PAEDAGOGISCH VERANTWOORD
en zonder blaam
Zoiider vrees
Jean Reverzy, winnaar van de Prix Goncourt
van jan van LycK
De rivieren
J^t?n crvenue "zvorcft verbreed
Franse Litteratuur
Première „De Huzaren"
Met tzvee tekeningen
door Poppe Damave
Sadler's Wells Ballet
weer naar de V.S.
Onderzoek naar graf
Orkest van Philadelphia
komt naar Europa
De gemeenteraad van Parijs
maakt zich ongerust over de
verkeersproblemen, die gemak
kelijker om over te praten dan
op te lossen zijn. In 1949 reden
er in Parijs 378.000 automobie
len, thans zijn het er 800.000.
Hoe groot de drukte wel is, be
grijpt men uit het volgende
cijfer: 25°/« van de in heel
Frankrijk verbruikte benzine,
wordt in Parijs uitgegeven
Tal van plannen zijn bestu
deerd. Ondergrondse passages
moeten worden gemaakt op de
belangrijke knooppunten van
het verkeer, maar dit alles
vraagt enorme sommen, gelijk
uit het volgende blijkt: wan
neer de Avenue de l'Ópéra over
een lengte van zevenhonderd
meter verbreed moet worden,
hetgeen men bereiken kan
door de trottoirbreedte van ze
ven op ruim vijf meter te
brengen, kost dit een honderd
millióen francs, want daarbij
moeten lantaarns verplaatst,
afvoeren van goten verlegd en
het wegdek vernieuwd worden.
Over enkele weken zal men
dit grote werk beginnen, ten
minste als het weer dit toe
laat. Om het werk zo sn,el mo
gelijk te doen verlopen, zal men
met dubbele ploeger» werken.
O. SO O LOW
WIJ LEVEN NOG STEEDS in de eeuw
van het kind. Wanneer deze eindigt, is
niet met zekerheid te zeggen, want daar
voor zou jnen immers moeten weten, wan
neer dit tijdperk precies begonnen is. Het
rfierkwaardige hierbij is dat men blijkbaar
zo stellig weet, dat het op de kop af hon
derd jaar zal duren. Dat is weer een tref
fend bewijs van onze vooruitgang. In vroe
ger tijden had men geen idee van de toe
komst ja, er zijn zelfs eeuwen voorbij
gegaan waarin men helemaal geen idee
had. Denk maar eens aan het jaar 1634,
toen niemand wist dat de oorlog, die in de
lage landen bij de zee aan de gang was,
de tachtigjarige heette.
Dat is nu allemaal heel anders. Wij
leven in de eeuw van het kind, dat door
het ganse huisgezin wordt toegejuicht als
het binnenkomt. Behalve waarschijnlijk
wanneer dat gebeurt met een winkelhaak
in zijn broek of in haar jurk. Dan pleegt
er wel eens wat te zwaaien. Sommige
moeders slaan met haar handen of met
een mattenklopper, andere met zulke ar
gumenten als: „Denk je soms dat het geld
óp mijn rug groeit?" Dit is een volstrekt
onzinnige veronderstelling, maar er zou
een gevarieerd slaatje te maken zijn van
dergelijke vruchten van paedagogische
teeltveredeling. En het kind is daar altijd
de pisang bij.
Vermoedelijk is het allemaal begonnen,
toen men in navolging van Sigmund Freud
ontdekte, dat het kind in de wieg een voor
indrukken vatbax-e ziel heeft meegekregen.
Voor die tijd had het alleen maar honger
en vuile luiers. Daarom schreeuwde en
krijste het ook. Nu doet het dat als uiting
van ontluikende complexen van onlust
gevoelens, omdat het al naar gelang het
een jongetje of een meisje is zijn vader
wil vermoorden of haar moeder wil ver
geven. Zo'n kinderziel is namelijk een
teerbesnaard instrument: zonder het enigs
zins te weten kunnen zelfs onmuzikale
ouders er liedjae van de boosaardigste
verlangens aan ontlokken, die tot in lengte
van jaren blijven doorzingen als influiste
ringen uit den boze.
