Duimen neer voor „Nekrassov Open brief aan Kees Verwey acdtcrfw*^- Nog vier letters Een spelletje De Zondagsrust in Oost-Duitsland wmm Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van Haarlems DagbladJ Oprechte Haarlemsche Courant Nog eens: Haarlem cultuurnurks EEN CULTUURNURKS IN DE SPAARNESTAD? We maken een slab KERKELIJK LEVEN X u ster-arbeiders Opdrachten van N.V.V. aan kunstenaars „Porgy and Bess" thans te Antwerpen yy Niemand had er iets van gemerkt. Het tuinhekje ging heel makkelijk open en voor vader of moeder of Nellie in de keuken het konden zien, was de twee ling Dootje en Tootje op de grote weg. Ze liepen hand in hand langs het fiets pad en keken goed uit of er niets aan kwam. Toen staken ze over en verdwe nen in het bos. Eerst langs het brede pad, toen linksaf een weggetje in en even later een nog smaller paadje. „Nu goed uitkijken", riep Dootje en Tootje bukte zich al en keek of ze iets zag on der de takken. Dootje en Tootje zochten naar kabouters. Ze hadden er al zo vaak over gelezen en er was al zo vaak over verteld, nu wilden ze er ook wel eens eentje zien. Ze liepen en liepen maar en stonden telkens stil bij plekjes waar mensen al tijd van vertellen dat er kabouters wo nen: bij een holle boom, tussen de wor tels van een eik, onder de braamstrui ken en ik weet al niet waar. Maar hoe ze ook zochten ze zagen ,er niet één, nog niet een puntje van een muts of een baard. Ze werden er moe van en eigenlijk waren ze het liefst maar weer omgekeerd. Thuis hadden ze na tuurlijk ook al lang gemerkt dat ze ver dwenen waren en wat zouden ze daar wel niet van zeggen? „Nog even", zei Dootje, „nog even verder" en Tootje liep op haar moede voetjes achter haar aan Nog een laantje, nog een weggetje. Hoe ze er ooit weer uit moesten komen wis ten ze helemaal niet. Maar daar dach ten ze ook niet aan. Toen ze al bijna niet meer konden, zagen ze tussen de bomen door iets schitteren. Wat was dat? Mis schien een kabouterpaleis? O, nee, het was veel groter, heel veel groter, dat zagen ze wel toen ze dichterbij kwamen. Het was een hek, een gouden hek. Ze Als j deze kruis voordpuzzle wilt op lossen, hoef je al!< n maar in de open hokjes een letter a, e. i of o invullen. Je moet wol goed kijken of het allemaal goed Nederlandse woorden zijn. holden er allebei op af en keken tussen de tralies door in een prachtige tuin. „Daar", wees Dootje en ze kon haast geen woord meer uitbrengen. „DóAr", wees Tootje ook met haar vinger pre cies dezelfde kant op. Wat zagen ze daar? Helemaal achterin de tuin stond een kabouter. Hij keek hun kant op en had zijn gele kruiwagen even neergezet. „Het is er één", zei Dootje en Tootje knikte van ja. „Laten we naar hem toegaan". „Maar hoe?" vroeg Dootje. Tootje keek omhoog langs het hek. „Als ik eens op je schouders ging staan?" vroeg ze. Ze probeerden het, maar het viel niet mee, want het hek was hoog en er zaten scherpe punten op. Dootje was net halverwege en zat met aan allebei de kanten een beentje op het bovenste randje. Tootje klom zuchtend naast haar. „Ik kan niet meer", hijgde ze. „Even rusten dan", voor we ons la ten zakken", zei Dootje en ze hielp haar zusje een handje. Van boven af kon je de kabouter nog beter zien. Hij stond heel aandachtig te kijken, hoe de meis jes probeerden bij hem te komen en hij lachte nog steeds. Net toen ze van plan waren om zich naar beneden te laten glijden, klonk vlakbij schel geblaf van een hond en een boze stem die riep: „Ik zal ze krijgen, ik zal ze krijgen!" Wat moesten ze nu doen? Zich ver stoppen ging niet, naar beneden glijden kon ook niet zo vlug, dus doken ze bang in elkaar hoog boven op het hek. De