HAARLEMSE COMPONIST WILLEM VERMOOTEN
STIERF TWEE EEUWEN GELEDEN
Samenspreking van
Europese kerken
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
ADMIRAAL BYRD HEEFT
NIEUWE POOLPLANNEN
KERKELIJK LEVEN
Drie punten
Wm
„Ja, hadden we maar." Ze waren nog
net zover als in het begin, die kleine
domme konijntjes. Waar zaten ze toch
zo druk over te denken, nu al uren lang?
Stilzitten is iets heel bijzonders voor
kleine konijntjes en er is heel wat voor
nodig om ze zo ver te krijgen. Maar ja,
nu waren ze met iets heel belangrijks
bezig. Grootvader konijn had ze een ver
haal verteld. Meestal luisterden ze niet
eens, want ze vonden dat zij alles toch
altijd beter wisten. Maar dit keer had
zijn stem zo ernstig geklonken, dat ze
wel moesten luisteren. Ze zaten met zijn
allen in een kring om hem heen op het
bosweitje en keken hoe de zon onder
ging.
„Ja ja," bromde grootvader, „kijk nog
maar eens goed naar hem, want binnen
kort krijg je hem niet meer te zien."
„Wat zegt u nou, grootvader?" Een
klein konijnemeisje met een sappig
groen blaadje tussen haar tanden, vroeg
het.
„Ja ja", zei grootvader weer, „proef
jij nog maar eens goed hoe een sappig
groen blaadje smaakt. Binnenkort is er
in het hele bos niet eentje meer te vin
den','
Dat laatste vonden de konijntjes het
ergste, dat ze ooit hadden gehoord. Ze
bleven grootvader met opgetrokken
neusjes aankijken en hun oren stonden
stijf overeind van schrik.
Daarop had grootvader het verhaal
gedaan dat ieder dier op een goede dag
moet horen. Het verschrikkelijke verhaal
van de winter! De konijntjes hadden
angstig omhoog gekeken naar de bomen.
Zou daar werkelijk binnenkort geen
blaadje meer aanzitten? Ze streelden
met hun pootjes over het zachte groene
gras waar ze zaten. Zou daar nou heus
wit zand, dat grootvader sneeuw noemde
en dat prikte aan je pootjes, overheen
waaien?
„En de bloemen?" vroeg er één.
„Weg", zei grootvader.
„En de vogels?"
„Zingen niet meer."
„En de zon, grootvader?"
„Achter de wolken. En als zij er eens
uitkomt is zij niet warm. Zij kan het ijs
op de sloten en plassen niet eens laten
smelten."
„IJs? Wat is dat nou weer, groot
vader?"
„Nog erger dan sneeuw, kinderen. Het
prikt ook aan je pootjes en het maakt
alles hard. Nee, het is een slechte tijd,
die we tegemoet gaan."
Somber schuddend met zijn grijze
hoofd verdween grootvader konijn in
zijn hol.
De kleintjes bleven trillend van op
winding achter en zo kwam het dat ze
daar nu nog zaten. Ze hadden besloten
dat ze niet gingen slapen voor ze iets
hadden gevonden om die winter, die zo
verschrikkelijk was, tegen te houden.
„Waren we maar heel sterk", had er
één gezegd.
„Hadden we maar geweren, zoals de
jagers hebben", zei een ander.
„Hadden we maar een harde stem als
de honden. Daar zou de winter vast ook
wel van schrikken!"
„Hadden we.hadden wehad
den we maar" - dat had nu iedereen al
tien keer gezegd of gedacht. Maar nog
niemand had iets gevonden om de
winter tegen te houden.
„Hadden we maar een hek, zoals de
boer om zijn koolland heeft staan", zei
het konijnemeisje..
„Een hek, dat is zo gek nog niet",
riep een slim neefje. Heb jij dan ijzer?"
vroeg een nog slimmere. „Nee, dat is
waar, ijzer hebben we niet. Maar een
hek van takken, een hoog hek. Zou dat
de winter niet tegen houden?"
Ze hadden het! Twee minuten later
zaten de konijntjes te knopen en te
vlechten alsof hun leven er van af hing.