Volgens onze verlichte beginselen (men
spx-eekt niet voor niets van het Electra-
complex!) moet de opvoeding een voor
bereiding zijn op het leven, dat zoals
gij weet pas bij veertig begint. Men
heeft dus de tijd, maar men moet er al
vroeg mee starten. En hierbij denk ik nu
speciaal aan het uitgaansleven.
ALS KINDEREN zelf toneelspelen, het
geen zij graag doen, want het zijn geboren
comedianten, improviseren zij bij voorkeur
teksten als: „Toen was jij de vader en ik
was de moeder en toen kwam jij thuis uit
do kroeg en toen had ik ons kind doodge
slagen." Verwerking van dagresten en ver
dringing van gevoelens noemt men dat
met geleerde termen. Later ziet men zulke
spelletjes terug in de bioscoop,
In de schouwburg stelt men het jeugd-
vermaak echter andere noiTnen. Daar
moeten de voorstellingen paedagogisch en
psychologisch vei'antwoord zijn. Wat dit is
weet geen mens, maar dat doet er niet toe.
Het is in ieder geval een mooie uitdruk
king, die duur klinkt en dus stellig iets zal
betekenen. Eén ding is trouwens zeker:
sprookjes vallen er niet onder. In de eerste
plaats zijn die uiteraard onwaar en in de
tweede plaats krijgen de kinderen maar
benauwende dromen van de daarin ge
pleegde wreedheden. De militaire dienst,
zo redeneert men, is nog vi'oeg genoeg om
daarmee in aanraking te komen.
Maar wat dan wel? Deze week zag ik
een voorstelling door een stuk of wat
komieken, die voornamelijk overeenkomst
met paarden vertoonden doordat zij wel
eens struikelden. Op fijnzinnige wijze wis
ten zij zich van viervoeters te onderschei
den door af en toe hun broeken te laten
zakken en dat kunnen deze edele diex-en
niet. Dat is het zogenaamde lach-of-ik-
schiet-werk. Daarnaast kent men het een
voudige schietwerk, waarbij geen lach
salvo's of breipatronen worden afgevuurd,
maar losse floddei-s door bandieten, die
geen goud delven maar het ondei-spit. In
moderne vei'sies gooit men voor alle
zekei'heid een atoombommetje of twee,
drie. De kunst moet met haar tijd meegaan.
Nee, dat is het ook niet. Toch vinden
vele ouders het gezien de belangstelling
voor dei-gelijke onzinkx-amen beter de
smaak van hun kinderen te bederven
(trouwens: dat spaart later geld uit, want
schouwburgen zijn duur) dan het) bang te
laten maken. Dus vooral niet die ouder
wetse sprookjes, waar de kinderen zo van
houden omdat het zulke bekende, pakkende
verhalen over verti-ouwde motieven zijn.
Iets moois moeten ze hebben, iets dat cul
tureel vex-antwoord is.
En de kinderen zelf?
Die griezelen giaag
en die zijn toch bang
in het donker voor
inbrekers en vreemde
zigeuners, die door
het raam klimmen
en naast hun bed
komen staan. En die
angst bezweren zij
de volgende dag door
er een naam aan te
geven: „Toen was jij
een rover en toen
nam ik je gevangen
en toen moest je naar
de electrische stoel."
Want ook de kinde-
ren gaan met hun tijd
mee en weigeren
langer op te groeien
voor galg en rad. En
als ze de kans krij
gen gaan ze naar de
poppenkast kijken,
waar fikse slagen
worden uitgedeeld en
waar de Dood meneer
Pierlala heet.
KO BRUGBIER
ZO DE JURY VAN DE PRIX GONCOURT een reeds be
kende schrijfster, Simone de Beauvoir, bekroond heeft, die van
de Prix Renaudot heeft de palm uitgereikt aan een geheel on
bekende auteur: Jean Reverzy. En terwijl een groot gedeelte
van „Les Mandarins" in beslag genomen wordt door de uit
eenzetting van problemen, is Palabaud, de hoofdpersoon uit
„Le Passage" van laatstgenoemde, volkomen probleemloos.
