Duimen neer voor „Nekrassov
Open brief aan Kees Verwey
acdtcrfw*^-
Nog vier letters
Een spelletje
De Zondagsrust in
Oost-Duitsland
wmm
Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van
Haarlems DagbladJ Oprechte Haarlemsche Courant
Nog eens: Haarlem
cultuurnurks
EEN CULTUURNURKS IN DE SPAARNESTAD?
We maken een slab
KERKELIJK LEVEN
X u ster-arbeiders
Opdrachten van N.V.V.
aan kunstenaars
„Porgy and Bess" thans
te Antwerpen
yy
Niemand had er iets van gemerkt. Het
tuinhekje ging heel makkelijk open en
voor vader of moeder of Nellie in de
keuken het konden zien, was de twee
ling Dootje en Tootje op de grote weg.
Ze liepen hand in hand langs het fiets
pad en keken goed uit of er niets aan
kwam. Toen staken ze over en verdwe
nen in het bos. Eerst langs het brede
pad, toen linksaf een weggetje in en
even later een nog smaller paadje. „Nu
goed uitkijken", riep Dootje en Tootje
bukte zich al en keek of ze iets zag on
der de takken. Dootje en Tootje zochten
naar kabouters. Ze hadden er al zo vaak
over gelezen en er was al zo vaak over
verteld, nu wilden ze er ook wel eens
eentje zien.
Ze liepen en liepen maar en stonden
telkens stil bij plekjes waar mensen al
tijd van vertellen dat er kabouters wo
nen: bij een holle boom, tussen de wor
tels van een eik, onder de braamstrui
ken en ik weet al niet waar.
Maar hoe ze ook zochten ze zagen ,er
niet één, nog niet een puntje van een
muts of een baard. Ze werden er moe
van en eigenlijk waren ze het liefst maar
weer omgekeerd. Thuis hadden ze na
tuurlijk ook al lang gemerkt dat ze ver
dwenen waren en wat zouden ze daar
wel niet van zeggen? „Nog even", zei
Dootje, „nog even verder" en Tootje liep
op haar moede voetjes achter haar aan
Nog een laantje, nog een weggetje. Hoe
ze er ooit weer uit moesten komen wis
ten ze helemaal niet. Maar daar dach
ten ze ook niet aan. Toen ze al bijna niet
meer konden, zagen ze tussen de bomen
door iets schitteren. Wat was dat? Mis
schien een kabouterpaleis? O, nee, het
was veel groter, heel veel groter, dat
zagen ze wel toen ze dichterbij kwamen.
Het was een hek, een gouden hek. Ze
Als j deze kruis voordpuzzle wilt op
lossen, hoef je al!< n maar in de open
hokjes een letter a, e. i of o invullen.
Je moet wol goed kijken of het allemaal
goed Nederlandse woorden zijn.
holden er allebei op af en keken tussen
de tralies door in een prachtige tuin.
„Daar", wees Dootje en ze kon haast
geen woord meer uitbrengen. „DóAr",
wees Tootje ook met haar vinger pre
cies dezelfde kant op. Wat zagen ze
daar? Helemaal achterin de tuin stond
een kabouter. Hij keek hun kant op en
had zijn gele kruiwagen even neergezet.
„Het is er één", zei Dootje en Tootje
knikte van ja.
„Laten we naar hem toegaan".
„Maar hoe?" vroeg Dootje.
Tootje keek omhoog langs het hek.
„Als ik eens op je schouders ging
staan?" vroeg ze. Ze probeerden het,
maar het viel niet mee, want het hek
was hoog en er zaten scherpe punten op.
Dootje was net halverwege en zat met
aan allebei de kanten een beentje op het
bovenste randje. Tootje klom zuchtend
naast haar. „Ik kan niet meer", hijgde
ze. „Even rusten dan", voor we ons la
ten zakken", zei Dootje en ze hielp haar
zusje een handje. Van boven af kon je
de kabouter nog beter zien. Hij stond
heel aandachtig te kijken, hoe de meis
jes probeerden bij hem te komen en hij
lachte nog steeds. Net toen ze van plan
waren om zich naar beneden te laten
glijden, klonk vlakbij schel geblaf van
een hond en een boze stem die riep: „Ik
zal ze krijgen, ik zal ze krijgen!"