Ze vlochten van takken, twijgen en taais
klimopranken een enorm hek. Het moest
tussen de twee grote eikebomen komen
die bij de ingang van het bos stonden.
Na een uur werken kwam het hek al
tot hun neus. Na nog een uur toen
was het al donker kwam het tot hun
oren. Toen gingen ze slapen. Maar de
volgende dag, voor de zon op kwam,
waren ze al weer bezig. Het hek groeide
en groeide.
„Waar blijft de zon?" vroegen de ko
nijntjes. „Zij is laat vandaag."
„Ik heb het koud", zei een konijne
meisje. En net, toen ze allemaal hun
pootjes even lieten rusten om te kijken
waar die zon toch bleef, hoorden ze
boven zich heel hard lachen. „Haha, zie
je dat, de konijntjes maken een erepoort!
Haha!"
Een bol gezicht vol verwarde grijze
haren keek van een grauwe wolk naar
beneden.
„Het is niet om te lachen", riepen de
konijntjes boos, „En het is ook geen
erepoort. Het is een hek om de winter
tegen te houden."
Dat bolle gezicht op die grauwe wolk
lachte nog veel harder. „Haha, die is
goed! Weten jullie wel wie ik ben?"
„U bent de winter toch niet?" vroeg
er eentje bleek van schrik.
„Nee, nee. Zo ver is het nog niet. Ik
ben alleen de herfst maar."
„Gelukkig", zuchtten de konijntjes,
want over de herfst had grootvader niets
gezegd. Het bolle gezicht werd opeens
nog boller. Het leek wel of zijn wangen
zouden barsten. „Oooo", riepen de ko
nijntjes. Toen blies de herfst zijn adem
uit.
Het gierde door de takken. Blaadjes
lieten los en warrelden over de bange
konijnehoofdjes. En het hek, het grote
sterke hek, dat de winter moest tegen
houden, woei zo maar om - boven op de
konijntjes, die schreeuwden van schrik.
Het was een wirwar van pootjes, oren,
takken en twijgen. En de boze herfst
daarboven lachte maar en lachte maar.
Grootvader konijn,, die op het lawaai
was komen toelopen, stond er bij te
hoofdschudden. „Kom maar gauw",
bromde hij terwijl hij de konijntjes één
voor één onder hun zelfgemaakte hek
uit hielp. „Kom maar gauw, speel nog
maar wat, knabbel nog maar wat, dans
maar tussen de gele blaadjes en laat het
zonnetje je nog wat op je rug schijnen.
De herfst is zo kwaad nog niet. Hij
schept een beetje op met zijn wind en
zijn wolken. Maar de winternee, de
winter houd je toch niet tegen, nog niet
met het sterkste hek."
„Jij bent een wijze konijneman", riep
de bolle herfst van zijn grauwe wolk
naar beneden.
„Ja ja", zuchtte grootvader.
En „ja ja", zuchtten de kleine konijn
tjes hem na.
MIES BOUHUYS
Jan Marten heeft een winkel,
een winkel vol met snoep.
Vlug, vlug, de klanten komen,
ze staan al op de stoep.
Eerst komt Jan Martens moeder.
Mevrouw? - Dag winkelier,
mag ik een zak vol toffees,
ja, die in goudpapier.
Likkoekjes moet u nemen,
dat lust uw zoontje graag. -
Zeg winkelier, zou dat niet
te veel zijn voor zijn maag?
Nu is de beurt aan oma:
zegt u het maar, mevrouw.
- Ik wou een zakje dropjes,
't Is goed tegen de kou.
Mevrouw, u mag best kijken
of ik wel eerlijk weeg.
En vader? Wat doet die nou?
Die koopt de winkel leeg.
rten,
Maak de hokjes, waar een stip in staat,
keurig zwart. Je hebt dan een leuk
plaatje gemaakt.
Wat geeft het, zegt Jan,
of 'k hier nog langer sta
Daar gaat hij op een holletje
zijn klanten achterna.
Die zitten al te snoepen.
Bent u daar winkelier?
Moet u niet in de winkel zijn?