De verteller, medicus evenals de schrijver, verhaalt het einde
van het leven van Palabaud, die hij heeft
leren kennen op Tahiti. Dat eiland, evenmin
als de andere in de Stille Oceaan, behoudt in
deze roman iets van de broeierige romantiek,
waarmee de Westerling het, dank zij Loti en
Gauguin, vol heimwee omgaf. De te weelde
rige natuur werkt er verlammend, verwor
dend, verrottend, zowel op lichaam als geest.
Palabaud heeft als een in zich zelf gekeerd
mens vele jaren op een dier eilanden
Raïatéa geleefd, zonder enig contact met
Frankrijk. Als blijkt, dat hij aan een ernstige leverziekte lijdt,
besluit hij naar zijn geboorteplaats terug te gaan, om daar te
sterven. De vriend-medicus nu is de realistische, maar bewogen
waarnemer-verteller van Palabaud's passage: zijn overgang van
leven naar dood.
Niets wordt de lezer van dat ziektegeval onthouden: de
uiterlijke verschijnselen noch de lichamelijke gevolgen van de
voortschrijding der kwaal, noch de sectie, die op het lijk ver
richt wordt. Dat dikwijls overbodig realisme, evenmin als de
rauwheid van sommige, overigens zonder zucht naar ongezond
effect beschreven situaties zijn het hoofdthema van de roman.
Dat wordt gevormd door de onbewogen gang van Palabaud naar
de vervaldag van zijn leven. Zijn naderend einde stelt hem niet
voor de vraag van leven en dood. Na een kortstondige ver
wondering schikt hij zich in het onvermijdelijke en gaat
het sterven tegemoet met een bijna schrikwekkende kalmte.
Zijn berusting is cynisch noch uit wanhoop geboren. Hij aan-
Naar aanleiding: van de bij
Julliard te Parijs verschenen
bekroonde roman „Le Passa
ge" van de schrijver-arts Jean
Reverzy
vaardt de dood als het natuurlijke einde van het leven. Daar
hij aan het leven geen spirituële zin kan geven, bestaan er
voor hem geen probleem en geen geheim. En daar, volgens
Palabaud, alle leven gedoemd is tot een hopeloos lot en een
verdwijnen in het niet, voelt hij geen spijt en geen angst. In
de woorden van de schrijver klinkt meer ongerustheid om het
leven dan tegenover de dood.
De vereenzaamde Palabaud, die los is van leven en dood,
kent slechts één obsessie: de zee en verre
landen. Is die liefde voor de zee en vage ver
ten voor hem (en voor de schrijver?) niet
een vervanging, een onbewuste vlucht uit
zijn materialisme? Palabaud is eigenlijk een
kleurloze, onbelangrijke persoonlijkheid Zo
de lezer zich toch voor hem gaat interesseren
komt, omdat door de harde waarneming van
de schrijver heen steeds diens met revolte
doortrokken tederheid voor zijn medemensen
klinkt.
Men vraagt zich af hoe de onbewogen houding van Pala
baud tegenover leven en dood verklaard kan worden. Uit diens
jeugdervaringen en opvoeding? De auteur schijnt dat aan le
duiden door de uitvoerige beschrijving van het verblijf van
Palabaud op een katholiek internaat. Deze bladzijden zijn ech
ter zo fel, dat men de hoofdpersoon vergeet en slechts een met
bitterheid geladen auteur ziet, die de indruk wekt revanche te
nemen op hen, die hem in zijn jeugd hebben gekwetst. Dezelfde
indruk van afrekening geven de gedeelten, waarin de verteller
zijn oud-professor en enkele collega«?-medici uitbeeldt. Re
verzy verdringt hier Palabaud en stelt zich storend op diens
plaats. Deze substitutie zou doen vermoeden, dat dit sombere,
maar gevoelige boek een zeer persoonlijke „ontlading" is. En
men vraagt zich af, wat, na deze bevrijding, de volgende roman
zal zijn van deze begaafde dokter-schrijver.
S. ELTE
FRANSE PARAGRAAF
PARIJS, Januari De Seine heeft
#en geruisloze manier van schade aan
richten. Wie zich in de stad over een brug
leuning buigt om het onrustige klei-
kleurige oppervlak te bekijken, hoort het
spoelen van de blanke krulletjes water
tegen de pijlers, maar verder blijft het stil.
