Vanessa lo, de
dagpauwoog
DE SITUATIE VAN HET TONEEL
VAN HET GEWONE
Wij rekenen op Kroonstad
Sovjet-Unie haalt
achterstand op
medisch gebied
zeer snel in
Eten en drinken „MARTY" - DE BETOVERING
Speciaal nummer
van „De Gids"
Prof, dr. J. Goslings over
zijn reis naar Rusland
Onze Puzzle
Aanigrijpemdle
geschiedenis
OP DE ONTBIJTTAFEL zat
plotseling een vlinder. Op zich
zelf niet zo'n schokkende ge
beurtenis en ook niet zo ver
wonderlijk, want de tafel stond
buiten op het gras en midden
in de baan waarlangs de
vlinders, de vliegen, de bijen
en al zulk gedierte een weg
vonden van de rijke bloei der
goudgele Canadese gulden roe
de aan de ene en de bonte ver
scheidenheid van de zomertuin
aan de andere zijde.
Begrijpelijk dus, dat een
bruin, zwart en helderwit ge
ringde hommel tussentijds wel
eens een noodlanding maakte
op een boterhambordje en een
zweefvlieg boven een thee
kopje in de lucht bleef staan,
voordat hij in scherpe hoeken
wegpijlde naar de laatst over
bleven indigoblauwe monniks
kappen.
Maar het bijzondere van dat
vlinderbezoek was het plotse
linge en het onverwachte. De
verrassing van de stille ver
schijning. Want zeer stil was
het in de tuin op die Zondag
ochtend in de eerste Septem
berdagen. Zo'n ochtend uit
duizenden, als het lijkt of
iedereen op de tenen loopt.
Aan dat spelletje doet men
onbewust mee. Men dempt zijn
stemgeluid wat, men wurmt
zijn benen omzichtig onder het
wel wat kleine ontbijttafeltje
en aanvaardt in een milde
stemming de kleine ongeriefe-
lijkheden van een tafelaan
kleding, op een klein vlak sa
mengedrukt. Men vist een
vlieg uit de thee en leidt een
hardnekkige wesp van de jam
af naar betere oorden in de
tuin. Alles onder het motto:
„Want we kunnen nog acht
maanden binnen ontbijten".
En dan zit daar ineens die
vlinder. Een dagvlinder, een
dagpauwoog, een van de
mooiste Nederlandse kapellen.
Afgedwaald van het mans
hoge bloeiende koninginne-
kruid en neergestreken op
een servetje, waar hij met
opengeklapte vleugels roerloos
blijft zitten. Drie mensen zit
ten ook doodstil, het gesprek
breekt af, drie paar ogen kij
ken in bewondering naar het
ranke figuurtje.
DAN KOMT er uit deze we
reld, de mensenwereld, een
duidelijk teken van leven.
Ergens vandaan, een straat
ver, scheurt een mannenstem
door de stilte, die nadrukke
lijker wordt naarmate het ge
luid wint aan scheurkracht.
Ik kijk naar de vlinder. Naar
het warme bruinrood van de
voorvleugels en naar de vleu-
gelhoeken, waarin, als edel
stenen in gitzwart gevat, de
oogvlekken schitteren. De
pauwogen, roomwit, met een
overvloeiing van rood en geel,
en naast het wit een blauw,
dat zweemt naar het violet
van amethyst kristal.
Ik kijk en tegelijkertijd moet
ik luisteren. Want die melo
die, hoewel ietwat verminkt,
is me bekend. Ze herinnert
me aan kazernezang, lang ge
leden, aan soldaten, die hun
schoonste balladen uitbalk-
ten.
Ik herken het droevig ver
haal van de schildwacht, die
men vond, slapend op zijn
post en die deswegen met be
schaamde kaken voor de
krijgsraad verscheen. „De
dood, zo klinkt het schrik'lijk
in zijn oren. „Uw slapen
bracht ons allen in ge
vaar
Laat hem staan voor de he
ren, ik vind „Vanessa Io"
(want dat is de vlindernaam)
veel interessanter. Hij speelt
een spelletje met zijn tong,
een lange dunne naald, die hij
om beurten uitrekt en in een
hoek doorbuigt, om hem ten
slotte als een horlogeveer op
te rollen. En dan steekt hij
hem weer rechtuit en prikt
er mee in het servetje.
