PAEDAGOGISCH VERANTWOORD en zonder blaam Zoiider vrees Jean Reverzy, winnaar van de Prix Goncourt van jan van LycK De rivieren J^t?n crvenue "zvorcft verbreed Franse Litteratuur Première „De Huzaren" Met tzvee tekeningen door Poppe Damave Sadler's Wells Ballet weer naar de V.S. Onderzoek naar graf Orkest van Philadelphia komt naar Europa De gemeenteraad van Parijs maakt zich ongerust over de verkeersproblemen, die gemak kelijker om over te praten dan op te lossen zijn. In 1949 reden er in Parijs 378.000 automobie len, thans zijn het er 800.000. Hoe groot de drukte wel is, be grijpt men uit het volgende cijfer: 25°/« van de in heel Frankrijk verbruikte benzine, wordt in Parijs uitgegeven Tal van plannen zijn bestu deerd. Ondergrondse passages moeten worden gemaakt op de belangrijke knooppunten van het verkeer, maar dit alles vraagt enorme sommen, gelijk uit het volgende blijkt: wan neer de Avenue de l'Ópéra over een lengte van zevenhonderd meter verbreed moet worden, hetgeen men bereiken kan door de trottoirbreedte van ze ven op ruim vijf meter te brengen, kost dit een honderd millióen francs, want daarbij moeten lantaarns verplaatst, afvoeren van goten verlegd en het wegdek vernieuwd worden. Over enkele weken zal men dit grote werk beginnen, ten minste als het weer dit toe laat. Om het werk zo sn,el mo gelijk te doen verlopen, zal men met dubbele ploeger» werken. O. SO O LOW WIJ LEVEN NOG STEEDS in de eeuw van het kind. Wanneer deze eindigt, is niet met zekerheid te zeggen, want daar voor zou jnen immers moeten weten, wan neer dit tijdperk precies begonnen is. Het rfierkwaardige hierbij is dat men blijkbaar zo stellig weet, dat het op de kop af hon derd jaar zal duren. Dat is weer een tref fend bewijs van onze vooruitgang. In vroe ger tijden had men geen idee van de toe komst ja, er zijn zelfs eeuwen voorbij gegaan waarin men helemaal geen idee had. Denk maar eens aan het jaar 1634, toen niemand wist dat de oorlog, die in de lage landen bij de zee aan de gang was, de tachtigjarige heette. Dat is nu allemaal heel anders. Wij leven in de eeuw van het kind, dat door het ganse huisgezin wordt toegejuicht als het binnenkomt. Behalve waarschijnlijk wanneer dat gebeurt met een winkelhaak in zijn broek of in haar jurk. Dan pleegt er wel eens wat te zwaaien. Sommige moeders slaan met haar handen of met een mattenklopper, andere met zulke ar gumenten als: „Denk je soms dat het geld óp mijn rug groeit?" Dit is een volstrekt onzinnige veronderstelling, maar er zou een gevarieerd slaatje te maken zijn van dergelijke vruchten van paedagogische teeltveredeling. En het kind is daar altijd de pisang bij. Vermoedelijk is het allemaal begonnen, toen men in navolging van Sigmund Freud ontdekte, dat het kind in de wieg een voor indrukken vatbax-e ziel heeft meegekregen. Voor die tijd had het alleen maar honger en vuile luiers. Daarom schreeuwde en krijste het ook. Nu doet het dat als uiting van ontluikende complexen van onlust gevoelens, omdat het al naar gelang het een jongetje of een meisje is zijn vader wil vermoorden of haar moeder wil ver geven. Zo'n kinderziel is namelijk een teerbesnaard instrument: zonder het enigs zins te weten kunnen zelfs onmuzikale ouders er liedjae van de boosaardigste verlangens aan ontlokken, die tot in lengte van jaren blijven doorzingen als influiste ringen uit den boze. Volgens onze verlichte beginselen (men spx-eekt niet voor niets van het Electra- complex!) moet de opvoeding een