grote zwarte hond kwam aangerend en bleef woedend onder het hek staan blaf fen. Toen gingen de takken van de se ringen opzij en kwam er een dikke meneer met een boos rood gezicht te voorschijn. „Zoek ze, Hector, zoek ze", riep hij aldoor maar. Toen hij de hond voor het hek zag staan, keek hij ver baasd in het rond. Waarom blafte Hec tor zo kwaad? Toen keek hij omhoog en zag de tweeling, die onbeweeglijk, alsof ze zaten vastgegroeid, tussen de gouden punten van het hek zat. „Mijn aardbeien", riep hij boos, „mijn aard beien!" En zijn gezicht werd nog roder dan het al was. „Wie had dat gedacht? Twee van die kleine meisjes en dan al stelen". Ze keken tegelijkertijd op. „We heb ben niet gestolen", riepen ze als uit één mond. „Haha", riep de meneer boos, ..hoe komt het dan dat al mijn aardbeien in een half uur tijds verdwenen zijn, net nu ik jullie op mijn hek betrap?" „Wij kwamen alleen maar even naai de kabouter kijken", snikten ze. „Kom er af", riep de boze meneer en hij zwaaide met zijn stok. „Ik sluit jul lie in mijn schuur tot je vader komt of een politic-agent en eerst zul je me be talen. V.'el drie pond aardbeien zat er aan mijn planten en nuniet centje meer!" „Maar we hebben niet..." riepen Doo tje en Tootje, terwijl ze naar beneden kwamen en de hond steeds harder blaf te. „Nee, nee", zei de meneer, „ik ge loof er geen woord van!" Met gebogen hoofden stonden ze voor licm. De hond gromde en zijn baas, die hem bij de halsband hield, gromde net zo hard. „Naar de schuur", zei hij, „voor uit!" Z.> liepen langzaam voor hem uit. Het pad af, tussen de prachtige bloembedden door en langs de kabouter die nog steeds lachte. Toen ze voorbij kwamen zagen ze dat hij van steen was, maar ze keken er haast niet naar. Ze dachten alleen maar aan die boze meneer, die hen niet geloven wou en aan wat vader straks zou zeggen. Met hun hoofdjes naar de grond liepen ie maar en de meneer met de hond er achter. Toen opeens, stond Dootje stil: voor haar voeten lag iets roods op het pad. Wat was dat? Een af gebeten aardbei en verderop nog één en nog één. Ze wees er met een uitgestoken vingertje naar en de meneer keek. Hij raapte de aardbeien op en bekeek ze van alle kanten. „Mmmm", zei hij, „spreeu wen". En zijn stem klonk opeens niet zo boos meer. Je kon het duidelijk zien: er zaten echte vogelpikken in de rode vruchten en deze hadden ze zeker ver loren toen ze wegfladderden voor Hec tor. Alles werd opeens anders. De meneer reed zijn auto uit de garage, tilde de kleine meisjes op de achterbank, Hector sprong naast hen en tussen hen in kwam een mandje aardbeien van de struiken, waar de spreeuwen nog niet waren ge weest. In vijf minuten waren ze thuis, waar vader en moeder al bij het hek stonden uit te kijken. En kabouters of niet, Dootje en Too tje blijven voortaan binnen het hek, be halve wanneer de dikke meneer ze komt halen met de auto om een ritje door het bos te maken. Wie weet komen ze toch nog eens een kabouter tegen. MIES BOUHUYS Deze slab kun je maken van wit ka toen. De maten staan bij het tekeninge tje. zoom het netjes om en maak van gekleurde lapjes twee kaboutertjes. Naai deze met een festoneersteekjo op de onderrand van de slab. Als je het netjes doet, zal kleine broer of zus het prachtig vinden. Beide spelers schrijven op een velletje papier de cijfers 1 tot 20 Schrijf de cij fers goed door elkaar. Verwissel van papieitje en trek dan een lijn van 1 naar 2 en dan naar 3 enzovoort. Wie het eerst klaar is. heeft gewonnen. □OOOTJOCKXXXXJCIJU XX UXIXXaUiluJUUUOOCOOUA XXXXXXXAXXXXXXXKAA kXXXXAXXAA De Evangelische Kerk in de Oostzöns van Duitsland heeft zich in haar laatste vergadering