverlangen, de hoogste maal gezond, heeft anderhalf jaar lang
ding, voor de opmerkzame beschouwer levenszin, waar te maken wat zoveel het beeld, dat hem van zijn gestorven
eindeloos zijn eigen woud van bijzonder- zeggen wil als het verraad aan die droom, vrouw Floor is nagebleven, hooggehouden.
heden ontsluierend, zijn mysterieus leven aan onszelf, aan allen, die met ons zijn. Zó was zij, zó was zijn verhouding tot
ran bezield voorwerp, zijn speciaal klimaat, Daar in dat gedicht, staat het kind, de jon- haar, zó hadden zij elkaar lief en zó was
waarvan het voornaamste kenmerk zijn gen, in een gouden morgenvroegte, arge- haar verhouding tot de kinderen, tot Mies
psychologische eenheid is. De kunstenaar loos nog: een belofte, een mogelijkheid al- en Jaan en Dolf. Wat wonderlijk was ze,
is geroepen de psychologische wolk, die om thans, „een kans die hem de nanacht wel wat onbegrijpelijk met haar voorname
het voorwerp samengetrokken is, zicht- geeft" om te zijn wat hij droomt; want distantie, haar spottende welwillendheid.
baar te maken en tot zijn betekenis, zijn
geheim door te dringen".
Ik neem dit citaat hier over omdat deze
uitspraak van Zadkine over Rodin, die hij
elders terecht „de grote voorloper van alle
veelsoortige middelen van expressie in de
sculptuur" noemt, mij eigenlijk verwon-
„LEVEN DER VORMEN: hun ge
drag, hun verandering en verschei
denheid van plans, ook het effect
van profielen, daar waar de ene vorm
een andere ontmoet en deze ontmoe
ting een uitdaging wordt of een hof
felijk subtiel verbod om verder te
gaan, of een gebod plaats te maken
voor een andere vorm, voor een
glimlachende op pathetische ronding,
of zelfs voor een strenge lijn, scherp
als een dolk".
MET DEZE merkwaardige omschrijving
der beeldhouwkunst geeft Ossip Zadkine
een treffend beeld van zijn eigen kuqst.
Het intelligent vormenspel, dat Zadkine
vertoont, geeft in sterke mate voldoening
aan het tot ontleding geneigde, hedendaag
se intellect. Geheel anders dan Henry
Moore die ook de vormen „opent"
geeft Zadkine aan de open ruimten een
eigen functie. Hij maakt gebruik van het
optisch bedrog, waardoor een uitgehold
vlak het effect kan geven een bollend op
pervlak te zijn en geeft hierdoor de illusie
dat het licht van verscheidene kanten het
beeld bestrijkt. Hij schuift verschillend ge
profileerde vlakken dooreen als ajour-
bewerkte reliëfs, die gezamenlijk één to
taalbeeld suggereren.
Zijn voordracht is boeiend en vitaal.
Zadkine rangschikt de onderdelen van
ieder werkstuk zodanig, dat zij de aan
dacht van de beschouwer leiden van het
ene naar het andere punt. Veelal in op
waartse richting. Hij dicteert een door hem
vastgestelde volgorde. De neiging om het
beeld rond te draaien om het van alle kan
ten te bezien, is bij het werk van Zadkine
niet zo sterk. Door het openen der vormen
immers worden de verschillende profielen
in het vlak gemarkeerd. Door deze eigen
schappen laat Zadkine aan de beschouwei
weinig speelruimte over tot eigen inter
pretatie van het kunstwerk.
BIJ HET BEZOEK aan de tentoonstel
ling in het Gemeentemuseum te Arnhem,
waar ruim zeventig werken, waaronder
een aantal van recente datum, te zien zijn,
krijgt men het gevoel door de kunstenaar
rondgeleid te worden. Met een zekere na
druk schijnt hij ons te wijzen op de vele
accenten en variaties. Typerend voor deze
gesteldheid is de titel, die hij aan de grote.
