Het geheim van het Kerstmannetje IN ARNHEM Heemsteedse C.O.V. breekt niet een oude traditie „Leven alleen is niet genoeg" Een roman op hoog niveau Litteraire Kanttekeningen „Stralende stad" van Le Corbusier Kort verhaal door Jan van Rhijn Bach's Kerstoratorium in een ongebruikelijke samenstelling DUECENTO Populaire herdruk van h is to risch e rep o rtage Naast de Bijbel" - een bloemlezing uit de werken van Kaj Mimk In recordtijd Dirigent Howard Mitchell voor Residentie-Orkest Manuscript van Petrarca voor 200 cigaretten a u HET ZAL WEL MEER DAN TOEVAL zijn geweest dat ik tijdens mijn lectuur van Jos Panhuysens nieuwe roman „Leven alleen is niet genoeg"*) teruggreep naar één van zijn gedichten, dat me jaren geleden in het inmiddels aan lezersgebrek be zweken maandblad „Ad Interim" opviel door zijn sterke soberheid, zijn melancholi sche zuiverheid van timbre, zijn eerbiedige huivering voor het levensmysterie. Veel herinnerde ik me van Panhuysens overige werk niet, tenminste niet wat de „inhoud" ,De boodschapper". Een voortschrijdende aangaat. Maar wat me van zijn omstreeks 1930 verschenen roman „Het afscheid" en „De dichter" door Ossip Zadkine, een hulde aan Paul Eluard, uit wiens verzen talrijke citaten overal op het beeld zijn aangebracht. Dit werk is op de thans te Arnhem gehouden expositie voor het eerst buiten het atelier te zien. man, die een aantal architectonische vor men draagt en aanbiedt. De bouwkunst en de muziek, ruimte en zang keren beurte lings in het oeuvre van Zadkine weer. Kreet en nagalm, nog niet tot harmonie gestold. LATEN WIJ Zadkine nog eenmaal zelf aan het woord, nu over Rodiin: van enkele novellen bleek nagebleven te zijn, was de herfstige sfeer, de gedempt- zingende toon die aan Van Schendel herinnerde: een vragend-beschouwelijke, wee- moedig-dromende toon een dubbeltoon zou ik het willen noemen. In dat gedicht dan „Bij de tram" ge- zijn er drie Thomassen. Dan spreekt het titeld herkende ik tot mijn blijdschap nogal vanzelf, voegt Holmes eraan toe, Panhuysen zoals ik hem herontmoette in dat er kans te over is op verwarring en deze nieuwe, peinzend-vragende roman: misverstand. Rodin's waarnemingen brachten hem herkende ik hem als de mens die zich be- Voor de hoofdpersoon van Panhuysens het bewijs van een feit: het menselijk li- zjnt op het ondoorgrondelijke van het le- roman is dat misverstand tot een bittere chaam heeft behalve de functionele perfec- venslot, op Het onvermijdelijke misver- ervaring geworden. Kees Roderijs, een za- tie van een machine tegelijker tijd een stand, op het onvermogen om de „droom", kenman, niet jong meer en niet meer hele- eigen levenhet leven van een veranderend het hoogste levensverlangen, de hoogste maal gezond, heeft anderhalf jaar lang ding, voor de opmerkzame beschouwer levenszin, waar te maken wat zoveel het beeld, dat hem van zijn gestorven eindeloos zijn eigen woud van bijzonder- zeggen wil als het verraad aan die droom, vrouw Floor is nagebleven, hooggehouden. heden ontsluierend, zijn mysterieus leven aan onszelf, aan allen, die met ons zijn. Zó was zij, zó was zijn verhouding tot ran bezield voorwerp, zijn speciaal klimaat, Daar in dat gedicht, staat het kind, de jon- haar, zó hadden zij elkaar lief en zó was waarvan het voornaamste kenmerk zijn gen, in een gouden morgenvroegte, arge- haar verhouding tot de kinderen, tot Mies psychologische eenheid is. De kunstenaar loos nog: een belofte, een