Nee sukkeltje, je bent ver
keerd aangesloten. Je moet
die zwarte vlindertong in een
bloem opereren, een distel of
een goudsbloem.
Hup, de vleugels klappen
dicht en laten de onderkant
zien, die lang niet zulke
prachtige kleurgn draagt als
de bovenzijde. Als hij nu nog
de voorvleugels laat zakken,
wordt het hele schitterende
dier teruggebracht tot een on
opvallend nietigheidje! Zo zal
hij straks na het zomerseizoen
de herfst en de winter door
brengen. Op een zolder, in
een hoek, een spleet, in een
oude boom, waar hij veroor
deeld is de koude winter on
beweeglijk door te brengen.
Die schildwacht is intus
sen ook veroordeeld. Er strijkt
een lichte windzucht door de
struiken, de bomen en over
alle tuinen en daar komen
nieuwe strofen uit het helden
dicht aangedreven.
Er is een vrouwenslem bij
gekomen en eendrachtig jam
meren man en vrouw verder
over de arme sukkel, die nu
wordt weggevoerd. „Hij krijg1
zijn loon, voorwaar".
VANESSA IO! Dagpauw
oog! Deze zomer zul je nog
rondvliegen, jij, de schoonste
uit de rij der schoenlappers,
dat zijn de dagvlinders met
hun vele kleuren, tot een bont
patroon „aaneengelapt" (dit
zou de verklaring van de
naam zijn). Zodra de herfst
kleuren zich vertonen, duik je
onder in je winterkwartier.
Pas in Mei zal het ontwaakte
wijfje haar eieren hechten
aan brandnetel en andere
planten. Dan zullen de zwarte
rupsen, wit bestippeld en met
vele doorntjes bezet, zich door
hun korte bestaan eten, al
maar eten, tot er aan de
brandnetels hun tot pop ver
stijfde lichaam hangt. De pop
van de dagpauwoog, met
goudglans en gouden vlekken.
Van al die zorgen weet dat
pronkjuweel tussen deze kop
jes, bordjes en botervlootje
maar helemaal niets.
Zijn lange donkere sprieten,
voorzien van fijne knopjes,
bewegen even met een fijne
trilling. Bemerken ze iels van
het vergrootglas, dat lang
zaam, heelo! weg!
Dat komt van die schild
wacht, die juist met een uit
haal zijn laatste snik aflevert
aan z'n moeder: leef
gelukkig moeder, uw zoon
ziet gij op aarde nimmer
meer" waarna „lief bruidje"
nog een stevige beurt krijgt.
Ziezo, dat hebben we dan al
lemaal gehad. Een pluim op
de hoed van onze Nederlandse
volkszang. En voor onze dag
pauwoog een andere pluim,
namelijk die van de budd-
leya, de vlinderstruik met
zijn zwaargeurende donker
paarse bloemtrossen waarop
tientallen kapellen de hele
dag te gast gaan. Ook onze
Vanessa. Dat kan hij beter
doen dan proberen uit een
ontbijtservies iets te halen. En
iets halen voordat hij de
nachtschuit ingaat, dat zal hij
zeer zeker moeten.
Anders haalt de dagpauw
oog het voorjaar niet!
SJOUKE VAN DER ZEE
HET TONEELNUMMER van De Gids, dat zo pas (bij de uit
geverij P. N. van Kampen en Zoon N.V. te Amsterdam) het
licht heeft gezien, bevat voor de lezer een aangename ver
rassing. Want al is het zo op het oog uit een groot aantal
willekeurige bijdragen samengesteld en doet de inleiding niet
verwachten, dat men er veel van waarde in zal tegenkomen,
al spoedig blijkt, dat juist die inleiding het magerste deel van
het nummer is en de overige beschouwingen, op enkele anec-
dotische na, wel degelijk een goed inzicht geven in de stand
van zaken op het Nederlandse toneel, het zelfs zien in meer
dan de betrekkingen tot de vaderlandse toestanden alleen, zo
dat de in het toneel geïnteresseerde lezer er nog wat van in
zijn oren kan knopen. De gevarieerdheid van onderwerpen en
auteurs heeft het voordeel, dat men er spontane en in wezen
hartstochtelijke ontboezemingen in kan tegenkomen als van
A. Pitlo, die verklaart waarom hij van
toneel houdt en dat, bezijden de beschou
welijke weg, doet met zoveel inzicht en
gevoel voor zaken, dat hij heilige huisjes
vertrappend er meteen een hecht bouw
werk van liefde voor de planken voor in
de plaats zet: „Waarom ik naar het toneel
ga? Omdat het leven daar een schonere vorm heeft dan in de
werkelijkheid!"