voor bereiding zijn op het leven, dat zoals gij weet pas bij veertig begint. Men heeft dus de tijd, maar men moet er al vroeg mee starten. En hierbij denk ik nu speciaal aan het uitgaansleven. ALS KINDEREN zelf toneelspelen, het geen zij graag doen, want het zijn geboren comedianten, improviseren zij bij voorkeur teksten als: „Toen was jij de vader en ik was de moeder en toen kwam jij thuis uit do kroeg en toen had ik ons kind doodge slagen." Verwerking van dagresten en ver dringing van gevoelens noemt men dat met geleerde termen. Later ziet men zulke spelletjes terug in de bioscoop, In de schouwburg stelt men het jeugd- vermaak echter andere noiTnen. Daar moeten de voorstellingen paedagogisch en psychologisch vei'antwoord zijn. Wat dit is weet geen mens, maar dat doet er niet toe. Het is in ieder geval een mooie uitdruk king, die duur klinkt en dus stellig iets zal betekenen. Eén ding is trouwens zeker: sprookjes vallen er niet onder. In de eerste plaats zijn die uiteraard onwaar en in de tweede plaats krijgen de kinderen maar benauwende dromen van de daarin ge pleegde wreedheden. De militaire dienst, zo redeneert men, is nog vi'oeg genoeg om daarmee in aanraking te komen. Maar wat dan wel? Deze week zag ik een voorstelling door een stuk of wat komieken, die voornamelijk overeenkomst met paarden vertoonden doordat zij wel eens struikelden. Op fijnzinnige wijze wis ten zij zich van viervoeters te onderschei den door af en toe hun broeken te laten zakken en dat kunnen deze edele diex-en niet. Dat is het zogenaamde lach-of-ik- schiet-werk. Daarnaast kent men het een voudige schietwerk, waarbij geen lach salvo's of breipatronen worden afgevuurd, maar losse floddei-s door bandieten, die geen goud delven maar het ondei-spit. In moderne vei'sies gooit men voor alle zekei'heid een atoombommetje of twee, drie. De kunst moet met haar tijd meegaan. Nee, dat is het ook niet. Toch vinden vele ouders het gezien de belangstelling voor dei-gelijke onzinkx-amen beter de smaak van hun kinderen te bederven (trouwens: dat spaart later geld uit, want schouwburgen zijn duur) dan het) bang te laten maken. Dus vooral niet die ouder wetse sprookjes, waar de kinderen zo van houden omdat het zulke bekende, pakkende verhalen over verti-ouwde motieven zijn. Iets moois moeten ze hebben, iets dat cul tureel vex-antwoord is. En de kinderen zelf? Die griezelen giaag en die zijn toch bang in het donker voor inbrekers en vreemde zigeuners, die door het raam klimmen en naast hun bed komen staan. En die angst bezweren zij de volgende dag door er een naam aan te geven: „Toen was jij een rover en toen nam ik je gevangen en toen moest je naar de electrische stoel." Want ook de kinde- ren gaan met hun tijd mee en weigeren langer op te groeien voor galg en rad. En als ze de kans krij gen gaan ze naar de poppenkast kijken, waar fikse slagen worden uitgedeeld en waar de Dood meneer Pierlala heet. KO BRUGBIER ZO DE JURY VAN DE PRIX GONCOURT een reeds be kende schrijfster, Simone de Beauvoir, bekroond heeft, die van de Prix Renaudot heeft de palm uitgereikt aan een geheel on bekende auteur: Jean Reverzy. En terwijl een groot gedeelte van „Les Mandarins" in beslag genomen wordt door de uit eenzetting van problemen, is Palabaud, de hoofdpersoon uit „Le Passage" van laatstgenoemde, volkomen probleemloos. De verteller, medicus evenals de schrijver, verhaalt het einde van het leven van Palabaud, die hij heeft leren kennen op Tahiti. Dat eiland, evenmin