van leidinggevende ambtsdra gers opnieuw bezig gehouden met 't vraag stuk van de handhaving van de Zondag en de Christelijke feestdagen. De vergade ring moest vaststellen, dat niettegenstaan de alle stappen, die ten deze van kerke lijke kant zijn gedaan, de situatie steeds sleohter wordt. Uit tal van berichten in de dagbladen kan blijken, dat het streven om de Zonda gen af te schaffen, toeneemt. In opdracht van de vergadering heeft daarom de kan selarij van de Evangelische Kerk in Ber- lijn zich tot de plaatsvervangende minis ter-president Nuschke gewend met een brief, waarin nog eens het handhaven van de Zondagsrust onder de aandacht der Oost-Duitse regering wordt gebracht. In deze brief wordt herinnerd aan vroe ger gedane toezeggingen, die niet gereali seerd zijn, ook ten aanzien van het beper ken van publieke vermakelijkheden op de Goede Vrijdag. Immers, juist op deze dag zijn weer tal van dergelijke vermakelijk heden georganiseerd, waardoor het gods dienstig geweten van vele mensen werd gekwetst. Tevens brengt de Evangelische Kerk het hand over hand toenemen van Zondags- arbeid in haar brief ter sprake. In bepaalde bedrijven is de situatie reeds zo, dat de wettige arbeidsrust op kerkelijke feestda gen nauwelijks wordt gerespecteerd, het geen ook gelet op de economische omstan digheden niet gerechtvaardigd is. In de pers aldus deze brief worden de be drijven en industrieën hogelijk geprezen, omdat ze op de algemeen erkende feest dagen hebben gewerkt. Eenzelfde ver schijnsel doet zich voor op het gebied van het transportwezen, in de landbouw en in de particuliere sector van handel en be drijfsleven. Hier wordt een weg gebaand, die op de duur moet leiden tot opheffing van de Zondag als de dag van de algemene arbeidsrust en de dienst aan God. De bovenbedoelde brief houdt zich voorts bezig met het verontrustende feit, dat in bepaalde industrieën de zogenaamde „glij dende" arbeidsweek wordt ingevoerd. „Het moet te denken geven, dat reeds nu onder ons volk met bittere ironie van de vrije da gen Ln zo'n arbeidsweek als van „democra tische Zondagen gesproken wordt". Wij zien daarin eveneens een gebrek aan re spect voor het kerkelijk leven, nu de Zon dag zonder meer verplaatst wordt naar een gewone werkdag en er slechts vijf „po litieke feestdagen" overblijven. Van de kerkelijke feestdagen is nog slechts de eer ste Kerstdag als feestdag verzekerd". Met een beroep op de grondwet, die aan geeft „dat de Zondag, de feestdagen en de eerste Mei dagen van arbeidsrust zullen zijn" en derhalve aldus door de wet be schermd, wordt in deze brief met grote beslistheid stelling genomen tegen deze „Zondagvijandige" ontwikkeling. „Wij schrijven", zo eindigt de brief, „uit naam van velen, die zich in hun nood tot de kerk hebben gewend met het verzoek hen le helpen teneinde voor zich en hun gezin de Zondag te behouden. Naast de priester-arbeiders zijn er ook „de zusterarbeiders van Nazareth". Deze ordezusters hebben geen ander middel om in haar onderhoud te voorzien dan de ar beid in een twintigtal industrieën in Noord-Italië, voornamelijk textielfabrie ken. Zij wonen gezamenlijk in de buurt van de fabrieken. Zij hebben tot taak om zich te midden van de fabrieksarbeidsters te begeven en begrip te tonen voor haar leven. De leiding van de fabrieken is zeer ge steld op de aanwezigheid van de zuster van Nazareth, want zij dragen bij tot het handhaven van de orde en tot het leveren van goede arbeidsprestaties. Het merkwaardige is, dat zij ook lid zijn van de vakverenigingen, meedoen aan sta kingen en soms zelfs door de communisten beschermd worden. Ter gedegenheid van het vijftigjarig be