Het lijkt zelfs stiller dan gewoonlijk, als
men om zich heen ziet op de bruggen en
de kaden: niet doordat er minder verkeer
zou zijn, het is juist drukker dan ooit nu
iedereen komt kijken naar de kale boom
kruinen van de meerkaden, die uit de
rivier opsteken en naar de opnieuw be
roemde zouaaf van de Pont de l'Alma;
maar terwijl de menigte gx-oot genoeg is
voor een feestgewoel, heeft niemand veel
te zeggen. Wat is er toe te voegen aan de
aanblik van het water: het is er, het
stroomt, en de enkele ongewone bijzon
derheden, zoals de gemeerde schepen,
waarvan de masten nu bo-Cen de straat
uitsteken, kan men alleen met de vinger
aanwijzen. De toeschouwers lopen dus de
brug af, en wandelen langs de rivier. Het
water staat nog altijd zo diep onder de
balustrade, dat de wandelaar van gemid
delde grootte het niet vlak aan de kant
kan zien tenzij hij voorover gaat hangen;
telkens ziet men hen hier en daar stil
houden en hun neus naar voren steken, en
anderen die het ook zien doen hetzelfde.
Misschien is er op dit punt iets ongewoons
aan het water: maar integendeel, langs de
kant stroomt het zelfs niet, geremd door
de opritten van de bruggen, en allen wan
delen verder. In de stad is het soms moei
lijk zich te overtuigen dat deze waterstand
abnormaal is; pas als men de snelheid
ziet waarmee een scheef-opstekende zwar
te stok zich van de ene brug naar de vol
gende rept, hervindt men een besef van
het slechte humeur van de rivier. De
bruggen tonen nog slechts lage platte
boogjes, maar dat is voornamelijk een
esthetische verandering, want zij blijven
het water meester behalve, toegegeven,
de oude Pont des Invalides, die de rivier
god heeft weten fe ontzetten.
Het is bijna zijn enige triomf in Parijs
geweest, maar wel heeft hij op één manier
zijn mythologische waardigheid passend
bevestigd: door het busstation voor de
luchtreizigers, het Aérogare des Invalides
dat naast de kade grotendeels ondergronds
ligt, halfvol vuil stilstaand water te laten
lopen, waar papieren en stukken hout in
drijven. De rest van zijn drift leeft hij uit
in makkelijke successen op de lage kaden
in de banlieue en verder op in het land.
Op Zaterdag en Zondag waren de wegen
om Parijs traag van de auto's, temeer
doordat enkele verbindingen afgesneden
waren door overstroming. In de westelijke
banlieue, aan de andere kant van het Bois
de Boulogne, zag de Seine er, breed en
grauw tussen laagbegroeide oevers, uit als
de Mississippi. Sommige kaden in Saint-
Cloud en Puteaux waren onder het water
verdwenen, en uit de eerstvolgende paral
lelstraat zag men het tot halverwege in de
dwarsstraten spoelen. Hier en daar werd
een fabrieksingang gebarricadeerd met
een bakstenen muurtje, en twee mannen
droegen het meubilair weg uit een huisje
dat zij over planken op schragen moesten
bereiken. Enige lanterfanters en nieuws
gierigen zagen toe, en een paar jongens
plasten rond in waterlaarzen, dromend
over opdrachten van het allerhoogste be
lang, maar verder waren de lelijke straat
jes, onsamenhangend ombouwd met fa
brieken, huizen en een enkel hoog oud
flatgebouw met een reclame op de zij
muur, zo leeg als ooit; in een raam van
zo'n flatgebouw leunden twee vrouwen op
het kozijn, de kin gesteund op de arm en
de vingers een eindje in de mond gesto
ken; al de gedempte geluiden werden
overstemd door een vioolconcert van een
radio.