Wat moesten ze nu doen? Zich ver
stoppen ging niet, naar beneden glijden
kon ook niet zo vlug, dus doken ze bang
in elkaar hoog boven op het hek. De
grote zwarte hond kwam aangerend en
bleef woedend onder het hek staan blaf
fen. Toen gingen de takken van de se
ringen opzij en kwam er een dikke
meneer met een boos rood gezicht te
voorschijn. „Zoek ze, Hector, zoek ze",
riep hij aldoor maar. Toen hij de hond
voor het hek zag staan, keek hij ver
baasd in het rond. Waarom blafte Hec
tor zo kwaad? Toen keek hij omhoog
en zag de tweeling, die onbeweeglijk,
alsof ze zaten vastgegroeid, tussen de
gouden punten van het hek zat. „Mijn
aardbeien", riep hij boos, „mijn aard
beien!" En zijn gezicht werd nog roder
dan het al was. „Wie had dat gedacht?
Twee van die kleine meisjes en dan al
stelen".
Ze keken tegelijkertijd op. „We heb
ben niet gestolen", riepen ze als uit één
mond.
„Haha", riep de meneer boos, ..hoe
komt het dan dat al mijn aardbeien in
een half uur tijds verdwenen zijn, net
nu ik jullie op mijn hek betrap?"
„Wij kwamen alleen maar even naai
de kabouter kijken", snikten ze.
„Kom er af", riep de boze meneer en
hij zwaaide met zijn stok. „Ik sluit jul
lie in mijn schuur tot je vader komt of
een politic-agent en eerst zul je me be
talen. V.'el drie pond aardbeien zat er
aan mijn planten en nuniet centje
meer!"
„Maar we hebben niet..." riepen Doo
tje en Tootje, terwijl ze naar beneden
kwamen en de hond steeds harder blaf
te. „Nee, nee", zei de meneer, „ik ge
loof er geen woord van!"
Met gebogen hoofden stonden ze voor
licm. De hond gromde en zijn baas, die
hem bij de halsband hield, gromde net
zo hard. „Naar de schuur", zei hij, „voor
uit!"
Z.> liepen langzaam voor hem uit. Het
pad af, tussen de prachtige bloembedden
door en langs de kabouter die nog steeds
lachte. Toen ze voorbij kwamen zagen
ze dat hij van steen was, maar ze keken
er haast niet naar. Ze dachten alleen
maar aan die boze meneer, die hen niet
geloven wou en aan wat vader straks
zou zeggen. Met hun hoofdjes naar de
grond liepen ie maar en de meneer met
de hond er achter. Toen opeens, stond
Dootje stil: voor haar voeten lag iets
roods op het pad. Wat was dat? Een af
gebeten aardbei en verderop nog één en
nog één. Ze wees er met een uitgestoken
vingertje naar en de meneer keek. Hij
raapte de aardbeien op en bekeek ze van
alle kanten. „Mmmm", zei hij, „spreeu
wen". En zijn stem klonk opeens niet
zo boos meer. Je kon het duidelijk zien:
er zaten echte vogelpikken in de rode
vruchten en deze hadden ze zeker ver
loren toen ze wegfladderden voor Hec
tor.
Alles werd opeens anders. De meneer
reed zijn auto uit de garage, tilde de
kleine meisjes op de achterbank, Hector
sprong naast hen en tussen hen in kwam
een mandje aardbeien van de struiken,
waar de spreeuwen nog niet waren ge
weest. In vijf minuten waren ze thuis,
waar vader en moeder al bij het hek
stonden uit te kijken.
En kabouters of niet, Dootje en Too
tje blijven voortaan binnen het hek, be
halve wanneer de dikke meneer ze komt
halen met de auto om een ritje door het
bos te maken. Wie weet komen ze toch
nog eens een kabouter tegen.
MIES BOUHUYS
Deze slab kun je maken van wit ka
toen. De maten staan bij het tekeninge
tje. zoom het netjes om en maak van
gekleurde lapjes twee kaboutertjes.
Naai deze met een festoneersteekjo op
de onderrand van de slab. Als je het
netjes doet, zal kleine broer of zus het
prachtig vinden.
Beide spelers schrijven op een velletje
papier de cijfers 1 tot 20 Schrijf de cij
fers goed door elkaar. Verwissel van
papieitje en trek dan een lijn van 1 naar
2 en dan naar 3 enzovoort. Wie het eerst
klaar is. heeft gewonnen.
