Gerrit Achterberg vijftig jaar
Een baby van drie meter
KERKELIJK LEVEN
Eeuwige waarheid in
termen van vandaag
Bloemlezing
DE LENTEFEE
Een brievenstandaard
Geen dichter is zo duidelijk alleen maar dichter
Vervulling
Maak de hokjes, waar een stip in
staat, zwart en je ziet de Lentefee.
MIES BOUHUYS.
Je hebt hiervoor twee stukjes triplex
van 10 x 15 centimeter en een latje van
15 x 3 centimeter nodig. Schaaf het lat
je aan de beide lange zijden een beetje
schuin. Bevestig met een paar spijker
tjes de stukjes triplex op deze schuine
zijden. Knip een paar prentbriefkaarten
uit en lijm deze op de stukjes triplex.
Vernis het geheel met blanke lak.
Zeven kleine gele eendjes
zwommen in de gracht
hé, riep moeder eend geschrokken,
waar is nummer acht?
Alle zeven kleine eendjes
kwekten toen in koor:
Nummer acht vond dat hij groot was,
hij is er vandoor!
Nummer acht zat weggedoken
m het hoge riet.
Moeder eend riep: kom nou, kom nou,
maar hij deed het niet.
Ila, kraste een boze havik,
ha, piepte een rat,
ha, blafte een boze buldog,
ha, mauwde een kat.
Wie zal hem het eerste vangen
en wie eet hem op?
riepen al die boze dieren.
Stop, riep iemand, stop.
Ais je nü door het bos liep, kon je
echt merken dat het al half Mei was. Je
kon elkaar gewoon niet meer verstaan
van het gefluit en gepiep in de bomen
en op de grond. In alle nesten en holle
tjes waren kleintjes gekomen en het
leek wel of ze een wedstrijd hielden
wie het hardst om zijn moeder kon roe
pen. En de moeders en de vaders, nou
die wisten er ook weg mee! Van vrolijk
heid maakten ze net zoveel lawaai als
hun kindertjes. En vergeet niet, dat ze
daarbij de hele dag door nog standjes
moesten geven en wijze raad: „Hé, hé,
niet zoveel tegelijk, jij schrokop!" of
„Pas op, niet zover met je kopje uit het
nest, straks val je er nog uit!" of „En
nou zoet wachten tot moeder terugkomt,
hoor!"
Zo ging dat de hele dag door. De
mezenmoeder had het 't drukst van alle
maal. Maar die had dan ook zeven kin
dertjes, vergeet dat niet. En als je dan
nog weet, dat er één van die zeven het
allerondeugendste was van alle dieren in
het bos, dan hoef ik je niet te vertellen,
dat ze 's avonds blij was, als ze ze ein
delijk alle zeven onder haar vleugeltjes
had en er niet eentje meer piepte. Maar
's morgens vroeg begon het al weer.
„Moeder, waarom mag ik niet uit het
nest? Moeder, waarom mag ik zelf geen
eten gaan zoeken? Moeder, waarom ben
je zo bang als we even alleen zijn?"
Dan vertelde moeder weer van voren
af aan hoe gevaarlijk het is om een
klein vogeltje te zijn. Ze vertelde over
de dieren, die op hen loerden, over de
braamstruiken, waar een klein vogeltje
in verdwalen kon zonder dat zijn moe
der hem terugvond en over alle andere
gevaren van het bos. En hoe ouder de
zeven meesjes werden, des te meer had
den ze te vragen en vooral dat ene
kleintje begreep maar niet, waarom hij
zo lang moest wachten voor hij met zijn
moeder mee mocht.
Op een mooie avond dat het stil begon
te worden in het bos en moeder Mees
net van haar laatste tocht was terugge
komen en met een zucht van blijdschap
op haar nestje ging zitten, waar haar
kinderen al ingeslapen waren, kreeg ze
bezoek.
