ttlaue Antoinette ONB>JE(U<iFtNB)E TREIN Een inktlap OP BEZOEK BIJ IN VERSAILLES Bidstond te Genève KERKELIJK LEVEN De Zondagviering in Finland In drie episoden „Puf, puf", zuchtte de trein, „puf puf, was ik toch maar iets anders dan een trein. Was ik maar een auto of een fiets. Dan kon ik gaan waar ik wilde. Maar nee, elke dag, langs dezelfde rechte rails, ga ik dezelfde weg van Haarlem naar Amsterdam en van Am sterdam naar Haarlem en weer terug. Van de morgen tot de avond. Puf, puf. „Puf, puf", zeiden de meneren met hun tassen en hun kranten, die in die trein zaten. „Puf, puf, elke dag het zelfde: dezelfde trein van Haarlem naar Amsterdam en van Amsterdam naar Haarlem. En nooit eens iets anders. Puf, puf. „Dikkeding, dikkeding", lachten de wielen, „daar gaan we weer. Voor ons is het niet erg. Wij zien toch niets. We draaien veel te hard. Maar als je wilt. „Als ik wat wil?" vroeg de trein. „Als je eens iets anders wilt. Zie je dan niet dat er wel duizend rails de wereld ingaan, veel verder dan Haar lem of Amsterdam? Als je wilt „Puf, puf", zuchtte de trein, „dat kèn toch niet. Wat moet ik dan met ai die mensen die naar hun werk gaan in Haarlem en in Amsterdam?" „Dikkeding", lachten de wielen, „misschien vinden ze het wel leuk". „Puf, puf", zeiden de meneren en ze keken knorrig over hun kranten heen. „Kijk toch eens", zei een stemmetje binnen in al die meneren, „zie je dan niet dat er wel duizend rails de wereld ingaan, veel verder dan Haarlem en Amsterdam?" „Dat kan toch niet", zeiden de me neren tegen dat stemmetje. „En ons werk dan?" „Dikkeding", lachten de wielen. De huizen, de bomen, de weilanden en de sloten, allemaal dezelfde van elke dag schoten voorbij. Ze waren er bijna. Op de minuut. Net als altijd. De be stuurder remde al. Hij maakte in elk geval een beweging van remmen, maar er gebeurde niets. „Wat is dat?" riep de bestuurder. „De rem is kapot!" Maar voor hij verder naar die rem kon kijken, gebeurde er nog iets ergers. Zonder dat hij iets deed sloeg de trein een heel andere weg in dan de bestuur der wilde. Ze lieten het station, waar al die meneren moesten uitstappen, ge woon links liggen. De trein ging door, één van die duizend paar rails op, die verder gaan dan Amsterdam of Haar lem. De bestuurder werd wit. „Die trein is betoverd", riep hij, „Wat moet ik begin nen? Wat zullen mijn bazen zeggen als ze horen dat ik zo maar een andere kant ben opgegaan? Niemand zal me geloven als ik zeg dat de trein het deed." De meneren binnen in de coupés had den hun kranten al dichtgevouwen, hun hoeden opgezet en hun tas uit het net gepakt. Ze hadden de reis al zo vaak ge maakt, dat ze precies wisten hoe veel minuten ze daarvoor nodig hadden. Met hun hoed op en hun tas op hun knieën wachtten ze tot de trein zou stoppen. Ze keken strak voor zich uit. „Zijn we er nog niet?" bromde een dikke meneer, die al dertig jaar met die trein reisde en nog nooit iets vriende lijks had gezegd. Alle meneren keken op. Allemaal tegelijk werden ze bleek en alsof ze het afgesproken hadden zei den ze in koor: „Waér zijn we?" Met open monden keken ze naar de bossen waar ze door schoten en die ze nog nooit eerder hadden gezien. „Con ducteur!" riepen ze uit één mond en de dikke meneer had de noodrem al beet. Met een wit gezicht holde de conducteur door de trein. „Ik kan het ook niet hel pen", riep hij, „en de bestuurder ook niet. De trein is betoverd!" „Praatjes, praatjes", riepen de mene ren en inplaats van wit werden ze nu helemaal rood