STERKE VEREENVOUDIGING
DER DUITSE TAAL
Beroering op de Champs Elysées
GOEDEN MORGEN, CESAR FRANCK
Amdré Peters, een vreemde
litteraire vogel
Elke dag van vijf tot zeven
Mystiek schrijverschap I Dierbare vrienden I Beeld voor Alkmaar
Litteraire
Kanttekeningen
„Vrouwen schilderen"
Een inaaind op een
se zolderkamer
Er wordt hard gewerkt aan
Parijse caféterrassenvluchtheuvels der gezelligheid,
worden opgeofferd terwille van parkeerruimte
Een ratje toe
IN DE GANGBARE POPULAIRE handboekjes van onze litteratuurgeschiedenis
zal men de naam van André Peters vergeefs zoeken. Voor exotische vogels is er
nu eenmaal geen plaats in ornithographische vraagbaakjes en André Peters is
een vreemde vogel. Als een soort ibis uit een koekoeksei gekropen, uitgebroed
bovendien onder een tropische hemel, zingt hij zijn levenslied op een ongewone
wijs, te lyrisch althans, te „hartgrondig" misschien ook, om voor Hollands te kunnen
doorgaan. En zoals hij gebekt is heeft hij geschreven, zoals hij heeft geschreven
heeft hij geleefd: in oorden die „niet van hier" zijn, zwervend en overal thuis waar
er nog een andere taal wordt gesproken dan die van de mensen alleen taal,
waarvan wij, Westerlingen, de woorden vergaten, maar die nog geschreven staat in
de sterren, in de rimpeling van het water, in de korsten der aarde, in de harten
van bloemen, voor wie als de kinderen zijn en de dwazen.
NAAR DIE WIJSHEID van het Verre
en Nabije Oosten, van Christendom en
Kaballa, van profeten en heiligen, van
mystici en alchemisten, dromers en vorsers,
is Peters altijd op zoek geweest en mis-
schien is het wel het heimwee naar hetgeen
van meer dan deze aarde is, een terugver
langen naar een Atlantis, een Ultima
Thule, een Elysium, een Gouden Eeuw der
mensheid, dat hem als een vagebond langs
's heren wegen heeft gedreven.
Als lichtmatroos nam hij destijds na een
driejarige diensttijd afscheid van de Indi
sche bestuursdienst. Hij monsterde af in
Antwerpen, studeerde Franse Letteren aan
de Sorbonne als „citoyen" van Montpar-
nasse, werkte
daarna als volon
tair aan de drama
turgische afdeling
van de U.F.A. en
keerde terug naar
Holland om het
met journalistieke
opdrachten spoor
slags te verlaten
en „vlottend te zijn
in de vlottende
werelddingen"
zolals Van Looy
in zijn Gekken
schreef: in Oosten
rijk en Engeland,
Joegoslavië en Spanje Spanje vooral,
dat hij met Iberische passie van Noord naar
Zuid en van Oost naar West doorkruiste.
En als men nu ook nog van mij geloven
wil, dat hij behalve in een circus als zan
ger optrad in een Wit-Russisch cabaret
koor, de horoscopie niet minder vlijtig be
studeerd heeft dan de Faust, met de Veda's
even vertrouwd is als met de Parzival,
schrijver is van ettelijke reisbrieven en
bovendien nog een drietal romans en
enkele novellen op zijn naam heeft staan,
die in de Hollandse volière niet thuis hoort.
Wil men hem, op gevaar af hem in som-
miger ogen verdacht te maken, een mys
ticus noemen, goed hij lis het, zoals
Thomas Traherne, de zestien-eeuwse dich
ter van de Poems of Felicity, de schrijver
van de Centuries of Meditations, een mys
ticus was, aan wiens invloed we een van de
voortreffelijkste boeken van Aart van der
Leeuw „Ik en mijn speelman" te
danken hebben. Want aan Traherne heb ik,
meer nog dan aan de geestverwante „Pe
rennial Philosophy" van Huxley, moeten
denken, toen ik Peters' met een extra prijs
bekroonde novelle De spion van Brahma
en zijn jongste publicatie De reis van Kor
reltje las.
