Gerrit Achterberg vijftig jaar Een baby van drie meter KERKELIJK LEVEN Eeuwige waarheid in termen van vandaag Bloemlezing DE LENTEFEE Een brievenstandaard Geen dichter is zo duidelijk alleen maar dichter Vervulling Maak de hokjes, waar een stip in staat, zwart en je ziet de Lentefee. MIES BOUHUYS. Je hebt hiervoor twee stukjes triplex van 10 x 15 centimeter en een latje van 15 x 3 centimeter nodig. Schaaf het lat je aan de beide lange zijden een beetje schuin. Bevestig met een paar spijker tjes de stukjes triplex op deze schuine zijden. Knip een paar prentbriefkaarten uit en lijm deze op de stukjes triplex. Vernis het geheel met blanke lak. Zeven kleine gele eendjes zwommen in de gracht hé, riep moeder eend geschrokken, waar is nummer acht? Alle zeven kleine eendjes kwekten toen in koor: Nummer acht vond dat hij groot was, hij is er vandoor! Nummer acht zat weggedoken m het hoge riet. Moeder eend riep: kom nou, kom nou, maar hij deed het niet. Ila, kraste een boze havik, ha, piepte een rat, ha, blafte een boze buldog, ha, mauwde een kat. Wie zal hem het eerste vangen en wie eet hem op? riepen al die boze dieren. Stop, riep iemand, stop. Ais je nü door het bos liep, kon je echt merken dat het al half Mei was. Je kon elkaar gewoon niet meer verstaan van het gefluit en gepiep in de bomen en op de grond. In alle nesten en holle tjes waren kleintjes gekomen en het leek wel of ze een wedstrijd hielden wie het hardst om zijn moeder kon roe pen. En de moeders en de vaders, nou die wisten er ook weg mee! Van vrolijk heid maakten ze net zoveel lawaai als hun kindertjes. En vergeet niet, dat ze daarbij de hele dag door nog standjes moesten geven en wijze raad: „Hé, hé, niet zoveel tegelijk, jij schrokop!" of „Pas op, niet zover met je kopje uit het nest, straks val je er nog uit!" of „En nou zoet wachten tot moeder terugkomt, hoor!" Zo ging dat de hele dag door. De mezenmoeder had het 't drukst van alle maal. Maar die had dan ook zeven kin dertjes, vergeet dat niet. En als je dan nog weet, dat er één van die zeven het allerondeugendste was van alle dieren in het bos, dan hoef ik je niet te vertellen, dat ze 's avonds blij was, als ze ze ein delijk alle zeven onder haar vleugeltjes had en er niet eentje meer piepte. Maar 's morgens vroeg begon het al weer. „Moeder, waarom mag ik niet uit het nest? Moeder, waarom mag ik zelf geen eten gaan zoeken? Moeder, waarom ben je zo bang als we even alleen zijn?" Dan vertelde moeder weer van voren af aan hoe gevaarlijk het is om een klein vogeltje te zijn. Ze vertelde over de dieren, die op hen loerden, over de braamstruiken, waar een klein vogeltje in verdwalen kon zonder dat zijn moe der hem terugvond en over alle andere gevaren van het bos. En hoe ouder de zeven meesjes werden, des te meer had den ze te vragen en vooral dat ene kleintje begreep maar niet, waarom hij zo lang moest wachten voor hij met zijn moeder mee mocht. Op een mooie avond dat het stil begon te worden in het bos en moeder Mees net van haar laatste tocht was terugge komen en met een zucht van blijdschap op haar nestje ging zitten, waar haar kinderen al ingeslapen waren, kreeg ze bezoek. Het was de eekhoorn, die dit jaar zelf geen kleintjes had en nu de tijd had om overal op visite te gaan om de nieuwe kindertjes van de anderen te bewonderen. Moeder Mees schrok al, toen ze opeens hoorde ritselen in de bomen boven haar, maar toen ze zag wie het was, lachte ze blij. „Dag eekhoorn, hoe gaat het?" „En met jou, moeder Mees? En met de kinderen?" „Fijn. Je meost eens zien hoe groot ze al worden!" „Hoeveel kindertjes heb je, moeder Mees?" „Zeven. En allemaal kipgezond!" „Laat ze me eens zien!" „Nee, nee, eekhoorn, dat kan niet. Ze slapen al." „Nou, heel zachtjes, zonder dat ze wat merken. Je weet hoe graag ik kleine meesjes zie." Moeder Mees schoof