mogelijkheid al- en Jaan en Dolf. Wat wonderlijk was ze, is geroepen de psychologische wolk, die om thans, „een kans die hem de nanacht wel wat onbegrijpelijk met haar voorname het voorwerp samengetrokken is, zicht- geeft" om te zijn wat hij droomt; want distantie, haar spottende welwillendheid. baar te maken en tot zijn betekenis, zijn geheim door te dringen". Ik neem dit citaat hier over omdat deze uitspraak van Zadkine over Rodin, die hij elders terecht „de grote voorloper van alle veelsoortige middelen van expressie in de sculptuur" noemt, mij eigenlijk verwon- „LEVEN DER VORMEN: hun ge drag, hun verandering en verschei denheid van plans, ook het effect van profielen, daar waar de ene vorm een andere ontmoet en deze ontmoe ting een uitdaging wordt of een hof felijk subtiel verbod om verder te gaan, of een gebod plaats te maken voor een andere vorm, voor een glimlachende op pathetische ronding, of zelfs voor een strenge lijn, scherp als een dolk". MET DEZE merkwaardige omschrijving der beeldhouwkunst geeft Ossip Zadkine een treffend beeld van zijn eigen kuqst. Het intelligent vormenspel, dat Zadkine vertoont, geeft in sterke mate voldoening aan het tot ontleding geneigde, hedendaag se intellect. Geheel anders dan Henry Moore die ook de vormen „opent" geeft Zadkine aan de open ruimten een eigen functie. Hij maakt gebruik van het optisch bedrog, waardoor een uitgehold vlak het effect kan geven een bollend op pervlak te zijn en geeft hierdoor de illusie dat het licht van verscheidene kanten het beeld bestrijkt. Hij schuift verschillend ge profileerde vlakken dooreen als ajour- bewerkte reliëfs, die gezamenlijk één to taalbeeld suggereren. Zijn voordracht is boeiend en vitaal. Zadkine rangschikt de onderdelen van ieder werkstuk zodanig, dat zij de aan dacht van de beschouwer leiden van het ene naar het andere punt. Veelal in op waartse richting. Hij dicteert een door hem vastgestelde volgorde. De neiging om het beeld rond te draaien om het van alle kan ten te bezien, is bij het werk van Zadkine niet zo sterk. Door het openen der vormen immers worden de verschillende profielen in het vlak gemarkeerd. Door deze eigen schappen laat Zadkine aan de beschouwei weinig speelruimte over tot eigen inter pretatie van het kunstwerk. BIJ HET BEZOEK aan de tentoonstel ling in het Gemeentemuseum te Arnhem, waar ruim zeventig werken, waaronder een aantal van recente datum, te zien zijn, krijgt men het gevoel door de kunstenaar rondgeleid te worden. Met een zekere na druk schijnt hij ons te wijzen op de vele accenten en variaties. Typerend voor deze gesteldheid is de titel, die hij aan de grote. 2.60 meter hoge, staande figuur (1953) geeft: Jeugdwerk van Rubens in Berlijn ontdekt Een West-Rerlijnse deskundige heeft een schilderij van Rubens ontdekt, dat mogelijk het eerste olieverfschilderij van de grote meester is. Het schilderij draagt als ondertekening „P. P. Rubens 1598" en stelt „Het huwelijk van de Maagd Maria met Joseph" voor. Het is eigendom van een West-Berlijner, die het van zijn ouders heeft geërfd. Zijn familie heeft echter nooit aan de echtheid ervan geloofd. Berlijnse deskundigen achten het moge lijk, dat dit schilderij door Rubens is ge toond, toen hij in 1600 in Antwerpen zijn meesterproef aflegde. haar „voorkeur voor vreemde harten' haar onafhankelijke geest, wonderlijk zéker voor een man als Kees Roderijs, die zijn bestaan zo hecht op de redelijkheid heeft