van boosheid. „En ons werk dan, onze bazen! Wat moeten we beginnen?" „Dikkeding, dikkeding", lachten de wielen en de trein gleed door een sein heen dat net op veilig stond. De mene ren raasden en tierden en schreeuwden boven het gelach van de wielen uit. Maar opeens keerden ze zich om, want iemand had heel blij en heel hoog „Oooogeroepen. Het was een klein jongetje dat in een hoekje van een coupé zat. Hij zou uit logeren gaan en had het jammer gevonden dat hij maar zóó kort in de trein kon zitten. En nu opeens was een prachtige reis begonnen. De meneren keken ook, maar zij straalden niet van plezier zoals dat jongetje. En net op dat ogenblik stopte de trein, heel keurig, omdat hij een rood licht zag aankomen: ongelukken maken wil de de trein niet. Het was opeens heel stil. Door de open ramen kwam een heerlijke boslucht naar binnen en je kon de vogels horen fluiten. „Wat prachtig", zei het jongetje en hij sprong naar buiten om van die blauwe bloemen te plukken, die langs de spoorbaan groeiden. De meneren werden er ook stil van. Ze moesten er allemaal opeens aan denken hoe lang het geleden was, dat ze in zo'n bos waren en blauwe bloemen plukten. Toen kwam de bestuurder met tra nen in zijn ogen. „Heren", zei hij, „he ren alsjeblieft, ik kan het niet helpen." „Wat helpen?" riepen de heren en ze gooiden hun hoeden en tassen met een grote zwaai in het net en wipten één voor één de treeplank af. En toen een uurtje later een locomo tief kwam om de verdwaalde trein op te halen, moest hij heel lang fluiten voor alle meneren terug waren op hun plaats. Met hun armen vol blauwe bloemen en hun handen vol bramensap kropen ze uit de struiken tevoorschijn. Ze lach ten en ze floten en de dikke meneer had het kleine jongetje, dat uit logeren ging, op zijn schouders getild. „Puf puf", zei hij toen hij hem in de coupé op de bank zette, maar dat puf klonk niets brom merig of treurig meer. „Puf puf", zuchtte de trein gelukkig. „Dikkeding, dikkeding, uit geweest uitgeweestlachten de wielen. Van een stuiver en een cent Wie komt daar zo maar binnen? Dag, dikke hommel Zoem! Wat zit je nou te zoemen, mijn neus is toch geen bloem? O, zoek je naar je zusje, je hommelzusje Zom. Ging ze zonder te vragen stiekem een eindje om? Nee, heus niet Zoem, hierbinnen heb ik haar niet gezien. Maar ga gerust eens kijken, dan vind je haar misschien. Niet op de kast, de stoelen? Niet achter het gordijn? Op tafel? Bij de planten? Waar kan die Zom toch zijn? Daar, bij de blauwe kopjes op 't zilvren koffieblad - ik kan me niet vergissen - daar hoor ik aldoor wat. Zoem heeft Zom al gevonden. Zoemzoem, ze is betrapt net nu ze onze suiker met grote happen hapt. „Vooruit", zoemt Zoem, „naar buiten!' Dag Zoem, dag stoute Zom. 'k Zal je dit keer niet straffen, maar denk er voortaan om! MIES BOUHUYS. Je hebt op school natuurlijk een inkt lap nodig. Je maakt deze van kurken, een paar lapjes, wat kralen met spelden en een rond stukje karton. Op de teke ning zie je hoe het moet worden. De kurken, karton en lapjes lijm je op el kaar. De kralen zet je met spelden in de kurken. Geleerden en vertegenwoordigers van regeringen, diplomaten en vooraanstaande mannen uit kerken van vele landen namen deel aan de bidstond, die onlangs in de St. Pierre-kathedraai te Genève gehouden werd voor de internationale atoomconfe rentie. De preek werd gehouden door de erepresident van de Wereldraad van Ker ken, de bisschop van Chichester, dr. G. K. A. Bell. Dr. Bell heeft onder meer gezegd: „De mogelijkheden om de nieuwe macht in de toekomst ten goede of ten kwade te gebrui ken zijn groot en toch is het dwaas aan te nemen, dat de atoomenergie het genees middel is voor alle kwaad, waarmee onze eigen traagheid en fantasieloosheid niet klaar komt. De principiële beslissing, die wij thans hebben te nemen, betreft de rich ting, die wij willen inslaan en met „wij" bedoel ik de geleerden en het grote pu bliek, want die allen gaat het aan. Het eerste, wat ik daarom van gelovige mensen mag verwachten is, dat zij de con ferentie en allen die er aan deelnemen met hun gebed zullen dragen. Degenen, die het meeste weten moeten zich ook het meest in moreel opzicht verantwoordelijk gevoelen. Wij en zij zijn in gelijke mate verantwoor ding schuldig aan God. De hel op aarde loslaten, vóór een ander dat kan doen, of anderen met vernietiging te bezoeken om het verlies dat men moge lijk zelf zou kunnen lijden uit de weg te gaan, betekent Gods geboden breken. Maar de aanwending van de atoomenergie voor vreedzame doeleinden en deze niet te ge bruiken voor zichzelf maar voor hen, die in grote nood zijn, betekent mede-arbeiders van God zijn. Bij het ontwerpen van plannen voor het vreedzaam gebruik van de atoomkracht moeten de regeringen zich bovenal bezig houden met de noden van de onderontwik kelde landen. Vaak zijn landen slechts daarom onderontwikkeld, omdat zij niet beschikken over eigen energiebronnen. Hier ligt voor de volkeren van de wereld en voor de UNO de grote en schone gele genheid om „door het brengen van offers" veel goed te maken van het onrecht, dat in de laatste twintig jaar mensen is aange daan." Bisschop Bell zei tenslotte, dat de geeste lijken de bijzondere taak hebben te beden ken welke ontzaglijke verwikkelingen de ontdekking van de atoomenergie voor de uitoefening van hun geestelijke taak met zich brengt. Men kan niet eenvoudig zeg gen, dat er vóór ons, als wij dat willen, „voortdurende vooruitgang in geluk, ken nis en wijsheid ligt". Wij moeten inderdaad het leven kiezen en niet de dood. Maar wij moeten evengoed de zwakte als de sterkte van onze menselijkheid zien. Wij zijn in Gods hand. Niet wij, maar Hij is de Heer van het Heelal. De oorlogstijd bracht het economische leven in Finland in grote moeilijkheden doordat vijfhonderdduizend mannen, onge veer dertien percent van de totale bevol king, in militaire dienst waren. Ten elnae in die jaren de voedselvoorziening lopende te houden, was het nodig dat er ook op Zondag gewerkt werd. De stadsbewoners gingen op Zondagen en andere feestdagen naar buiten om daar als vrijwilligers te helpen in de landbouwbedrijven. Deze uitzonderlijke gewoonte, die toen tertijd noodzakelijk was, heeft evenwel een ongunstige invloed gehad op de gewoonten van het Finse volk na de oorlog. In som mige delen van het land is sindsdien het werken op Zondag normaal geworden. In de vergadering van Bisschoppen van de Finse (Lutherse) kerk is over dit na oorlogse verschijnsel verontrusting uitge sproken. Er is door de gezamenlijke bis schoppen een verklaring opgesteld, die en kele weken geleden van de kansels is voor gelezen. In deze verklaring wordt gezegd, dat een van de bedroevendste verschijnse len van de na-oorlogse tijd de verminder de eerbied voor de Christelijke feestdagen is: „De Zondagen en de andere feestdagen zijn voor vele mensen gewone werkdagen geworden. De tijden waarop de kerkdien sten gehouden worden, eerbiedigt men in vele gevallen niét meer. Te midden van de haast, de onrust en het lawaai van deze geïndustrialiseerde wereld, hebben wij meer dan ooit behoefte aan de Zondag, die gewijd is aan rust, stilte, gebed en lofprij zing en aan Gods woord. Dan zal de Zon dag worden tot een gave, een bron van vreugde en verfrissing". De bisschoppen willen in grote ernst de aandacht van het Finse volk weer bepalen bij de heiligheid en de onschendbaarheid van Gods geboden. 