Men kan zich amuseren met Mary Dresselhuys en A. Viruly,
al is het voornamelijk om hun woordenspel, men kan Luc Lutz
en Johan de Meester in wat gemoedelijke trant uit hun toneel-
practijk horen verhalen, maar men kan uit de rest van de bij
dragen heel wat formuleringen putten, die om wat eraan
voorafgaat en om wat erop volgt het toneel en de toneelsituatie
tekenen en verklaren. Er is een continuïteit in gelijkluidende
oordelen over de oorzaken, die tot de huidige onbevredigdheid
met de situatie van het toneel leidden, die bijna de gedachte
wekken, dat de auteurs het van tevoren met elkaar hebben
afgesproken. Van de ene op de andere auteur stappend komt
men steeds weer eenzelfde opinie en bewijsvoering tegen, die
soms van bijna tegengestelde gezichtspunten uit schijnt ont
wikkeld te zijn. Een bloemlezing van citaten volge hier als
representatie van de voornaamste stellingen.
A. Koolhaas in een ironisch bespiegelende beschouwing over de
maatschappelijke zekerheid van de auteur en het gebrek aan
toneelleiders: „Het toneel staat zichzelf in de weg als het om
nieuwe artistieke leiders vraagt. Voor een deel is dat eigen
schuld, voor een deel ligt het aan de maatschappelijke ont
wikkeling en aan de gereglementeerde plaats, die cultuur tegen
woordig in de samenleving heeft gekregen. In het kalme en
deftige Nederland heeft het toneel zich meer en meer in de
richting van de maatschappelijke aanpassing bewogen. Het
eindigt bij een verambtelijking van de toneelstand."
A. den Hertog in een beschouwing over de verhouding acteur
en auteur: „Indien wij erkennen dat het toneel leeft bij de
gratie van de acteur, moeten wij daaraan toevoegen, dat het
blijft leven bij de gratie van de auteurs."
David Koning in een bijdrage over Grensgebied van het toneel:
„De mens is bezig zich opnieuw te oriënteren en zijn situatie
te bepalen. Men zal hem weer moeten zien als een geheel, dat
ieder ogenblik wordt bedreigd door het nameloos onbekende
in zijn geweldige strijd om het bestaan. Dat is het eerste en
laatste thema van het toneel. Wij moeten daarbij als het ware
onze verrekijker omdraaien om niet de microscopische ver
groting van het te weinig omtrent de algemeenheid zeggende
détail te bestuderen, maar het geheel te
kunnen waarnemen: de volledige mens in
zijn verhouding tot het mysterieuze element
dat in en om hem is." En: „Uitgaande van
een stevige basis kan door het wonder der
poëzie een hoogte bereikt worden van het
ruimst mogelijke perspectief."
Ben Stroman over de functie van de toneelcritiek: „De toneel-
critiek is grotendeels in handen van letterkundigen, die te zeer
vergeten dat de toneelspeelkunst strikt genomen een woorden
loos begin heeft. Het toneel is niet begonnen met de tekst en
hoe belangrijk en onontbeerlijk de tekst sinds eeuwen ook
moge zijn geworden, zij is in wezen slechts hulpmiddel om
tot een eigen uitdrukkingsvorm te komen."
J. W. Hofstra: „Een Nederlands schrijver werkt zijn karakters
meestal zo zorgvuldig uit, dat er, op schrift, geen wrikken of
wegen meer aan is. Maar dat is nu juist een kwaliteit die, in
een roman noodzakelijk, noodlottig is voor een toneelstuk. De
kunst van het toneelschrijven berust voornamelijk op het zo
wijd maken van een karakter, dat er genoeg speling is om
het wezen van het sujet in grote verscheidenheid te inter
preteren."
Het nummer bevat voorts nog een verhandeling van Wim Ves-
seur over het open toneel, principieel van aard met een voor
beeld, dat zich op zijn mérites moeilijk laat beoordelen. Voorts
een gedegen analyse van Manuel van Loggem over de psycho
logie van de acteur en naast andere hier onvermeld blijvende
bijdragen, de door De Gids in haar prijsvraag bekroonde één-
acter van G. M. Eickholt, waarvan de humoristische waarde
heel wat sterker is dan de dramatische. Fr.