als de andere in de Stille Oceaan, behoudt in deze roman iets van de broeierige romantiek, waarmee de Westerling het, dank zij Loti en Gauguin, vol heimwee omgaf. De te weelde rige natuur werkt er verlammend, verwor dend, verrottend, zowel op lichaam als geest. Palabaud heeft als een in zich zelf gekeerd mens vele jaren op een dier eilanden Raïatéa geleefd, zonder enig contact met Frankrijk. Als blijkt, dat hij aan een ernstige leverziekte lijdt, besluit hij naar zijn geboorteplaats terug te gaan, om daar te sterven. De vriend-medicus nu is de realistische, maar bewogen waarnemer-verteller van Palabaud's passage: zijn overgang van leven naar dood. Niets wordt de lezer van dat ziektegeval onthouden: de uiterlijke verschijnselen noch de lichamelijke gevolgen van de voortschrijding der kwaal, noch de sectie, die op het lijk ver richt wordt. Dat dikwijls overbodig realisme, evenmin als de rauwheid van sommige, overigens zonder zucht naar ongezond effect beschreven situaties zijn het hoofdthema van de roman. Dat wordt gevormd door de onbewogen gang van Palabaud naar de vervaldag van zijn leven. Zijn naderend einde stelt hem niet voor de vraag van leven en dood. Na een kortstondige ver wondering schikt hij zich in het onvermijdelijke en gaat het sterven tegemoet met een bijna schrikwekkende kalmte. Zijn berusting is cynisch noch uit wanhoop geboren. Hij aan- Naar aanleiding: van de bij Julliard te Parijs verschenen bekroonde roman „Le Passa ge" van de schrijver-arts Jean Reverzy vaardt de dood als het natuurlijke einde van het leven. Daar hij aan het leven geen spirituële zin kan geven, bestaan er voor hem geen probleem en geen geheim. En daar, volgens Palabaud, alle leven gedoemd is tot een hopeloos lot en een verdwijnen in het niet, voelt hij geen spijt en geen angst. In de woorden van de schrijver klinkt meer ongerustheid om het leven dan tegenover de dood. De vereenzaamde Palabaud, die los is van leven en dood, kent slechts één obsessie: de zee en verre landen. Is die liefde voor de zee en vage ver ten voor hem (en voor de schrijver?) niet een vervanging, een onbewuste vlucht uit zijn materialisme? Palabaud is eigenlijk een kleurloze, onbelangrijke persoonlijkheid Zo de lezer zich toch voor hem gaat interesseren komt, omdat door de harde waarneming van de schrijver heen steeds diens met revolte doortrokken tederheid voor zijn medemensen klinkt. Men vraagt zich af hoe de onbewogen houding van Pala baud tegenover leven en dood verklaard kan worden. Uit diens jeugdervaringen en opvoeding? De auteur schijnt dat aan le duiden door de uitvoerige beschrijving van het verblijf van Palabaud op een katholiek internaat. Deze bladzijden zijn ech ter zo fel, dat men de hoofdpersoon vergeet en slechts een met bitterheid geladen auteur ziet, die de indruk wekt revanche te nemen op hen, die hem in zijn jeugd hebben gekwetst. Dezelfde indruk van afrekening geven de gedeelten, waarin de verteller zijn oud-professor en enkele collega«?