heel voorzichtig een eindje van het nest weg en tilde haar rechtervleugeltje op. „Zie je ze wel?" vroeg ze trots en ze schoof meteen weer terug op haar war me plaatsje. „Heel lief," zei de eekhoorn, „maar waarom heb je tegen me gejokt?" „Gejokt?" vroeg moeder Mees. „Jazeker, er zijn er maar zes." „Niks hoor," lachte moeder Mees, „wat dacht je, dat ik mijn eigen kinder tjes niet meer tellen kan? Het zijn er zeven!" „Zes," zei de eekhoorn. „Ze zitten zo dicht bij elkaar, dat je het niet zien kon," zei moeder Mees, „maar ik verzeker je het er zeven zijn". „Snavels tellen," riep de eekhoorn en moeder Mees schoof verschrikt van haar nest, want de eekhoorn leek zo zeker van zijn zaak. In het licht van de maan kon je de kleine meesjes goed zien lig gen. Heel dicht tegen elkaar, hun oog jes toe, lagen ze daar. „Een, twee, drie, vier, vijfzes.... kom, rakker, laat je ook eens zien," riep moeder Mees, want ze miste de ondeugendste van alle maal. Maar hij was er niet. En toen de andere meesjes wakker werden van hun moeders bange stem en ook piepten om dat ze hun broertje misten, toen begreep moeder Mees, dat er iets vreselijks was gebeurd. Rakker, de kleinste en ondeu gendste van allemaal was er vandoor. Een paar minuten later was het hele bos in rep en roer, want wie kan er slapen als een moeder zo hard om haar kind roept? Andere vogels hielpen mee zoe- MIES BOUHUYS ken, maar toen de maan wegging en het al licht begon te worden was Rakker nog niet terecht. Moeder Mees zat op een tak en dacht wel dat ze hem nooit, nooit meer terug zou vinden. Maar toen kwam de meeuw overvliegen, die niet zo vaak in het bos kwam. „In de vijver," kraste hij, „op een groot waterlelieblad drijft een vogeltje rond. Wat het is weet ik niet. Ga maar gauw kijken." En ja hoor, toen ze boven de vijver vlogen, zagen ze hem. Piepend van kou en bangheid, zat hij in elkaar gedoken op een blad. De meeuw die medelijden had, liet zich op het water glijden en duwde het blad met Rakker erop als een bootje naar de kant. Daar vertelde hij zijn verhaal: toen moeder de laatste keer was uitgevlogen had hij zich uit het nest laten vallen en was fladderend en hippend op avontuur gegaan. Maar wat wist hij van water? Zó was hij uit het gras op het groene blad gesprongen en pas toen dat wegdreef had hij be grepen dat water iets anders is dan mos. En toen hij bibberend tussen zijn zes broertjes en zusjes in het nest lag en iedereen probeerde hem weer te war men, vertelde hij, voor hij insliep aan zijn moeder dat hij nooit, nóóit meer het nest zou uitgaan voor hij zo groot was als zij. „Piep, piep," zuchtte moeder Mees en ze stopte hem nog eens warm in. Dat was Hansje van de bakker Hansje kwam en ving met zijn zelfgemaakte schepnet 't bange kleine ding. j Net op tijd heeft Hansje hem nog teruggebracht. Nooit doe ik een slag alleen meer, piepte nummer acht. De boodschap, die de Kerk aan de wereld heeft te brengen is door de eeuwen heen dezelfde gebleven. De wijze waarop dit ge schiedde veranderde echter wel. Het is zaak, dat de Kerk nu de televisie zich heeft aangediend zich hierop nogmaals ernstig bezint. Het blijft voor de Kerk altijd noodzake lijk om de mens aan te spreken in de taal van de tijd, waarin hij leeft. Faalt zij hier in dan ontstaat een kloof tussen de Kerk en de mens, die niet gemakkelijk te over bruggen is. Geldt dit uiteraard voor het woord, dat tot de trouwe kerkgangers wordt gericht, het is eveneens van toepas sing op het aanspreken van hen, die hier toe niet behoren. De bezinnig van de Kerk op dit vraagstuk is inderdaad wel van alle tijden, maar ze is in onze dagen zeker meer dan ooit onontbeerlijk. De oorzaken hiervan zijn de radio en de televisie. Meer dan ooit is de Kerk hier door in de gelegenheid om huiskamers bin nen te treden, waar mensen wonen, die an ders wellicht of in