Ten oosten van Parijs in het oude stadje
Meaux zag de Marne er wilder uit, on
willig om zich door de scherpe bocht van
de kademux-en naar de tweede brug te
laten dwingen. Maar daar kon de rivier
niet overlopen; \yaar hij het wel kon, in
de buitenwijken van Meaux en op de
linkeroever in Lagny, ging het langzaam
en stil, met een kabbelend randje tegen
de huizen of op de hellende straten. Ge
bogen roeiers in brede bootjes vervoerden
kleinigheden langs de tuinhekken, en sterk
uitziende mannen met lieslaarzen legden
aan boodschappende jonge meisjes de toe
stand uit. Ook hier was alles zonder ge
weld, de bewoners van de huizen keken
naar het water, of het daalde of steeg; het
enige lawaai kwam van de auto's van
Parijzenaars, die gekeerd werden in on
begaanbare straten en weg snorden op
zoek naar andere afgesneden wegen.
De Haagse Comedie zal Zaterdagavond
5 Februari in de Koninklijke Schouwburg
de première geven van „De Huzaren" van
P. A. Breal, regie Paul Steenbergen.
mand over het grasveld loopt.,
dat het standbeeld omringt. Hij
ziet toe, dat het uitgaande ver
keer voorrang heeft boven het
ixxgaande verkeer. Officieel zijn
de consignes ook nu van
kracht, maar feitelijk zijn zij
vervallen. Want wie wil van
Zaterdag op Zondag onder een
hek doorkruipen of een stand
beeld vernielen?
De post geweer is nauwelijks
te zien voor hem die niet weet,
dat hij er staat. Hij is goed te
zien als hij het koud krijgt en
op en neer gaat lopen, het ge
weer over de schouder. Als hij
nu een tijdje stilstaat, valt het
op hoe regelmatig zijn stap
was. Hij haalt het geweer lang
zaam van de schouder en zet
het bij de voet. Niet erg model,
maar wie let er op? En hij is
weer verdwenen in het silhouet
van de ijzeren poort.
Die poort is hem vijf maan
den geleden helemaal niet op
gevallen. Hij was toen w.ijd ge
opend. Dat was op een heldere
zonnige dag. Bij de ingang
stond een soldaat met een ge
weer strak voor zich uit te kij
ken, zoals het soldaten past.
Achter herri op de muur van
een kazernegebouw prijkte het
embleem van het wapen. Een
meter in doorsnee, eronder in
grote blauwe letters: Zonder
vrees en zonder blaam. Hij liep
langs hem heen het kazerne
terrein op, in zijn rechterhand
een tas met wat boterhammen.
lei in het hoofd staande weet te houden.
Misschien is het wel die apathie, die de
mensen weerloos maakt en keer op keer
in tanks en vliegtuigen en achter kanon
nen doet plaatsnemen. Mij houdt die vradg
nog maar matig bezig".
Ik moet zwart voor me uit hebben geke
ken. Van Dijk doopte onze kroezen nog
eens in de gamelle met koude koffie. Daar
na sloeg hij zijn armen over elkaar en
leunde voorover op de tafel tussen ons.
„Hoeveel tijd heb je genomen om dit te
5 bedenken
Hoe zag hij er uit? Kleren zoals ik, een pet
zoals ik. En ik wist dat hij losse schouders
had, met exercitie altijd de grootste moei
te had zijn lichaam in bedwang te houden.
Dat wist ik omdat hij altijd voor me liep.
„Nou?" vroeg Van Dyk weer.
Ik haalde mijn schouders op. „Bras", ik
aarzelde, „tja, hij is een Limburger en hij
heeft losse schouders. Maar wat heeft Bras
nu met de oorlog te maken?
Van Dijk knabbelde op zijn duim en
lachte nog steeds: „Niets", zei hij. „Hele
maal niets".
NEW YORK (United Pres) Het Sad
ler's Wells Ballet zal aan het einde van de
komende zomer beginnen aan zijn vierde
tournée door de Verenigde Staten, aldus
heeft S. Hurok, de Amerikaanse impresa
rio bekend gemaakt
Ik voelde ook neiging om te lachen, maar
omdat ik me genomen voelde.
„Van Dijk, je zit te pesten, je maakt er
een spelletje van. Met jou is geloof ik ook
niet te praten".
„Ook niet?" vroeg Van Dijk. „Met wie
dan nog meer niet?"