staan van het N.V.V. in 1956 dal zal wor den gevierd mét feestelijke bijeenkomsten in hei gehele land. heeft het Verbond op drachten gegeven aan enkele kunstenaars, namelijk aan Lex van Delden tot het com poneren van een oratorium op een tck;t van f: W, SchuUe-Nordholt, aan Gerand Boedijn tot he; componeren varken feest- mars en aan Kees Kef tot het componeren van een feestlied op een tekst van Halbo Q C. Koot. 18 JUNI 1955 Het Amerikaanse muzikale drama „Por- gy and Bess" van de beroemde componist George Gershwin zal te Antwerpen in het Hippodroomtheater worden opgevoerd. De troep is momenteel te Brussel, waar de voorstellingen op Donderdag 16 Juni be gonnen zijn. Van 23 tot 30 Juni hebben de opvoeringen in de Scheldestad plaats, waarvoor ook vele kaarten in Nederland zijn verkocht. Thans wordt een rondreis door Zuid- Amerika voorbereid, die vier maanden zal duren. Daarna komt het gezelschap waar schijnlijk opnieuw naar Europa en mis schien zal ook een serie voorstellingen in Nederland worden gegeven. „Porgy and Bess" is een typische Ame rikaanse opera, waarvan de muziek en de dansen zowel de liefhebbers van klassieke muziek als van jazz kunnen bevredigen. Van dit stuk zijn thans in twaalf landen reeds 1200 voorstellingen gegeven. PARIJS (United Press) De Franse profeet van het existen tialisme, Jean Paul Sartre, heeft met zijn jongste toneelstuk weinig succes, hoewel heel Parijs er over spreekt. Het toneel stuk. dat „Nekrassov" getiteld is, bedoelt een satire te zijn op de campagne tegen de Sovjet-Unie, waarbij Sartre vooral de leidende rechtse bladen op het oog zou hebben gehad. Het communistische blad „Humanité" was een van de heel weinige couranten, die het jongste geesteskind van Sartre roem den. De „Humanité" schreef, dat dit stuk de grootste satira sinds de tijd van Aristophanes is en voegde eraan toe, dat het da „fatsoenlijke mensen zou doen lachen, de verstandigen zou doen glimlachen en iedereen tot nadenken zou stemmen". Het in vloedrijke blad „Le Monde" dacht er echter anders over. „Wan neer een toeschouwer om dit stuk lacht, dan moet hij vastbe sloten zijn geweest om tot elke prijs te lachen". Het blad vraagt zich zelfs af of het stuk wel van Sartre is. XOOOOOOOOCX>OOOCODCiOOO!XCOOOOCOOOCXXXXX>CX>3 ZICH AANDIENEND als „iemand uit het publiek" heeft Kees Verwey niet temin het strikt persoonlijke standpunt van een kunstenaar kenbaar gemaakt over de vraag hoe de tentoonstellings zalen voor de burgerij aantrekkelijker gemaakt kunnen worden. Door het ex poseren van portretten en landschappen luidt het advies. Het lijkt mij uitermate gevaarlijk om hier (denkbeeldige) his torische parallellen le trekken en Ter- borch, Hals en Steen (die slechts luttele portretten schilderde!) als getuigen ten gunste van het betoog te dagvaarden. Want naast de voorliefde voor het por tret stond sterker nog wellicht de be hoefte aan het schilderen van het dage lijkse leven (de genre-kunst) zoals wij die kennen uit een onafzienbare rij kunstenaars met Jan Steen aan het hoofd. Eu laten we niet vergeten dut Haarlem ook de bakermat genoemd mag worden van de schildering van het stil leven. En dan nog: hoevele kunstenaars uit de zeventiende eeuw verwijderden zich (niet alleen vanwege hun voor de massa onbereikbare visie) van de bur gerij door het schilderen van dezelfde portretten en landschappen, die Verwey ons als bewijs van zijn stelling voor houdt. En hoe is voorts de absentie van de Haarlemmer te verklaren in het bolwerkvan de portretkunst, het Frans Halsmuseum, dat, niet decentraal gelegen, maar in het hart van de stad, bovendien nog een serie zeer „verstaan bare" land schappen