Het was de eekhoorn, die dit jaar
zelf geen kleintjes had en nu de tijd had
om overal op visite te gaan om de
nieuwe kindertjes van de anderen te
bewonderen. Moeder Mees schrok al,
toen ze opeens hoorde ritselen in de
bomen boven haar, maar toen ze zag
wie het was, lachte ze blij.
„Dag eekhoorn, hoe gaat het?"
„En met jou, moeder Mees? En met
de kinderen?"
„Fijn. Je meost eens zien hoe groot ze
al worden!"
„Hoeveel kindertjes heb je, moeder
Mees?"
„Zeven. En allemaal kipgezond!"
„Laat ze me eens zien!"
„Nee, nee, eekhoorn, dat kan niet. Ze
slapen al."
„Nou, heel zachtjes, zonder dat ze wat
merken. Je weet hoe graag ik kleine
meesjes zie."
Moeder Mees schoof heel voorzichtig
een eindje van het nest weg en tilde
haar rechtervleugeltje op.
„Zie je ze wel?" vroeg ze trots en ze
schoof meteen weer terug op haar war
me plaatsje.
„Heel lief," zei de eekhoorn, „maar
waarom heb je tegen me gejokt?"
„Gejokt?" vroeg moeder Mees.
„Jazeker, er zijn er maar zes."
„Niks hoor," lachte moeder Mees,
„wat dacht je, dat ik mijn eigen kinder
tjes niet meer tellen kan? Het zijn er
zeven!"
„Zes," zei de eekhoorn.
„Ze zitten zo dicht bij elkaar, dat je
het niet zien kon," zei moeder Mees,
„maar ik verzeker je het er zeven zijn".
„Snavels tellen," riep de eekhoorn en
moeder Mees schoof verschrikt van haar
nest, want de eekhoorn leek zo zeker
van zijn zaak. In het licht van de maan
kon je de kleine meesjes goed zien lig
gen. Heel dicht tegen elkaar, hun oog
jes toe, lagen ze daar. „Een, twee, drie,
vier, vijfzes.... kom, rakker, laat
je ook eens zien," riep moeder Mees,
want ze miste de ondeugendste van alle
maal. Maar hij was er niet. En toen de
andere meesjes wakker werden van hun
moeders bange stem en ook piepten om
dat ze hun broertje misten, toen begreep
moeder Mees, dat er iets vreselijks was
gebeurd. Rakker, de kleinste en ondeu
gendste van allemaal was er vandoor.
Een paar minuten later was het hele bos
in rep en roer, want wie kan er slapen
als een moeder zo hard om haar kind
roept? Andere vogels hielpen mee zoe-
MIES BOUHUYS
ken, maar toen de maan wegging en het
al licht begon te worden was Rakker
nog niet terecht. Moeder Mees zat op
een tak en dacht wel dat ze hem nooit,
nooit meer terug zou vinden. Maar toen
kwam de meeuw overvliegen, die niet
zo vaak in het bos kwam. „In de vijver,"
kraste hij, „op een groot waterlelieblad
drijft een vogeltje rond. Wat het is weet
ik niet. Ga maar gauw kijken."
En ja hoor, toen ze boven de vijver
vlogen, zagen ze hem. Piepend van kou
en bangheid, zat hij in elkaar gedoken
op een blad. De meeuw die medelijden
had, liet zich op het water glijden en
duwde het blad met Rakker erop als
een bootje naar de kant. Daar vertelde
hij zijn verhaal: toen moeder de laatste
keer was uitgevlogen had hij zich uit
het nest laten vallen en was fladderend
en hippend op avontuur gegaan. Maar
wat wist hij van water? Zó was hij uit
het gras op het groene blad gesprongen
en pas toen dat wegdreef had hij be
grepen dat water iets anders is dan mos.
En toen hij bibberend tussen zijn zes
broertjes en zusjes in het nest lag en
iedereen probeerde hem weer te war
men, vertelde hij, voor hij insliep aan
zijn moeder dat hij nooit, nóóit meer
het nest zou uitgaan voor hij zo groot
was als zij.
