DE VERZAMELDE WERKEN
BLEVEN „ONVOLTOOID"
Moderne kunstcollectie in
New York en Washington
Litteraire
Kanttekeningen
De dichter Slauerhoff
l wintig jaar verraad
S.lCll IIvN A/\r I'l KIvINl N
Kunst en vliegwerk in Amerika
Nieuwe uitgaven
Bezoek aan een
synthetisch klooster
EVEN ONVERWACHT ALS ONBEVREDIGEND heeft de uitgave van Slauerhoff's
Verzamelde Werken haar beslag gekregen met het verschijnen van het zevende deel:
„Proza IV", dat niet meer omvat dan „De opstand in Guadalajara" en een summier
aanhangsel, bestaande uit een achttal gedichten en één kort verhaal: „Naklanken".
Veertien jaar zijn er verstreken sinds de publicatie van het eerste deel; drie leden
van de redactiecommissie zijn inmiddels overleden: Ter Braak, Marsman en Van
Wessem» van vier hunner en wel behalve van de beide eerstgenoemden ook van
A. Roland Holst en J. Greshoff zijn de verzamelde werken lang geleden al ver
schenen, maar Slauerhoff schijnt incompleet te moeten blijven. „Onvoltooid"
zou men geneigd zijn te zeggen, als men geloven wil, dat ook boeken hun fatum
hebben: het noodlot, waaraan hun inhoud, hun geest, als schikgodin heeft mee
gegeven. Rustte er een doem op dit werk, zoals er een doem lag over dit dichterleven,
over dit immer weer zee-kiezen, dit rusteloos onderweg-zijn naar een Ultra Mare?
Het schijnt haast zo te zijn. Moeizaam
en traag verschenen destijds meer dan een
van zijn bundels, alsof ze even afkerig van
een leven cndar de mensen waren als hun
dichter. Jaren waren er nodig om voor
Slauerhoff een monument op te richten
in het geheel van zijn oeuvre. En nu dan,
twintig jaar bijna na de dood van Jan
Jacob Slauerhoff het onlangs verschenen
zevende deel zijn „verzameld" werk af
sluit, is voor onafzienbare tijd de kans
verkeken ook het essayistisch-critische
proza gebundeld en wel een plaats te
geven naast het definitief-vereende.
Onvoltooid dus zullen wij voorlopig deze
uitgave moeten aanvaarden en desnoods
kunnen aanvaarden als symbool van een
leven, dat zélf onvoltooid bleef en wel
moest blijven. Lees de brieven, die dezer
dagen door Arthur Lehning zijn gepubli
ceerd*), deze epistolaire vermommingen
uit de jaren 19251929, waarin een mens
van een haast constitutionele eenzaamheid
en norsheid dingt naar een korrel eerlijke
vriendschap, naar een glimp van oprecht-
menselijke warmte. Lees van zijn voort
durende aarzeling tussen zwervend leven
en duurzaam onderdak, van zijn heimwee
naar wat hij achterliet en zijn weerzin van
een weerzien. Lees van zijn vrijwel on
ophoudelijke ziekte, van zijn bitter ver
beten liefde, zijn hunkeren naar „het ver
gelegen, steeds wenkend en steeds wijkend
wonderland" (zoals hij in „De Vagebond"
dichtte) en regel na regel zult ge, evenals
in de door F. C. Terborgh gebundelde
„Herinneringen el brieven" van later ja
ren, de bevestiging vinden van de scham
per verborgen tederheid, de diepe onvree
en het groots verlangen, waaruit al wat
Slauerhoff ooit heeft geschreven met een
geprikkelde onwil is voortgekomen.