„Uw genieten van de wereld is niet zui
ver, als gij niet ziet hoe een zandkorrel de
macht en de wijsheid Gods openbaart,"
schrijft Traherne in zijn „Meditaties" en
dat is de metaphysische zin van de sterren-
reizen, die Korreltje in het heelal onder
neemt, naar Maan, Venus en Mercurius
reizen van de ziel, aan het aardse ontstegen.
Reizen waarop met de snelheid van het
licht „een korreltje levend, glinsterend,
vonkend zand, waarvan het aardse zand
slechts een dode afschaduwing is, in een
geweldige driftige dans van alle dingen, de
vreugdedans rondom het onzichtbare, ge
heime licht der Godheid," de eenheid her
vindt waaraan het ontsprongen is.
Men zou deze „sterrenkrant voor grote
mensen" (zoals de ondertitel luidt) eigen
lijk al lezend moeten horen om er het volle
genot van te smaken, want voor het gehoor
is ze als radio-declamatie destijds voor
gedragen door Anny Schuitema geschre
ven. En luisterend moet men tochtgenoot
zijn op deze ruimtereizen, waarop de dich
terlijke intuïtie gaat spreken waar de men
selijke kennis zwijgend tekortschiet. Hier
gaat in iets dat méér is dan fantasie-astro-
logie hand in hand met astronomie, mystiek
met wetenschap, occulte kennis met ironie.
En dat dit alles kan samengaan, dat men er
de moderne wetenschap in hoort spreken
èn de taal van de Upanishads, de Bijbel en
Lao Tse, de Koran en Paracelsus ofwe
Theophrastus Bombastus von Hohenheim.
mag in sommiger oren bombastisch klin
ken, het is met dat al het getuigenis van
een levensgevoel, dat aan het intellectua
lisme heeft weten te ontkomen door een
notie van hetgeen het zichtbare, denkbare,
vergankelijke te boven gaat.
Dat wil niet zeggen dat ik deze min of
meer als radio-declamatorium geschreven
hemeltocht op eenzelfde lijn zou willen
stellen met De spion van Brahma. Is de
eerste, De reis van Korreltje, te beschou
wen als een „fantastische" reportage van
het hemelruim, de tweede heeft het karak
ter van een litterair volwaardige novelle,
een zinrijke triptiek, waarin een traditio
neel thema een Godsgezant, die in ver
momming (hier als de aap Narada) de aarde
verkent om de Godheid te rapporteren hoe
het met de mensheid gesteld is verras
send en boeiend gevariëerd wordt met een
verkwikkende humor, die zich speels met
de ernst verstaat.
Het is in deze novelle niet de mediteren
de asceet, niet de boetedoende kluizenaar,
die „de hemel beërft," maar de simpele van
hart, de kinderlijke van levenswijs, de
paria die zijn armoede, zijn leed, zijn ver
worpenheid draagt met de blijmoedigheid
van één die gelooft in de eenheid aller
dingen en de wijsheid vindt in het schone,
de schoonheid in het ware, de waarheid in
het goddelijke. Eenvoudig is het niet om
over een dergelijk gegeven geloofwaardig
te schrijven, een stijl te bespelen die het
thema tot melodie, tot belevenis doet wor
den. Weinigen zijn daarin geslaagd. Her
mann Hesse in zijn Siddhartha bijvoor
beeld. Als er iets is,, dat André Peters, af
gezien van hier en daar een hem ontglipte
passage, behoed heeft voor een zoetelijke
devotie, dan is het behalve de humor zijn
argeloosheid, de kinderlijke eenvoud van
zijn occulte levensgevoel. Ik geloof in het
geloof, in de litteraire oprechtheid van een
auteur, die het erop waagt te schrijven
zoals hij schrijft: in een getemperde lyriek,
waarvan de ondertoon de zang is van een
vreemde vogel, verdwaald in een te Noor
delijke hemelstreek C. J. E. DINAUX
Mijn mand is mijn kasteel
De gemeente Alkmaar heeft voor een be
drag van tienduizend gulden een bronzen
beeld, voorstellende een man met een haan,
van de Italiaanse beeldhouwer Luciano
Minguzzi gekocht. Het beeld, dat onlangs
in Sonsbeek is tentoongesteld, zal in een
der Alkmaarse parken geplaatst worden.
De gemeenteraad moet aan deze aankoop
nog zijn goedkeuring hechten.
In het Gemeentemuseum te Arnhem is
vandaag de tentoonstelling „Vrouwen
schilderen" geopend door de heer J.