gebouwd. Maar was ze zo? Zijn de kinderen, is Floors nicht Greet die de huis houding doet, is Erna Stoelinga met wie Jpt-h hppft Upt ic nampliib- tnict rfp«. door een zakenvriend herinnerd aan n^hAiAai^ „uSr-ufna léven alleen» bestaan alleen, is niet ge- de laatste wens van zijn vrouw, over- van iaSp tït in vnml ,1, "1 noeë- »wie weet of hl'i niet anders leeft weegt te hertrouwen— zijn ze allen zoals van datgene wat niet in vormen te vangen en met een muur zijn droom beschut.hij ze ziét? aoor de vormen opgeroepen En dan komt de tram waarop bij wacht Hoofdstuksgewijs weeft Panhuyse§ nihppr m n en „voert hem mee": het is voorbij draad voor draad van de één naar dl tïpi c riao™ -1 uit „wat is hij mij? Wat ben ik hem?" ander, van de ander naar de één, van de net is aaarom aat ik dij net oegin var. Die vraag van eenzaamheid, vraag van levenden naar de dode en via Kees Rode- beschouwing Zadkine s term „Lever. de mens jn het onverbrekelijk isolement rijs van de dode naar de levenden krui- )er vormen omzette in de uitdrukking van zjjn ejgen raadselachtige persoonlijk- sende lijnen, levenspatronen, wisselend ..spel der vormen Want feitelijk staat dt beid, is het thema ook van de roman „Le- steeds met de visie van een beschouwer: vormentaal van deze beeldhouwer dichter ven a)ieen js njet genoeg" grondthema een mysterieus-triest samenspel van be- bij de barok, die een stormwind door de van ons vragen naar het waarom en doelingen en mogelijkheden, voornemens klederen liet waaien en de figuren in een waartoe. Vragen steeds weer gesteld, steeds en mislukkingen, schijnoplossingen en pathetische vaart van de aarde los sloeg, eender en toch altijd weer anders, reli- verwachtingen, zekerheden en ontgooche- dan bij de moderne tijd, die de bezieling gieus, filosofisch en dichterlijk; maar drin- lingen, illusies en bittere waarheden. En meer als een onderhuidse vibratie gewaar gender nooit, verlorener en angstiger nooit, waar die levenslijnen elkaar raken staat wordt. dan door de mens van „moderne tijden", een tergend vraagteken: want wat en ZADKINE IS zonder twijfel een virtuoos Wat weet tenslotte de een van de ander, waar is de waarheid van de een en de beeldhouwer. Zijn expressiemiddelen zijn wat weet ieder van zichzelf? Men zal zich ander in dit netwerk van het eeuwig-on- in zoverre modern dat hij radicaal breekt de wijsgerige ironie herinneren, waarmee vatbare „misschien" der Babylonisch- met het „doorstromen van de melodie, Oliver Wendell Holmes in zijn onvolprezen menselijke verhoudingen? maar deze onophoudelijk onderbreekt om „De autocraat aan de ontbijttafel" het Aldus moduleert Panhuysen dit „the- hem elders weer op te vangen. De plasti- probleem presenteerde van het zestal dat ma", dat hij in het mij bijgebleven gedicht sche vormen doordringen elkaar en wor- met elkaar in gesprek is, hoewel er niet samenvatte in het simpel-menselijke, tra den andermaal abrupt gekortwiekt. meer dan één John en één Thomas con- gisch-menselijke „wat is hij mij, wat ben De vraag is echter of Zadkine met deze verseren: daar is de eigenlijke John (al- ik hem?" Voortreffelijk moduleert hij het meesterlijk gehanteerde nieuwe taal ook leen bekend aan zijn Schepper), daar is tot een elegische wijs, die haar diepte van een nieuwe gedachte verkondigt. John zoals hij zou willen zijn èn John zo- klank, haar zielstoon als ik het zo noe- OTTO B. DE KAT. als Thomas hem ziet. En op gelijke wijze men. mag