2.60 meter hoge, staande figuur (1953) geeft:
Jeugdwerk van Rubens
in Berlijn ontdekt
Een West-Rerlijnse deskundige heeft
een schilderij van Rubens ontdekt, dat
mogelijk het eerste olieverfschilderij van
de grote meester is. Het schilderij draagt
als ondertekening „P. P. Rubens 1598" en
stelt „Het huwelijk van de Maagd Maria
met Joseph" voor. Het is eigendom van
een West-Berlijner, die het van zijn ouders
heeft geërfd. Zijn familie heeft echter
nooit aan de echtheid ervan geloofd.
Berlijnse deskundigen achten het moge
lijk, dat dit schilderij door Rubens is ge
toond, toen hij in 1600 in Antwerpen zijn
meesterproef aflegde.
haar „voorkeur voor vreemde harten'
haar onafhankelijke geest, wonderlijk
zéker voor een man als Kees Roderijs, die
zijn bestaan zo hecht op de redelijkheid
heeft gebouwd. Maar was ze zo? Zijn de
kinderen, is Floors nicht Greet die de huis
houding doet, is Erna Stoelinga met wie
Jpt-h hppft Upt ic nampliib- tnict rfp«. door een zakenvriend herinnerd aan
n^hAiAai^ „uSr-ufna léven alleen» bestaan alleen, is niet ge- de laatste wens van zijn vrouw, over-
van iaSp tït in vnml ,1, "1 noeë- »wie weet of hl'i niet anders leeft weegt te hertrouwen— zijn ze allen zoals
van datgene wat niet in vormen te vangen en met een muur zijn droom beschut.hij ze ziét?
aoor de vormen opgeroepen En dan komt de tram waarop bij wacht Hoofdstuksgewijs weeft Panhuyse§
nihppr m n en „voert hem mee": het is voorbij draad voor draad van de één naar dl
tïpi c riao™ -1 uit „wat is hij mij? Wat ben ik hem?" ander, van de ander naar de één, van de
net is aaarom aat ik dij net oegin var. Die vraag van eenzaamheid, vraag van levenden naar de dode en via Kees Rode-
beschouwing Zadkine s term „Lever. de mens jn het onverbrekelijk isolement rijs van de dode naar de levenden krui-
)er vormen omzette in de uitdrukking van zjjn ejgen raadselachtige persoonlijk- sende lijnen, levenspatronen, wisselend
..spel der vormen Want feitelijk staat dt beid, is het thema ook van de roman „Le- steeds met de visie van een beschouwer:
vormentaal van deze beeldhouwer dichter ven a)ieen js njet genoeg" grondthema een mysterieus-triest samenspel van be-
bij de barok, die een stormwind door de van ons vragen naar het waarom en doelingen en mogelijkheden, voornemens
klederen liet waaien en de figuren in een waartoe. Vragen steeds weer gesteld, steeds en mislukkingen, schijnoplossingen en
pathetische vaart van de aarde los sloeg, eender en toch altijd weer anders, reli- verwachtingen, zekerheden en ontgooche-
dan bij de moderne tijd, die de bezieling gieus, filosofisch en dichterlijk; maar drin- lingen, illusies en bittere waarheden. En
meer als een onderhuidse vibratie gewaar gender nooit, verlorener en angstiger nooit, waar die levenslijnen elkaar raken staat
wordt. dan door de mens van „moderne tijden", een tergend vraagteken: want wat en
ZADKINE IS zonder twijfel een virtuoos Wat weet tenslotte de een van de ander, waar is de waarheid van de een en de
beeldhouwer. Zijn expressiemiddelen zijn wat weet ieder van zichzelf? Men zal zich ander in dit netwerk van het eeuwig-on-
in zoverre modern dat hij radicaal breekt de wijsgerige ironie herinneren, waarmee vatbare „misschien" der Babylonisch-
met het „doorstromen van de melodie, Oliver Wendell Holmes in zijn onvolprezen menselijke verhoudingen?