2 7 AUGUSTUS 1956 (Van onze correspondent in Parijs) MONSIEUR Gerald van der Kamp, die ondanks zijn Nederlandse naam, conser vator is van een der rijkste schatkamers van Frankrijks geschiedenis: het kasteel van Versailles, heeft al lang voor de laat ste oorlog met voornemens rondgelopen voor een grootse expositie ter ere van Marie Antoinette, de onfortuinlijke ge malin van Lodewijk de Zestiende. Hij moest dat plan toen echter wegens gebrek aan officiële medewerking al vrij gauw in zijn portefeuille opbergen. De regering had geen belangstelling voor zijn onderneming, zoals de autoriteiten zich trouwens ook maar weinig aan het paleis in Versailles gelegen lieten liggen, dat tot voor kort dan ook bijna tot een ruïne dreigde te ver vallen. Maar de conservator is een vast houdend man. En toen, enkele jaren ge leden, een met succes bekroonde actie ten bate van de restauratie van des Zonne- konings voormalige residentie werd onder nomen, haalde hij ook het dossier Marie Antoinette maar weer eens voor de dag. De regering wenste zich opnieuw op de vlakte te houden. Maar de belangstelling in en buiten Frankrijk in particuliere kringen voor de onthoofde koningin en haar bestaan vol dramatische gebeurte nissen, bleek nu zó groot en zo algemeen te zijn, dat monsieur Van der Kamp nauwelijks op alle aanbiedingen voor ac tieve medewerking kon ingaan. Nog dage lijks, ook na de opening van de tentoon stelling ter herdenking van haar geboorte, nu tweehonderd jaar geleden, komen er berichten binnen om de conservator op merkzaam te maken op een schilderij, een brief of een persoonlijk object, dat Marie Antoinette heeft toebehoord, zodat deze expositie vermoedelijk in niet onbelang rijke mate ook nog ertoe zal kunnen bij dragen om het historisch beeld van deze veelbesproken en omstreden figuur, voor zover dat in tastbare voorwerpen tot uiting kan komen, te vervolmaken. Men zal er zich misschien over verwonderen, dat zo'n historische expositie van Frankrijks laatste koningin niet eenvoudig uit de bezittingen van nationale musea was samen te stellen. Maar dan vergeet men, dat de leiders der Franse revolutie zich als erfgenamen van de bezittingen der voormalige machts bekleders weinig accurate boedelbewaar- ders hebben getoond. Versailles werd in die dagen onttakeld en alle schatten van het hof werden op pu blieke verkopingen geveild. Zo kon een groot deel dier bezittingen zich over de hele wereld verspreiden. De helft mis schien wel van de schilderijen en andere attributen, die op Marie Antoinette be trekking hebben en die nu in Versailles worden geëxposeerd, zijn uit het buiten land afkomstig, voornamelijk uit Engeland en Oostenrijk, waar de directies der offi ciële musea zich van een bijzonder royale kant hebben getoond. Onder de vele parti culieren, die met eigen bijdragen aan deze herdenking hebben meegewerkt, bevindt zich Charles Chaplin, die een fraai portret van Marie Antoinette van de hand van Gautier-Dagoty heeft uitgeleend en dat op een ereplaats nu voor het eerst onder de ogen van het publiek wordt gebracht. IN DRIE GROTE afdelingen