Wat doet u eiglijk hier?
Niet vragen, zegt Jan Marten,
ik ben Jan Marten weer.
Ik kom bij u iets snoepen,
want ik heb zelf niets meer.
Hier, roepen al zijn klanten,
hier, toffees, likkoek, drop.
Jan Marten, moe van 't werken,
eet het in één hap op.
MIES BOUHUYS.
Reeds verscheidene keren is in deze ru
briek geschreven over grote internationale
conferenties van kerken. Ditmaal iets over
in kleiner verband gehouden besprekin
gen, waarin het ging over samenwerking
in Europa.
Uiteraard hebben grote internationale
bijeenkomsten hun betekenis. De kerk is
wereldwijd en zij zou beslist bewijzen zich
niet meer bewust te zijn van haar taak
in de wereld wanneer zij verzuimde nu en
dan deze grote conferenties te organiseren.
Dit duidelijk voorop stellend willen we
toch niet blind zijn voor een gevaar, dat
niet denkbeeldig is. Men kan zich namelijk
ook achter deze conferenties gaan ver
schuilen. We bedoelen dit: het is mogelijk
om allerlei vaak zeer goede redevoe
ringen aan te horen en dan te menen, dat
de practische uitwerking wel „vanzelf" zal
volgen, of, wat nog veel erger is, te doen
alsof men nu toch wel voldoende gedaan
heeft door te demonstreren, dat het lichaam
van Christus eigenlijk één is. Het gaat in
de kerk echter niet om iets te demonstre
ren". Het is de taak der kerk te laten zien,
dat zij, behalve geloofsgemeenschap ook
werkgemeenschap is.
En uit dit laatste volgt onmiddellijk, dat
men het niet bij grote conferenties moet
laten, maar dat men na afloop hiervan in
kleiner verband bijeen moet komen om te
overleggen hoe men verder heeft te hande
len. Gelukkig gebeurt dit ook. Zo heelt
thans in Brussel een bijeenkomst plaats
gehad om te komen tot nauwere samen
werking tussen de kerken van Europa.
De uitnodiging tot het bijwonen hiervan
ging uit van het Nederlands-Westduitse
Convent van Kerken. Behalve de afgevaar
digden hiervan waren aanwezig vertegen
woordigers van de Fédération des Eglises
Protestantes de Belgique en van de Frans-
Duitse Broederraad, alsmede waarnemers
en gasten uit verschillende kerken in an
dere Europese kerken.
De besprekingen hadden reeds spoedig
tot resultaat, dat men nog eens duidelijk
kon constateren, dat de actuele vragen van
de verkondiging en het getuigenis alle
Europese kerken dezelfde problemen be
zorgen en voor een gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid stellen. Een logisch
gevolg hiervan was, dat men besloot de
voorzitters der conferentie dr. E. Emmer,
uit Nederland en dr. Ernst Wilm uit
Duitsland op te dragen contact op te
nemen met de verschillende conventen,
die reeds tussen een aantal Europese lan
den bestaan met als bedoeling te komen
tot een nauwere samenwerking.
Om dit te bereiken zal mede overleg
worden gepleegd met de organen van de
Wereldraad van Kerken, waardoor het wel
licht mogelijk zal worden te zijner tijd een
Europese conferentie van Protestantse
kerken te kunnen samenroepen, waarbij
dan ook aanwezig zullen zijn de kerken
van Oost-Europa.
Men kwam in Brussel tot overeenstem
ming omtrent de doeleinden die een der
gelijk breed Europees verband zal moeten
nastreven. Het gaat om drie punten: Men
zal moeten werken naar een steeds inten
ser wordend bewustzijn van een gemeen
schappelijke verantwoordelijkheid in de
gemeenten der Europese kerken; er zal een
goede uitwisseling moeten komen van ge
meente tot gemeente, waarbij een grotere
mede-arbeid aan de synoden van de ker
ken uit de buurlanden niet gemist kan
worden en ten derde zal er een ambtelijke
uitwisseling moeten komen van hetgeen in
leven en arbeid in de kerken plaats heeft.