maar deze onophoudelijk onderbreekt om „De autocraat aan de ontbijttafel" het Aldus moduleert Panhuysen dit „the-
hem elders weer op te vangen. De plasti- probleem presenteerde van het zestal dat ma", dat hij in het mij bijgebleven gedicht
sche vormen doordringen elkaar en wor- met elkaar in gesprek is, hoewel er niet samenvatte in het simpel-menselijke, tra
den andermaal abrupt gekortwiekt. meer dan één John en één Thomas con- gisch-menselijke „wat is hij mij, wat ben
De vraag is echter of Zadkine met deze verseren: daar is de eigenlijke John (al- ik hem?" Voortreffelijk moduleert hij het
meesterlijk gehanteerde nieuwe taal ook leen bekend aan zijn Schepper), daar is tot een elegische wijs, die haar diepte van
een nieuwe gedachte verkondigt. John zoals hij zou willen zijn èn John zo- klank, haar zielstoon als ik het zo noe-
OTTO B. DE KAT. als Thomas hem ziet. En op gelijke wijze men. mag vindt in een proza van een
zo voornaam-beheerste gevoelswarmte en
Op 23 December geeft de
Heemsteedse C.O.V. een
uitvoering van het Weih-
nachtsoratorium van Bach,
waaraan wij een korte
voorbespreking willen wij
den wegens het feit, dat het
werk in ongebruikelijke sa
menstelling ten gehore
wordt gebracht. Het zit
eigenlijk zo met dit Kerst
oratorium, dat het zowat
nooit op één avond in zijn
geheel wordt vertolkt. Met
die bedoeling is het trou
wens ook niet geschreven.
Het werk bestaat uit zes
cantates, die Bach bestem
de voor de zes feestdagen
van de Kerstkring tussen
25 December (Kerstdag) en
6 Januari (Driekoningen
feest). Alle zes achter el
kaar is te veel om te ver
werken en zo is het dan ook
bij concertuitvoeringen ge
bruik geworden om een se
lectie te maken, die wel de
eerste vier cantates geheel
of gedeeltelijk aan de beurt
laat komen, maar de laatste
twee weglaat of slechts met
één of meer fragmenten er
bij betrekt.
Het is en blijft met het
werk als totaal een moei
lijke kwestie, die slechts op
te lossen zou zijn in litur
gisch dienstverband en dan
verdeeld over zes dagen.
Maar deze mogelijkheid kan
men wel afschrijven. Wij
kunnen het Kerstoratorium
zien als een ideaal werk
voor concertuitvoeringen in
de Kersttijd, doch om daar-
aan te voldoen moet het
noodzakelijkerwijze inge
kort worden, waarbij men
afstand moet doen van na
genoeg een derde van het
geheel.
De eerste twee cantates
zal men daarbij niet willen
missen, ook al niet omdat
zij een zekere bekendheid
verworven hebben: men
denke slechts aan de heer
lijke Sinfonia waarmee II
ingeleid wordt aan het in
nige wiegelied „Schlafe,
mein Liebster", aan het
bezielde koraal „Brich an,
o schönes Morgenlicht",
aan het machtige hoogte
punt dat met het jubilante
koorstuk „Ehre sei Gott"
bereikt wordt. Door ver
volgens de cantates III en
IV over te slaan en de
laatste twee integraal in
het complex op te nemen,
stelt de Heemsteedse Chris
telijke Oratorium-Vereni
ging zich op het standpunt,
dat iedere cantate een on
deelbaar geheel is met een
logische ontwikkeling wat
de muzikale vorm en de
idéé betreft. Wellicht heeft
ook de overweging gegol
den, dat de minder bekende
cantates V en VI naar vo
ren gehaald en in het volle
licht gezet verdienen te
worden.
Jos. Panhuysen: .Leven alleen ls niet ge
r.oeg(A. A. M. Stols, 's-Gravenhage).
eenvoud, dat het beste van ons mens-zijn
er yloeiende van gaat worden: onze deer
nis, ons diep betreuren van alle misver
stand, alle miskenning, alle onachtzaam
heid, alle verzaking, alle verraad aan wat
ons het hoogste is, van ons menselijk
en onvermijdelijk tekort.