is de ten toonstelling verdeeld, drie afdelingen die een beeld geven van de evenzovele hoofd episoden van 't leven van Marie Antoinette, zodat de bezoeker die door de zalen wandelt, de indruk krijgt van een soort film, waarin de décors met zeer bijzondere zorg zijn opgesteld en waarin alleen de hoofdfiguur ontbreekt. Is men toegerust met wat fan tasie en wat kennis van de historie (waar aan het de Franse bezoekers meestal niet ontbreekt) dan wordt die lacune echter ongemerkt aangevuld. Bij het vertrek be houdt men dan ook de impressie als in een droom twee eeuwen geleden een be zoek te hebben gebracht aan Marie An toinette, die u met vrijmoedigheid een blik in haar dagboek en achter de wanden van haar persoonlijke intimiteit heeft gegund. De eerste zaal verplaatst de bezoeker naar het keizerlijke Oostenrijk, waar Ma rie Antoinette, toen nog Antonia geheten, als aartshertogin in de schaduw van het slot Schönbrunn de eerste vijftien jaren van haar korte leven sleet. De voornaam ste figuren uit Oostenrijks grote tijd, de keizerlijke familie, de graven en gravinnen van het hof, zijn hier met wat stijve doch naar men verzekert goedgelijkende por tretten aanwezig. De verbinding met de „Franse" zaal wordt gevormd door een aantal enorme gobelins, die indertijd Straatsburg hebben versierd, toen Marie Antoinette als toekomstige koningin haar grandioze entree in Frankrijk maakte. De zeven gigantische tapijten roepen beelden op uit de Griekse legende van Medea, wier ervaringen men een vijftienjarig meisje, nu niet bepaald als voorbeeld zou willen stellen, zodat Goethe, toen hij deze tapisserieën in Straatsburg aanschouwde, terecht van een „aller ongelukkigste keuze van onderwerp" kon spreken. Intussen zijn we dus in het achttiende- eeuwse Versailles beland: we ontmoeten er de leden van de koninklijke familie en de voornaamste hovelingen, waaronder de graven de Kaunitz en de Choiseul, die het huwelijk van de jonge Lodewijk en de Oostenrijkse aartshertogin hadden voor bereid en bewerkstelligd. Rond het be roemde portret van Marie Antoinette als fris en aardig vijftienjarig meisje (van Ducreux?) ziet men de beeltenissen van de kunstenaars, die haar voorkeur en pro tectie genoten: de hofschilders Boze en madame Vigée-Lebrun en de componisten Gluck, Grétry en Piccini. Dat Marie An toinette de traditionele Oostenrijkse liefde voor de muziek ook in Frankrijk trouw is gebleven, daaraan worden wij even ver derop herinnerd door een rijke collectie harpen, waarop de koningin niet onver dienstelijk moet hebben gespeeld. Maar de tentoonstelling omvat meer dan enkel een galerij van goede en minder voortreffelijke portretten en schilderijen. Het boeiendste deel wordt zelfs gevormd door de vele voorwerpen, meubels, reli- quieën en andere persoonlijke souvenirs, die eens Marie Antoinette hebben toe behoord, zoals haar boudoir, in rose fon- danttinten, de reisnécessaires en de cata- Marie-Antoinette, toen ze als vijftienjarig meisje aan de „dikke koning" werd uitgehuwelijkt. Aan de groene boorden van de IJsel treft men heel wat plekjes waar hel goed toeven is, zoals in het nog - betrekkelijk - stille stedeke Zutphen. Onder de talrijke cultuurschatten uit een trots verleden, welke tussen zijn wallen be waard zijn gebleven, vindt men ook de ranke groen-omlijste Drogenapstoren uit het midden van de zestiende eeuw. logus van haar garderobe, waaruit zij, des morgens de keus voor haar toiletten placht te maken! In een speciale vitrine is een