„Ik houd niet van letters", schrijft hij
aan Arthur Lehning. En: „eigenlijk heb
ik het land aan schrijven". Dat was geen
frase, geeen pose, geen „litteratuur". Hij
dichtte en schroef tegen wil en dank, zo
goed als hij talent had „malgré lui"
een talent dat desondanks èl zijn afkerig
heid van dit omheinde, vervalste leven te
machtig was en hem bespeelde met een
hevigheid en een onophoudelijkheid, dat
hij wel gehoorzamen móést. Steeds weer
zweepte het hem op uit zijn zogenaamde
„landerigheid", bezielde het hem met de
moed om alles op het spel te zetten: stor
men te riskeren en schipbreuk te lijden,
opnieuw zee te kiezen naar het onbekende,
aangewezen op niets dan zichzelf. Hij wil
de wars van het „genormeerde", van
„veilige binnenkamers met schemerlam
pen" gedurig afscheid nemen, zich ont
ledigen, om als vreemde in den vreemde,
als „outcast", als piraat, als paria, als
emigrant van dit leven, dolende te zijn
naar een ver verschiet, naar een grote,
volk;omen stilte, een diep-verzonken har
monie van smetteloze en volstrekte een
zaamheid.
Terwille van die „eenzaamheid" waagde
hij het alleen-zijn er op weerbarstig
vaak, vol wrevel en verzet, maar sterk in
de zekerheid dat hij dit ongeschonden éne
te behoeden had voor laf verraad. „Zij
noemen ons dromers" dicht hij in „De
Argelozen" „maar wij waken over an
dere belangen". Deze belangen verdedigde
hij tegen de „nijveraars", tegen allen die
„hun ziel voor welvaart vlot verhandeld"
hebben, tegen de zelfgenoegzamen, die lie
ver „welgeslaagd" zijn in dit leven dan
een desperado
„die smachtend zoekt als Eldorado
een land nog niet in kaart gebracht".
Hij was nog een van de weinige groot-
scheeps-levenden, die het hachelijk avon-
wel eens in de registratie van menselijk
jong leven heeft doen struikelen. Nog even
meende ik er iets van te ontwaren temid
den van de schilders met hun voorjaars-
tinten in potjes, die het insectarium een
beurt gaven.
„Kijkt u maar gerust", zei er een, die
een beetje met verf spatterde, zodat wij
aarzelend naderden, „u zal der wel voor
betaald hebben". Op die aanmoediging
stapte ik tenslotte door uitstaande trappen
heen naar de vitrines met insecten-vege
tatie. „Die daar heb jonkies", verklaarde
een der kwastende mannen nader. Ik keek
naar de aangewezene, een Blatoera-kakker-
lak, die juist op een kiezelsteen plaatsnam
en met zijn antennes schudde, als wilde hij
een goed mopje muziek beter doen door
komen. Maar jonge kakkerlakjes zag ik
niet. Het bleek, dat de pandinus-dictator,
een forse schorpioen, die op de rug in het
zand lag, enig nakomelingschap binnen
zijn armbereik had. Maar dat ontluikende
leven maakte niet vee! kans, want naar
een der schilders meedeelde had de schor
pioen er reeds zeven van de negen genut
tigd, languit gelegen, als beschuitjes in
bed
HUIVEREND heb ik mij afgewend. Tk
ben langs allerlei amphibieën en reptielen
voor wie i'k vroeger altijd ijl stond te
fluiten in de mening aandacht inplaats
van luiheid uit hun uiterst stille houding
af te lezen naar de apenkooien geslen
terd.