Bronkhorst, wethouder van Onderwijs en
Kunstzaken in de Gelderse hoofdstad.
Mevrouw Victorine Bakker-Hefting, oud
directrice van de dienst voor schone kun
sten te 's-Gravenhage, heeft daarbij een
inleiding gehouden. De tentoonstelling is
samengesteld naar aanleiding van het ju
bileum van de Soroptimistclub te Arnhem
en zal tot 20 November duren. Er zijn wer
ken van Suzanne Valadon, Kathe Kollwitz,
Charley Toorop en de „Amsterdamse jof
fers" te zien in een fraai arrangement.
Beide verschenen bij A. A. M. Stols te
's-Gravenhage.
(Van onze correspondent in Bonn)
U WEET WAARSCHIJNLIJK allemaal,
dat Duits een buitengewoon moeilijke taal
is. De grammatica is lastig. Er zijn buiten
landers, die tientallen jaren temidden van
een Duitssprekende bevolking kunnen le
ven en die dan nog altijd met de verbui
gingen en de vervoegingen en de geslach
ten van de woorden overhoop liggen. Ze
weten nog altijd niet of men in een bepaald
geval „dem" of „den" of „die" of „der" of
„das" moeten zeggen en of het ,mir" of
„mich" of „zum" of zur" of „im" of „ins"
moet zijn. Waarom is „der mond" in het
Duits mannelijk en is ,de maan" bij ons
vrouwelijk, evenals „la lune" in het Frans
en waarom moet het nu „der Löffel" en
„das Messer" en „die Gabel" zijn?
Maar niet alleen met de grammaticale
regels, ook met de schrijfwijze van de
woorden heeft men in het Duits nogal wat
te stellen. Begrijpt u waarom in het Duits
de eerste letter van een zelfstandig naam
woord groot moet worden geschreven? Wat
zou u er van zeggen, wanneer wij óók ver
plicht waren dat in onze taal te doen?
Het staat als een paal boven water, dat
Niemand van uw Familie uw Vrienden en
uw Kennissen in het Land dat een Pretje
zou vinden. Onze Boeken en Kranten en
Tijdschriften zouden een ander Aanzien
krijgen. Mensen, die Uren lang op Schrijf
machines tikken en ook Zetters zouden er
stapelgek van worden.
Het is dus niet verwonderlijk, dat er In
Duitsland een streven aan de gang is deze
hoofdletters als nutteloze ballast nejes over
boord te gooien en zelfstandige naam
woorden, net als alle andere volken, nor
maal te gaan schrijven. Het is trouwens
ook zelfs voor Duitsers dikwijls moeilijk
precies te weten, wanneer ze wel en wan
neer ze niet een hoofdletter moeten zetten,
want er bestaan zonderlinge voorschriften.
AMSTERDAM, September. Het be
staan van mijn dochter heeft zich nu wat
geconsolideerd in de dagelijkse gang van
zaken van ons gezinsleven. Daarmee zij
niet beweerd, dat zij zich geconsolideerd
heeft, integendeel, het leven blijft voor
haar een zaak, die niet alleen onbegrijpe
lijk is zoals voor ons, maar bovendien ook
op alle gronden onverklaarbaar en min of
meer verwerpelijk. Dat laatste neem ik
tenminste aan, tot eindelijk één psycholoog
mij met niet omver te werpen zekerheid
een verklaring voor haar huilen en haar
schreeuwen aan de hand kan doen. Mijn
schoonvader, die op het ogenblik op bezoek
is, zegt dat schreeuwen voor babies een
soort lichaamsoefening is, de enige die zij
op hun leeftijd nog pas kunnen hebben.
Zo klinkt het niet, maar het valt niet Ie
ontkennen dat dit een aantrekkelijke expli
catie is, die het vaderlijk hart van een
deel van zijn bezorgdheid ontdoet.
Maar ik dwaal af. Ik had het over de
consolidatie van haar bestaan in ons leven.
Voorbij is nu, na zes weken al, de tijd, dat
wij vrolijk tegen kennissen zeiden: „Oh ja,
dat is gezellig, dan komen we morgenavond
de hele avond gezellig bij jullie". Bij de
huidige poverheid van de baby-sitmarkt zal
dit voorlopig nog wel even onmogelijk blij
ven. Nu slaan wij alle invitaties al met
geroutineerde beleefdheid af, tenzij zij in
het voedingsschema kunnen worden ge
past, er een oppas beschikbaar is, de doch
ter niet huilt, zij zich in het algemeen die
dag goed gedragen heeft en wij dit is
niet onbelangrijk zin hebben in het uitje.