„Piep, piep," zuchtte moeder Mees
en ze stopte hem nog eens warm in.
Dat was Hansje van de bakker
Hansje kwam en ving
met zijn zelfgemaakte schepnet
't bange kleine ding. j
Net op tijd heeft Hansje
hem nog teruggebracht.
Nooit doe ik een slag alleen meer,
piepte nummer acht.
De boodschap, die de Kerk aan de wereld
heeft te brengen is door de eeuwen heen
dezelfde gebleven. De wijze waarop dit ge
schiedde veranderde echter wel. Het is
zaak, dat de Kerk nu de televisie zich
heeft aangediend zich hierop nogmaals
ernstig bezint.
Het blijft voor de Kerk altijd noodzake
lijk om de mens aan te spreken in de taal
van de tijd, waarin hij leeft. Faalt zij hier
in dan ontstaat een kloof tussen de Kerk
en de mens, die niet gemakkelijk te over
bruggen is. Geldt dit uiteraard voor het
woord, dat tot de trouwe kerkgangers
wordt gericht, het is eveneens van toepas
sing op het aanspreken van hen, die hier
toe niet behoren. De bezinnig van de Kerk
op dit vraagstuk is inderdaad wel van alle
tijden, maar ze is in onze dagen zeker meer
dan ooit onontbeerlijk.
De oorzaken hiervan zijn de radio en de
televisie. Meer dan ooit is de Kerk hier
door in de gelegenheid om huiskamers bin
nen te treden, waar mensen wonen, die an
ders wellicht of in het geheel niet, óf op
een slechts uitermate moeilijke manier zou
den kunnen worden bereikt. Het gaat er
nu maar om, hoé de Kerk zich aandient.
In Engeland geeft het godsdienstig pro
gramma van de B.B.C. ongetwijfeld veel
goeds. Naast dit goede is er echter ook wel
het een en ander, dat critiek ontmoet. Om
nu een steentje bij te dragen tot de bezin
ning in ons land kan het geen kwaad een3
te luisteren naar de schrijver van een on
langs in de „Church of England Newspa
per" verschenen hoofdartikel, waarin do
uitzendingen van de B.B.C. onder de loupo
werden genomen.
Hij is van mening, dat men geen goed
gebruik maakt van de mogelijkheden, die
bestaan. Er worden volgens hem diensten
uitgezonden, die ongodsdienstigen of Chris
tenen die zich op een afstand houden,
steeds meer van de Kerk vervreemden. Er
vallen soms preektonen te beluisteren, die
de mensen eerder zullen afstoten dan aan
trekken.
Het is in onze dagen een voorname taak
van de Kerk en dus ook van de godsdien
stige uitzendingen, om hen te trekken, die
buiten staan. De schrijver is echter van
mening, dat vaak zij, die een religieuze uit
zending verzorgen, zo vast zitten aan be
paalde teksten, theologische taal of gods
dienstige gemeenplaatsendat zjj beslist
niet verstaan worden door de oprechte zoe
ker naar de waarheid. Het is van groot be
lang, dat de techniek van benadering van
het brengen van het evangelie de juiste is.
Van onschatbare waarde zijn die vertolkers
van het Christendom, die er in slagen om
op duidelijke wijze de mensen te zeggen,
dat Christus stierf voor hun zonden
Eenvoudig, ondubbelzinnig
Wat wij nodig hebben is, dat de geschie
denis van het Christendom vertolkt wordt
als een gebeurtenis in de historie en dat
de betekenis daarvan verklaard wordt in
heel eenvoudige, ondubbelzinnige taal. Bo
vendien en dit is eveneens van groot be
lang als dit gedaan wordt, moet het ge
beuren door iemand, wiens stem heel nor
maal klinkt en die, in het geval van een
televisie-uitzending, er heel normaal uitziet.