„Met alle anderen op de kamer".
„Met alle anderen?" vroeg Van Dijk.
„Heb je dat dan wel eens ondervonden?"
„Nee", zei ik, „maar dat hoef ik niet te
ondervinden, dat weet ik zo wel".
„Hoe weet je dat?" vroeg Van Dijk.
„Dat is duidelijk", zei ik. „En laten we
er verder maar niet over praten". Ik stond
op, zette m'n helm op en liep naar buiten.
HET WAS KOUDER en nog donker. Ik
keek naar het exercitieveld, maar omdat
ik niets kon zien, dat me bezig kon houden,
draaide ik me weer om en wilde weer het
wachtlokaal binnengaan, toen ik Van Dijk
voor het raam zag staan. Hij had z'n han
den in z'n zak en kauwde. Hij keek naar
me. Toen draaide hij zich ook om en ging
zitten op dezelfde plaats. Hij zat in een
boek te lezen toen ik binnenkwam. Ik ging
weer tegenover hem zitten, leunde achter
over tegen de muur, sloeg mijn armen over
elkaar en keek naar buiten. Ik ergerde me
eraan, dat ik op wacht zat. Even later
ging ik verzitten en legde m'n armen op
tafel.
„Zeg Van Dijk.zei ik.
Hy keek op uit zijn boek en zag me met
opgetrokken wenkbrauwen aan.
„Je moet me toch even duidelijk maken
wat je net bedoelde".
Hij schoof z'n boek opzij. „Da's goed",
zei hij. En hij lachte weer. Het kon me wei
nig schelen.
„Ik zal je vertellen wat ik me het eerst
herinner van vijf Augustus, de dag waarop
wy in dienst gingen. Als ik me die dag te-
rugoenk zie ik het eerst jou. Ik zie je staan
bij de ingang van gebouw B 4, waar wij
zijn begonnen. Je had een enorme pruik,
daarover maakten soldaten die langs kwa
men allerlei opmerkingen, 't Was ook op
vallend. Maar jij hoorde niets, je las onver
stoorbaar door in een klein boekje, dat je
even in je zak stopte als je een nieuwe pijp
opstak. Je had een donker jasje aan, ik ge
loof dat het zwart was. Alle nieuwelingen
stonden in een groepje bijelkaar en pro
beerden van elkaar te weten te komen
waar ze vandaan kwamen en wat ze had
den gedaan vóór die dag, terwijl jij tegen
de muur stond te lezen. Als 't groepje zich
verplaatste in jouw richting om een truck
door te laten, schoof jij van de muur weg
zonder op te kijken uit je boek. En je ging
staan op de plaats waar het groepje had
gestaan voordat die truck erdoor moest.
Vertel jij me mi wat jij je 't eerst herin
nert van de vijfde Augustus.
IK MOET Van Dijk star hebben aange
keken want hij waaide even met zijn hand
voor mijn ogen. Ik ging iets achterxiit zit
ten. Ik dacht na toen hij vroeg: „Nou?"
Ik geloof dat ik nog steeds nadacht toen
hij zei: „Goed. We werden in dezelfde klas
ingedeeld. We hadden weinig tijd voor ons
zelf. Soms 's avonds nadat we alles ge
poetst hadden en voordat 't licht uitging.
Dan zat jij tegen je bed te lezen in dat
kleine boekje, je pruik was je kwijt, je had
een hoofd als schuurpapier zoals wy alle
maal, maar jou stond het extra opvallend.
Na een maand had je het boekje uit, dat
neem ik tenminste aan, want voor in Sep
tember las je een ander boek, dat iets gro
ter was. Achter in October had je weer
een ander bock. Ik geloof dat je in de af
gelopen vyf maanden vier boeken hebt ge
lezen, op de grond met je rug tegen je bed,
terwyl wij allemaal aan de tafels zaten,
kaart speelden en praatten als we vrij wa
ren. Jij praatte zelden, je had je boek en
je pijp. Daarom vroeg ik je straks hoeveel
mensen er op je kamer slapen èn wie je
slapie is. Je kent ze niet eens. Straks zei
je, dat je je destijds grondig voorbereidde
op de kennismaking met de mensen die je
nu leren hoe je oorlog moet voeren. Ik heb
je toen gevraagd of je het niet logischer
vond je eerst eens af te vragen waarom er
oorlog is. Ik ga nu nóg een stapje terug
en ik vraag je: Lijkt het je niet verstan
diger je eerst eens af te vragen met wie
je misschien nog eens oorlog moet voeren?