Dit conglomeraat van voorwaarden wordt
in de practijk slechts zelden in goede con
ditie aangetroffen.
Inmiddels heeft de baby zich met de
aangeboren neiging tot regelmaat, die de
mens eigen is, al vrij nauwkeurig te be
palen schreeuw-uren toegemeten. Die val
len voornamelijk tussen vijf en zeven
's middags. Keurige kuren, dat moet ik
zeggen. Bijna iedere dag is het tussen vijf
en zeven prijs. Behalve als wij haar uit
nemen. Dat is nu al een paar keer gebeurd.
Zij kan, als we de wielen van de kinder
wagen hebben gesloopt, nét met haar mi-
niatuurbed door het achterportier van mijn
auto'tje. Zij wordt gillend naar beneden
gedragen, brullend in de auto geplaatst en
barst dan in een mooi, egaal geschreeuw
uit. Tot wij vertrekken. Ik neem aan, dat
de beweging van een auto haar de sensatie
van wiegen geeft. Het is een idee, dat wij,
hotsend met zestig kilometer per uur over
de keien van Amsterdam, moeilijk kunnen
omvatten, maar zij vindt het heerlijk. Zij
slaapt als vanouds Doornroosje tot de aan
komst bij het doel van onze reis. Daar be
gint zij uit protest tegen het ophouden van
de rit weer te schreeuwen en houdt niet op
tot wij vertrekken. Voor het onderstrepen
van de sterke verhalen, die wij over ons
kind aan anderen hebben verteld, is dit
natuurlijk fataal.
Maar bij het vertrek huiswaarts valt zij
weer in slaap zulks met een tevreden
begin van een glimlach om de lippen. Niet
temin is zelfs het korte oponthoud bij een
benzinestation genoeg om haar uit haar
sluimer te wekken. Ik geloof, dat wij haar
de eerste vijf jaar van haar leven eigenlijk
continu de wereld om zouden moeten rij
den. Tenzij honger toch af en toe haar lust
tot wiegen zou overmannen.
En tenzij het resultaat zou zijn, dat zij
later auto-coureur (auto-coureuse?)zou wil
len worden. Want dan laat ik haar maar
liever schreeuwen. Gewoon, iedere dag
tussen vijf en zeven. A. S. H.
Haast geen Duitser snapt waarom men
„das Recht haben" maar „recht bekom-
men" moet schrijven waarom het wel „er
fahrt Kalm" maar „er fahrt rad" moet he
ten, terwijl „Rad" toch het woord voor
„fiets" is, waarom het „es geschieht ihm
Unrecht" maar „es geschieht ihm recht"
moet zijn en waarom men „bis ins Endloze"
maar „bis ins unendliche" moet schrijven.
Men kan dus niet in West-Duitsland al
leen over het lot en de toekomst van de
Duitse taal beslissen. Men moet eerst over
eenstemming met de anderen bereiken.
Taalgeleei'den uit de twee Duitslanden, uit
Zwitserland en uit Oostenrijk hebben de
kwestie van alle kanten bekeken en zijn
nu in Stuttgart bij elkaar geweest. Deze
„werkgemeenschap voor taalbelangen" is
met diverse voorstellen voor de dag geko
men.
In plaats van „tz" zou men in het ver
volg alleen maar „z" hoeven te schrijven,
wat voor de uitspraak geen verandering
met zich brengt: „sitzen" wordt „sizen"
en kratzen" wordt „krazen". Wanneer er
voor één woord twee schrijfvormen be
staan, moest men alleen de eenvoudigste
behouden. Men schrijft thans zowel „Email-
Ie" als „Email" en men zou dus alleen het
laatste moeten overhouden.
Veel vreemde woorden zouden in het
vervolg „op zijn Duits" moeten worden
geschreven: ,,ph" zou ,f" moeten worden:
Alfabet, teater, metode. termometer, zicho-
rei, koffein, farse en fasson.