vindt in een proza van een zo voornaam-beheerste gevoelswarmte en Op 23 December geeft de Heemsteedse C.O.V. een uitvoering van het Weih- nachtsoratorium van Bach, waaraan wij een korte voorbespreking willen wij den wegens het feit, dat het werk in ongebruikelijke sa menstelling ten gehore wordt gebracht. Het zit eigenlijk zo met dit Kerst oratorium, dat het zowat nooit op één avond in zijn geheel wordt vertolkt. Met die bedoeling is het trou wens ook niet geschreven. Het werk bestaat uit zes cantates, die Bach bestem de voor de zes feestdagen van de Kerstkring tussen 25 December (Kerstdag) en 6 Januari (Driekoningen feest). Alle zes achter el kaar is te veel om te ver werken en zo is het dan ook bij concertuitvoeringen ge bruik geworden om een se lectie te maken, die wel de eerste vier cantates geheel of gedeeltelijk aan de beurt laat komen, maar de laatste twee weglaat of slechts met één of meer fragmenten er bij betrekt. Het is en blijft met het werk als totaal een moei lijke kwestie, die slechts op te lossen zou zijn in litur gisch dienstverband en dan verdeeld over zes dagen. Maar deze mogelijkheid kan men wel afschrijven. Wij kunnen het Kerstoratorium zien als een ideaal werk voor concertuitvoeringen in de Kersttijd, doch om daar- aan te voldoen moet het noodzakelijkerwijze inge kort worden, waarbij men afstand moet doen van na genoeg een derde van het geheel. De eerste twee cantates zal men daarbij niet willen missen, ook al niet omdat zij een zekere bekendheid verworven hebben: men denke slechts aan de heer lijke Sinfonia waarmee II ingeleid wordt aan het in nige wiegelied „Schlafe, mein Liebster", aan het bezielde koraal „Brich an, o schönes Morgenlicht", aan het machtige hoogte punt dat met het jubilante koorstuk „Ehre sei Gott" bereikt wordt. Door ver volgens de cantates III en IV over te slaan en de laatste twee integraal in het complex op te nemen, stelt de Heemsteedse Chris telijke Oratorium-Vereni ging zich op het standpunt, dat iedere cantate een on deelbaar geheel is met een logische ontwikkeling wat de muzikale vorm en de idéé betreft. Wellicht heeft ook de overweging gegol den, dat de minder bekende cantates V en VI naar vo ren gehaald en in het volle licht gezet verdienen te worden. Jos. Panhuysen: .Leven alleen ls niet ge r.oeg(A. A. M. Stols, 's-Gravenhage). eenvoud, dat het beste van ons mens-zijn er yloeiende van gaat worden: onze deer nis, ons diep betreuren van alle misver stand, alle miskenning, alle onachtzaam heid, alle verzaking, alle verraad aan wat ons het hoogste is, van ons menselijk en onvermijdelijk tekort. Dat dit beschouwelijke, in een taal van het zuiverste gehalte geschreven boek, waarin aan de hoofdpersoon ten leste de zekerheid ontvalt dat hij werd liefgehad, dit alles zo vloeiende, zo mee-bewegend en mee-bewogen doet worden, dat men eens te meer gaat beseffen hoe machteloos de mens in zijn eenzaamheid staat tegen- Bacn schreef de vijfde over het onontraadselbare 'levensmysterie cantate voor de liturgie van en hoe oneindig veel humane goedheid, - t?0/1? ,"a, Nieuwjaar: hoeveel mensenliefde ervoor nodig is, om Z.1J de komst van njet te zeer tekort te schieten, met de Wijzen uit het Oosten elkaar is dat, naast (of juister dóór) de naar Jeruzalem en hun na- litteraire waarde van deze indrukwekken- vraag bij Herodes naar de de r0man, de zedelijke, de menselijke be- nieuw-geboren Koning. Het tekenis ervan. C. J. E. DINAUX