-medici uitbeeldt. Re verzy verdringt hier Palabaud en stelt zich storend op diens plaats. Deze substitutie zou doen vermoeden, dat dit sombere, maar gevoelige boek een zeer persoonlijke „ontlading" is. En men vraagt zich af, wat, na deze bevrijding, de volgende roman zal zijn van deze begaafde dokter-schrijver. S. ELTE FRANSE PARAGRAAF PARIJS, Januari De Seine heeft #en geruisloze manier van schade aan richten. Wie zich in de stad over een brug leuning buigt om het onrustige klei- kleurige oppervlak te bekijken, hoort het spoelen van de blanke krulletjes water tegen de pijlers, maar verder blijft het stil. Het lijkt zelfs stiller dan gewoonlijk, als men om zich heen ziet op de bruggen en de kaden: niet doordat er minder verkeer zou zijn, het is juist drukker dan ooit nu iedereen komt kijken naar de kale boom kruinen van de meerkaden, die uit de rivier opsteken en naar de opnieuw be roemde zouaaf van de Pont de l'Alma; maar terwijl de menigte gx-oot genoeg is voor een feestgewoel, heeft niemand veel te zeggen. Wat is er toe te voegen aan de aanblik van het water: het is er, het stroomt, en de enkele ongewone bijzon derheden, zoals de gemeerde schepen, waarvan de masten nu bo-Cen de straat uitsteken, kan men alleen met de vinger aanwijzen. De toeschouwers lopen dus de brug af, en wandelen langs de rivier. Het water staat nog altijd zo diep onder de balustrade, dat de wandelaar van gemid delde grootte het niet vlak aan de kant kan zien tenzij hij voorover gaat hangen; telkens ziet men hen hier en daar stil houden en hun neus naar voren steken, en anderen die het ook zien doen hetzelfde. Misschien is er op dit punt iets ongewoons aan het water: maar integendeel, langs de kant stroomt het zelfs niet, geremd door de opritten van de bruggen, en allen wan delen verder. In de stad is het soms moei lijk zich te overtuigen dat deze waterstand abnormaal is; pas als men de snelheid ziet waarmee een scheef-opstekende zwar te stok zich van de ene brug naar de vol gende rept, hervindt men een besef van het slechte humeur van de rivier. De bruggen tonen nog slechts lage platte boogjes, maar dat is voornamelijk een esthetische verandering, want zij blijven het water meester behalve, toegegeven, de oude Pont des Invalides, die de rivier god heeft weten fe ontzetten. Het is bijna zijn enige triomf in Parijs geweest, maar wel heeft hij op één manier zijn mythologische waardigheid passend bevestigd: door het busstation voor de luchtreizigers, het Aérogare des Invalides dat naast de kade grotendeels ondergronds ligt, halfvol vuil stilstaand water te laten lopen, waar papieren en stukken hout in drijven. De rest van zijn drift leeft hij uit in makkelijke successen op de lage kaden in de banlieue en verder op in het land. Op Zaterdag en Zondag waren de wegen om Parijs traag van de auto's, temeer doordat enkele verbindingen afgesneden waren door overstroming. In de westelijke banlieue, aan de andere kant van het Bois de Boulogne, zag de Seine er, breed en grauw tussen laagbegroeide oevers, uit als de Mississippi. Sommige kaden in Saint- Cloud en Puteaux waren onder het water verdwenen, en uit de eerstvolgende paral lelstraat zag men het tot halverwege in de dwarsstraten spoelen. Hier en daar werd een fabrieksingang gebarricadeerd met een bakstenen muurtje, en twee mannen droegen het meubilair weg uit een huisje dat zij over planken op schragen moesten bereiken. Enige lanterfanters en nieuws gierigen zagen toe, en een paar jongens plasten rond in waterlaarzen, dromend over opdrachten van het allerhoogste be lang, maar verder waren de lelijke straat jes, onsamenhangend ombouwd met fa brieken, huizen en een enkel hoog oud flatgebouw met een reclame op de zij muur, zo leeg als ooit; in een raam van zo'n flatgebouw leunden twee vrouwen op het kozijn, de kin gesteund op de arm en de vingers een eindje in de mond gesto ken; al de gedempte geluiden werden overstemd door een vioolconcert van een radio. Ten