Je weet niet wie Bras is. Onbetaalbaar was
hij, in de eerste onwennige dagen vooral.
Ik sloot op een avond de deur en zag in 't
donker niet, dat er iemand door wilde. Ik
vloekte omdat we toen om alles vloekten.
Plotseling werd het licht aangedraaid en
voor me stond een wachtmeester. Hij heeft
toen enkele minuten belioorlyk achter uit
zijn keel gesproken. Ik was er van onder
de indruk totdat hij verdween en ik Bras
droog hoorde zeggen: „D'r zijn hier ook
zoveel wachtmeesters, als je een deur dicht
doet zit er een tussen". We hebben toen
onbetamelijk gelachen".
„Ga eens een keer naar Bras toe en
vraag hem dan xnaar naar zijn belevenis
sen in de eerste compagnie. Hy zal je mis
schien even raar aankyken omdat jullie
steeds in dezelfde klas hebben gezeten.
Maar Bras denkt nooit zo lang over een
ding na, zodat hij dan zeker van wal zal
steken. Je moet 'm kennen. Hy is veel meer
dan alleen een Limburger met losse schou
ders. Maar, kom".
Van Dijk stond op en ging naast de an
deren op de brits liggen. „Je moet op
wacht, kijk maar op de lvjst", zei hy. ,,'t Is
tijd". En terwijl hij zjjn jas hoog over zich
heen ti-ok lachte hy.
IK BEN post geweer, ik zie toeen
fin, ge weet mijn consignes. Ik heb 't ge
weer bij de voet en ik moet lachen. Zondor
vrees en zonder blaam. J-
IN EEN NACHT van Zater
dag op Zondag is de kazerne
een kaal, neutraal ding, in het
besef, dat achter haar silhouet
de discipline is uitgesteld tot
een andere week. Op 't kazer
neterrein is weinig te zien be
halve de mist, vaal oranje on
der de natrium-lampen, die het
exercitieveld flankeren. En er
is weinig te horen, alleen het
touw aan de vlaggestok, dat
klappert in de wind. En voor
de poort de post geweer bij een
gesloten hek, een gesloten
slagboom en een gesloten ket
ting. Hij ziet toe, dat niemand
over het hek klimt of er onder
door kruipt. Hij ziet toe dat
niemand het standbeeld voor
de kazerne vernielt of schade
toebrengt. Hij ziet toe, dat nie-
IK BEN GEEN nieuweling meer. In de
afgelopen vijf maanden maakte ik kennis
met een gekleurde groep mensen van mijn
leeftijd en met een veel kleurlozer groep
mensen, die mij leert hoe ik oorlog moet
voeren. Vooral op de kennismaking met de
laatsten bereidde ik mij grondig voor,
voornamelijk omdat zij mensen zijn met
een weliswaar noodzakelijke maar niette
min onaanvaardbare taak. Onaanvaard
baar voor .ieder? Kennelijk niet.
„Dat is allemaal goed en wel", zei mijn
kamergenoot Van Dijk een uur geleden.
in zijn binnenzak een bemoedi-
gende brief van zijn vader en
voor in zijn hoofd een paar BRUGGE (United Press) De Belgi-
aphorismen. Hij kwam bij een sc'ne oudheidkundige omderzoekingsddenst
groot vierkant plein, Er liep za^ binnenkort in de Donatius-kerk een
een groepje soldaten. In het onderzoek instellen naar de juiste plaats
midden van het plein stond een waar de beroemde Viaaimse schilder Jan
soldaat alleen. Deze riep iets van JEyok begraven ligt.