Dat dit beschouwelijke, in een taal van
het zuiverste gehalte geschreven boek,
waarin aan de hoofdpersoon ten leste de
zekerheid ontvalt dat hij werd liefgehad,
dit alles zo vloeiende, zo mee-bewegend
en mee-bewogen doet worden, dat men
eens te meer gaat beseffen hoe machteloos
de mens in zijn eenzaamheid staat tegen-
Bacn schreef de vijfde over het onontraadselbare 'levensmysterie
cantate voor de liturgie van en hoe oneindig veel humane goedheid,
- t?0/1? ,"a, Nieuwjaar: hoeveel mensenliefde ervoor nodig is, om
Z.1J de komst van njet te zeer tekort te schieten, met
de Wijzen uit het Oosten elkaar is dat, naast (of juister dóór) de
naar Jeruzalem en hun na- litteraire waarde van deze indrukwekken-
vraag bij Herodes naar de de r0man, de zedelijke, de menselijke be-
nieuw-geboren Koning. Het tekenis ervan. C. J. E. DINAUX
frisse inleidingskoor „Ehre
sei dir, Gott" behoort nog
tot de bekende stukken,
daar het vaak aan een uit
voering van de delen wordt
toegevoegd. Opmerkelijk in
deze cantate is de wissel
werking tussen de hande
lende figuren (de Wijzen,
Herodes en anderen) en de
stem der gemeenschap,
waaronder ook die der zoe
kenden is te rekenen.
De „Zesde" is eigenlijk
een ontwikkeling van de
vorige. Hier wordt met de
valse Herodes afgerekend.
De cantate heeft een prach
tig inleidingskoor, boeiende
aria's en ario's en besluit
met een treffende koraal
variatie op de melodie van
„O Haupt voll Blut und
Wunden", die ook voor het
eerste koraal van het werk
aangewend is. Het is duide
lijk dat Bach hiermee heeft
bedoeld het „Lijden" als
teken der „Verlossing" te
kenmerken.
JOS DE KLERK Speciaal voor „Erbij" op de toto
Het kostelijke cultuurhistorische werk
„Duecento" zoals Hélène Nolthe-
nius, doctor in de muziekwetenschap
pen, haar verslag van een zwerftocht
door Italië's late middeleeuwen noemde
was reeds enkele jaren uitverkocht,
tot grote teleurstelling van de vele be
langstellenden naar deze uitermate le
vendige studie. De uitgeverij Het Spec
trum te Utrecht en Antwerpen heeft
5 thans in de behoefte voorzien op een
niet genoeg te waarderen manier, na
melijk door een herdruk in de nog steeds
een bijzonder hoog niveau handhavende
reeks Prisma-boeken.
Hoe men dit financieel klaarspeelt,
mag een raadsel heten: het boek is ver
krijgbaar tegen een prijs van geen be
tekenis, niet slechts met de integrale
tekst, maar ook met alle oorspronkelijke
illustraties. Misschien zou het evenwel
overweging verdienen dergelijke uitga
ven van bijzondere waarde, waar men
dus steeds weer naar zal grijpen, tevens
EEN PREDIKANT moet wel bijzonder
begaafd zijn, willen zijn preken hem over
leven. Het is maar weinigen gegeven dat
hun nalatenschap iets te zeggen heeft. De
Deense predikant Kaj Munk bereikte die
hoogte. Hij hanteerde met volkomen ge
mak alle vormen, die de litteratuur biedt.
Hij was een kunstenaar van het woord. Hij
heeft onze rusteloze tijd begrepen en zich
haar taal eigen gemaakt zonder een steek
van zijn Christen-zijn te laten vallen. Ook
onder de Duitse bezetting is hij niet terug
geschrokken voor de consequenties van zijn
geloofsovertuiging. Hij heeft de moed ge
had zich buiten de veilige muren van de
kerk en de platgetreden paden van de
kerktaal te begeven en het getuigenis, dat
zijn hart en ziel vervulde, uit te dragen in
de traditie van de grote hervormers. Zijn
taal kan rechtzinnigen een heilzame schok
bezorgen, maar zijn diepe overtuiging
dwingt iedereen eerbied af. Hij heeft de
gave de oude boodschap zo verrassend ac
tueel te laten klinken, dat hij velen die
doof-gepreekt of blind-geboren waren, de
kern van het Evangelie heeft doen ver
staan.