oosten van Parijs in het oude stadje Meaux zag de Marne er wilder uit, on willig om zich door de scherpe bocht van de kademux-en naar de tweede brug te laten dwingen. Maar daar kon de rivier niet overlopen; \yaar hij het wel kon, in de buitenwijken van Meaux en op de linkeroever in Lagny, ging het langzaam en stil, met een kabbelend randje tegen de huizen of op de hellende straten. Ge bogen roeiers in brede bootjes vervoerden kleinigheden langs de tuinhekken, en sterk uitziende mannen met lieslaarzen legden aan boodschappende jonge meisjes de toe stand uit. Ook hier was alles zonder ge weld, de bewoners van de huizen keken naar het water, of het daalde of steeg; het enige lawaai kwam van de auto's van Parijzenaars, die gekeerd werden in on begaanbare straten en weg snorden op zoek naar andere afgesneden wegen. De Haagse Comedie zal Zaterdagavond 5 Februari in de Koninklijke Schouwburg de première geven van „De Huzaren" van P. A. Breal, regie Paul Steenbergen. mand over het grasveld loopt., dat het standbeeld omringt. Hij ziet toe, dat het uitgaande ver keer voorrang heeft boven het ixxgaande verkeer. Officieel zijn de consignes ook nu van kracht, maar feitelijk zijn zij vervallen. Want wie wil van Zaterdag op Zondag onder een hek doorkruipen of een stand beeld vernielen? De post geweer is nauwelijks te zien voor hem die niet weet, dat hij er staat. Hij is goed te zien als hij het koud krijgt en op en neer gaat lopen, het ge weer over de schouder. Als hij nu een tijdje stilstaat, valt het op hoe regelmatig zijn stap was. Hij haalt het geweer lang zaam van de schouder en zet het bij de voet. Niet erg model, maar wie let er op? En hij is weer verdwenen in het silhouet van de ijzeren poort. Die poort is hem vijf maan den geleden helemaal niet op gevallen. Hij was toen w.ijd ge opend. Dat was op een heldere zonnige dag. Bij de ingang stond een soldaat met een ge weer strak voor zich uit te kij ken, zoals het soldaten past. Achter herri op de muur van een kazernegebouw prijkte het embleem van het wapen. Een meter in doorsnee, eronder in grote blauwe letters: Zonder vrees en zonder blaam. Hij liep langs hem heen het kazerne terrein op, in zijn rechterhand een tas met wat boterhammen. lei in het hoofd staande weet te houden. Misschien is het wel die apathie, die de mensen weerloos maakt en keer op keer in tanks en vliegtuigen en achter kanon nen doet plaatsnemen. Mij houdt die vradg nog maar matig bezig". Ik moet zwart voor me uit hebben geke ken. Van Dijk doopte onze kroezen nog eens in de gamelle met koude koffie. Daar na sloeg hij zijn armen over elkaar en leunde voorover op de tafel tussen ons. „Hoeveel tijd heb je genomen om dit te 5 bedenken Hoe zag hij er uit? Kleren zoals ik, een pet zoals ik. En ik wist dat hij losse schouders had, met exercitie altijd de grootste moei te had zijn lichaam in bedwang te houden. Dat wist ik omdat hij altijd voor me liep. „Nou?" vroeg Van Dyk weer. Ik haalde mijn schouders op. „Bras", ik aarzelde, „tja, hij is een Limburger en hij heeft losse schouders. Maar wat heeft Bras nu met de oorlog te maken? Van Dijk knabbelde op zijn duim en lachte nog steeds: „Niets", zei hij. „Hele maal niets". NEW YORK (United Pres) Het Sad ler's Wells Ballet zal aan het einde van de komende zomer beginnen aan zijn vierde tournée door de Verenigde Staten, aldus heeft S. Hurok, de Amerikaanse impresa rio bekend gemaakt Ik voelde ook neiging om te lachen, maar omdat ik me genomen voelde. „Van