Daar trof ik twee categorieën bezoekers:
bejaarden, die er kennelijk behagen in
schepten om de oerdriften, die in het men
selijk leven onzichtbaar gemaakt zijn door
een algemeen aangeleerde wellevendheid,
hier met een laconieke logica te zien uit
leven. Zij wakkerden de onderlinge aggres-
gevleide krul van zijn staart was gaan
zitten, op haar vloeipapier te smijten. Zij
doopte een eenvoudig stuk bamboe in de
inkt en begon snel de linkerarm van het
dier te tekenen, waarschijnlijk omdat zij
de ervaring had, dat die altijd het eerst
ging bewegen. Zij had de arm juist gereed
toen de aap deze ophief om de schouder
op ongedierte te onderzoeken, waarbij ook
het linkerbeen werd ingeschakeld. Blik
semsnel tekende zij voort aan wat haar
nog restte. De algemene contouren van het
dier werden op het vloei al aardig zicht
baar, toen het modél ineens even zijn blik
over de wanden liet glijden en „hè ja!"
scheen te denken. Op hetzelfde ogenblik
floepte de Makako weg en begon een den
derend nummertje steil wandr ij den met
een vaart, waarin de op het vloeipapier
van de tekenares ontbrekende lichaams
onderdelen wel moeilijk voor haar te ach
terhalen vielen. Vervolgens kwam hij weer
naar beneden en ging pal voor het meisje
zitten, nu echter met de rug naar haar toe.
Zij pakte een nieuw blad en begon aan
een mandril, die daartoe languit ging
liggen.
Ondertussen had een andere tekenares
zich voor het uitbeelden van een baviaan
in zoveel bochten moeten wringen, dat
haar bord kletterend op de grond viel. Dit
was een voorval dat niet onopgemerkt aan
de kooien voorbij kon gaan, apen van alle
soorten en nationaliteiten begonnen te bon
zen en te krijsen alsof zij door Lionel
Hampton waren opgezweept en de teke
naars stonden er machteloos bij. Want ook
voor leerlingen van de kunstnijverheids
school blijven zij hun onafhankelijkheid
demonstreren van de mens, d'ie zich eens
in de vermetele tijd van het Darwinisme
dorst verbeelden aan hen verwant te zijn.
KO BRUGBIER.
tuur van het ongewisse verkozen boven het
verdord-geordende, het verflenst-begrens-
de, waartegen hij onverzoenlijk rebelleer
de. Vandaar zijn soms destructieve onwil,
zijn wrevelige onverschilligheid, zijn pro
sodische „slordigheid", zijn weerbarstige
rhythme, dat zich tegen de vormvolmaakt
heid, tegen het voleindigde verzet. Van
daar zijn moedwillige „onvoltooidheid".
Vorm is gebondenheid, beslotenheid, on
herroepelijke verankering. En hij wilde
niet voor anker gaan, in zijn leven niet en
in zijn vers niet. Hij wilde geen domicilie
kiezen, maar blijven wat hij gedoemd was
te zijn: „veroordeeld tot nomade", wiens
leven niet meer is dan een voorlopig op
onthoud en wiens gedicht niet meer dan
een teken, een voetspoor in het zand waar-
ovèr hij gegaan is.
Dat het blééf, dit teken, dat het een
runenschrift werd, gebeurde ondanks hem
zelf, maar dank zij de dichter-in-hem. Dat
die dichter een vernieuwer was, bewerk
stelligde de mens-in-hem, in onvree met
deze wereld. Zo werden mens en dichter
één, werden dichter en werk één, werd
het spoor, dat die vereende verdeeldheid
naliet, een teken niét in het zand, maar
aan de wand van deze tijd, waaraan
lateren zullen kunnen aflezen, hoe het de
„onherroepelijke ballingen" te moede was,
die weigerden om volgens Marsman „ge
doemd tot het kleine te zijn".
De voor Slauerhoff's gehele oeuvre ken
schetsende versregel „Mijn belegerd leven
lijkt soms een voorlopige vestiging van een
toekomstig rijkis uit „Serenade", de
bundel die dezer dagen (tegelijk met So-
leares, Een eerlijk zeemansgraf en Yoeng
poe tsjoeng) in een smaakvol-sobere uit
gave is herverschenen een afzonder
lijke publicatie, waarvoor de uitgever Stols
niet minder dank toekomt dan de toe
gewijde tekstverzorger J. Lekkerkerker,
aan wiens intelligentie het zeker niet ge
legen zal hebben, dat de Verzamelde Wer
ken zo betreurenswaardig „onvoltooid"
bleven. C. J. E. DINAUX
Arthur Lehning: „Brieven van Slauerhof
(A. A. M. Stols, 's-Gravenhage). De andere Ir.
dit artikel besproken bundels zijn bij dezelfde A
uitgever verschenen.