het geheel niet, óf op een slechts uitermate moeilijke manier zou den kunnen worden bereikt. Het gaat er nu maar om, hoé de Kerk zich aandient. In Engeland geeft het godsdienstig pro gramma van de B.B.C. ongetwijfeld veel goeds. Naast dit goede is er echter ook wel het een en ander, dat critiek ontmoet. Om nu een steentje bij te dragen tot de bezin ning in ons land kan het geen kwaad een3 te luisteren naar de schrijver van een on langs in de „Church of England Newspa per" verschenen hoofdartikel, waarin do uitzendingen van de B.B.C. onder de loupo werden genomen. Hij is van mening, dat men geen goed gebruik maakt van de mogelijkheden, die bestaan. Er worden volgens hem diensten uitgezonden, die ongodsdienstigen of Chris tenen die zich op een afstand houden, steeds meer van de Kerk vervreemden. Er vallen soms preektonen te beluisteren, die de mensen eerder zullen afstoten dan aan trekken. Het is in onze dagen een voorname taak van de Kerk en dus ook van de godsdien stige uitzendingen, om hen te trekken, die buiten staan. De schrijver is echter van mening, dat vaak zij, die een religieuze uit zending verzorgen, zo vast zitten aan be paalde teksten, theologische taal of gods dienstige gemeenplaatsendat zjj beslist niet verstaan worden door de oprechte zoe ker naar de waarheid. Het is van groot be lang, dat de techniek van benadering van het brengen van het evangelie de juiste is. Van onschatbare waarde zijn die vertolkers van het Christendom, die er in slagen om op duidelijke wijze de mensen te zeggen, dat Christus stierf voor hun zonden Eenvoudig, ondubbelzinnig Wat wij nodig hebben is, dat de geschie denis van het Christendom vertolkt wordt als een gebeurtenis in de historie en dat de betekenis daarvan verklaard wordt in heel eenvoudige, ondubbelzinnige taal. Bo vendien en dit is eveneens van groot be lang als dit gedaan wordt, moet het ge beuren door iemand, wiens stem heel nor maal klinkt en die, in het geval van een televisie-uitzending, er heel normaal uitziet. De schrijver van het artikel zegt, dat het bij hem, bij het horen van sommige stem men, slechts zijn eigen achtergrond, opvoe ding en geloof zijn, die hem weerhouden in opstand te komen. De taak, die wij hebben ten aanzien van de godsdienstige uitzendingen is geweldig, zegt hij, evenals de moeilijkheden. Maar de nood is nog groter. Het is niet alleen nodig, dat het Evangelie gepredikt wordt, maar dat dit zo geschiedt, dat het verstaanbaar en aanvaardbaar is, ook voor hen, die er weinig van afweten. Wij hebben de eeuwige Waarheid te brengen in de termen van van daag. De kwaliteit van de godsdienstige uitzendingen moet van de allerbeste zijn. Geen andere standaard is hoog genoeg. Dit zijn zo enkele opmerkingen uit En geland. Het is natuurlijk niet zo, dat men er, wanneer men er rekening mee houdt, van verzekerd kan zijn, dat de Kerk beslist bloeitijden tegemoet gaat. Bij het al of niet ingang vinden van het Evangelie zijn nog heel andere factoren in het spel. Toch zal het goed zijn de gemaakte opmerkingen ter harte te nemen, in Engeland en in ons land. Het toneelstuk „Annalize" van me- Crouw dr. E. F. Verkade-Cartier van Dissel, in 1951 door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bekroond, wordt op 24 Mei voor het eerst vertoond door de amateurtoneelgroep Werkverband Arnhemse Kunstenaars onder regie van Arend Hauer. Jurrlaan Andriessen heeft een piano sonate voltooid en deze opgedragen aan de Nederlandse pianist Cor de Groot. 