De schrijver van het artikel zegt, dat het
bij hem, bij het horen van sommige stem
men, slechts zijn eigen achtergrond, opvoe
ding en geloof zijn, die hem weerhouden in
opstand te komen.
De taak, die wij hebben ten aanzien van
de godsdienstige uitzendingen is geweldig,
zegt hij, evenals de moeilijkheden. Maar de
nood is nog groter. Het is niet alleen nodig,
dat het Evangelie gepredikt wordt, maar
dat dit zo geschiedt, dat het verstaanbaar
en aanvaardbaar is, ook voor hen, die er
weinig van afweten. Wij hebben de eeuwige
Waarheid te brengen in de termen van van
daag. De kwaliteit van de godsdienstige
uitzendingen moet van de allerbeste zijn.
Geen andere standaard is hoog genoeg.
Dit zijn zo enkele opmerkingen uit En
geland. Het is natuurlijk niet zo, dat men
er, wanneer men er rekening mee houdt,
van verzekerd kan zijn, dat de Kerk beslist
bloeitijden tegemoet gaat. Bij het al of niet
ingang vinden van het Evangelie zijn nog
heel andere factoren in het spel. Toch zal
het goed zijn de gemaakte opmerkingen
ter harte te nemen, in Engeland en in ons
land.
Het toneelstuk „Annalize" van me-
Crouw dr. E. F. Verkade-Cartier van Dissel,
in 1951 door de minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen bekroond,
wordt op 24 Mei voor het eerst vertoond
door de amateurtoneelgroep Werkverband
Arnhemse Kunstenaars onder regie van
Arend Hauer.
Jurrlaan Andriessen heeft een piano
sonate voltooid en deze opgedragen aan
de Nederlandse pianist Cor de Groot.
14 MEI 1955
EEN GROTE productiviteit hoe im
ponerend deze soms ook kan zijn is geen
waarborg voor een groot dichterschap. Het
poëtische oeuvre van S. Vestdijk bijvoor
beeld, wiens kwaliteiten (die wij zeker niet
onderschatten) niet in de eerste plaats op
het gebied van de poëzie liggen, bewijst de
ze stelling. En met een handvol verzen is
M. Vasalis een groot dichteres. Bij Gerrit
Achterberg, wiens werken bekroond zijn
met de Staatsprijs voor poëzie, met poëzie
prijzen van de gemeenten Amsterdam en
Den Haag en die bij zijn vijftigste verjaar
dag mag terugzien op vijfentwintig gedich
tenbundels, gaan productiviteit en groot
heid echter hand in hand. Geen dichter is
zo duidelijk alleen maar dichter als hij.
Niet alleen, dat hij nooit één regel proza
heeft geschreven zelfs zijn brieven zijn
kort en aan critieken heeft hij zich nooit
gewaagd de wijze waarop hij het woord
hanteert, het laadt met spanningen, het
een dubbelzinnig karakter geeft, is typisch
dichterlijk. Hij leeft altijd naar het volgen
de vers toe. Hij maakt soms zelfs de indruk
uitsluitend te existeren om uit leven (en
dood) poëtische munt te slaan. Nadat hij
eenmaal zijn thema, of het thema hem, had
gevonden, is hij op zoek gegaan naar we
gen om zijn onderwerp te verdiepen en
over te brengen op alle processen, die zich
tussen hemel en aarde afspelen. Zijn thema
bleek onuitputtelijk te zijn.
Aan het verbond tussen man en vrouw,
hoe volmaakt het ook mag zijn, kleeft al
tijd de onvolmaaktheid, die inhaerent is
aan iedere menselijke verhouding. De dich
ter moge zich een ogenblik een blijvende
unificatie verbeelden, na het woeden der
extase vallen beiden uit de kosmos terug,
leder op zijn eigen bestaan. T(jd, ruimte,
dood blijken de onoverwinnelijke tegenstan
ders, tegen wie men altijd weer de neder
laag lijdt. Mag men in een liefdeservaring
de eeuwigheid kunnen ondergaan in een
tydeloos moment, niemand is in staat dit
moment te bestendigen.