(Speciale berichtgeving)
NOG MAAR ternauwernood bekomen
van de vermoeienissen van de reis vonden
wij de Leidse rheumatoloog prof. dr. J.
Goslings niettemin direct bereid ons iets
te vertellen omtrent het veertien dagen ge
duurd hebbende bezoek, dat vijf Neder
landse medici op uitnodiging van de Sov
jet-Russische vereniging voor het onder
houden van culturele betrekkingen met het
buitenland (de W.O.K.S.) aan Moskou en
Leningrad hebben gebracht.
Ik kan niet anders zeggen, aldus prof.
Goslings, dan dat wij bijzonder hartelijk
en gastvrij zijn ontvangen en heel veel
hebben gezien. Onmiddellijk na aankomst
werden aan ons gezelschap een reisleidster
en een vrouwelijke tolk toegevoegd. Nadat
wij onze wensen hadden kenbaar gemaakt
ten aanzien van hetgeen wij graag zouden
willen zien en weten, werd in gezamenlijk
overleg het reisprogramma opgesteld, dat
de volgende dag met de plaatsvervangende
minister van Volksgezondheid werd be
sproken en goedgekeurd. Buiten het reis
plan om, dat ten uitvoer werd gebracht
in gezelschap van de hierboven genoemde
toegevoegde gids en tolk, hadden wij
meermalen gelegenheid geheel „onder ons"
wandelingen te ondernemen, waarbij het
ons vrij stond te fotograferen wat wij wil
den, uitgezonderd in havens en op vlieg
velden. Overal zijn wij met grote wel
willendheid ontvangen en werden onze
vragen openhartig beantwoord, al dient
hierbij te worden opgemerkt, dat de taai
moeilijkheid soms een belemmering vorm
de voor de medische gedachtenwisseling.
Heeft u zich enig denkbeeld kunnen
vormen van het niveau der Russische ge
zondheidszorg?
Wij hebben de stellige indruk dat de
Sovjet-Unie de vroegere achterstand snel
inhaalt en momenteel al aardig „bij" is.
Een kwart eeuw geleden waren er in dit
onmetelijke gebied ongeveer vijfendertig
duizend artsen, nu zijn er driehonderddui
zend. Om deze vooruitgang te bewerkstel
ligen is omstreeks het jaar 1930 het roer
radicaal omgegooid. Het gehele medische
onderwijs werd onttrokken aan het mini
sterie van Onderwijs en bij dat voor Volks
gezondheid ondergebracht. Er kwam een
afzonderlijke medische opleiding met eigen
hoogleraren. Momenteel zijn er ruim ze
ventig van dergelijke centra, die tezamen
jaarlijks twintigduizend artsen afleveren.
In 1944 is bovendien een academie van
medische wetenschappen opgericht, die
thans vijfentwintig instituten onder zich
heeft, die speciaal verantwoordelijk zijn
voor de wetenschappelijke medische re
search, elk voor een bepaald onderwerp.
Wij hebben, aldus vervolgde prof. Goslings,
verscheidene van die instituten en oplei
dingscentra bezocht en konden constateren,
dat er hard en enthousiast wordt gewerkt.
Men beschikt over het algemeen over mo
derne instrumentaria en apparatuur, vrij
wel alles van „eigen" fabrikaat. Er worden
van staatswege grote bedragen beschikbaar
gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.
De eigenlijke gezondheidszorg is voor een
groot deel gebaseerd op het vroegtijdig
onderkennen en bestrijden van ziekten,
waardoor dus het bevolkingsonderzoek en
de preventieve zorg een grote rol spelen.
Uiteraard zijn de artsen in de Sovjet-Unie
staatsambtenaren. Alle staatsburgers ge
nieten gratis medische behandeling. Ook
krijgen zij vrij medicamenten, althans voor
zover deze in een ziekenhuis worden ver
strekt.
Is de Sovjet-Unie in enig onderdeel
van de medische wetenschap vóór op
West-Europa?