frisse inleidingskoor „Ehre sei dir, Gott" behoort nog tot de bekende stukken, daar het vaak aan een uit voering van de delen wordt toegevoegd. Opmerkelijk in deze cantate is de wissel werking tussen de hande lende figuren (de Wijzen, Herodes en anderen) en de stem der gemeenschap, waaronder ook die der zoe kenden is te rekenen. De „Zesde" is eigenlijk een ontwikkeling van de vorige. Hier wordt met de valse Herodes afgerekend. De cantate heeft een prach tig inleidingskoor, boeiende aria's en ario's en besluit met een treffende koraal variatie op de melodie van „O Haupt voll Blut und Wunden", die ook voor het eerste koraal van het werk aangewend is. Het is duide lijk dat Bach hiermee heeft bedoeld het „Lijden" als teken der „Verlossing" te kenmerken. JOS DE KLERK Speciaal voor „Erbij" op de toto Het kostelijke cultuurhistorische werk „Duecento" zoals Hélène Nolthe- nius, doctor in de muziekwetenschap pen, haar verslag van een zwerftocht door Italië's late middeleeuwen noemde was reeds enkele jaren uitverkocht, tot grote teleurstelling van de vele be langstellenden naar deze uitermate le vendige studie. De uitgeverij Het Spec trum te Utrecht en Antwerpen heeft 5 thans in de behoefte voorzien op een niet genoeg te waarderen manier, na melijk door een herdruk in de nog steeds een bijzonder hoog niveau handhavende reeks Prisma-boeken. Hoe men dit financieel klaarspeelt, mag een raadsel heten: het boek is ver krijgbaar tegen een prijs van geen be tekenis, niet slechts met de integrale tekst, maar ook met alle oorspronkelijke illustraties. Misschien zou het evenwel overweging verdienen dergelijke uitga ven van bijzondere waarde, waar men dus steeds weer naar zal grijpen, tevens EEN PREDIKANT moet wel bijzonder begaafd zijn, willen zijn preken hem over leven. Het is maar weinigen gegeven dat hun nalatenschap iets te zeggen heeft. De Deense predikant Kaj Munk bereikte die hoogte. Hij hanteerde met volkomen ge mak alle vormen, die de litteratuur biedt. Hij was een kunstenaar van het woord. Hij heeft onze rusteloze tijd begrepen en zich haar taal eigen gemaakt zonder een steek van zijn Christen-zijn te laten vallen. Ook onder de Duitse bezetting is hij niet terug geschrokken voor de consequenties van zijn geloofsovertuiging. Hij heeft de moed ge had zich buiten de veilige muren van de kerk en de platgetreden paden van de kerktaal te begeven en het getuigenis, dat zijn hart en ziel vervulde, uit te dragen in de traditie van de grote hervormers. Zijn taal kan rechtzinnigen een heilzame schok bezorgen, maar zijn diepe overtuiging dwingt iedereen eerbied af. Hij heeft de gave de oude boodschap zo verrassend ac tueel te laten klinken, dat hij velen die doof-gepreekt of blind-geboren waren, de kern van het Evangelie heeft doen ver staan. Uit zijn werken heeft Johan Winkler een dagboek samengelezen, waarvan de titel in overeenstemming met Kaj Munks streven „Naast de Bijbel" luidt. De uitgeef ster, Daamen N.V. te Den Haag, heeft het zo verzorgd, dat het dagelijks gebruik een uitnodiging is, zowel wat degelijkheid als schoonheid aangaat. Elke bladzijde begint met een sierletter in de vorm van een ge- styleerde doornenkroon gecalligrafeerd door Henk Krijger, die ook het ontwerp voor de band heeft gemaakt. Bij de 366 dagen krijgt men de gebruikelijke toegift voor de wisselende feestdagen. Wij kiezen als voorbeeld een van de kleinste stukjes uit deze bloemlezing, onder het opschrift „Ware vrijheid" naar aanleiding van Ga laten 5:1 „Ja, wij mensen kunnen er zo hevig naar verlangen, dat we bevrijd worden van alles wat moeilijk en bezwaarlijk en onbehage lijk is. En dat is ook goed zo. Het is iets ziekelijks in allerlei kwelling behagen te scheppen. En toch kan het in het leven ook iveer zo wonderlijk toegaan, dat de gevangenen, die geboeid in de triomftocht mee moeten lopen, de eigenlijke overwin naars zijn en dat de triomfantelijke helden, die met hun trotse gebiedende gezichten hoog te paard voor in de stoet rijden, de eigenlijke slaven zijn. A. B. „Om waarlijk vrij te zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen". De „Stralende stad" van Rézé op vier kilometer van Nantes in Frankrijk zal weldra afgebouwd zijn. Dit bouwwerk, ontworpen door de bekende architect Le Corbusier, bevat zeventien verdiepingen en wordt ruim vijftig meter hoog. Er zul len driehonderd woningen komen, plaats ruimte biedend aan vijftienhonderd men sen. Op het terras is een kleuterschool in gericht met drie klassen, een zwembassin en een grote speelzaal. Deze „cité" is in een recordtijd ge bouwd. In Juli 1953 begon men met de funderingen, de eerste steen werd gelegd op 31 October daaropvolgend en in April aanstaande zal het geheel worden opge leverd. Dat wil zeggen, zes weken eerder dan vborzien was. Howard Mitchell, de vaste dirigent van het National Symphony Orchestra te Washington, zal twee concerten van het Residentie-Orkest leiden, namelijk op 14 en 15 Januari. Dit zal de eerste keer zijn dat Howard Mitchell in Nederland op treedt. Proeve van illustratie: de oudste af beelding van St. Franciscus (1228? Sacro Speco, Subiaco). in een wat duurzamer vorm te publice ren, bijvoorbeeld in een geplasticeerd bandje, uiteraard tegen een betrekkelijk geringe verhoging van kosten. Hélène Nolthenius beschrijft dich terlijk, schilderachtig, muzikaal men weet eigenlijk niet welke term men kie zen moet voor dit altijd boeiende en mee slepende proza in ruim tweehonderd- vijftig compres bedrukte bladzijden de geschiedenis van een „eeuw van groot heid, heiligheid en verwording, waarin alles zich heftig en niets zich geleidelijk ontwikkelde". Pausen en burgers, heili gen en zondaars, boetelingen en geleer den, zdngers der aardse en hemelse min ne passeren deze revue in een moderne vaart, maar met een levensechtheid als of zij door een ooggetuige zijn waarge- i nomen. Gelukkig is de belangstelling groot. In een Haarlemse boekhandel vernamen wij, dat in deze zaak alleen al honderd vijftig exemplaren in enkele weken wa ren verkocht. K. xxocccooccccooccccocooccccoc .xó De Amerikaanse ambassadeur in Italië, mevrouw Claire Booth Luce, heeft deze week een kostbaar Latijns manuscript van Petrarca's heldendicht „Africa" (dat in de tweede wereldoorlog verdwenen was) aan de directeur van de stedelijke biblio theek van Triëst ter hand gesteld. Het geschrift, dat uit het midden van de vijftiende eeuw stamt, was in 1940 ten behoeve van een te Napels gehouden ten toonstelling, gewijd aan de historische be trekkingen tussen Italië en Afrika, uitge leend. Het onvoltooide epos behandelt de verrichtingen van Scipio Africanus de Oudere in de tweede Punische oorlog tus sen Rome en Carthago. Toen de bibliotheek van Triëst het ma nuscript tijdens de tweede wereldoorlog poogde terug te krijgen, bleek het te zijn verdwenen. In 1946 kwam echter een Amerikaanse militair bij de bibliotheek van