Het voorlopig bestuur dat aangewezen
werd om verder te werken op de wijze
zoals ter conferentie ter sprake kwam,
wordt door dr. Emmen en pfarrer Wilm
gevormd. Voorts werd een commissie in het
leven geroepen ter voorbereiding van het
programma der komende Europese samen
komst. Een andere commissie zal in het bij
zonder de mogelijkheden tot de uitwisse
ling bezien, ook zal zij zien hoever men
kan gaan bij vertaling van voor allen van
belang zijnde theologische lectuur.
Zij nog vermeld, dat in Brussel mr. A. W.
Kist, directeur van Oud-Poelgeest, een re
feraat hield over de verantwoordelijkheid
van de kerken voor de vrede. Men ziet uit
dit alles, dat ook in Europa de kerken
elkaar niet loslaten. Dit zou ook niet goed
mogelijk zijn, daar zij immers bij elkaar
horen.
Kostbare manuscripten.
In de loop van deze maand zullen in het
Duitse stadje Marburg bijna vijfhonderd
manuscripten en handtekeningen van be
roemde Europeanen, zoals Goethe en Karl
Marx, worden geveild. Tot de collectie be
hoort ook de „Triomfzang" van Brahms,
waai-van de waarde op tweeduizend dollar
wordt geschat.
8 OCTOBER 1955
Er
v
7 V vf-- 77
De Bakenessergracht te Haarlem spiegelt zich zacht in de Bakenessergracht te Haarlem
ER ZIJN COMPONISTEN van grotere betekenis ge
weest dan de Haarlemmer Willem Vermooten, waarvan
men tweehonderd jaar na hun dood met geen enkel
woord meer zal gewagen. Het is zelfs met een zekere
reserve dat ik Willem Vermooten een componist noem.
Wel verdient hij de titel van melodieënvinder, maar wie
met kennis van zaken zijn vele gedrukte gezangen door
snuffelt, kan in hem geen componist ontdekken, althans
niet iemand die het vak componeren beheerste. Ten
hoogste kan men hem een begaafde maar weinig ontwik
kelde dilettant noemen. Hij heeft echter succes gehad
met zijn zangerige melodieën en hieraan is het te danken
dat hij na twee eeuwen nog ter sprake komt.
Deze Willem Vermooten, wellicht Haarlemmer van
geboorte en blijkbaar een plaatselijke beroemdheid, is
op 6 October 1755 in de Spaarnestad overleden. Détails
over zijn levensloop zijn schaars. Alleen vindt men in
de huwelijksregisters twee keer zijn naam. In 1716 stapte
hij als weduwnaar waarschijnlijk voor de tweede keer
in het huwelijksbootje en in 1722 vindt men zijn naam
weer in het huwelijksregister als weduwnaar-bruidegom.
Verder zijn het enkel zijn gezangen voor zover ge
drukt en bewaard gebleven die ons over hem in
lichten.
De sfeer en de tekstkeuze dezer liederen geven echter
vingerwijzingen dat hij, alsook zijn vriend C. Kouwen-
berg die geregeld met hem samenwerkte) in de kring
van de rederijkerskamer „De Wijngaardranken" gezocht
moet worden. De bakker Willem Hessen, die factor van
„De Wijngaardranken" was, had de teksten geleverd
voor Vermootens bundel „Zinspelende Liefdens Gezan
gen" die bij Van Hulckenroy gedrukt en uitgegeven
werd. Willem Hessen voorzag deze uitgave van een
voorwoord in rijkelijk gezwollen termen. De lezer werd
door de factor onder meer als volgt toegesproken: .te
meer, daar zij aangemoedigt door den geestrijken Zan
ger en Speelkunstenaar Willem Vermooten, van wiens
begaafde geest Neêrlands Zangberg daaverd en haast met
een zuiver geluit, zijn lof alom, wiens schelle Lofbazuin
met het hart doorboorden en aanmoedigde, deeze Zin
spelende Liefdens Gezangen zo ze jeugenswoordig het
Licht zien, te ondernemen...."