□OOOTJOCKXXXXJCIJU XX UXIXXaUiluJUUUOOCOOUA
XXXXXXXAXXXXXXXKAA kXXXXAXXAA
De Evangelische Kerk in de Oostzöns
van Duitsland heeft zich in haar laatste
vergadering van leidinggevende ambtsdra
gers opnieuw bezig gehouden met 't vraag
stuk van de handhaving van de Zondag
en de Christelijke feestdagen. De vergade
ring moest vaststellen, dat niettegenstaan
de alle stappen, die ten deze van kerke
lijke kant zijn gedaan, de situatie steeds
sleohter wordt.
Uit tal van berichten in de dagbladen
kan blijken, dat het streven om de Zonda
gen af te schaffen, toeneemt. In opdracht
van de vergadering heeft daarom de kan
selarij van de Evangelische Kerk in Ber-
lijn zich tot de plaatsvervangende minis
ter-president Nuschke gewend met een
brief, waarin nog eens het handhaven van
de Zondagsrust onder de aandacht der
Oost-Duitse regering wordt gebracht.
In deze brief wordt herinnerd aan vroe
ger gedane toezeggingen, die niet gereali
seerd zijn, ook ten aanzien van het beper
ken van publieke vermakelijkheden op de
Goede Vrijdag. Immers, juist op deze dag
zijn weer tal van dergelijke vermakelijk
heden georganiseerd, waardoor het gods
dienstig geweten van vele mensen werd
gekwetst.
Tevens brengt de Evangelische Kerk het
hand over hand toenemen van Zondags-
arbeid in haar brief ter sprake. In bepaalde
bedrijven is de situatie reeds zo, dat de
wettige arbeidsrust op kerkelijke feestda
gen nauwelijks wordt gerespecteerd, het
geen ook gelet op de economische omstan
digheden niet gerechtvaardigd is. In de
pers aldus deze brief worden de be
drijven en industrieën hogelijk geprezen,
omdat ze op de algemeen erkende feest
dagen hebben gewerkt. Eenzelfde ver
schijnsel doet zich voor op het gebied van
het transportwezen, in de landbouw en in
de particuliere sector van handel en be
drijfsleven. Hier wordt een weg gebaand,
die op de duur moet leiden tot opheffing
van de Zondag als de dag van de algemene
arbeidsrust en de dienst aan God.
De bovenbedoelde brief houdt zich voorts
bezig met het verontrustende feit, dat in
bepaalde industrieën de zogenaamde „glij
dende" arbeidsweek wordt ingevoerd. „Het
moet te denken geven, dat reeds nu onder
ons volk met bittere ironie van de vrije da
gen Ln zo'n arbeidsweek als van „democra
tische Zondagen gesproken wordt". Wij
zien daarin eveneens een gebrek aan re
spect voor het kerkelijk leven, nu de Zon
dag zonder meer verplaatst wordt naar een
gewone werkdag en er slechts vijf „po
litieke feestdagen" overblijven. Van de
kerkelijke feestdagen is nog slechts de eer
ste Kerstdag als feestdag verzekerd".
Met een beroep op de grondwet, die aan
geeft „dat de Zondag, de feestdagen en de
eerste Mei dagen van arbeidsrust zullen
zijn" en derhalve aldus door de wet be
schermd, wordt in deze brief met grote
beslistheid stelling genomen tegen deze
„Zondagvijandige" ontwikkeling. „Wij
schrijven", zo eindigt de brief, „uit naam
van velen, die zich in hun nood tot de
kerk hebben gewend met het verzoek hen
le helpen teneinde voor zich en hun gezin
de Zondag te behouden.
Naast de priester-arbeiders zijn er ook
„de zusterarbeiders van Nazareth". Deze
ordezusters hebben geen ander middel om
in haar onderhoud te voorzien dan de ar
beid in een twintigtal industrieën in
Noord-Italië, voornamelijk textielfabrie
ken. Zij wonen gezamenlijk in de buurt
van de fabrieken. Zij hebben tot taak om
zich te midden van de fabrieksarbeidsters
te begeven en begrip te tonen voor haar
leven.
De leiding van de fabrieken is zeer ge
steld op de aanwezigheid van de zuster van
Nazareth, want zij dragen bij tot het
handhaven van de orde en tot het leveren
van goede arbeidsprestaties.
Het merkwaardige is, dat zij ook lid zijn
van de vakverenigingen, meedoen aan sta
kingen en soms zelfs door de communisten
beschermd worden.