en het groepje draaide om. Uit de archieven is gebleken dat Van
Toen het aan de rand van het Eyck na zijn dood op 9 Juli 1440 in deze
plein was gekomen riep de sol- kerk werd bijgezet. Normaal was dit
daar in het midden weer iets slechts voor de adel toegestaan, maar de
en het groepje draaide weer bijzetting van Van Eyck in de crypt werd
om. Totdat het aan de andere toegestaan, omdat de kunstenaar in dienst
kant was gekomen en weer van Philip de Goede werkte,
omdraaide toen de soldaat in Ook hoopt men de stoffelijke resten te
het midden weer iets riep. Hij ontdekken van Margaretha van Konstan-
bleef even staan kijken en liep tinopel, gravin van Vlaanderen en Hene
toen naar de andere nieuwelin- gouwen, die in 1194 in de Donatius-kerk
gen, die in een groepje bij el- werd begraven, benevens van graaf De
kaar stonden aan de andere Nevers, die daar in 1346 moet zijn bij
zijde. gezet.
De kerk werd omstreeks 900 jaar na
Christus gebouwd. In het jaar 1089 werd
zij de voornaamste kerk van het graaf
schap Vlaanderen.
PHILADELPHIA (United Press) In
Mei zal het symphonie-orkest van Phila
delphia voor het eerst naar Europa reizen
om drie concerten te Parijs en één te Brus
sel te geven. In 949 speelde het orkest in
Engeland, doch dit zal de eerste continen
tale reis van de musici worden. Mogelijk
wordt de tournée nog uitgebreid en zullen
ook in andere Europese landen nog con
certen worden gegeven:
„maar lijkt het je niet logischer je eerst
eens af te vragen waarom er oorlog is?"
Hij sprak zakelijk. We zaten tegenover
elkaar en waren, terwijl wij brood met kaas
aten en koude koffie dronken, toevallig in
gesprek gekomen. Vermoedelijk uit verve
ling. De anderen lagen op britsen in onge
makkelijke houdingen te slapen. Ik keek
door het raam naar de mist onder de na-
triumlampen en bedacht, dat ik me die
vraag al zo dikwijls had gesteld.
Vooral nadat ik een oproep tot inlijving
in militaire dienst in de bus had gevonden
en militairen thuis op bezoek ki-eeg die mij
vroegen naar mijn verleden, naar mijn fa
milie, mijn belangstelling, mijn eventuele-
voorkeur voor het een of andere wapen,
alsof het verschil maakte, dat men met een
kogel of een bom dwaze dingen doet. Ik
bedacht dat ik op die dag van inlijving er
gens in het land een kazerne binnenstapte
zonder een antwoord te hebben gevonden
op die vi'aag en ook niet op de vraag hoe
er mensen kunnen zijn, die in oorlogvoeren
lesgeven. Ik keek weer naar mijn kamer
genoot, die geduldig, zijn kin rustend op
een duim, wachtte tot ik mijn antwoord
had geformuleerd.
„Ik heb er niets tegen in te brengen Van
Dijk", zei ik. „Oorlog is een verschijnsel als
de zon en de maan, dat er slechts is om te
accepteren en waartegen een filosofie van
eeuwen niet opgewassen is. Sommigen ver
vult deze vraag tijdelijk met verslagenheid,
maar bij velen wekt zij tenslotte meestal
apathie, hoe hardnekkig- zij zich ook aeh-
„Hoe bedoel je dat?" vroeg ik.
„Precies zoals ik het vraag", zei hij.
„Nou, sinds ik in dienst ben".
Van Dyk knikte. „Met hoeveel mensen
lig jij op de kamer?" vroeg hij na een kor
te stilte.
„Hoe bedoel je dat?" vroeg ik. Zijn zake
lijkheid hinderde mij een beetje. „We heb
ben het over de oorlog en niet over de men
sen op de kamer".
Van Dijk keek me voortdurend aan en hij
lachte ook nog. Ik bedacht ineens dat hij
eigenlijk wel een lollige kop had.
„Nou?" vroeg hij.
„Vierenveertig geloof ik.
„Wie is je slapie?" vroeg hy.
„Bras, een Limburger".
„Wat is dat voor een vent?"
Ik begreep niet goed waar hij heen wilde,
Ondanks het feit dat dat me wat ergerde
probeerde ik toch na te denken over Bras.