Uit deze „daverende" inleiding kunnen wij opmaken
dat Vermooten ook geëerd werd als zanger en als in
strumentalist. Eén ding is zeker, namelijk dat hij ter-
wille van zijn vloeiende melodieën een grote faam ge
noot. Laat ons zeggen dat hij in zijn genre populair was.
Daarvan getuigen de herdrukken van zijn werkjes. De
Haarlemse Stadsbibliotheek bezit onder meer een vierde
druk van Vermootens „Geboortezangen" op teksten van
J. van Elsland, die ook lid van „De Wijngaardranken"
was. En dit exemplaar toont duidelijk de sporen veel ge
bruikt te zijn.
Ik heb indertijd een zestal uitgegeven zangboeken van
Vermooten kunnen opsporen, van sommige echter alleen
de titel. Opvallend in de gezangen (sommige eenstem
mig, andere met een onhandige bas voorzien) is Ver
mootens tendenz om niet in gewone liedvorm maar in
een soort expressieve cantatestijl te schrijven. Dat maakt
dat het geen gemeenschapsliederen zijn, maar solozan
gen soms ook duetten om in piëtistisch huiselijke
kring gezongen te worden. Jammer genoeg openbaren
de soms treffende, hoewel ordeloze melodieën een pre
tentie waaraan het geheel niet voldoen kan.
Een typisch voorbeeld vormen de „Kruijszangen op
Aanhef van een nummer uit de „Liefdesgezangen" van
Willem Vermooten, opvallend om de zangerigheid.
het Lijden van onzen Heiland Jezus Christus" een
reeks pathetische verklankingen van teksten van Govert
van Mater (nog een lid van „De Wijngaardranken") en
uitgegeven in 1718 te Haarlem bij de Weduwe Hermanus
van Hulckenroy, aan de Markt, in de letter A. Deze
stukken vormen in aanleg een klein passie-oratorium,
maar de vormkracht en de technisch-muzikale uitwer
king ontbreken om het dit werkelijk te zijn. Maar het
zij toegegeven dat het soms melodieën zijn met treffende
tekstuitbeelding en barokke dramatiek, die enigszins
behoorlijk begeleid effect kunnen maken.
WIJLEN J. W. ENSCHEDE kwam bij het beoordelen
van de gezangen van Willem Vermooten en van de rede
rijkers die hem aan teksten hielpen, tot de slotsom, dat
in de „Kamer" die hen verenigde een Lutherse geest
heerste, naar Duits voorbeeld van die dagen, zich ken
merkend door dichterlijke paraphrasering, van gewijde
teksten. Wat te meer opvallend was, daar destijds de
Evangelische Gezangen nog lang niet aanvaard waren
bij de Nederlands Hervormde gemeente. Hij meende
daarbij ook de invloed van de Hernhutters te zien, die
omstreeks 1740 in Haarlem vaste voet kregen en in hun
gemeente Duitse Evangelische zangen invoerden.
Enschedé die Vermootens muzikale productie ook on
der de loupe genomen had, verklaarde dat zij op hem
niet de indruk maakte de tijd te rechtvaardigen, die aan
het in partituur brengen ten koste moest worden gelegd.
Ik heb toch de proef willen nemen en moest ervaren
dat Enschedé gelijk had, want voortdurend stuitte ik op
ENIGE TIJD geleden is melding gemaakt van een fan
tastisch Russisch plan om door het afdammen van de
Beringstraat en het pompen van water uit de Stille
Oceaan in de Noordelijke Poolzee het Noordpoolgebied
een gematigd klimaat aan te meten, waarin landbouw
en industrie mogelijk zouden zijn.
Als een soort pendant van dit plan komt nu uit
Washington het bericht, dat de Amerikaanse regering
zou overwegen, ook het Zuidpoolgebied wat rendabeler
te maken, door het te bestemmen tot diepvriesdépöt voor
de grote overschotten van de Amerikaanse landbouw en
veeteelt. Het voorstel daartoe is uitgegaan van de be
kende Zuidpoolvorser admiraal Richard Byrd en vol
gens insiders heeft Washington er wel in principe oren
naar, omdat het probleem der enorme Amerikaanse
agrarische surplusvoorraden totnogtoe onoplosbaar ge
bleken is. Admiraal Byrd beweert, dat dergelijke land
bouwoverschotten met betrekkelijk geringe kosten in het
Zuidpoolijs kunnen worden opgeslagen, waardoor ze voor
onbeperkte tijd houdbaar zouden blijven. Deze voorraden
zouden dan in tijden van schaarste en misoogst kunnen
worden gebruikt voor die landen, die het meest om
voedsel verlegen zouden zijn.