Uit zijn werken heeft Johan Winkler
een dagboek samengelezen, waarvan de
titel in overeenstemming met Kaj Munks
streven „Naast de Bijbel" luidt. De uitgeef
ster, Daamen N.V. te Den Haag, heeft het
zo verzorgd, dat het dagelijks gebruik een
uitnodiging is, zowel wat degelijkheid als
schoonheid aangaat. Elke bladzijde begint
met een sierletter in de vorm van een ge-
styleerde doornenkroon gecalligrafeerd
door Henk Krijger, die ook het ontwerp
voor de band heeft gemaakt. Bij de 366
dagen krijgt men de gebruikelijke toegift
voor de wisselende feestdagen. Wij kiezen
als voorbeeld een van de kleinste stukjes
uit deze bloemlezing, onder het opschrift
„Ware vrijheid" naar aanleiding van Ga
laten 5:1
„Ja, wij mensen kunnen er zo hevig naar
verlangen, dat we bevrijd worden van alles
wat moeilijk en bezwaarlijk en onbehage
lijk is. En dat is ook goed zo. Het is iets
ziekelijks in allerlei kwelling behagen te
scheppen. En toch kan het in het leven
ook iveer zo wonderlijk toegaan, dat de
gevangenen, die geboeid in de triomftocht
mee moeten lopen, de eigenlijke overwin
naars zijn en dat de triomfantelijke helden,
die met hun trotse gebiedende gezichten
hoog te paard voor in de stoet rijden, de
eigenlijke slaven zijn. A. B.
„Om waarlijk vrij te zijn, heeft Christus
ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u
niet weder een slavenjuk opleggen".
De „Stralende stad" van Rézé op vier
kilometer van Nantes in Frankrijk zal
weldra afgebouwd zijn. Dit bouwwerk,
ontworpen door de bekende architect Le
Corbusier, bevat zeventien verdiepingen
en wordt ruim vijftig meter hoog. Er zul
len driehonderd woningen komen, plaats
ruimte biedend aan vijftienhonderd men
sen. Op het terras is een kleuterschool in
gericht met drie klassen, een zwembassin
en een grote speelzaal.
Deze „cité" is in een recordtijd ge
bouwd. In Juli 1953 begon men met de
funderingen, de eerste steen werd gelegd
op 31 October daaropvolgend en in April
aanstaande zal het geheel worden opge
leverd. Dat wil zeggen, zes weken eerder
dan vborzien was.
Howard Mitchell, de vaste dirigent van
het National Symphony Orchestra te
Washington, zal twee concerten van het
Residentie-Orkest leiden, namelijk op 14
en 15 Januari. Dit zal de eerste keer zijn
dat Howard Mitchell in Nederland op
treedt.
Proeve van illustratie: de oudste af
beelding van St. Franciscus (1228?
Sacro Speco, Subiaco).
in een wat duurzamer vorm te publice
ren, bijvoorbeeld in een geplasticeerd
bandje, uiteraard tegen een betrekkelijk
geringe verhoging van kosten.
Hélène Nolthenius beschrijft dich
terlijk, schilderachtig, muzikaal men
weet eigenlijk niet welke term men kie
zen moet voor dit altijd boeiende en mee
slepende proza in ruim tweehonderd-
vijftig compres bedrukte bladzijden de
geschiedenis van een „eeuw van groot
heid, heiligheid en verwording, waarin
alles zich heftig en niets zich geleidelijk
ontwikkelde". Pausen en burgers, heili
gen en zondaars, boetelingen en geleer
den, zdngers der aardse en hemelse min
ne passeren deze revue in een moderne
vaart, maar met een levensechtheid als
of zij door een ooggetuige zijn waarge- i
nomen.
Gelukkig is de belangstelling groot.
In een Haarlemse boekhandel vernamen
wij, dat in deze zaak alleen al honderd
vijftig exemplaren in enkele weken wa
ren verkocht. K.
xxocccooccccooccccocooccccoc .xó
De Amerikaanse ambassadeur in Italië,
mevrouw Claire Booth Luce, heeft deze
week een kostbaar Latijns manuscript van
Petrarca's heldendicht „Africa" (dat in
de tweede wereldoorlog verdwenen was)
aan de directeur van de stedelijke biblio
theek van Triëst ter hand gesteld.
Het geschrift, dat uit het midden van
de vijftiende eeuw stamt, was in 1940 ten
behoeve van een te Napels gehouden ten
toonstelling, gewijd aan de historische be
trekkingen tussen Italië en Afrika, uitge
leend. Het onvoltooide epos behandelt de
verrichtingen van Scipio Africanus de
Oudere in de tweede Punische oorlog tus
sen Rome en Carthago.