Dat is heel moeilijk te zeggen. Op
mijn eigen terrein, dat van de rheumato-
logie, vermoedelijk niet. Chronische ge-
wrichtsrheuma komt in Rusland heel wat
minder voor dan bij ons. Wij zagen kanker
instituten, die voortreffelijk geoutilleerd
waren en over zeer moderne hulpmiddelen
beschikten. De opleiding tot arts duurt zes
jaar en omvat drie faculteiten: een sociaal-
medisch-hygiënische, een voor de alge
mene therapie en een voor de kinder
geneeskunde. Het is merkwaardig te con
stateren dat meer dan de helft der Rus
sische artsen vrouwen zijn. Zij staan vaak
op hoge medische posten (bijvoorbeeld als
directrice van ziekenhuizen) of bezetten
hoogleraarszetels.
SINDS 1951 was ik niet in Engeland ge
weest. Maar reeds binnen de vijf minuten
na mijn aankomst in de vroege priorgen op
Liverpool Street Station bleek mij duide
lijk, dat er gedurende mijn afwezigheid
niets veranderd is. In Londen ziet men aan
de verkeerde kant van de wegen zoveel
tweedehands automobielen rijden, dat men
wel tot de veronderstelling gedwongen
wordt, dat de industrie alleen nog maar
oude wagens aan de lopende band produ
ceert, omdat niemand de belasting op een
nieuwe betalen kan. Enkele vooruitstreven
de firma's overwegen thans de revolulion-
naire invoering van paardentractie. Wij
vermoeden overigens, dat men deze paar
den wel achter de wagens zal spannen.
Deze methode immers is traditie in Enge
land.
Een andere traditie is het dragen van
zwarte kleren met dito hoeden en para-
pluies, geenszins bij wijze van rouwbetoon
of uit watervrees, maar eenvoudig omdat
zoiets hoort, zelfs midden in de zomer. Het
leven is hier kennelijk niet ingesteld op de
inbreuken op de vaste regels, die de zon
zich nu en dan veroorlooft. Men mist de
mist op zulke dagen. De mist hoort bij
Londen als vette jus bij een Hollandse
biefstuk. Men merkt het direct: iedereen
voelt zich onwennig onder een heldere
hemel. De zon hoort achter de wolken te
schijnen als teken van hoop. In Hyde Park
is het licht te realistisch. Men zoekt daar
om bij voorkeur verkwikking in een bootje
op de Theems, waar links en rechts de gore
smook uit de schoorstenen pluimt.
Het eigenaardige van de Engelsen is, dat
zij absurditeiten tot wetten verheffen en
dan nieuwe absurditeiten moeten beden
ken om aan de dwang daarvan te ont
komen. In de taplokalen (cafés zou een veel
te groot woord zijn) luidt om tien uur
's avonds de bel voor de laatste ronde.
Daarna wordt er geen drank meer geschon
ken. De vaste klanten drinken daarom bier
uit glazen als lampetkannen, elkaar wijs
makend dat de lauwe inhoud een verfris
sende lekkernij voorstelt. Als men na dit
tijdstip nog alcoholica wil gebruiken, moet
men ergens een diner gaan nuttigen, het
geen niet bepaald een genoegen is, want de
geheimen der fijne keuken zijn hier nog
altijd onopgehelderd, of zich laten inschrij
ven als gast in een hotel.
Het is voor vreemdelingen bijzonder
moeilijk om te wennen aan de voorschrif
ten, die geboren zijn uit dezelfde mystieke
logica waaraan ook het muntenstelsel ver
moedelijk zijn ontstaan te danken heeft. Op
een Vrijdagmorgen trad ik om tien uur een
restaurant aan Oxford Street binnen, ge
dreven door de behoefte aan een kop ster
ke koffie. Toen er na een uur geen serveer
ster verschenen was, ging ik op onderzoek
uit. Achter in de zaal zat een vriendelijke
heer, die mij meedeelde dat de zaak geslo
ten was, al stond de deur open, maar dat
ik een verdieping hoger op mijn wenken
bediend zou worden. Dat was ook zo, met
dien verstande, dat er alleen thee verkrijg
baar was, benevens sandwiches met een
blaadje sla. Het zou aanbeveling verdienen
als men eens een dienstregeling van ope
ningstijden en sluitingsuren van openbare
etablissementen liet verschijnen.
Ja, er was toch een verandering. Deze is
evenwel voortgekomen uit een eeuwenoude
behoefte, die blijkbaar te weinig bevredi
ging kon vinden, namelijk die aan rijvor-
ming. De meeste eethuizen zijn herschapen
in zelfbedieningsbedrijven. Voor het ver
krijgen van een maaltijd dient men daarbij
eerst een plateau en enig bestek te halen.