herbergt? Ik zou tè veel plaatsruimte moeten opeisen om hel onhistorische van het betoog nader uit te werken en daarmee aan te tonen, dat de conclusie op een weinig soliede basis werd opgetrokken. Als mening van een museumdirecteur tot slot dit: de heer Verwey make zich geen zorgen. We laten de Haarlemse burgerij met rust. Nog nimmer werden razzia's gebonden om Haarlemmers ge vankelijk naar tentoonstellingen le voe ren. Al was het alleen maar omdat deze maatregel de apathie voor de beeldende knust en zou doen verkeren in aversie. De Haarlemse burgerij (collectief be- doeld dus) te „winnen" voor de kunsten b in het algemeen, is natuurlijk een uto- 8 pie: kunst kan nimmer een massa-arti- kei worden. Waarlegen bezwaar ge- maakt kan en moét worden is het feit X dat kunstmanifestaties in een stad met ruim honderdzestigduizend inwoners o gemiddeld driehonderd of vierhonderd mensen trekken in drie of uier weken, js Wanneer de ontvankelijk en onder de 8 jeugd thans rijp worden gemaakt voor h de kunst, en over tien jaar de bezoek- a cijfers zullen opvoeren tot duizend per f tentoonstelling, dan zal er bereikt zijn 3 wat wij redelijkerwijs mogen vcrwach- 3 feu. g Zelfs met dit opgevoerde tentoonstel- 8 lingsbêzoek maak ik mij geen zorgen over het behoud van Hollands burger- 8 lijke grootheid. En ook de charme, die 8 Haarlem inderdaad als grote provincie- stad ki-nv.erkt, zal er niet door worden 8 bedreigd! H. P. BAARD OOOOOOCXXOMCOO O>xoox>yxxx> OOK>^OCOOC>-COD030aaX>OOC liet visseizoen is in volle gong voor klein en groot Twee soorten bedrijvigheid aan de waterkant UW BESCHOUWING „De Spaarnestad een cultuurnurks?" in „Erbij" van Zaterdag 11 Juni naar aanleiding van „Haar lem, cultuurnurks bij uitstek" in „Zeven dagen Haarlem" van 3 Juni, noodzaakt mij tot een reactie. Bij voorbaat wil ik vast stellen, dat ik uw beschouwing, die gij aangemerkt wenst te zien als de mening van iemand uit het publiek, onmogelijk los kan zien van de schilder Verwey. Gij schrijft, dat Haarlem onmogelijk deel kan hebben aan „het algemene ontwikkelingsproces van deze tijd". Dit is juist het door ons geconstateerde tragische feit. Maar dat dit, zoals gij schrijft, ook ongewènst zou zijn, verwerp ik als een uiting van struisvogelachtig conservatisme. Tegenover de zekerheid, die gij constateert, dat Haarlem een provinciestad is. kan ik geen enkel bezwaar maken. Haarlem is zelfs de hoofdstad van de provincie. Ook heb ik er geen bezwaar tegen dat gij ons tracht uit te leggen, wat nu precies een provinciestad is. Ik heb grote bewondering voor iemand die zich in deze materie verdiept. Tk moet hier echter wel aan toevoegen, dat een groot deel van de bevolking van Haarlem en omstreken uit Amsterdam. Den Haag of Rotterdam afkomstig is, of daar nog werkt, maar ik wil aannemen, dat al deze lieden „kleinstedelijke burgers" zijn. Wij blijven Haarlem dus rangschikken onder de typische provinciesteden. Wij kunnen Haarlem dus alleen met andere provinciesteden vergelijken. Maar ook dan blijken de lusteloos heid en apathie in Haarlem toch wel bijzonder groot. Arnhem en Delft bijvoorbeeld, eveneens provinciesteden, vertonen in dit opzicht een geheel ander beeld! TN UW BESCHOUWING over het portret en het landschap meent gij het middel gevonden te hebben om het „provinciale stadstype" iets aan te bieden, mits dit voor deze „mensensoort" zoals gij het uitdrukt genietbaar is. Gij haalt in dit ver band de tentoonstelling van „de Groep" aan, waar geen eigen lijke landschapskunst en portretten te zien zouden zijn geweest. Ik had van de schilder Verwey gedacht, dat hij zich hierboven kon stellen, want door over „de Groep" te