New York vragen, wat het „vreemde geschrift" eigenlijk inhield. Hij verklaar de het in 1945 te Napels voor tweehonderd sigaretten te hebben gekocht. KUNSTENAARSCENTRUM BERGEN Gedurende de eerstvolgende vier week einden zal de kunstschilder Jaap de Car- cpentier zijn werk exposeren in de kunst- 3 zaal van „De Rustende Jager" te Bergen ENIGE DAGEN na Kerstmis kwam Sam Ireland in Cade, een mijnwer kersstadje in het Coloradogebergte. Een felle storm joeg de ronddwarre lende sneeuwvlokken langs de hoofd weg. De toppen van de bergen, die zich hoog boven de stad verhieven, leken met hun blauw-witte kleur op diamanten, die glinsterden. Hij stapte bij het warenhuis uit de bus. Aan de overkant van de straat staken schuine sparren, beladen met bevroren sneeuw, hoog de lucht in. De zon scheen die dag verblindend en het was ongelooflijk koud. De heldere lucht leek uit prikkelende naal den te bestaan. In de winkel wachtte een groepje klanten, opeengepakt rond de roodgloeiende kachel, op de postzak, die met dezelfde bus was meegekomen. Ireland drong zich door het groepje heen en hield zijn ijskoude handen bij de kachel. Een oude man, die een breedgerande hoed boven op een om zijn oren geknoopte wollen das had gedrukt, zei: „Het is hier beter dan buiten, hè?" „Iets wel," zei Ireland. Iedereen lachte. De winkelhouder was een jonge, broodmagere man. Hij droeg een bontmuts en een met bont gevoerde jekker. Ireland liep even later naar de toonbank en liet hem een krantenknipsel zien, dat hij uit New York had meegebracht. Het was afkomstig uit Cade, van de dag na Kerstmis. Het bureau had geen tijd verloren laten gaan en Ireland er direct op uitgestuurd om een onderzoek in te stellen. De tekst luidde: „Voor het eerst sinds ruim dertig jaar is het Kerstmannetje niet in onze stad verschenen. Hij was onze plaatselijke beroemd heid en stond alleen bekend als Nick, de kluizenaar. Er werd aangenomen, dat hij een geheime goudmijn in de bergen had. Nick kwam gewoonlijk slechts daags voor Kerstmis in de stad en deelde dan stukken goud als Kerstgaven uit. Toen hij dit jaar niet verscheen, ging een groepje mannen op onderzoek uit. Nick werd dood in zijn afgelegen hut aangetroffen. Het geheim van zijn persoonlijkheid en van het goud, dat hij een generatie lang had weggegeven, is met hem gestorven. Door een oud vodje papier, dat tussen zijn weinige bezittingen werd gevonden, vermoedt men, dat zijn werkelijke naam Oliver was. Dit vermoeden wordt verder door niets bevestigd. Ook werd er geen enkel bewijsstuk van zijn veronderstelde rijk dom aangetroffen. Blijkens het medisch onderzoek is hij van honger gestorven." „Bent u een bloedverwant?" vroeg de jonge winkelhouder. Ireland schudde het hoofd. „Ik ben rechercheur," zei hij. Hij noemde zijn naam. ;,Jim Walsh," zei de jonge man. „Een rechercheur? Helemaal uit New York?" „Ons bureau in Denver kreeg dit bericht in handen," ant woordde Ireland. „Ze hadden ook een van zijn brokken goud in hun bezit en lieten dat onderzoeken. Ik heb mijn reis in Denver onderbroken om een rapport mee te nemen." „Ik heb er hier een," zei Jim Walsh. Hij liet hem een stukje goud zien, ongeveer ter grootte van de vulling van een kies. Het hing aan zijn horlogeketting. „Waarschijnlijk bewerkte hij het goud op een primitieve manier, want er werd in de hut geen enkele aanwijzing gevonden hoe hij het deed." „Kocht hij zijn benodigdheden bij u?" Jim Walsh glimlachte. „Hij