In woorden van vreemde oorsprong zou
een „v" een „w" moeten worden: „wase"
in plaats van ,vase" en „eu" moest als
worden geschreven: „ingeniör" bijvoor
beeld. „Eau" moest „o" worden: „plumo"
en „ai" voortaan „ii" voetballers zouden
dus ,far" dienen te spelen.. „Ou" wordt
„u" (zodat we dus over Duitse „turisten
zullen kunnen lezen) en „rh" gewoon ,,r"
(zoals in „katar") volgens dit voorstel, dat
de y" door „i" wil vervangen („zilinder").
En wanneer „ti" als ,,zi" wordt uitgespro
ken, moest men er in het vervolg ook maar
zi voor schrijven: „nazion" en „sensazion".
Voorts zou men een einde willen maken
aan de wisselvallige manier om langgerekte
vocalen nu eens zus, dan weer zo te schrij
ven. Waarom moet men Tier" en „mir"
en „ihn" schrijven, waarom „Tod" en
„Boot" en „Lohn" enzovoorts, als de uit
spraak precies hetzelfde blijft? Wanneer
de deskundigen, die in Stuttgart geconfe
reerd hebben hun zin krijgen, zal een jon
gen in de toekomst aan zijn meisje over
„di libe" kunnen schrijven. En zij zal hem
begrijpen en niet uitlachen, althans niet
wegens zijn kennis van de grammatica. De
voorgestelde veranderingen zouden zeker
een grote verbetering kunnen zijn, maar
ze zullen hier en daar wel op ernstige te
genkanting stuiten. Het is dan ook de
vraag of ze alle aanvaard zullen worden.
(Van onze correspondent in Parijs)
VRAAG TIEN toeristen wat hen in het
Parijs het dierbaarste is geweest en het
meest karakteristiek heeft geleken; zeker
negen zullen u hetzelfde antwoord geven:
terrasjes voor de cafés. Die terrasjes, van
waar men de bevolking, die hier minder
massa is dan een veelvoud van afzonder
lijke individuën, ziet passeren, als in een
levende film, die nooit een einde schijnt
te nemen en toch voortdurend de aandacht
boeien blijft. Trouwens, de Parijzenaar
zelf zal die opinie graag uit volle borst
beamen. Wat hij in de andere steden nog
wel het bitterst missen moet, dat zijn die
zelfde Parijse bistrots, vluchtheuvels van
gezelligheid en hun terrassen die zulke uit
gelezen observatieposten vormen, omdat
men, halverwege het trottoir gezeten, als
toeschouwer toch steeds het gevoel be
houdt in de beweging te zijn opgenomen.
De verdwijning, waarmee een deel van
die terrasjes op de Champs Elysées nu
wordt bedreigd, voelt de Parijzenaar dan
ook als een soort aanslag op het karakter
van zijn stad. Het gezicht van Parijs zon
der die terrassen lijkt hem bij voorbaat
verminkt. De bedreiging is afkomstig van
de prefect van de Seine, monsieur Haag,
die zich genoodzaakt ziet een nieuw offer
te vragen of te brengen aan de me-
loch van het hedendaagse verkeer. Zich in
een auto voortbewegen in Parijs is op zich
zelf al een onderneming, die een ongewone
hoeveelheid koelbloedigheid en virtuosi
teit van de chauffeur vereist. Maar een nog
zwaardere beproeving wordt hem zo mo
gelijk opgelegd, wanneer hij, op de plaats
van bestemming aangekomen, daar erva
ren moet, dat hij nog eens een aantal kilo
meters verder heeft te kruipen op zoek
naar die paar vrije meters, waar hij zijn
voertuig parkeren kan. En in de buurt van
de Champs Elysées willen die kilometers
dan nog wel eens zo'n lange afstand wor
den, dat onze automobilist tenslotte tot de
conclusie komt, dat hij, bij stilstand, nu
nóg verder van zijn doel verwijderd is dan
toen hij thuis bij zijn vertrek in zijn wagen
stapte. Een afstand die hij nu nog eens
te voet mag afleggen.
GEHEEL OPGEOFFERD zullen de ter
rassen van de Champs Elysées overigens
(nog?) niet woi'den. Voorlopig wordt maar
een derde van de trottoirs ter wille van
de auto's op de terraszitters veroverd.