Dijk, je zit te pesten, je maakt er een spelletje van. Met jou is geloof ik ook niet te praten". „Ook niet?" vroeg Van Dijk. „Met wie dan nog meer niet?" „Met alle anderen op de kamer". „Met alle anderen?" vroeg Van Dijk. „Heb je dat dan wel eens ondervonden?" „Nee", zei ik, „maar dat hoef ik niet te ondervinden, dat weet ik zo wel". „Hoe weet je dat?" vroeg Van Dijk. „Dat is duidelijk", zei ik. „En laten we er verder maar niet over praten". Ik stond op, zette m'n helm op en liep naar buiten. HET WAS KOUDER en nog donker. Ik keek naar het exercitieveld, maar omdat ik niets kon zien, dat me bezig kon houden, draaide ik me weer om en wilde weer het wachtlokaal binnengaan, toen ik Van Dijk voor het raam zag staan. Hij had z'n han den in z'n zak en kauwde. Hij keek naar me. Toen draaide hij zich ook om en ging zitten op dezelfde plaats. Hij zat in een boek te lezen toen ik binnenkwam. Ik ging weer tegenover hem zitten, leunde achter over tegen de muur, sloeg mijn armen over elkaar en keek naar buiten. Ik ergerde me eraan, dat ik op wacht zat. Even later ging ik verzitten en legde m'n armen op tafel. „Zeg Van Dijk.zei ik. Hy keek op uit zijn boek en zag me met opgetrokken wenkbrauwen aan. „Je moet me toch even duidelijk maken wat je net bedoelde". Hij schoof z'n boek opzij. „Da's goed", zei hij. En hij lachte weer. Het kon me wei nig schelen. „Ik zal je vertellen wat ik me het eerst herinner van vijf Augustus, de dag waarop wy in dienst gingen. Als ik me die dag te- rugoenk zie ik het eerst jou. Ik zie je staan bij de ingang van gebouw B 4, waar wij zijn begonnen. Je had een enorme pruik, daarover maakten soldaten die langs kwa men allerlei opmerkingen, 't Was ook op vallend. Maar jij hoorde niets, je las onver stoorbaar door in een klein boekje, dat je even in je zak stopte als je een nieuwe pijp opstak. Je had een donker jasje aan, ik ge loof dat het zwart was. Alle nieuwelingen stonden in een groepje bijelkaar en pro beerden van elkaar te weten te komen waar ze vandaan kwamen en wat ze had den gedaan vóór die dag, terwijl jij tegen de muur stond te lezen. Als 't groepje zich verplaatste in jouw richting om een truck door te laten, schoof jij van de muur weg zonder op te kijken uit je boek. En je ging staan op de plaats waar het groepje had gestaan voordat die truck erdoor moest. Vertel jij me mi wat jij je 't eerst herin nert van de vijfde Augustus. IK MOET Van Dijk star hebben aange keken want hij waaide even met zijn hand voor mijn ogen. Ik ging iets achterxiit zit ten. Ik dacht na toen hij vroeg: „Nou?" Ik geloof dat ik nog steeds nadacht toen hij zei: „Goed. We werden in dezelfde klas ingedeeld. We hadden weinig tijd voor ons zelf. Soms 's avonds nadat we alles ge poetst hadden en voordat 't licht uitging. Dan zat jij tegen je bed te lezen in dat kleine boekje, je pruik was je kwijt, je had een hoofd als schuurpapier zoals wy alle maal, maar jou stond het extra opvallend. Na een maand had je het boekje uit, dat neem ik tenminste aan, want voor in Sep tember las je een ander boek, dat iets gro ter was. Achter in October had je weer een ander bock. Ik geloof dat je in de af gelopen vyf maanden vier boeken hebt ge lezen, op de grond met je rug tegen je bed, terwyl wij allemaal aan de tafels zaten, kaart speelden en praatten als we vrij wa ren. Jij praatte zelden, je had je boek en je pijp. Daarom vroeg ik je straks hoeveel mensen er op je kamer slapen èn wie je slapie is. Je kent ze niet