14 MEI 1955 EEN GROTE productiviteit hoe im ponerend deze soms ook kan zijn is geen waarborg voor een groot dichterschap. Het poëtische oeuvre van S. Vestdijk bijvoor beeld, wiens kwaliteiten (die wij zeker niet onderschatten) niet in de eerste plaats op het gebied van de poëzie liggen, bewijst de ze stelling. En met een handvol verzen is M. Vasalis een groot dichteres. Bij Gerrit Achterberg, wiens werken bekroond zijn met de Staatsprijs voor poëzie, met poëzie prijzen van de gemeenten Amsterdam en Den Haag en die bij zijn vijftigste verjaar dag mag terugzien op vijfentwintig gedich tenbundels, gaan productiviteit en groot heid echter hand in hand. Geen dichter is zo duidelijk alleen maar dichter als hij. Niet alleen, dat hij nooit één regel proza heeft geschreven zelfs zijn brieven zijn kort en aan critieken heeft hij zich nooit gewaagd de wijze waarop hij het woord hanteert, het laadt met spanningen, het een dubbelzinnig karakter geeft, is typisch dichterlijk. Hij leeft altijd naar het volgen de vers toe. Hij maakt soms zelfs de indruk uitsluitend te existeren om uit leven (en dood) poëtische munt te slaan. Nadat hij eenmaal zijn thema, of het thema hem, had gevonden, is hij op zoek gegaan naar we gen om zijn onderwerp te verdiepen en over te brengen op alle processen, die zich tussen hemel en aarde afspelen. Zijn thema bleek onuitputtelijk te zijn. Aan het verbond tussen man en vrouw, hoe volmaakt het ook mag zijn, kleeft al tijd de onvolmaaktheid, die inhaerent is aan iedere menselijke verhouding. De dich ter moge zich een ogenblik een blijvende unificatie verbeelden, na het woeden der extase vallen beiden uit de kosmos terug, leder op zijn eigen bestaan. T(jd, ruimte, dood blijken de onoverwinnelijke tegenstan ders, tegen wie men altijd weer de neder laag lijdt. Mag men in een liefdeservaring de eeuwigheid kunnen ondergaan in een tydeloos moment, niemand is in staat dit moment te bestendigen. Nu is het Achterbergs „krankzinnig heid" de tijd te willen doen stilstaan, de sterfelijkheid te willen opheffen. Als het de dichter zou mogen gelukken de gestor- „Wanneer men de periode van 1910 tot 1940 als de periode van „de droom" wil kenschetsen, dan zou men de periode, die met Achterberg begint en zich bij de ex perimentelen voortzet, gevoeglijk de perio de van „het woord" kunnen noemen". Al dus Paul Rodenko in zijn lezenswaardige inleiding tot de onlangs onder de titel „Voorbij de laatste stad" in de „Ooievaar"- reelcs van de N.V. Daamen te Den Haag en De Sikkel te Antwerpen verschenen bloemlezing uit het gehele oeuvre van de dichter, van wie tenslotte gezegd wordt, dat hij „het sonnet voor de tweede maal heeft uitgevonden". Anders dan bij de eerste deeltjes uit deze aantrekkelijke, zeer goedkope serie is de grootte van de oplage er niet bij vermeld. Maar men mag toch wel aannemen, dat door deze wat de prijsklasse betreft uiterst populaire editie de lezerskring van Achter berg zich aanzienlijk zal uitbreiden. Het is een inderdaad zeer goede keuze, die hier de lezer in doorgaans chronologische volg orde wordt aangeboden. Men kan er zich aileen maar over verheugen dat de Ode aan Den Haag en de Ballade van de Gas fitter niet ontbreken. En men is benieuwd naar de resultaten van de verkoop. Waar bij men zich kan afvragen of het nu wel noodzakelijk was de inleiding voor leken zo moeilijk te maken en of Rodenko er niet verstandiger aan had gedaan de citaten van vreemde herkomst te vertalen. En nu we het toch over de „Ooievaar"- reeks hebben, daarin is ook opgenomen „Het eiland van de zwarte godin" door Theun de Vries, een roman over de slaven opstand op het eiland Guadeloupe ten tijde van de Franse revolutie, oorspronkelijk ge publiceerd onder de titel „De vrijheid gaat In 't rood gekleed". Liefhebbers van onder- wereldlectuur worden bevredigd met „Bef, boef en bajes" door Willem van Iependaal en „De commissaris vertelt over donker Amsterdam" door H. Voordewind. ven geliefde terug te roepen in het vers, waarin zijn eigen eeuwigheidsverlangen is neergeslagen en waarin verleden, heden en toekomst onscheidbaar in elkaar schuiven, dan heeft hij de tijd en dood overwonnen. In een aantal gedichten