Maar ten gevolge van dat offer van die
enkele meters is het volledige syndicaat
van de Parijse caféhouders al op de ach
terste benen gaan staan. Men vreest en
mogelijk niet geheel ten onrechte dat
dit de eerste slap zal worden tot de com
plete verdwijning van alle Parijs caféter
rassen. En Monsieur Frangois, de voorzxt-
ter van de vakgroep, is daai'om in een
(mogelijk meer professionele dan nobele)
verontwaai'diging ontstoken, een veront
waardiging, waarvan om in de vakter-
xninologie te blijven de prefect het gelag
kreeg te betalen. Zijn maatregel zou te
vergelijken zijn, zo vindt Monsieur Fran-
gois, met de beslissing van de burgemeester
van Venetië om daar alle grachten te dem
pen om er autorijwegen aan te leggen. Wil
de heer prefect bovendien per se bereiken
dat de Parijzenaars en de vreemdelingen,
die hun graag geziene gasten zijn, van
dorst en uitputting zullen omkomen?
In de argumenten van Monsieur Fran-
gois zit natuurlijk wel iets, zelfs veel,
maar zekere onvermijdelijkheden worden
er toch niet door opgeheven. Parijs staat
nu voor de keuze, waarvoor ook Amster
dam jaren terug maar op veel mindgr
klemmende wijze wex-d gesteld toen
daar het het Rokin gedempt moest worden.
De keuze tussen het behoud van een eigen,
MANILLA (United Press). - In de strijd
tegen de ratten - op verscheidene plaat
sen in de Philippijnen een ware plaag
- hebben de autoriteiten een nieuw
„wapen" geprobeerd. Zij maken thans
propaganda voor van rattenvlees be
reide spijzen, die volgens Dominador
Chipeco, de gouverneur van de provin
cie Laguna, „heerlijk" moeten smaken.
Tezamen met de onder-minister van
Landbouw en de nationale „rattenbe-
strijder" Severfino Luna, bood hij aan
honderdvijftig personen een diner aan,
waarbij verschillende rattengerechten
op het menu prijkten. Eén daarvan was
rat „adobo" - gekookt met een knof
looksaus. Dit gerecht bracht de gou
verneur tot zijn enthousiaste opmer
king.
„Eet meer rat" is nu het parool in de
Philippijnen en men hoopt dat hierdoor
een ware jacht op de schadelijke knaag
dieren zal ontstaan.
traditioneel karakter en de eisen van het
moderne verkeer. Eisen waaraan Parijs
overigens in de verste verte nog niet be
antwoord heeft. Er zullen daarvoor, op den
duur, zeker zwaardere offers moeten wor
den gebracht dan enkele tientallen meters
caféterras. Architect Hausmann, de schep
per van het tegenwoordige Parijs, is eind
vorige eeuw wel iets doortastender te
werk gegaan.
Niettemin: een eerste knoopje wil de
prefect nu gaan doorhakken en men mag
gerust aannemen dat dit zonder een spoor
van blijdschap geschieden zal, om aesthe-
tische redenen en misschien nog sterker
vanwege de financiën. Een vierkante me
ter trottoir op de Champs Elysées brengt
de Parijse stadskas de som van honderd
dertig gulden per etmaal op. En daarbij
komen dan nog de opbrengsten van de niet
zo weinige bonxietjes a raison van tien gul
den het stuk, die iedere automobilist te be
talen krijgt, die ten einde raad zijn wagen
zo maar ergens heeft achtergelaten. Ook
die baten zal de prefect nu voor een deel
moeten derven. De nieuwe park eersplaat
sen zullen namelijk gratis zijn.
Monsieur Haag heeft intussen de vrien-
delijkheid gehad zijn ontruimingsgebod
pas 1 Januari 1956 van kracht te verkla
ren. Een vriendelijkheid, die men mogelijk
in het licht moet zien van zijn voornemen
op diezelfde datum juist zijn post met pen
sioen te verlaten? Was Monsieur Haag
misschien bevreesd als prefect in functie
op de Champs Elysées door de verzamelde
caféhoudex-s met bierflesjes bekogeld te
zullen worden? Men hoeft maar aan de ge-
bai-ricardeei'de wegen in de wijnstreken te
denken om te weten dat in deze branche
der Fx-anse nei'ing de koppen snel verhitten,
zodra de boterham, of beter de fles: in de
knel dreigt te geraken.