eens. Straks zei je, dat je je destijds grondig voorbereidde op de kennismaking met de mensen die je nu leren hoe je oorlog moet voeren. Ik heb je toen gevraagd of je het niet logischer vond je eerst eens af te vragen waarom er oorlog is. Ik ga nu nóg een stapje terug en ik vraag je: Lijkt het je niet verstan diger je eerst eens af te vragen met wie je misschien nog eens oorlog moet voeren? Je weet niet wie Bras is. Onbetaalbaar was hij, in de eerste onwennige dagen vooral. Ik sloot op een avond de deur en zag in 't donker niet, dat er iemand door wilde. Ik vloekte omdat we toen om alles vloekten. Plotseling werd het licht aangedraaid en voor me stond een wachtmeester. Hij heeft toen enkele minuten belioorlyk achter uit zijn keel gesproken. Ik was er van onder de indruk totdat hij verdween en ik Bras droog hoorde zeggen: „D'r zijn hier ook zoveel wachtmeesters, als je een deur dicht doet zit er een tussen". We hebben toen onbetamelijk gelachen". „Ga eens een keer naar Bras toe en vraag hem dan xnaar naar zijn belevenis sen in de eerste compagnie. Hy zal je mis schien even raar aankyken omdat jullie steeds in dezelfde klas hebben gezeten. Maar Bras denkt nooit zo lang over een ding na, zodat hij dan zeker van wal zal steken. Je moet 'm kennen. Hy is veel meer dan alleen een Limburger met losse schou ders. Maar, kom". Van Dijk stond op en ging naast de an deren op de brits liggen. „Je moet op wacht, kijk maar op de lvjst", zei hy. ,,'t Is tijd". En terwijl hij zjjn jas hoog over zich heen ti-ok lachte hy. IK BEN post geweer, ik zie toeen fin, ge weet mijn consignes. Ik heb 't ge weer bij de voet en ik moet lachen. Zondor vrees en zonder blaam. J- IN EEN NACHT van Zater dag op Zondag is de kazerne een kaal, neutraal ding, in het besef, dat achter haar silhouet de discipline is uitgesteld tot een andere week. Op 't kazer neterrein is weinig te zien be halve de mist, vaal oranje on der de natrium-lampen, die het exercitieveld flankeren. En er is weinig te horen, alleen het touw aan de vlaggestok, dat klappert in de wind. En voor de poort de post geweer bij een gesloten hek, een gesloten slagboom en een gesloten ket ting. Hij ziet toe, dat niemand over het hek klimt of er onder door kruipt. Hij ziet toe dat niemand het standbeeld voor de kazerne vernielt of schade toebrengt. Hij ziet toe, dat nie- IK BEN GEEN nieuweling meer. In de afgelopen vijf maanden maakte ik kennis met een gekleurde groep mensen van mijn leeftijd en met een veel kleurlozer groep mensen, die mij leert hoe ik oorlog moet voeren. Vooral op de kennismaking met de laatsten bereidde ik mij grondig voor, voornamelijk omdat zij mensen zijn met een weliswaar noodzakelijke maar niette min onaanvaardbare taak. Onaanvaard baar voor .ieder? Kennelijk niet. „Dat is allemaal goed en wel", zei mijn kamergenoot Van Dijk een uur geleden. in zijn binnenzak een bemoedi- gende brief van zijn vader en voor in zijn hoofd een paar BRUGGE (United Press) De Belgi- aphorismen. Hij kwam bij een sc'ne oudheidkundige omderzoekingsddenst groot vierkant plein, Er liep za^ binnenkort in de Donatius-kerk een een groepje soldaten. In het onderzoek instellen naar de juiste plaats midden van het plein stond een waar de beroemde Viaaimse schilder Jan soldaat alleen. Deze riep iets van JEyok begraven ligt. en het groepje draaide om. Uit de archieven is gebleken dat Van Toen het aan de rand van het Eyck na zijn dood op 9 Juli 1440 in deze plein was gekomen riep de sol- kerk