Nu is het Achterbergs „krankzinnig
heid" de tijd te willen doen stilstaan, de
sterfelijkheid te willen opheffen. Als het
de dichter zou mogen gelukken de gestor-
„Wanneer men de periode van 1910 tot
1940 als de periode van „de droom" wil
kenschetsen, dan zou men de periode, die
met Achterberg begint en zich bij de ex
perimentelen voortzet, gevoeglijk de perio
de van „het woord" kunnen noemen". Al
dus Paul Rodenko in zijn lezenswaardige
inleiding tot de onlangs onder de titel
„Voorbij de laatste stad" in de „Ooievaar"-
reelcs van de N.V. Daamen te Den Haag
en De Sikkel te Antwerpen verschenen
bloemlezing uit het gehele oeuvre van de
dichter, van wie tenslotte gezegd wordt,
dat hij „het sonnet voor de tweede maal
heeft uitgevonden".
Anders dan bij de eerste deeltjes uit deze
aantrekkelijke, zeer goedkope serie is de
grootte van de oplage er niet bij vermeld.
Maar men mag toch wel aannemen, dat
door deze wat de prijsklasse betreft uiterst
populaire editie de lezerskring van Achter
berg zich aanzienlijk zal uitbreiden. Het is
een inderdaad zeer goede keuze, die hier
de lezer in doorgaans chronologische volg
orde wordt aangeboden. Men kan er zich
aileen maar over verheugen dat de Ode
aan Den Haag en de Ballade van de Gas
fitter niet ontbreken. En men is benieuwd
naar de resultaten van de verkoop. Waar
bij men zich kan afvragen of het nu wel
noodzakelijk was de inleiding voor leken zo
moeilijk te maken en of Rodenko er niet
verstandiger aan had gedaan de citaten
van vreemde herkomst te vertalen.
En nu we het toch over de „Ooievaar"-
reeks hebben, daarin is ook opgenomen
„Het eiland van de zwarte godin" door
Theun de Vries, een roman over de slaven
opstand op het eiland Guadeloupe ten tijde
van de Franse revolutie, oorspronkelijk ge
publiceerd onder de titel „De vrijheid gaat
In 't rood gekleed". Liefhebbers van onder-
wereldlectuur worden bevredigd met „Bef,
boef en bajes" door Willem van Iependaal
en „De commissaris vertelt over donker
Amsterdam" door H. Voordewind.
ven geliefde terug te roepen in het vers,
waarin zijn eigen eeuwigheidsverlangen is
neergeslagen en waarin verleden, heden en
toekomst onscheidbaar in elkaar schuiven,
dan heeft hij de tijd en dood overwonnen.
In een aantal gedichten ziet men hem dan
ook de tijd terugdraaien naar het moment
der vereniging en tot een uit het leven ge
lichte verabsoluteerde tijd maken. Hij heeft
haar en zij hem „eeuwigheid voor tijd" ge
geven. Achterberg wordt dus beheerst door
de machtswaan zijn verhouding tot de ge
liefde (toen zij nog leefde) in de bloedslag
van het vers voor altijd te herstellen. Al
leen zó kon hij wraak nemen op de dood
De eerste zomerse dagen zijn ons
land komen binnenwaaien. De paard-
rijdster op deze foto accentueert als
het ware de bewogenheid van het
typisch Hollandse landschap
Op Vrijdag 20 Mei wordt de Nederlandse
dichter Gerrit Achterberg vijftig jaar.
en de worm van de tijd vernietigen. Hij
zoekt naar een welhaast concrete ontmoe
ting, wat minder moeilijk is dan het lijkt,
omdat het wezen der geliefde al het stoffe
lijke en geestelijke heeft doordrongen.