Ter gedegenheid van het vijftigjarig be
staan van het N.V.V. in 1956 dal zal wor
den gevierd mét feestelijke bijeenkomsten
in hei gehele land. heeft het Verbond op
drachten gegeven aan enkele kunstenaars,
namelijk aan Lex van Delden tot het com
poneren van een oratorium op een tck;t
van f: W, SchuUe-Nordholt, aan Gerand
Boedijn tot he; componeren varken feest-
mars en aan Kees Kef tot het componeren
van een feestlied op een tekst van Halbo Q
C. Koot.
18 JUNI 1955
Het Amerikaanse muzikale drama „Por-
gy and Bess" van de beroemde componist
George Gershwin zal te Antwerpen in het
Hippodroomtheater worden opgevoerd. De
troep is momenteel te Brussel, waar de
voorstellingen op Donderdag 16 Juni be
gonnen zijn. Van 23 tot 30 Juni hebben de
opvoeringen in de Scheldestad plaats,
waarvoor ook vele kaarten in Nederland
zijn verkocht.
Thans wordt een rondreis door Zuid-
Amerika voorbereid, die vier maanden zal
duren. Daarna komt het gezelschap waar
schijnlijk opnieuw naar Europa en mis
schien zal ook een serie voorstellingen in
Nederland worden gegeven.
„Porgy and Bess" is een typische Ame
rikaanse opera, waarvan de muziek en de
dansen zowel de liefhebbers van klassieke
muziek als van jazz kunnen bevredigen.
Van dit stuk zijn thans in twaalf landen
reeds 1200 voorstellingen gegeven.
PARIJS (United Press) De Franse profeet van het existen
tialisme, Jean Paul Sartre, heeft met zijn jongste toneelstuk
weinig succes, hoewel heel Parijs er over spreekt. Het toneel
stuk. dat „Nekrassov" getiteld is, bedoelt een satire te zijn op
de campagne tegen de Sovjet-Unie, waarbij Sartre vooral de
leidende rechtse bladen op het oog zou hebben gehad.
Het communistische blad „Humanité" was een van de heel
weinige couranten, die het jongste geesteskind van Sartre roem
den. De „Humanité" schreef, dat dit stuk de grootste satira
sinds de tijd van Aristophanes is en voegde eraan toe, dat het da
„fatsoenlijke mensen zou doen lachen, de verstandigen zou doen
glimlachen en iedereen tot nadenken zou stemmen". Het in
vloedrijke blad „Le Monde" dacht er echter anders over. „Wan
neer een toeschouwer om dit stuk lacht, dan moet hij vastbe
sloten zijn geweest om tot elke prijs te lachen". Het blad vraagt
zich zelfs af of het stuk wel van Sartre is.
XOOOOOOOOCX>OOOCODCiOOO!XCOOOOCOOOCXXXXX>CX>3
ZICH AANDIENEND als „iemand uit
het publiek" heeft Kees Verwey niet
temin het strikt persoonlijke standpunt
van een kunstenaar kenbaar gemaakt
over de vraag hoe de tentoonstellings
zalen voor de burgerij aantrekkelijker
gemaakt kunnen worden. Door het ex
poseren van portretten en landschappen
luidt het advies. Het lijkt mij uitermate
gevaarlijk om hier (denkbeeldige) his
torische parallellen le trekken en Ter-
borch, Hals en Steen (die slechts luttele
portretten schilderde!) als getuigen ten
gunste van het betoog te dagvaarden.
Want naast de voorliefde voor het por
tret stond sterker nog wellicht de be
hoefte aan het schilderen van het dage
lijkse leven (de genre-kunst) zoals
wij die kennen uit een onafzienbare rij
kunstenaars met Jan Steen aan het
hoofd. Eu laten we niet vergeten dut
Haarlem ook de bakermat genoemd mag
worden van de schildering van het stil
leven. En dan nog: hoevele kunstenaars
uit de zeventiende eeuw verwijderden
zich (niet alleen vanwege hun voor de
massa onbereikbare visie) van de bur
gerij door het schilderen van dezelfde
portretten en landschappen, die Verwey
ons als bewijs van zijn stelling voor
houdt. En hoe is voorts de absentie
van de Haarlemmer te verklaren in het
bolwerkvan de portretkunst, het
Frans Halsmuseum, dat, niet decentraal
gelegen, maar in het hart van de stad,
bovendien nog een serie zeer „verstaan
bare" land schappen herbergt? Ik zou tè
veel plaatsruimte moeten opeisen om
hel onhistorische van het betoog nader
uit te werken en daarmee aan te tonen,
dat de conclusie op een weinig soliede
basis werd opgetrokken.