Toen de bibliotheek van Triëst het ma
nuscript tijdens de tweede wereldoorlog
poogde terug te krijgen, bleek het te zijn
verdwenen. In 1946 kwam echter een
Amerikaanse militair bij de bibliotheek
van New York vragen, wat het „vreemde
geschrift" eigenlijk inhield. Hij verklaar
de het in 1945 te Napels voor tweehonderd
sigaretten te hebben gekocht.
KUNSTENAARSCENTRUM BERGEN
Gedurende de eerstvolgende vier week
einden zal de kunstschilder Jaap de Car-
cpentier zijn werk exposeren in de kunst-
3 zaal van „De Rustende Jager" te Bergen
ENIGE DAGEN na Kerstmis kwam
Sam Ireland in Cade, een mijnwer
kersstadje in het Coloradogebergte.
Een felle storm joeg de ronddwarre
lende sneeuwvlokken langs de hoofd
weg. De toppen van de bergen, die zich
hoog boven de stad verhieven, leken
met hun blauw-witte kleur op diamanten, die glinsterden.
Hij stapte bij het warenhuis uit de bus. Aan de overkant van
de straat staken schuine sparren, beladen met bevroren sneeuw,
hoog de lucht in. De zon scheen die dag verblindend en het was
ongelooflijk koud. De heldere lucht leek uit prikkelende naal
den te bestaan.
In de winkel wachtte een groepje klanten, opeengepakt rond
de roodgloeiende kachel, op de postzak, die met dezelfde bus
was meegekomen. Ireland drong zich door het groepje heen en
hield zijn ijskoude handen bij de kachel.
Een oude man, die een breedgerande hoed boven op een om
zijn oren geknoopte wollen das had gedrukt, zei: „Het is hier
beter dan buiten, hè?"
„Iets wel," zei Ireland. Iedereen lachte.
De winkelhouder was een jonge, broodmagere man. Hij droeg
een bontmuts en een met bont gevoerde jekker. Ireland liep
even later naar de toonbank en liet hem een krantenknipsel
zien, dat hij uit New York had meegebracht. Het was afkomstig
uit Cade, van de dag na Kerstmis. Het bureau had geen tijd
verloren laten gaan en Ireland er direct op uitgestuurd om een
onderzoek in te stellen. De tekst luidde:
„Voor het eerst sinds ruim dertig jaar is het Kerstmannetje niet
in onze stad verschenen. Hij was onze plaatselijke beroemd
heid en stond alleen bekend als Nick, de kluizenaar. Er werd
aangenomen, dat hij een geheime goudmijn in de bergen had.
Nick kwam gewoonlijk slechts daags voor Kerstmis in de stad
en deelde dan stukken goud als Kerstgaven uit. Toen hij dit
jaar niet verscheen, ging een groepje mannen op onderzoek
uit. Nick werd dood in zijn afgelegen hut aangetroffen.
Het geheim van zijn persoonlijkheid en van het goud, dat hij
een generatie lang had weggegeven, is met hem gestorven.
Door een oud vodje papier, dat tussen zijn weinige bezittingen
werd gevonden, vermoedt men, dat zijn werkelijke naam Oliver
was. Dit vermoeden wordt verder door niets bevestigd. Ook
werd er geen enkel bewijsstuk van zijn veronderstelde rijk
dom aangetroffen. Blijkens het medisch onderzoek is hij van
honger gestorven."
„Bent u een bloedverwant?" vroeg de jonge winkelhouder.
Ireland schudde het hoofd. „Ik ben rechercheur," zei hij. Hij
noemde zijn naam.
;,Jim Walsh," zei de jonge man. „Een rechercheur? Helemaal
uit New York?"
„Ons bureau in Denver kreeg dit bericht in handen," ant
woordde Ireland. „Ze hadden ook een van zijn brokken goud in
hun bezit en lieten dat onderzoeken. Ik heb mijn reis in Denver
onderbroken om een rapport mee te nemen."
„Ik heb er hier een," zei Jim Walsh. Hij liet hem een stukje
goud zien, ongeveer ter grootte van de vulling van een kies.
Het hing aan zijn horlogeketting. „Waarschijnlijk bewerkte hij
het goud op een primitieve manier, want er werd in de hut
geen enkele aanwijzing gevonden hoe hij het deed."