^33Q0OC)300(X>O30000000000000000O00000O3C>3C>3C)0(X>3CXXX>DCXXOC>D!>D00CXXXXX>CX>!XX>C>D00000O0C>^000O00CXX)0O^D00000CXX
De Amerikaanse jour
nalist John T. Flynn, die
in 1948 is begonnen met
een felle campagne tegen
bepaalde figuren in de
Amerikaanse politiek,
waarbij vooral de nage
dachtenis van Roosevelt
het moest ontgelden en
die, net als later de be
ruchte Amerikaanse sena
tor McCarthy op weinig
elegante wijze van leer
trok tegen „communisti
sche infiltratie" in Wash
ington, heeft zijn boeken
over het „verraad" van
grote Amerikaanse poli-
lieke figuren gepubliceerd
in een periode, die geken
merkt werd door het ver
langen der Amerikaanse
Republikeinse Partij om
het heft in handen te
nemen. Hij heeft daarbij
minder de eerlijkheid dan
de demagogie betracht,
waardoor de verwarring
in de Amerikaanse rege
ringskringen nog groter
werd dan zij al was en
uitgroeide tot de hysterie,
die de heksenjacht in. vol
ornaat mogelijk maakte.
Men zag, rook, voelde en
vermoedde overal com
munisten en men be
smeurde daarbij de naam
van hoogstaande lieden
uit de periode der Ame
rikaans-Russische samen
werking op een waarlijk
ongelooflijk cynische wij
ze. Flynn kan beschouwd
worden als een dergenen,
die zichzelf door zijn
doorzichtige laster aan de
kaak stelde en de serieuze
Amerikaanse kranten heb
ben dat snel door gehad,
zodat zij verder weiger
den als klankbord voor
hem en zijn boeken op te
treden.
Thans komt „De Kei
zerskroon" te Haarlem
met een samengevatte uit
gave van Flynns boeken
op de mai-kt, gebonden in
een bloederige omslag en
getiteld: „Twintig jaar
verraad". Zij zegt dat zij
gemeend heeft dit te moe
ten doen, om de Neder
landse courantenlezer een
betere kijk op de achter
gronden van de Ameri
kaanse politiek te geven
entevens hem te doen
begrijpen waarom Ame
rika in de Indonesische
kwestie niet aan onze
zijde stond! Een merk
waardige onthulling van
deze uitgeverij, die dus
van mening blijkt te zijn
dat de Nederlandse cou
rantenlezer al die jaren
dom gehouden werd,
doordat de Nederlandse
couranten de hysterie van
Flynn evenzeer negeerden
als de gezaghebbende
Amerikaanse kranten dat
deden. Een wel zeer grof
onbegrip omtrent de in
tenties der Nederlandse
journalistiek en een naieve
kijk op de Indonesische
crisis spreken hier - zacht
gezegd - wel zeer duidelijk
uit. Wat deze uitgeverij
bewogen heeft de vergui
zing van Roosevelt, Hop
kins, Harriman, Marshall,
Davies, Truman en Latti-
more (die in het voor
woord ronduit een com
munist wordt genoeipd,
ofschoon het bewijs
daarvoor volkomen ont
breekt) en vrijwel allen,
die gestreefd hebben
naar een vergelijk met
de Sovjet-Unie, nog eens
op te halen, ofschoon zij
in Amerika zelfs een ge
zonde reactie heeft ge
wekt, die met de discrimi
natie van McCarthy's
ondemocratische praktij
ken werd bekroond, is
een raadsel. En in hoe
verre Flynn's lasterprak-
tijken een nieuw licht
moeten werpen op de In
donesische crisis, wordt al
evenmin duidelijk. Dat in
het voorwoord nog wordt
gewezen op het grote aan
deel, dat Flynn heeft ge
had in de successen der
Republikeinse Partij bij
de verkiezingen van 1952,
verheldert de situatie
enigszins, doch daarmee
is er van een aanbeveling
om nu dit boekje te lezen,
weinig te bespeuren. In
tegendeel, de Nederlandse
pers heeft hoe De Kei
zerskroon daar ook over
moge denken wel over
belangrijker intriganten
in de Amerikaanse poli
tieke strijd gezwegen, in
de verstandige overweging
dat haar kolommen al
meer dan genoeg gevuld
waren van politieke on-
verkwikkelij kheden.