Daarna sluit men zich aan bij een file,
waar geen schot in zit. Schotten zijn, gelijk
alle abonnés op moppenblaadjes weten, te
zuinig om buitenshuis te eten. Op het mo
ment dat alle gewenste schotels zijn uit
verkocht, heeft men de plaats bereikt, waar
men enige levensmiddelen uit het buffet
kan kiezen. De voornaamste bestanddelen
zijn lamsvlees en bonen, tomatensaus en
enige zure bladeren. Heeft men op deze
wijze het benodigde voedsel verzameld,
dan krijgt men ruimschoots gelegenheid dit
verder te laten afkoelen tijdens het wach
ten voor de kassa ter betaling. De smake
lijkheid verandert er
omgekeerd evenredig
aan de honger, de
enige tot eetlust of
spijsbegeerle prikke
lende kok, die het
Verenigde Koninkrijk
bezit. De liefde van
de Engelsman gaat
beslist niet door de
maag.
Of tochMen
weet het eigenlijk
niet, zeker niet in
Londen, de stad waar
Eros in het middel
punt staat, op een
voetstuk verheven
niet als een levend
begrip, maar als een
standbeeld midden in
Piccadilly Circus.
KO BRUGBIER.
OP HET FILMFESTIVAL te Cannes met
„La palme d'or" bekroond, in Arnhem tij
dens de Filmweek enthousiast begroet, is
de Amerikaanse film „Marty" nu ein
delijk in ons land ingezet wel een be
schouwing in de filmrubriek waard. Ik heb
deze u trouwens reeds toegezegd, toen ik
over „Marty" schreef naar aanleiding van
de Arnhemmse vertoning. Wij hadden daar
op één dag het beste te verwerken gekre
gen wat 1955 ons aan chinematografische
werken te bieden had. Want ook „La Stra-
da" werd toen gedraaid en men herinnert
zich misschien wel hoe geestdriftig wij wa
ren en tevreden. Niets immers is plezieri
ger dan te schrijven over wat men bewon
dert. Toch is het niet zo eenvoudig de rede
nen van die bewondering in enige preg
nante volzinnen samen te vatten. Bij „La
Strada" ging dat nog het gemakkelijkste.
De sterke expressie van deze film was vrij
snel vertaalbaar. De film analyseerde als
het ware zichzelf.
„Marty" stelt de recencent voor meer
problemen. De inhoud is zo eenvoudig men
selijk en tegelijk zo uitzonderlijk, omdat zij
zo zelden aan de orde is gesteld, dat men
geneigd is haar hoger te schatten dan de
vormgeving, alsof die inhoud niet gevormd
behoefde te worden. Zich concentrerend
op de vorm moet men echter al spoedig be
kennen, dat zij in eenvoud aan de inhoud
gelijk is en dat dit juist haar grote ver
dienste is, omdat zij zo tot een sublieme
eenheid samensmolt. Het levensverhaal
van „Marty" wordt verteld op een wijze,
die onze aandacht er ten volle op concen
treert. En uit dat levensverhaal van twee
jonge mensen en twee oude mensen rijst
het beeld van de menselijke eenzaamheid
groot en beklemmend op.
WAT VERTELT DE FILM? Ze voert ons
binnen in het wereldje van een eenvoudige
vrijgezel, die voor zijn moeder de kost ver
dient. Hij moet maar steeds horen dat an
deren zich een levensgezellin kiezen. En
wanneer hij? Marty probeert die vraag
overal te ontlopen, maar de verveling, die
hem onophoudelijk belaagt, maakt het
probleem des te obsederender en ingewik
kelder. „Marty, wanneer heb jij nu eens
een meisje?" Hy is een degelijke jongen.
Hy houdt er geen vriendinnetjes op na, die
goed zijn voor een avond vulgair plezier.
Hij zal wel nooit een vrouw krijgen. Maar
dan ontmoet hij een meisje. Ze is niet knap.
Hij is het evenmin. Ze is niet vrijmoedig.
Hij is het ook niet. Maar ze wordt op een
gevoelloze manier door de knaap, die zich
met haar meent opgescheept, in de steek
gelaten en daaraan ergert Marty zich.
Eigenlijk tegen wil en dank ontfermt hij
zich over haar. En dan bekennen zij elkaar
hun eenzaamheid.