ziet men hem dan ook de tijd terugdraaien naar het moment der vereniging en tot een uit het leven ge lichte verabsoluteerde tijd maken. Hij heeft haar en zij hem „eeuwigheid voor tijd" ge geven. Achterberg wordt dus beheerst door de machtswaan zijn verhouding tot de ge liefde (toen zij nog leefde) in de bloedslag van het vers voor altijd te herstellen. Al leen zó kon hij wraak nemen op de dood De eerste zomerse dagen zijn ons land komen binnenwaaien. De paard- rijdster op deze foto accentueert als het ware de bewogenheid van het typisch Hollandse landschap Op Vrijdag 20 Mei wordt de Nederlandse dichter Gerrit Achterberg vijftig jaar. en de worm van de tijd vernietigen. Hij zoekt naar een welhaast concrete ontmoe ting, wat minder moeilijk is dan het lijkt, omdat het wezen der geliefde al het stoffe lijke en geestelijke heeft doordrongen. De levenskracht, die zij eenmaal bezat, heeft zich meegedeeld aan het heelal; het is zijn opgave het woord met die kracht te laden. Liggen de gelieven in werkelijkheid verder uit elkaar dan Oost en West, tege lijk zijn de bestanddelen der vrouw verwil derd tot de bereikbaarheid van gras en bloemen; zij is de humus geworden, die de ganse aarde vernieuwt. Zij is er ook anders. Zij rebelleert in zijn bloed, zij schrijnt in zijn geheugen. De stoel, waarop zij zat, de tafel, die zij gereed maakte, zeggen welis waar dat zij is heengegaan, maar sterker bevestigen zij haar tegenwoordigheid. Glanst zij nog niet ergens in de wateren, die eens haar beeld weerkaatsten en keert zij niet terug in de spiegel, die dood stond na haar verdwijnen; bloeit zij niet in zijn ogen en verschijnt z\j niet achter dichte le den in zijn dromen? Op het netvlies van een willekeurige voorbijganger heeft een maal haar beeld gerust; Achterberg rust niet, voor hij die passant terugvindt om haar aan hem te ontnemen. Haar lichaam is vergaan onder de zoden; in een uiterst „lichamelijke" poëzie deinst Achterberg er niet voor terug gangen te boren naar dit graf om in zjjn onthutsende gedicht ook over het bederf te triomferen. HEB IK tot hiertoe getracht het thema van Achterbergs poëzie te benaderen, van die poëzie zelf heb ik nog niets gezegd. Maar is iedere criticus niet gedoemd altijd om de poëzie heen te praten, omdat ook in dit geval het woord niet bestaat, dat met haar samenvalt, tenz\j het zelf weer poëzie zou worden? Heeft het zin naar aanleiding van het werk van Achterberg te spreken over de enorme spanning, waarmee de me taforen in het krachtveld van het vers lig gen, over de wijze, waarop deze magiër de taal tot haar uiterste mogelijkheden experi menterend nagaat, over zijn magistrale beelden, over de nieuwe woordverbindin gen, die als lyrische verstillingen het vers doen glanzen: bloedleeuwcrik, huistederte, bloeigeluk, maar soms ook een vreemde beklemming teweeg brengen: doodklimaat, stadvermogen Men behoeft slechts één van zijn bundels op te slaan en in de in houd titels te lezen als: N.V. Dossier, Tele- funken, Kraakbeen, om te begrijpen hoe hij met nuchtere realia, ze in het verband dwingend van zijn gegeven, tot werkelijk heden komt, waarin enkel de ziel de toon aangeeft een werkwijze die trouwens kenmerkend is voor de gehele moderne poëzie. ED. HOORNIK PARIJS, Mei. Waarschijnlijk is het hoogste doel van de mensen, die in deze stad de Biennale van de Fotografie heb ben georganiseerd, om de bezoekers van dit fotofestijn de indruk te geven, dat zij aan de hand van Gulliver het land dei- reuzen zijn binnengewandeld. Het eerste wat ik bij het binnenkomen zag, was een foto van een reusachtige baby: het kind was ruim drie meter hoog en staarde me aan met een angstwekkende reuzengrijns. Op zichzelf kan men dit natuurlijk in overeenstemming noemen met de fagade van de Biennale, die zijn thuis heeft ge vonden in het Grand Palais onbetwist