Tussen wolken en water is de Nederlander in zijn element - een fraaie foto van
onlangs gehouden zeilwedstrijden nabij Hoek van Holland.
PARIJS LIGT in een dal, door heuvels omgeven.
Montmartre met de Sacré-Coeur, in het Noor
den, is bij ieder wel bekend. Montparnasse, in
het Zuiden, misschien iets minder. Als vermaaks
centrum is het niet erg belangrijk. Zeker, bij het
bekende café-restaurant „Le Döme" zit in het
hartje van het seizoen, buiten op het brede ter
ras, nog wel een twintig percent vreemdelingen.
Voor de echte minnaar van Parijs, die maar het
liefst alleen Frans om zich heen wil horen spre
ken, ligt dit cijfer al veel gunstiger dan bijvoorbeeld de bezetting
der stoeltjes bij de cafés op de Champs Elysées: daar zit men
met vrijwel honderd percent vreemdelingen. En uitdrukkingen
als „hij wou me in m'n nek kijken, maar ik liet me niet verlin
ken" bewijzen, dat de bloem van Holland aanwezig is.
Op Montparnasse is dit dus al veel beter. Zoals de naam al
zegt, bevinden we ons hier op de Paxmassusberg, temidden van
de kunstenaars. Het aantal schilders in deze buurt is, ondanks
alle tegenstrijdige berichten van die
handige boekjes, die u in een vloek en
een zucht alles over Parijs weten te
vertellen, toch nog heel groot. Ook
zijn er zomercursussen, waaraan ook
door Fransen buiten Parijs veel wordt
deelgenomen en waarbij bekende
schilders en beeldhouwers (zoals Zad-
kine) als docenten fungeren. In de
avond ontmoeten al deze mensen elkaar op het kruispunt van de
boulevard Montparnasse en de boulevax-d Raspail.
Hier staat ook het beroemde beeld van Balzac, het meester
werk van Rodin, waar indertijd zoveel deining over geweest is.
En zoals het meestal met deining gaat, op een gegeven moment is
ze uitgedeind, en dan kan het wel eens erg stil wox-den. Van het
terras van „Le Döme" kan men Balzac zien staan, maar geen
mens die er naar kijkt. Ik heb er veel avonden gezeten (het café
ic goedkoop en op één consumptie kan men uren blijven plak
ken), maar nooit zag ik toeristen of Parijzenaars ook maar enige
aandacht aan Rodins meesterwerk schenken. Balzac staat ex-
overigens lang niet zo mooi als de copie op Sonsbeek: de takken
van de bomen zitten hem wel wat in de weg. Toen ik op een
avond om het beeld heen liep om een strategische positie in te
nemen, werd ik aangespi-oken door een vrijmoedig Parijs meisje,
dat het oudste beroep ter wereld uitoefende. Het pleintje om
Balzac bleek een trefpunt van deze juffertjes te zijn en de toe
rist met belangstelling voor beeldende kunst wordt door deze da
mes eerder als een ietwat verlegen klant bekeken. Maar hoe dan
ook, ook overdag, als dit gevaar van de baan is, is de belang
stelling voor het beeld van Rodin vrijwel nul. We zijn hier vlak
bij het Métro-station Vavin: de lijn die uit het Noorden komt,
het Gare du Nord passeert en haar eindpunt vindt bij Porte d'Or-
léans, helemaal in het Zuiden van het veertiende arrondisse
ment. Wanneer men maar één of twee haltes verder gaat dan
Métro Vavin, is men alle vreemdelingen op slag kwijt. De straat
waar wij woonden, ongeveer evenver van Métro Raspail als van
Métro Denfert-Rocherau verwijderd, was wel zó Frans, dat we
in een hele maand geen andere taal hebben horen spreken.
Hotels zijn hier vrijwel niet, pension wox-dt er ook niet gehouden.
WE ZATEN DAAR wel op het topje van Montparnasse. De
straat behoort al tot het hoogste gedeelte en onze beide zolderka
mertjes op de achtste verdieping van het hoge flatgebouw de
den ons wex-kelijk op hoog niveau leven. De huurprijs van twee
van zulke kleine hokjes bedroeg evenveel als die van een groot
huis in Bloemendaal of Heemstede niet voor ons echter, want
dank zij een vriendelijke relatie mochten we ze gratis petrek-
ken. Op de hele achtste étage, waar toch elf mensen woonden,
was geen gas te bekennen. Koken deed men-op een primus of op
een petroleumstel ofhelemaal niet. Dan at men buitenshuis.