heeft hier nooit iets gekocht. Elk jaar met Kerstmis kreeg hij wat hij nodig had, maar er werd hem niets berekend. Niemand liet hem ooit ergens voor betalen. Och, ik ben opgegeroeid in de mening, dat hij werkelijk het Kerstmannetje was. Dat geloven trouwens alle kinderen hier nu nog. Maar als u denkt, dat zijn goud niet helemaal zuiver was, vergist u zich. Verscheidene mensen hebben het ingewis seld en zij kregen er heel wat voor. Hij moet elk jaar wel voor een waarde van een duizend dollar hebben weggegeven. Hij gaf altijd wat aan onze jongensclub en aan mensen, die het niet breed hadden." „Als hij alles wat hij nodig had kreeg zonder te betalen, hoe kon het dan gebeuren, dat hij van honger is omgekomen?" Jim Walsh haalde zijn schouders op. „Dat weet niemand. Meestal kwam hij hier een paar weken voor Kerstmis en schar relde wat rond om zijn jaarlijkse voorraad bij elkaar te krijgen. Daags voor Kerstmis deelde hij zijn goud uit en ging dan met zijn kleine slee terug. Dit jaar is hij in zijn hut gebleven. Hij heeft nog geprobeerd wat hazen en vogels te vangen. De dokter zei, dat hij zeker niet zo ziek is geweest, dat hij niet meer naar ons toe had kunnen komen." „En waarom denkt u, dat hij niet kwam opdagen?" „Ik voor mij denk, dat zijn goud op was. Hij had niets meer weg te geven en schaamde zich om naar het dal te komen en giften in ont vangst te nemen, zonder er iets voor terug te kunnen geven. Wij zouden hem allen graag hebben gegeven wat hij nodig had." Zij zwegen een ogenblik. De man was te bescheiden om een directe vraag te stellen en Ireland ging weer voort: „Onze mening is, dat zijn goud ongemunt moet zijn ge weest, enigszins onzuiver in gesmolten toestand." „Ongemunt?" „In 1924 verdween in New Jersey een bankbediende, genaamd Oliver, met dertigduizend dollar in ongemunt goud," zei Ireland. „Hij had in de tijd van een week zijn vrouw en beide kinde ren verloren in een ernstige roodvonkepidemie. Door zijn ver driet was hij volkomen uit het lood geslagen. Hij moet het -goud in een opwelling hebben gestolen. Er werden veel sporen nage gaan, maar hij is nooit gevonden. Het is het oudste onopgehel derde geval in de archieven van ons bureau." Walsh keek hem stomverbaasd aan, maar zei niets. „Ongemunt goud is moeilijk in omloop te brengen," zei Ireland. „Hierdoor kwamen wij op de gedachte, dat deze Nick in wer kelijkheid de Oliver was, die wij al zo lang hadden gezocht." Jim Walsh draaide het goudbrokje om en om en keek hoe het schitterde in het licht. Hij zei: „Toch wil het er bij mij nog niet in." „Waarom niet?" „Hierom alleen al niet, omdat de jongens van de stad hun zak geld bij elkaar leggen om een steenhouwer een standbeeld te laten maken onder de spar op het plein. Dat is onze gemeen schappelijke Kerstboom." Hij zweeg ontroerd. Ireland was vermoeid en nog steeds koud. De reis was lang en kostbaar geweest, maar de jonge man staarde naar het stukje goud, alsof hij naar het gebroken lem met van een nieuw knipmes keek. De rechercheur zag die blik en zuchtte. Jij hebt iets gekregen om in te geloven, dacht hij. Elk mens moest eigenlijk zo '?ts hebben. Hij keek Walsh aan. „Een politieman kan er geen zachte ge voelens op na houden," zei hij streng. Hij aarzelde even, ver scheurde toen het krantenknipsel en legde de stukken op de toonbank,^ zal gaan.'"' Hij keerde zich om, knoopte zijn jas dicht en vertrok.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16