baar een van de lelijkste gebouwen van de Franse hoofdstad. Er gaat hier een ver haal, dat Parijs in de laatste periode van de Duitse bezetting een „Ortskomman- dant" had, die een inderdaad grote en op rechte liefde koesterde voor deze stad en die, vlak voor de geallieerden in Parijs arriveerden opdracht kreeg van Hitier om alle monumenten van Parijs op te blazen of te verbranden. Na een lange innerlijke strijd besloot de Ortskommandant op een compromis tussen zijn geweten en dus Führers verlangen. Hij stak alleen het Grand Palais in brand. Mannen van de Résistance blusten het vuurtje al snel en het paleis bleef gespaard. Maar toen de Ortskommandant zich later voor een mili tair tribunaal moest verantwoorden, ver klaarde hij dat hij de opdracht uit Berlijn niet helemaal had kunnen negeren en toen het lelijkste gebouw van de stad voor vernietiging had uitverkoren. Het tribu naal toonde begrip en sprak hem vrij. Maar goed, wij begonnen over de foto- kxxx>0(>doocooccooc>>50oo<x>ooooooooccoooo: coo^>yyyyy>yyyy>^xxxMooooocx>M Het beste van voor jaren dringt vanavond tot mij door. Al je gewone vragen vinden weer gehoor. Regent hetP Ja, het regent. Goede nacht. Laten we nu gaan slapenzeg je zacht. Wij luisteren en liggen. Wind beweegt het raam. Blijf zo maar liggen, zeg ik, en ik noem je naam. Alles wat antwoord is gaat van mij uit. Je wordt vervuld van de oneindigheid. GERRIT ACHTERBERG Q0300C»30O»»>00ODCOa>300CO(X>D0COXOCXO300C>K>00CO0000X>DC»»0'X»>300CW>50000C>D00000CX>>3000C>»D00 >X-X&XK>XOX>3XÖ biennale, de eerste in Parijs, die een con current voor de foto-kino-tentoonstelling in Keulen wil zijn. Het is voor de leek een afschuwelijke tentoonstelling. Als men niet geïnteresseerd is in voornamelijk peper dure camera's, projectie-apparaten, len zen, spoelen en dergelijke zaken, is er wei nig attractiefs te zien. Er zijn een paar foto-tentoonstellinkjes wat achteloos over de enorme ruimte van het paleis verspreid en over het algemeen zijn de prestaties van de inzenders bijzonder conservatief. Het is daarentegen een groep leerlingen van de Académie des Beaux-Arts, hier in Parijs, die wat énders heeft willen doen en met surrealistische foto's op de proppen is ge komen. Is het de fout van het medium, dat hun prenten een diepe indruk van techni sche knutselwerkjes achterlaten? Hun naakten, hun stillevens, hun stadsbeelden alles verviel bijna tot de categorie waar men van zegt: „Handig wel, hè? Knap gedaan". Dat lijkt me geen compli ment. Er zijn ook wel goede foto's. Maar de hele sfeer is er een, die de or ganisatoren vermoedelijk niet hebben be doeld te scheppen: een enorme markt, waar men die dingen kan kopen am tij dens de zomervacanties oma's hoofd (of haar benen) zo leuk mee af te snijden. De gedachte, dat met al die apparaten iets be ters is te doen, wordt keihard onderdrukt. De vacantie-foto'tjes van erna leveren de foto-industrie waarschijnlijk haar kapi taal, niet die vreemde jongens die proberen goede foto's te maken. Fotopapier is duur, dus het moet aangemoedigd worden om babies te produceren van drie meter twin tig. Een van de weinige originele ideeën, die ik heb gezien, was van een firma die haar stand had geplaveid met bedrie- gelijk echte foto's van een straat van kin derhoofdjes. Verder zijn er dan de mooie juffrouwen, die zwemmend door een door zichtig bassin foto's van elkaar en van het publiek maken. Zij lachen daar vroliik bij. Maar zij hebben waarschijnlijk ncgaiooit een baby van drie meter twintig gehad. A.S.H. De Nederlandse pianist Daniel Wayeri- berg maakt thans een tournée van twee maanden door Indonesië, tijdens welk ver blijf hij de laatste hand zal leggen aan zijn muziek voord een ballet, dat in September zijn première in het Théatre des Champ* Elysèes zal beleven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 13