praten, heeft hij blijk gegeven niets te begrijpen van wat wij betogen. Hoe kan het publiek oordelen over iets dat op een tentoon stelling hangt, wanneer dat publiek nooit tentoonstellingen be zoekt? Hoe kan het dan weten of het portret of het landschap „realiteit" of „abstractie" is? Gij kunt immers onmogelijk van het standpunt uitgaan, dat het Haarlemse publiek wèl ten toonstellingen bezoekt. Gij weet wel beter. DE GROTE FOUT in uw beschouwing is mijns inziens deze, dat gij de uitingsvorm in het geding brengt, want zelfs als die uitingsvorm braaf burgerlijk is, bezoekt de „grote groep klein stedelijke burgers" een tentoonstelling niét. Trouwens, wat wilt gij? Dat wij de burger ook nog stérken in zijn artistieke ach terlijkheid? Deed Rembrandt dit ooit? Dat het burgerlijke cultuurideaal, dat Holland een Gouden Eeuw heeft bezorgd, thans wankelt en ineenstort, dat kunt gij betreuren (en wellicht doen wij dat met u), maar aan de feiten verandert dat niets. Wie in de zeventiende en achttiende eeuw de burgerlijke groot heid voorstond, die leefde midden in zijn tijd. Wie dat nu nog doet. die staat er naast. GIJ HEBT HET over het lot van de kunstenaar. Het ligt niet op mijn weg hierover te spreken. Dat gij, als kunstenaar, zegt, dat de kunstenaar maar tevreden moet zijn met zijn lot, ver baast mij. Dat het echter de kunstenaars zijn, die zich van de burgerij verwijderen, zoals gij beweert, is voor mij onbegrij pelijk. indien die burgerij slechts uit recensies of krantenfoto's nota neemt van de hedendaagse kunst. Om echfer te voorkomen, dat de kloof nog groter wordt, zul len wij Haarlems burgers niet met rust laten en blijven si even om van de Vishal expositieruimte te maken. JULES CHAPON WARF. het niet dat de heer Verwey, oud-leerling van de Haar lemse schilder H. F. Boot, deel uitmaakt van het Haarlemse kunstleven, ik zou het. verre van mij laten hem aan te vallen op zijn gedachten over het provincialisme van deze stad. De vijfde stad van het land behoeft op cultureel gebied toch zeker niet ten achter te staan bij de provinciesteden Arnhem en Delft, om maar enkele te noemen, waar met gedegen steun van de overheid toch geweldige kunstmanifestaties kunnen plaats heb ben. De heer Verwey bewoner van een der schoonste panden aan het Spaarne. schilder met een zuiver Haarlems dialect zowel in toon als in sfeer, verloochent zijn directe inspiratie! Zijn bewering „dat Amsterdam een cultuurleven kan demon streren dat in Haarlem onmogelijk en Ongewenst is" moet ik openlijk bestrijden. Dit is een gedachte van een arrivist! Fr zijn en er komen nog zoveel jongeren, mijnheer Verwey, die juist in een „kunstlievend" centrum, dat Haarlem letterlijk en figuurlijk ongetwijfeld kan worden, een naam kunnen maken zoals ook u (en daar zijn wij trots op) een „Haarlems" schil der is geworden in een rustiger tijdsbestek. Jammer is het, dat u zoveel in en zo weinig buiten uw stad verkeert. Misschien kreeg Haarlem voor u een ander aspect, wanneer Vroomshoop of Gulpen uw woonstede was. In het hart van deze stad, onder de oude Bavo, kan men laten zien wat er leeft aan cultuur in deze streek. Daarin meen ik de rechtvaardiging te kunnen vinden voor mijn stelling dat de overheid, zonder vee! kosten in verhouding tot de subsidies aan andere takken van kunst, de mogelijkheid moet kunnen bieden de kunst daar uit te dragen. Een tentoonstelling in Vishal of Vleeshal zal grotere belangstelling trekken van stadgenoot en vreemdeling dan waar ook. En daar ligt het begin! Dit is linea recta tegen uw mening in. een repliek welke u verwachtte. PIETER LEFFELAAR

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 13