De levenskracht, die zij eenmaal bezat,
heeft zich meegedeeld aan het heelal; het
is zijn opgave het woord met die kracht te
laden. Liggen de gelieven in werkelijkheid
verder uit elkaar dan Oost en West, tege
lijk zijn de bestanddelen der vrouw verwil
derd tot de bereikbaarheid van gras en
bloemen; zij is de humus geworden, die de
ganse aarde vernieuwt. Zij is er ook anders.
Zij rebelleert in zijn bloed, zij schrijnt in
zijn geheugen. De stoel, waarop zij zat, de
tafel, die zij gereed maakte, zeggen welis
waar dat zij is heengegaan, maar sterker
bevestigen zij haar tegenwoordigheid.
Glanst zij nog niet ergens in de wateren,
die eens haar beeld weerkaatsten en keert
zij niet terug in de spiegel, die dood stond
na haar verdwijnen; bloeit zij niet in zijn
ogen en verschijnt z\j niet achter dichte le
den in zijn dromen? Op het netvlies van
een willekeurige voorbijganger heeft een
maal haar beeld gerust; Achterberg rust
niet, voor hij die passant terugvindt om
haar aan hem te ontnemen. Haar lichaam
is vergaan onder de zoden; in een uiterst
„lichamelijke" poëzie deinst Achterberg er
niet voor terug gangen te boren naar dit
graf om in zjjn onthutsende gedicht ook
over het bederf te triomferen.
HEB IK tot hiertoe getracht het thema
van Achterbergs poëzie te benaderen, van
die poëzie zelf heb ik nog niets gezegd.
Maar is iedere criticus niet gedoemd altijd
om de poëzie heen te praten, omdat ook in
dit geval het woord niet bestaat, dat met
haar samenvalt, tenz\j het zelf weer poëzie
zou worden? Heeft het zin naar aanleiding
van het werk van Achterberg te spreken
over de enorme spanning, waarmee de me
taforen in het krachtveld van het vers lig
gen, over de wijze, waarop deze magiër de
taal tot haar uiterste mogelijkheden experi
menterend nagaat, over zijn magistrale
beelden, over de nieuwe woordverbindin
gen, die als lyrische verstillingen het vers
doen glanzen: bloedleeuwcrik, huistederte,
bloeigeluk, maar soms ook een vreemde
beklemming teweeg brengen: doodklimaat,
stadvermogen Men behoeft slechts één
van zijn bundels op te slaan en in de in
houd titels te lezen als: N.V. Dossier, Tele-
funken, Kraakbeen, om te begrijpen hoe hij
met nuchtere realia, ze in het verband
dwingend van zijn gegeven, tot werkelijk
heden komt, waarin enkel de ziel de toon
aangeeft een werkwijze die trouwens
kenmerkend is voor de gehele moderne
poëzie. ED. HOORNIK
PARIJS, Mei. Waarschijnlijk is het
hoogste doel van de mensen, die in deze
stad de Biennale van de Fotografie heb
ben georganiseerd, om de bezoekers van
dit fotofestijn de indruk te geven, dat zij
aan de hand van Gulliver het land dei-
reuzen zijn binnengewandeld. Het eerste
wat ik bij het binnenkomen zag, was een
foto van een reusachtige baby: het kind
was ruim drie meter hoog en staarde me
aan met een angstwekkende reuzengrijns.
Op zichzelf kan men dit natuurlijk in
overeenstemming noemen met de fagade
van de Biennale, die zijn thuis heeft ge
vonden in het Grand Palais onbetwist
baar een van de lelijkste gebouwen van de
Franse hoofdstad. Er gaat hier een ver
haal, dat Parijs in de laatste periode van
de Duitse bezetting een „Ortskomman-
dant" had, die een inderdaad grote en op
rechte liefde koesterde voor deze stad en
die, vlak voor de geallieerden in Parijs
arriveerden opdracht kreeg van Hitier om
alle monumenten van Parijs op te blazen of
te verbranden. Na een lange innerlijke
strijd besloot de Ortskommandant op een
compromis tussen zijn geweten en dus
Führers verlangen. Hij stak alleen het
Grand Palais in brand. Mannen van de
Résistance blusten het vuurtje al snel en
het paleis bleef gespaard. Maar toen de
Ortskommandant zich later voor een mili
tair tribunaal moest verantwoorden, ver
klaarde hij dat hij de opdracht uit Berlijn
niet helemaal had kunnen negeren en
toen het lelijkste gebouw van de stad voor
vernietiging had uitverkoren. Het tribu
naal toonde begrip en sprak hem vrij.