deel van het beroemde „Collier de la reine" ten toongesteld. Men ziet voorts het gouden sleuteltje, dat Lodewijk de Zestiende, die graag wat knutselde, .als dilettant-edel smid, persoonlijk voor haar vervaardigde. OVER HET innerlijk leven van de koningin, die als kind aan een vreemde vorst werd uitgehuwelijkt, komt men wel iets meer te weten uit de vele brieven, die hier achter glas liggen uitgestald. Brieven die in een tamelijk zuiver Frans zijn ge steld Marie Antoinette maakte althans heel wat minder fouten dan in Napoleons correspondentie zijn aan te treffen en die ze in de betrekkelijke eenzaamheid van haar Petit Trianon aan haar Oostenrijkse familie richtte om tussen de regels door haar hart eens wat te kunnen luchten. Haar huwelijksleven met de gezette Lode wijk is zeker geen idylle van louter rozen geur en maneschijn geweest en de ver houding met haar schoonzusters, die haar vaak als nauwelijks meer dan een vreem de indringster behandelden, was uiterst gespannen en vaak ronduit slecht. In haar brieven zijn zo hier en daar nog wel de sporen té vinden van de opgedofte vreug deloosheid van het wat melancholieke be staan van een jonge koningin, die terug verlangde naar. haar jeugd in het verre vaderland. De correspondentie is overigens verre van compleet. Uit overwegingen van „pudeur" werden klaarblijkelijk de tal rijke en hartstochtelijke liefdesbrieven aan de knappe Zweedse edelman graaf Von Fersen achterwege gelaten. De meest bewogen periode uit haar leven, de maanden voor haar terechtstel ling, die in de Conciergerie en de Temple- gevangenis werden doorgebracht, wordt tenslotte in de zaal opgeroepen. Uit de Con ciergerie werden de eenvoudige houten meubels overgebracht, wat stoelen en een tafel. Er hangt hier ook het voorlaatste portret, waarvoor Marie Antoinette po seerde en dat door de Poolse schilder Ku- charski in het Parijse Palais des Tuileries net niet meer kon worden afgemaakt, om dat op 10 Augustus van het jaar 1792 de revolutie zou uitbreken. De onvoltooide pastel werd bij de over rompeling van het paleis door de opstande lingen met een spies doorstoken en het lit teken van die wonde kon door de restau rateurs nooit helemaal worden geheeld. Doch van alle beeltenissen, die men in Versailles van Marie Antoinette te aan schouwen krijgt, blijft de schets die David aan een venster in een Parijse woning van haar maakte de bezoeker toch nog wel het langste bij: de onttroonde koningin in haar ruwlinnen gevangenisplunje met de bon net op het hoofd, die als „Femme Capet" op een platte kar naar het schavot op de Place Concorde wordt gebracht: een oude vrouw van achtendertig jaar, de armen op de rug gebonden, op wier gezicht men meer nog dan verbittering fierheid (of misschien alleen maar verwondering?) meent te kunnen lezen. Een strakke mond, waaruit haar beul even later, wanneer ze hem op het schavot op de tenen zou trap pen de „historische" woorden zou hebben vernomen: „Pardon monsieur, ik deed het niet expres ZOU MEN Marie Antoinette een sterke persoonlijkheid of een grote geest mogen noemen? Van deze herdenkingsexpositie neemt men die indruk niet direct mee naar huis. Wel voelt men hier duidelijk de menselijke tragiek, die haar lot is geweest en welke ze met majesteit heeft gedragen. Een vrouw, die meer dan haar echtgenoot, een menselijke en symbolische gestalte zou geven aan een der aangrijpendste gebeur tenissen uit de geschiedenis van Frankrijk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 13