OP EEN van die middagen, waarop ik
abusievelijk geloofde, dat het voorjaar
ging worden, heb ik in de tuinen van het
Genootschap Natura Artis Magistra ver
geefs naar het bijbehorende „ontluikende
jonge leven" gezocht. Er was natuurlijk
wel leven, maar dat werd voornamelijk
voortgebracht door oude kamelen en be
jaarde papegaaien. Het was een hels
lawaai, dat waarschijnlijk de ambtenaren
van de aangrenzende Burgerlijke Stand
siviteit en de burenruzies nog wat aan en
rookten er genoegelyk hun pijpje tabak
bij.
De anderen waren leerlingen van de
Kunstnijverheidsschool, die, zelf reeds
plaatjes door hun aardige kleding-opvat-
tingen, plaatjes van de apen kwamen ma
ken. Zij komen iedere dag en ik kan mij
de instructie van de leraren voorstellen:
kom, zie nou morgen eens met een mooi
apie thuis te komenMaar zij tekenen
zich een aap in de twee beteke
nissen des woords, want apen
laten zich niet in het kort schet
sen, zoals toestanden zich dat zo
aardig door sprekers laten doen.
Zij zijn echter een en al dyna
miek.
Bij het hok van een Nietsnut-
Makako, die in tweede lezing een
Witsnuit-Makako bleek te zijn,
legde een meisje behoedzaam
haar tekenbord op de balustrade
om zulk een exemplaar, dat al
even behoedzaam in de neer-
HE IMöüM YT^TN IVJ rviwj)I; EUR
De betrekkelijk korte tijd, die mij gegeven teas musea in
de Verenigde Staten te bezoeken, deed mij besluiten het
devies Multumnon multa" ter harte te nemen: zovéél
mogelijk zien dus, niet in hoeveelheid, doch naar de volle
omvang van een klein aantal uitgelezen verzamelingen.
Deze beperking viel mij intussen zwaar, daar tal van be
langrijke musea, die op mijn reisroute lagen, ongezien
moesten blijven. De trouw aan het gestelde devies heeft
mij intussen ongetwijfeld meer kunstgenot geschonken
dan een uitgebreide „sightseeing" mij had kunnen geven.
Ik zou daarom ook aan allen, die in een kort tijdsbestek
een uitgestrekt gebied moeten bereizen, de raad willen
geven dit devies tot basis te maken van het reisplan.