Als mening van een museumdirecteur
tot slot dit: de heer Verwey make zich
geen zorgen. We laten de Haarlemse
burgerij met rust. Nog nimmer werden
razzia's gebonden om Haarlemmers ge
vankelijk naar tentoonstellingen le voe
ren. Al was het alleen maar omdat deze
maatregel de apathie voor de beeldende
knust en zou doen verkeren in aversie.
De Haarlemse burgerij (collectief be-
doeld dus) te „winnen" voor de kunsten b
in het algemeen, is natuurlijk een uto- 8
pie: kunst kan nimmer een massa-arti-
kei worden. Waarlegen bezwaar ge-
maakt kan en moét worden is het feit X
dat kunstmanifestaties in een stad met
ruim honderdzestigduizend inwoners o
gemiddeld driehonderd of vierhonderd
mensen trekken in drie of uier weken, js
Wanneer de ontvankelijk en onder de 8
jeugd thans rijp worden gemaakt voor h
de kunst, en over tien jaar de bezoek- a
cijfers zullen opvoeren tot duizend per f
tentoonstelling, dan zal er bereikt zijn 3
wat wij redelijkerwijs mogen vcrwach- 3
feu. g
Zelfs met dit opgevoerde tentoonstel- 8
lingsbêzoek maak ik mij geen zorgen
over het behoud van Hollands burger- 8
lijke grootheid. En ook de charme, die 8
Haarlem inderdaad als grote provincie-
stad ki-nv.erkt, zal er niet door worden 8
bedreigd! H. P. BAARD
OOOOOOCXXOMCOO O>xoox>yxxx> OOK>^OCOOC>-COD030aaX>OOC
liet visseizoen is in volle gong voor klein en groot Twee soorten bedrijvigheid aan de waterkant
UW BESCHOUWING „De Spaarnestad een cultuurnurks?"
in „Erbij" van Zaterdag 11 Juni naar aanleiding van „Haar
lem, cultuurnurks bij uitstek" in „Zeven dagen Haarlem" van
3 Juni, noodzaakt mij tot een reactie. Bij voorbaat wil ik vast
stellen, dat ik uw beschouwing, die gij aangemerkt wenst te
zien als de mening van iemand uit het publiek, onmogelijk los
kan zien van de schilder Verwey.
Gij schrijft, dat Haarlem onmogelijk deel kan hebben aan
„het algemene ontwikkelingsproces van deze tijd". Dit is juist
het door ons geconstateerde tragische feit. Maar dat dit, zoals
gij schrijft, ook ongewènst zou zijn, verwerp ik als een uiting
van struisvogelachtig conservatisme. Tegenover de zekerheid,
die gij constateert, dat Haarlem een provinciestad is. kan ik
geen enkel bezwaar maken. Haarlem is zelfs de hoofdstad van
de provincie. Ook heb ik er geen bezwaar tegen dat gij ons
tracht uit te leggen, wat nu precies een provinciestad is. Ik
heb grote bewondering voor iemand die zich in deze materie
verdiept.
Tk moet hier echter wel aan toevoegen, dat een groot deel
van de bevolking van Haarlem en omstreken uit Amsterdam.
Den Haag of Rotterdam afkomstig is, of daar nog werkt, maar
ik wil aannemen, dat al deze lieden „kleinstedelijke burgers"
zijn. Wij blijven Haarlem dus rangschikken onder de typische
provinciesteden. Wij kunnen Haarlem dus alleen met andere
provinciesteden vergelijken. Maar ook dan blijken de lusteloos
heid en apathie in Haarlem toch wel bijzonder groot. Arnhem
en Delft bijvoorbeeld, eveneens provinciesteden, vertonen in
dit opzicht een geheel ander beeld!
TN UW BESCHOUWING over het portret en het landschap
meent gij het middel gevonden te hebben om het „provinciale
stadstype" iets aan te bieden, mits dit voor deze „mensensoort"
zoals gij het uitdrukt genietbaar is. Gij haalt in dit ver
band de tentoonstelling van „de Groep" aan, waar geen eigen
lijke landschapskunst en portretten te zien zouden zijn geweest.