Dat gaat van Marty's kant met ongeloof
lijk veel woorden. Hij praat maar en praat
maar en het meisje luistert geduldig en
voelt zich gelukkig, omdat zich eindelijk
iemand vertoont, die haar de moeite van
een ontboezeming waard acht. Marty
spreekt met het meisje af voor de volgende
dag. Hij zal haar bellen. Maar zijn vrien
den proberen hem na de ontnuchtering op
de roes van gewroken eenzaamheid te ver
leiden het meisje te laten zitten. Wat ziet
hij in zo'n lelijk meisje? En ook zijn moe
der, die bemerkt dat zij haar zoon dreigt
kwijt te raken, draait als een blad aan een
boom om. Nee, Marty doet veel verstandi
ger dat meisje uit zijn hoofd te zetten. Maar
het eind van veel aarzeling, strijd en twij
fel is, dat Marty toch naar het meisje
„zijn meisje" belt om eindelijk voor
zichzelf het geluk vast te houden, dat hij
haast nog had losgelaten,
Abrupt en navrant is dat slot, dat het
lot van twee mensen bezegelt in wie men
alle mensen herkent, hun verlangens en
hun pijn. Ontroerend en tragisch zijn de
moeders in deze film, wier eenzaamheid
begint nu die van Marty ophoudt. Het is de
tragiek der gewone levens, die in deze ver
houdingen wordt weerspiegeld, de tragiek
van het leven zelf. En dat zo simpel, zo
gewoon, dat men zich verbaast, hoe men
niet eerder op het idee is gekomen hier
een film over te maken, waaruit wel blijkt,
dat de film het nog te veel zoekt in het
sex-appeal en de hartveroverende meisjes.
Het lelijke liefdespaar in Marty krijgt de
glans van goud. Eenzame harten blijken
harten van goud. Lelijkheid bestaat niet
wanneer de liefde een glimlach van geluk
tovert op het gelaat
MET VERBLUFFEND WEINIG midde
len heeft regisseur Delbert Mann deze in
houd vorm gegeven. Hij filmt statisch.
Maar dat blijkt de grote waarde, want zo
concentreert zich alles op de personen en
hun belevenissen, die vooral ook afhangen
van het gesproken woord. Er is voor een
film heel veel dialoog en monoloog aanwe
zig. De tekst hoort er evenwel wezenlijk
bij. Alles, wat Marty het meisje bijvoor
beeld heeft te vertellen, komt hem recht
uit het hart. Het vloeit voort uit het ver
breken van zijn isolement, het is de getui
genis van zijn hele zelf, dat op hol slaat,
de ketenen verbreekt, vrij ademt en zich
wel moet uitspreken. Wij zien daarbij het
lieve lachende gezicht van het meisje. Wij
horen Marty en zien dat hy wordt begre
pen. Beeld en geluid zijn zonder elkaar
niet denkbaar, zij betekenen elkaar. Zo
toont Delbert Mann zich een fijngevoelig
realist, meer eigenlijk, een schepper van
nieuwe werkelijkheid, de voox-waarde van
alle kunst. Hij laat ons de mens zien uit
een mens. Hij houdt ons de spiegel van het
leven voor en wij kijken erin en herkennen
ons zelf. Hij betovert en ontroert. Hij be
haagt ons en verrast ons. Hij doet ons
ademoos meebeleven.
Ernest Borgine (de sadist uit „From here
to eternity") en Betsy Blair, de echtgenote
van de regisseur, vielen de eer te beurt de
symbolen te zijn door wie wij de mens
herkennen. Zij worden ons sympathieker
dan de beroemdste „sterren"
Ja, „Marty" is een film om enthousiast
over te zijn.
P. W. FRANSE
Horizontaal: 1. zuiver gewicht, 3. fijne
haren zeef, 7, iedere keer, 9. tweetal, 10.
plaats voor dieren, 11. papegaai, 13. zijtak
Elbe, 14. onbehouwen, 16. water in Utrecht,
19. zwemvogel, 21. verdriet, 22. Nederl. geld
stuk, 23. kweker, 24. bloem.
Verticaal: 1. ijverig, 2. twijg, 4. eenmaal,
5. stok met voettrede, 6. putemmertje, 7.
raaklijn (meetkunde), 8. deel van een bloem,
11. vlaktemaat, 12. bergweide, 15. vertegen
woordiger, 17. onbepaald voornaamwoord,
18. slang, 20. hoeve, 21. deel van een foto
toestel.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f7,50, f5,en
f 2,50, dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux: in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: K.memer-
laan 186.