werd bijgezet. Normaal was dit daar in het midden weer iets slechts voor de adel toegestaan, maar de en het groepje draaide weer bijzetting van Van Eyck in de crypt werd om. Totdat het aan de andere toegestaan, omdat de kunstenaar in dienst kant was gekomen en weer van Philip de Goede werkte, omdraaide toen de soldaat in Ook hoopt men de stoffelijke resten te het midden weer iets riep. Hij ontdekken van Margaretha van Konstan- bleef even staan kijken en liep tinopel, gravin van Vlaanderen en Hene toen naar de andere nieuwelin- gouwen, die in 1194 in de Donatius-kerk gen, die in een groepje bij el- werd begraven, benevens van graaf De kaar stonden aan de andere Nevers, die daar in 1346 moet zijn bij zijde. gezet. De kerk werd omstreeks 900 jaar na Christus gebouwd. In het jaar 1089 werd zij de voornaamste kerk van het graaf schap Vlaanderen. PHILADELPHIA (United Press) In Mei zal het symphonie-orkest van Phila delphia voor het eerst naar Europa reizen om drie concerten te Parijs en één te Brus sel te geven. In 949 speelde het orkest in Engeland, doch dit zal de eerste continen tale reis van de musici worden. Mogelijk wordt de tournée nog uitgebreid en zullen ook in andere Europese landen nog con certen worden gegeven: „maar lijkt het je niet logischer je eerst eens af te vragen waarom er oorlog is?" Hij sprak zakelijk. We zaten tegenover elkaar en waren, terwijl wij brood met kaas aten en koude koffie dronken, toevallig in gesprek gekomen. Vermoedelijk uit verve ling. De anderen lagen op britsen in onge makkelijke houdingen te slapen. Ik keek door het raam naar de mist onder de na- triumlampen en bedacht, dat ik me die vraag al zo dikwijls had gesteld. Vooral nadat ik een oproep tot inlijving in militaire dienst in de bus had gevonden en militairen thuis op bezoek ki-eeg die mij vroegen naar mijn verleden, naar mijn fa milie, mijn belangstelling, mijn eventuele- voorkeur voor het een of andere wapen, alsof het verschil maakte, dat men met een kogel of een bom dwaze dingen doet. Ik bedacht dat ik op die dag van inlijving er gens in het land een kazerne binnenstapte zonder een antwoord te hebben gevonden op die vi'aag en ook niet op de vraag hoe er mensen kunnen zijn, die in oorlogvoeren lesgeven. Ik keek weer naar mijn kamer genoot, die geduldig, zijn kin rustend op een duim, wachtte tot ik mijn antwoord had geformuleerd. „Ik heb er niets tegen in te brengen Van Dijk", zei ik. „Oorlog is een verschijnsel als de zon en de maan, dat er slechts is om te accepteren en waartegen een filosofie van eeuwen niet opgewassen is. Sommigen ver vult deze vraag tijdelijk met verslagenheid, maar bij velen wekt zij tenslotte meestal apathie, hoe hardnekkig- zij zich ook aeh- „Hoe bedoel je dat?" vroeg ik. „Precies zoals ik het vraag", zei hij. „Nou, sinds ik in dienst ben". Van Dyk knikte. „Met hoeveel mensen lig jij op de kamer?" vroeg hij na een kor te stilte. „Hoe bedoel je dat?" vroeg ik. Zijn zake lijkheid hinderde mij een beetje. „We heb ben het over de oorlog en niet over de men sen op de kamer". Van Dijk keek me voortdurend aan en hij lachte ook nog. Ik bedacht ineens dat hij eigenlijk wel een lollige kop had. „Nou?" vroeg hij. „Vierenveertig geloof ik. „Wie is je slapie?" vroeg hy. „Bras, een Limburger". „Wat is dat voor een vent?" Ik begreep niet goed waar hij heen wilde, Ondanks het feit dat dat me wat ergerde probeerde ik toch na te denken over Bras.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 16