Ik had van de schilder Verwey gedacht, dat hij zich hierboven
kon stellen, want door over „de Groep" te praten, heeft hij
blijk gegeven niets te begrijpen van wat wij betogen.
Hoe kan het publiek oordelen over iets dat op een tentoon
stelling hangt, wanneer dat publiek nooit tentoonstellingen be
zoekt? Hoe kan het dan weten of het portret of het landschap
„realiteit" of „abstractie" is? Gij kunt immers onmogelijk van
het standpunt uitgaan, dat het Haarlemse publiek wèl ten
toonstellingen bezoekt. Gij weet wel beter.
DE GROTE FOUT in uw beschouwing is mijns inziens deze,
dat gij de uitingsvorm in het geding brengt, want zelfs als die
uitingsvorm braaf burgerlijk is, bezoekt de „grote groep klein
stedelijke burgers" een tentoonstelling niét. Trouwens, wat wilt
gij? Dat wij de burger ook nog stérken in zijn artistieke ach
terlijkheid? Deed Rembrandt dit ooit? Dat het burgerlijke
cultuurideaal, dat Holland een Gouden Eeuw heeft bezorgd,
thans wankelt en ineenstort, dat kunt gij betreuren (en wellicht
doen wij dat met u), maar aan de feiten verandert dat niets.
Wie in de zeventiende en achttiende eeuw de burgerlijke groot
heid voorstond, die leefde midden in zijn tijd. Wie dat nu nog
doet. die staat er naast.
GIJ HEBT HET over het lot van de kunstenaar. Het ligt niet
op mijn weg hierover te spreken. Dat gij, als kunstenaar, zegt,
dat de kunstenaar maar tevreden moet zijn met zijn lot, ver
baast mij. Dat het echter de kunstenaars zijn, die zich van de
burgerij verwijderen, zoals gij beweert, is voor mij onbegrij
pelijk. indien die burgerij slechts uit recensies of krantenfoto's
nota neemt van de hedendaagse kunst.
Om echfer te voorkomen, dat de kloof nog groter wordt, zul
len wij Haarlems burgers niet met rust laten en blijven si even
om van de Vishal expositieruimte te maken.
JULES CHAPON
WARF. het niet dat de heer Verwey, oud-leerling van de Haar
lemse schilder H. F. Boot, deel uitmaakt van het Haarlemse
kunstleven, ik zou het. verre van mij laten hem aan te vallen
op zijn gedachten over het provincialisme van deze stad. De
vijfde stad van het land behoeft op cultureel gebied toch zeker
niet ten achter te staan bij de provinciesteden Arnhem en Delft,
om maar enkele te noemen, waar met gedegen steun van de
overheid toch geweldige kunstmanifestaties kunnen plaats heb
ben. De heer Verwey bewoner van een der schoonste panden
aan het Spaarne. schilder met een zuiver Haarlems dialect
zowel in toon als in sfeer, verloochent zijn directe inspiratie!
Zijn bewering „dat Amsterdam een cultuurleven kan demon
streren dat in Haarlem onmogelijk en Ongewenst is" moet ik
openlijk bestrijden. Dit is een gedachte van een arrivist!
Fr zijn en er komen nog zoveel jongeren, mijnheer Verwey,
die juist in een „kunstlievend" centrum, dat Haarlem letterlijk
en figuurlijk ongetwijfeld kan worden, een naam kunnen maken
zoals ook u (en daar zijn wij trots op) een „Haarlems" schil
der is geworden in een rustiger tijdsbestek.
Jammer is het, dat u zoveel in en zo weinig buiten uw stad
verkeert. Misschien kreeg Haarlem voor u een ander aspect,
wanneer Vroomshoop of Gulpen uw woonstede was.
In het hart van deze stad, onder de oude Bavo, kan men laten
zien wat er leeft aan cultuur in deze streek. Daarin meen ik
de rechtvaardiging te kunnen vinden voor mijn stelling dat de
overheid, zonder vee! kosten in verhouding tot de subsidies aan
andere takken van kunst, de mogelijkheid moet kunnen bieden
de kunst daar uit te dragen. Een tentoonstelling in Vishal
of Vleeshal zal grotere belangstelling trekken van stadgenoot
en vreemdeling dan waar ook. En daar ligt het begin!
Dit is linea recta tegen uw mening in. een repliek welke u
verwachtte. PIETER LEFFELAAR