„Kocht hij zijn benodigdheden bij u?"
Jim Walsh glimlachte. „Hij heeft hier nooit iets gekocht. Elk
jaar met Kerstmis kreeg hij wat hij nodig had, maar er werd
hem niets berekend. Niemand liet hem ooit ergens voor betalen.
Och, ik ben opgegeroeid in de mening, dat hij werkelijk het
Kerstmannetje was. Dat geloven trouwens alle kinderen hier
nu nog. Maar als u denkt, dat zijn goud niet helemaal zuiver
was, vergist u zich. Verscheidene mensen hebben het ingewis
seld en zij kregen er heel wat voor. Hij moet elk jaar wel voor
een waarde van een duizend dollar hebben weggegeven. Hij
gaf altijd wat aan onze jongensclub en aan mensen, die het
niet breed hadden."
„Als hij alles wat hij nodig had kreeg zonder te betalen, hoe
kon het dan gebeuren, dat hij van honger is omgekomen?"
Jim Walsh haalde zijn schouders op. „Dat weet niemand.
Meestal kwam hij hier een paar weken voor Kerstmis en schar
relde wat rond om zijn jaarlijkse voorraad bij elkaar te krijgen.
Daags voor Kerstmis deelde hij zijn goud uit en ging dan met
zijn kleine slee terug. Dit jaar is hij in zijn hut gebleven. Hij
heeft nog geprobeerd wat hazen en vogels te vangen. De dokter
zei, dat hij zeker niet zo ziek is geweest, dat hij niet meer naar
ons toe had kunnen komen."
„En waarom denkt u, dat hij niet kwam opdagen?"
„Ik voor mij denk, dat zijn goud op was. Hij had niets meer
weg te geven en schaamde zich om
naar het dal te komen en giften in ont
vangst te nemen, zonder er iets voor
terug te kunnen geven. Wij zouden hem
allen graag hebben gegeven wat hij
nodig had."
Zij zwegen een ogenblik. De man was te
bescheiden om een directe vraag te stellen en Ireland ging weer
voort: „Onze mening is, dat zijn goud ongemunt moet zijn ge
weest, enigszins onzuiver in gesmolten toestand."
„Ongemunt?"
„In 1924 verdween in New Jersey een bankbediende, genaamd
Oliver, met dertigduizend dollar in ongemunt goud," zei Ireland.
„Hij had in de tijd van een week zijn vrouw en beide kinde
ren verloren in een ernstige roodvonkepidemie. Door zijn ver
driet was hij volkomen uit het lood geslagen. Hij moet het -goud
in een opwelling hebben gestolen. Er werden veel sporen nage
gaan, maar hij is nooit gevonden. Het is het oudste onopgehel
derde geval in de archieven van ons bureau."
Walsh keek hem stomverbaasd aan, maar zei niets.
„Ongemunt goud is moeilijk in omloop te brengen," zei Ireland.
„Hierdoor kwamen wij op de gedachte, dat deze Nick in wer
kelijkheid de Oliver was, die wij al zo lang hadden gezocht."
Jim Walsh draaide het goudbrokje om en om en keek hoe het
schitterde in het licht. Hij zei: „Toch wil het er bij mij nog niet
in." „Waarom niet?"
„Hierom alleen al niet, omdat de jongens van de stad hun zak
geld bij elkaar leggen om een steenhouwer een standbeeld te
laten maken onder de spar op het plein. Dat is onze gemeen
schappelijke Kerstboom."
Hij zweeg ontroerd. Ireland was vermoeid en nog steeds koud.
De reis was lang en kostbaar geweest, maar de jonge man
staarde naar het stukje goud, alsof hij naar het gebroken lem
met van een nieuw knipmes keek.
De rechercheur zag die blik en zuchtte. Jij hebt iets gekregen
om in te geloven, dacht hij. Elk mens moest eigenlijk zo '?ts
hebben.
Hij keek Walsh aan. „Een politieman kan er geen zachte ge
voelens op na houden," zei hij streng. Hij aarzelde even, ver
scheurde toen het krantenknipsel en legde de stukken op de
toonbank,^
zal gaan.'"'
Hij keerde zich om, knoopte zijn jas dicht en vertrok.