Onze linkerbuurman placht van Zaterdag op Zondag vlees te
braden tussen half één en half vier 's nachts. Hij ging er rustig
bij slapen want op zijn petroleumpitje duurde de operatie toch
al lang genoeg. Voor de hele étage was één waterkraan beschik
baar. Het was voor ons nog wel tien meter lopen en je ontmoette
daar de medebewoners, zoals men dat op het platteland bij de
dorpspomp doet. Zoals een zwemmer, die voor het eerst in het
diepe springt, zijn we daar met mannenmoed in de Franse con
versatie geplonsd.
Er was ook één W.C. voor de hele étage en daar hingen twee
waslijnen. Bij onderlinge regeling kon men daar het een en
ander te drogen hangen. Men kreeg de was namelijk nog nat uit
de wasserij thuis, in een plastic zak. Natuurlijk kon men de
„blanchisseuse" (wasvrouw) wel alles laten doen, maar dat
kwam veel te duur uit.
Eén van onze beide kamertjes had een schattig balconnetje.
Om niet te veel inkijk te hebben was langs twee kanten van het
balcon latwerk aangebracht, dat ge
heel met een wilde wingerd was be
groeid. De open kant gaf ons een
schitterend uitzicht over het Zuidelijk
deel van Parijs, zowel 's avonds laat,
met alle lichtjes, als 's morgens vroeg,
om niet genoeg van te krijgen. Op het
heetst van de dag moest men echter
op het balconnetje niet zijn. Dan was
de hele étage trouwens uitgestorven.
AAN ONZE VOETEN lag het kerkhof Montparnasse. We kon
den het graf van César Franck, de beroemde componist, van ons
balcon af zien. Zijn tombe hebben we meermalen bezocht. Het
is even zoeken. Alle graven staan dicht op elkaar, het kerkhof
is reeds lang geheel vol. Sommige graven, waar geen onder-
houdsgelden meer voor betaald worden zijn bar verwaarloosd.
Wanneer men het smalle paadje naar Franck's graf inslaat ziet
men reeds een twintig meter van te voren het prachtige borst
beeld in relief vooruit springen. Ook dit beeld is van Rodin: de
grote kunstenaar heeft de componist jong en vurig afgebeeld.
Franck kijkt met felle componistenogen het pad af. Zijn rech
teroor vait ogenblikkelijk op. Het is groot en zeer bijzonder.
Het is alsof de componist ingespannen luistert naar de hemelse
melodieën die hem omringen. Ook Franck's vrouw ligt hier be
graven. Zij overleefde haar man bijna dertig jax-en, leert ons
de inscriptie. Ze heeft op haar oude dag de eerste wereldoorlog
nog meegemaakt. Zou ze toen nog eens teruggedacht hebben aan
het jaar 1870, toen Parijs ook door de Duitsers werd belegerd en
Franck een vurige „Ode" schreef op de stad, die hem boven alles
lief was?
Het graf van de componist ziet er zeer verzorgd uit, maar er
waren geen bloemen. Daar hebben w ij toen maar voor gezorgd.
Bij ons weggaan hebben we er nog strobloemen neergelegd, die
het een hele tijd uit kunnen houden. U wilt ze wel rustig laten
liggen als u er nog mocht komen? Het graf rechts van dat van
Franck is al niet veel zaaks, maar het graf van zijn linkerbuur
man is totaal vergaan. Het ijzerwerk is verroest en in elkaar
gezakt, de steen is gebroken, door een gat kijkt men in een tien
meter diepe kuil.
Ongelooflijk diep zijn de spelonken onder deze zerken. Er
kruipen miex-en in het rond. Bij het verlaten van de begraafplaats
vind ik er twee tussen mijn kleren. Die wilden al aan een leven
de comnonist beginnen, maar dat zat ze niet glad!
En elke morgen wanneer ik ontwaakte door het lawaai van de
vuilnisauto's boog ik mij over mijn balconnetje. Alvorens mii aan
het uitzicht te wijden zei ik zachtjes: „Goeden morgen, Cesar
Franck" - en dan was het alsof de componist, met de vurige blik
in de ogen, mij vriendelijk toeknikte.
PAUL CHR. VAN WESTERING