IN NEW YORK, waar men zich door het Rockefeller Jr. beschikbaar gesteld (gecon-
praktische systeem van „genummerde" strueerd van 1934—1938). Met alle waar-
avenues en straten sneller en gemakke- dering voor de wijze waarop de verzame-
lijker oriënteert dan in welke stad op het lingen werden geëxposeerd, moet het mij
Continent ook. vindt men spoedig de weg van het hart, dat de opzet mij niet bevre-
naar de talrijke musea, met hun koste- digde. De Amerikaan doet er zeer zeker
lijke en gevarieerde inhoud. Het Metro- goed aan de cultuurproducten van het oude
politan Museum met zijn grote verschei- Europa in de musea aan het publiek te
denheid: schilderijen, meubelen, kunst- vertonen en dit publiek daarmee ook ver
nijverheid. beeldhouwwerken, Egyptische trouwd te maken, doch hij bediene zich
en Aziatische, Griekse en Romeinse afde- daarbij van het museumgebouw. In de
lingen, de Middeleeuwse afdeling, de cos- „kapel" van het „klooster" nabij New York
tuums enzovoorts. De superbe Frick Col- werd nimmer gebeden, in de „kloostergan-
lection, het selecte museum, dat wat om- gen" werd nimmer gemediteerd en uit de
vang en intimiteit betreft, met ons Frans galmgaten van de toren klonk nimmer het
Halsmuseum kan worden vergeleken. Het Angelus
Museum of Modern Art, waarvan de in- Slechts onderdelen van deze samenge-
richting beslist bij die van ons Amster- stelde bouw zijn te beschouwen als de kris-
dams Stedelijk Museum ten achter staat, tallisatie van geloofsbeleving en geloofs-
Het ultra-moderne, met zeer veel smaak verwerkelijking. En daarom acht ik de op-
ingerichte Solomon R. Guggenheim Mu- zet onjuist. Even onjuist als wanneer men
seum, het Museum of the City of New het Frans Halsmuseum met inhoud en al
York. waar we met trots de memorabilia naar Spanje zou „overplanten" of onder-
bezichtigen van de vestiging der Hollanders delen van diverse Indische tempels aan het
op Manhattan en ten slotte het onvergete- Spaarne tot een „model" zou verenigen. Ik
lijke American Museum of Natural History geef persoonlijk de voorkeur aan The
met zijn voorbeeldig samengestelde cyclus Cloisters in een hall van het Toledo Mu-
diorama's en zijn ontzaglijke collectie op seum in Ohio, waar
National Ciallery oj
Art te Washington.
het welhaast onoverzienbare gebied der
natuurlijke historie.
SPECIALE VERMELDING vraagt The
Cloisters, een conglomeraat van bouwfrag-
menten, beelden en dergelijke, afkomstig
uit diverse Franse en Spaanse kloosters.
Al deze fragmenten wei-den deels
met geréconstrueerde détails samen
gevoegd tot een „klooster" in het Fort
Tyron Park, een uitgestrekt reservaat in de
nabijheid van New York, door John D.
een kloosterrecon
structie in mu-
seumverband de
mijns inziens ver
antwoorde sfeer op
roept van een mid
deleeuwse kloostergang,
kunnen wel degelijk worden tentoongesteld
onder een andere hemel (zoals de Aziati
sche en Egyptische bijvoorbeeld in ónze
musea!) doch de totaliteit van een cul
tuur, zoals deze in kloosters en kathedralen,
paleizen of raadhuizen is belichaamd, be
staat voor een groot deel uit abstracte,
geestelijke waarden, die zelfs met Ameri
kaans kapitaal niet kunnen worden ge
kocht
Ik ging hier wat dieper op in, om ons
bewust te doen zijn van eigen rijkdom!
Voor diegenen die New York gaan bezoe
ken, mogen deze bedenkingen geen belem-
het jongste museum van wereldformaat: de
National Gallery of Art, in 1941 voor het
publiek geopend. Behalve de kern der ver
zamelingen schonk (de blijkbaar niet onbe
middelde) Andrew W. Mellon het gebouw,
waarvan de grondslagen in 1937 nabij het
Capitol werden gelegd en met de voltooiing
waarvan een bedrag van méér dan vijftien
millioen dollar gemoeid was.