Maar goed, wij begonnen over de foto-
kxxx>0(>doocooccooc>>50oo<x>ooooooooccoooo:
coo^>yyyyy>yyyy>^xxxMooooocx>M
Het beste van voor jaren dringt vanavond tot mij door.
Al je gewone vragen vinden weer gehoor.
Regent hetP Ja, het regent. Goede nacht.
Laten we nu gaan slapenzeg je zacht.
Wij luisteren en liggen. Wind beweegt het raam.
Blijf zo maar liggen, zeg ik, en ik noem je naam.
Alles wat antwoord is gaat van mij uit.
Je wordt vervuld van de oneindigheid.
GERRIT ACHTERBERG
Q0300C»30O»»>00ODCOa>300CO(X>D0COXOCXO300C>K>00CO0000X>DC»»0'X»>300CW>50000C>D00000CX>>3000C>»D00 >X-X&XK>XOX>3XÖ
biennale, de eerste in Parijs, die een con
current voor de foto-kino-tentoonstelling
in Keulen wil zijn. Het is voor de leek een
afschuwelijke tentoonstelling. Als men niet
geïnteresseerd is in voornamelijk peper
dure camera's, projectie-apparaten, len
zen, spoelen en dergelijke zaken, is er wei
nig attractiefs te zien. Er zijn een paar
foto-tentoonstellinkjes wat achteloos over
de enorme ruimte van het paleis verspreid
en over het algemeen zijn de prestaties van
de inzenders bijzonder conservatief. Het is
daarentegen een groep leerlingen van de
Académie des Beaux-Arts, hier in Parijs,
die wat énders heeft willen doen en met
surrealistische foto's op de proppen is ge
komen. Is het de fout van het medium, dat
hun prenten een diepe indruk van techni
sche knutselwerkjes achterlaten? Hun
naakten, hun stillevens, hun stadsbeelden
alles verviel bijna tot de categorie
waar men van zegt: „Handig wel, hè?
Knap gedaan". Dat lijkt me geen compli
ment. Er zijn ook wel goede foto's.
Maar de hele sfeer is er een, die de or
ganisatoren vermoedelijk niet hebben be
doeld te scheppen: een enorme markt,
waar men die dingen kan kopen am tij
dens de zomervacanties oma's hoofd (of
haar benen) zo leuk mee af te snijden. De
gedachte, dat met al die apparaten iets be
ters is te doen, wordt keihard onderdrukt.
De vacantie-foto'tjes van erna leveren de
foto-industrie waarschijnlijk haar kapi
taal, niet die vreemde jongens die proberen
goede foto's te maken. Fotopapier is duur,
dus het moet aangemoedigd worden om
babies te produceren van drie meter twin
tig. Een van de weinige originele ideeën,
die ik heb gezien, was van een firma die
haar stand had geplaveid met bedrie-
gelijk echte foto's van een straat van kin
derhoofdjes. Verder zijn er dan de mooie
juffrouwen, die zwemmend door een door
zichtig bassin foto's van elkaar en van het
publiek maken. Zij lachen daar vroliik bij.
Maar zij hebben waarschijnlijk ncgaiooit
een baby van drie meter twintig gehad.
A.S.H.
De Nederlandse pianist Daniel Wayeri-
berg maakt thans een tournée van twee
maanden door Indonesië, tijdens welk ver
blijf hij de laatste hand zal leggen aan zijn
muziek voord een ballet, dat in September
zijn première in het Théatre des Champ*
Elysèes zal beleven.