De oplossing van onze vorige puzzle luidt:
Horizontaal: 1. handboei, 9. oei, 10. Sem,
11. uk, 13, gem. 15. Km, 16. los, 18, pijl, 20.
pels, 22. tijm, 24. loos, 26. nis, 29, keet, 31.
k.o., 32. ijk, 34. pion, 36. sap, 37. neon.
Verticaal: 2. Ao, 3. neg, 4. diep, 5. os, 6.
eek, 7. imme. 8. pulp, 12. koel, 14. mijt, 17.
slok, 19. lijn, 21. soep, 23. mik, 25. sein, 27.
sop, 28. sijs, 30. toe, 33. ka, 35. no.
De prijzen werden na loting als volgt
toegekend: Mej. A. J. Kemp, Karei Door
manlaan 74, Haarlem 7.50); J. B. Lief
hebber, Reek 8, Bennebroek 5.en J.
M. Kroon, Const. Huygensstraat 18, Haar
lem-Noord 2.50).
99
99
IN HET BOEK „Wij re
kenen op Kroonstad" wordt
de geschiedenis van de
matrozen van de eiland -
vesting Kroonstad in de
haven van Petrograd
thans Leningrad be
schreven. Zij kwamen in
opstand tegen het Tsaris
tisch bewind (Maart 1917),
beten als proletarische
voorhoede het spit af voor
Lenin (November 1917) en
rebelleerden, teleurgesteld
in het communisme, op
nieuw (Maart 1921). De
anonieme schrijver van
„Wir hoffen sehr auf
Kronstadt" (dat door Nel
Bakker uitstekend is ver
taald) laat doorschemeren
een ooggetuige te zijn ge
weest. Hij wil zijn lezers
de laatste uitbarsting van
volksverzet tegen de bols
jewistische dictatuur laten
zien, die mislukte doordat
wel van binnen en buiten
Rusland telegrammen met
de boodschap: „Wij reke
nen op Kroonstad", wer
den gezonden, maar daad
werkelijke steun uitbleef.
De matrozen hadden
eigen denkbeelden over de
revolutie, die zij uit broe
derliefde waren begonnen
met het vermoorden van
hun officieren. Zij wilden
haar daarna zuiver bewa
ren en verdedigden haar,
tenslotte met hun levens,
tegen Lenins meedogen
loze dictatuur. Men mag
betwijfelen of zij werkelijk
dachten aan geheime ver-
kiezingen, vrije vakbonden,
vrijheid van pers en gewe
ten en afschaffing van de
geheime politie, zoals de
schrijver beweert. In ieder
geval waren zij de exces
sen van het communisti
sche stelsel beu. Niet
voor niets zwijgt de offi
ciële Russische geschied
schrijving hun tweede re
volutie dood.
Een van de matrozen is
Leonid Goesef, een boe
renzoon, die zijn dienst
plicht vervult en wordt
meegesleept in de werve
ling der gebeurtenissen.
Met zijn jonge vrouw, die
in verwachting is, vlucht
hij over het ijs uit het
overmeesterde en bran
dende Kroonstad naar de
kust (17 Maart 1921). Hal
verwege moet hij haar ach
terlaten en alleen sleept hij
zich voort om hulp te ha
len. Een boerengezin neemt
hem op, verbergt hem voor
een patrouille van Trots-
ki's troepen en helpt hem
zijn vrouw zoeken. Zij
wordt echter niet gevon
den. Als het ijs begint te
smelten, vlucht hij naar
Duitsland, waar hij veer
man wordt aan een grens
rivier en blijft wachten
op zijn Nastja.
De sfeer in het belegerde
Kroonstad, waar een sov
jet (raad) van matrozen
het bewind voert, is uit
zonderlijk goed getroffen.
Het leven gaat zijn gang, er
wordt bestuurd, er wordt
een krant uitgegeven, er
worden vergaderingen ge
houden, er worden men
sen geboren, er sterven
mensen en er worden ge
wonden verpleegd in een
schemering tussen hoop en
vrees. In diezelfde scheme
ring ontmoet men de veer
man aan het begin, neemt
afscheid van hem aan het
slot. 't Spectrum (Utrecht/
Antwerpen) is de uitgever
van dit aangrijpende boek.
A.B.