Een museum van louter meesterwerken,
dat onze bewondering afdwingt. Bewonde
ring voor de welhaast feilloze wijze waarop
het merendeel der kunstwerkenwerd ge
kozen, bewondering voor de brede visie en
de daadkracht waarmee de grote schenkers
Mellon en Kress, maar ook tal van anderen
de verzamelingen (schilderijen en beeld
houwkunst) hebben verrijkt. De Hollanders
waaronder ook Frans Hals zijn hier
uitmuntend vertegenwoordigd.
Een hoogtepunt vormt de Gulbenkian
Collection, een uitgelezen klein museum op
zichzelf. Gezien het feit, dat deze superbe
verzameling als bruikleen in het museum
logeert, een hachelijk „bezit"! De rijkdom
aan Europese (en Hollandse!) cultuurschat
ten gunnen wij de
Amerikanen van
harte: het is zelfs
van 't allergrootste
belang dat onze cul
tuur zo ruim moge
lijk in de Nieuwe
Cultuurschatten Wereld is vertegenwoordigd. Doch als wij
ervaren hoe talrijke, ook voor onze musea
begerenswaardige (om niet te zeggen on
ontbeerlijke) kunstwerken, de laatste jaren
vooral, blijvend naar Amerika verhuisden,
dan lijkt het mij toch een plicht waakzaam
te zijn en paal en perk te stellen aan een
algehele „liquidatie" van Europees cultuur
goed naar overzee. Een plicht om onge
acht geldelijke offers nu de gelegenheid
te baat te nemen dit kostelijk goed tot on-
vervrecmbaar bezit te maken van onze
openbare verzamelingen!
DE GROOTS opgezette bouw en de wel-
mering zijn voor een tocht naar dit merk- overwogen expositie in rustig gehouden,
niet al te grote (air-conditioned) zalen
maken het toeven in het museum te
Washington tot een ware recreatie, waar
aan de Zondagse concerten in een der Gar
den Courts als het ware de „finishing
touch" geven. Een museum bezit namelijk
vleugels
WASHINGTON, wellicht de schoonste van het gebouw, opgeluisterd door bloemen
stad der Verenigde Staten, kan bogen op en planten alsmede (ook voor de geest)
verfrissend werkende fonteinen. Gemakke
lijke fauteuils noden de museumbezoeker
waardige complex, al was het alleen maar
om te genieten van de unieke serie der
Frans-Vlaamse „eenhoorn-tapijten" en....
het boeiende landschap, dat het décor
vormt van dit „synthetische" klooster aan
de Hudson!
In „The Cloisters" te New York vindt
men enige Frans-Vlaamse „Eenhoorn-
tapijten" van omstreeks 1500. De af
beelding hiernaast toont een détail uit
één daarvan. Dit wat de kunst betreft.
En nu naar het vliegwerk: in Washing
ton is de „Spirit of St. Louis" tentoon
gesteld, het door Donald Hall ontworpen
toestel, waarmee Lindbergh in JJ'/t uur
non-stop van New York naar Parijs
vloog op 20 en 21 Mei 1927.
tot de noodzakelijke pauze, die de geeste
lijke en lichamelijke werkzaamheid van elk
museumbezoek eist! Kortom: de droom van
een museumdirecteur, dit ideale museum,
maar het ideaal vóór alles voor de museum-
bezoéker!
Washington biedt voorts zijn kleine maar
interessante Phillips-Collection, de Freer
Gallery (hoofdzakelijk Aziatische Kunst)
en de Natural History Building, eveneens
voorzien van diorama's, doch evenals de
overige (uitgebreide) verzamelingen zeer
verouderd opgesteld. Tenslotte vermeld ik
nog The Smithonian Institution, in 1846 ge
sticht door de Engelsman James Smithon,
met als doel: „Een instelling voor de ver
meerdering en verbreiding van kennis
onder de mensen". Het heeft in zijn ge
varieerde opzet en doelstelling iets van onze
Teyler Stichting. Onder het onnoemlijke
veel tentoongestelde treft men onder meer
aan: John Buil, de oudst bekende locomo
tief uit de Verenigde Staten, in 1831 ge
bouwd. Doch ook ziet men er The Spirit of
St. Louis, het toestel waarmee kolonel
Charles A. Lindbergh in Mei 1927 in een
non-stopvlucht van New York naar Parijs
vloog.
DE LEZER zal intussen hebben gecon
stateerd, dat de opgelegde beperking toah
nog in een „multa" dreigde te verkeren! De
overweldigende schoonheid, die Washington
ook op museaal terrein biedt, houdt de con
centratie echter op peil en brengt de be
schouwer als het ware in een roes. Een roes
waaruit ik node wilde ontwaken en die ik
rog één keer in zijn volle omvang trachtte
te ondergaan, door mij in een snelle lift
naar de top te laten voeren van het
Washington Monument, een gigantische
obelisk voltooid in 1884 en honderd
zeventig meter hoog die het panorama
bood van de schone, door laat-zonlicht
overgoten stad. Toen ik zo driest was de
lift-accommodatie te negeren en langs de
trappen in 't „ingewand" van 't monument
naar beneden te komen, welke afdaling
twintig minuten in beslag nam, bleek dit
besluit van mijn verblijf aan deze stad hèt
paardenmiddel te zijn om uit een roes te
geraken.
De volgende dag bracht een geriefelijke
„Greyhound"-bus mij tijdens gestadige
sneeuwval, door het onvergetelijke gebied
der Alleghany Mountains en via Pittsburgh,
nu ruim veertien uur reizen in Toledo
(Ohio). Het is vooral op deze tocht, dat ik
onder de indruk geraakte van de ruimte
en tot de overtuiging kwam dat een trek
ken door het eindeloze landschap der Vere
nigde Staten kan worden beschouwd als
een doorbreken van de „ruimte-barrière"
In een geheel andere, meer provinciale
sfeer, maakte ik daar kennis met het
Toledo Museum of Art, dat ik, als „bol
werk" van opvoedkundige werkzaamheid
op museaal gebied, in een derde en laatste
artikel zal bespreken. II. P. BAARD.
Bijna volmaakt vakmanschap spreekt uit
het omvangrijk oeuvre van de pas op 42-
jarige leeftijd tot schrijven gekomen Joyce
Carey. Van zijn wat het gevolgde procédé
betreft unieke romantrits Herself surprised,
To be a pilgrim en The horse's mouth ver
schenen de eerste en laatste titel in een
goedkope uitgave. De andere zal niet lang
op zich laten wachten. Men behoeft overigens
de lezing niet uit te stellen tot het tijdstip,
waarop het drietal compleet is. Elk der ro
mans vorm een afgesloten geheel, zij volgen
niet op elkaar, maar staan naaast elkaar,
omdat beurtelings één der drie hoofdfiguren
zijn bevindingen omtrent hetzelfde samen
stel van personen en gebeurtenissen boek
staaft.
Een zeer bijzonder historische roman aller
aandacht waard is The last princess van de
Amerikaan Charles O. Locke, de romance
van Tacara-mi, zuster van de laatste Inca
Atahualpa, met diens minister Taclos. Ruim
gebruik makend van een groot aantal nieuwe
gegevens over het dagelijks leven der Inca's,
hem door een aantal vaklieden verschaft,
geeft Locke een realistisch beeld van wat
zich afspeelde tijdens de laatste dagen vóór
de verovering van Peru door Pizarro en zijc.
handjevol Spaanse soldaten.
Ontreddering en chaos overvallen even
eens het vrolijk van het leven genietende
volkje in The harem of Hsi Men, ook be
kend onder de titel Chin Ping Mei een
groot klassiek werk uit het China van de
zestiende eeuw. Kostelijke lectuur voor
grauwe dagen. In dezelfde uitvoering zijn
weneens The way of all flesh van Samuel
Butler en Roxana van Daniel Defoe ver
schenen. A. M.