Byrd, die reeds viermaal een expeditie naar Antarctica
geleid heeft, meent dat het zeer goed uitvoerbaar is
schepen met graan, vlees en andere productie-overschot
ten naar het Zuidpoolgebied te zenden en heeft de plan
nen daartoe reeds overgelegd aan de Amerikaanse Na
tionale Veiligheidsdienst, die ze wellicht spoedig zal
gaan bestuderen. De bekende reiziger zal in 1957 opnieuw
een expeditie naar de Zuidpool ondernemen, die enkele
jaren zal duren en ten doel heeft, de verdere exploratie
mogelijkheden van dit gebied te onderzoeken. Hij voor
spelde, dat er een dag zou komen, waarop mensen zich
permanent in Antarctica zullen kunnen vestigen. „En zij
zullen daar geen spijt van hebben, want nu al beschik
ken wij over onmiskenbare aanwijzingen, dat het Zuid
poolgebied een gigantisch réservoir is van ongekende
natuurlijke hulpbronnen en bodemschatten." Geigertel
lers, die gebruikt worden voor het opsporen van radio
actief materiaal, hadden al aangetoond, dat de bodem
ook uranium moet bevatten, maar admiraal Byrd wilde
niet onthullen of zijn expeditie speciaal naar deze grond
stof voor de atoomenergie gaat speuren. „Wij gaan op
zoek naar alle soorten mineralen" zo verklaarde hij
in een vraaggesprek voor het Mutual Broadcasting Sy
stem „en wij zullen alle voorzorgen nemen om inter
nationale moeilijkheden over de te exploreren gebieden
te vermijden, daar ook de Sovjet-Unie grote belangstel
ling aan de dag legt voor de Zuidpool."
Ietwat cryptisch voegde hij daaraan toe, dat de Ver
enigde Staten geen directe aanspraken op Antarctica
heeft doen gelden, maar ook geen aanspraken van andere
landen erkent. Hij meende, dat zijn expeditie „wellicht
de basis zou kunnen zijn voor een grotere mate van
internationale goodwill, wanneer men het erover eens
zou kunnen worden dat de exploratie van de Zuidpool
gebieden niet een zaak is van één land, maar van alle
volken ter wereld. Als zodanig zou mijn plan om daar
een „wereldijskast" in te richten, een eerste waardevolle
stap kunnen zijn op de weg naar vrede en verbroede
ring." H- c-
onhandigheden van zuiver technische aard, die een leer
ling in de compositieleer een slecht cijfer zouden be
zorgen.
En toch had die Vermooten iets ln zijn muzikale le-
ken-inventie, dat ons op menig moment treft en het ver
klaarbaar maakt, dat het Holland van de achttiende
eeuw een gewillig oor leende aan zijn bescheiden muze.
Hij bezat een gave die vele componisten hem konden
benijden. Deze melodische kwaliteiten werden nog in
onze tijd erkend. Althans ik meen dat het daaraan te
danken is, dat de Vlaamse musicoloog J. van Etsen het
enige jaren geleden ondernam een paar van Vermoo
tens meest geslaagde gezangen te bewerken en in luxe-
uitgave aan de vergetelheid te onttrekken.
ONDER DE ZANGSTUKKEN van Willem Vermooten
vinden wij ook vermeld „Canto solo, op de verheffing
van Zijn Doorluchtige Hoogheid Willem Karei Hendrik
Friso, Prinse van Oranje, vorst van Nassau enzovoorts,
door Pieter Langendijk verrijmt". Vermootens werken
werden alle gedrukt en uitgegeven door de Haarlemse
firma Van Hulckenroy. die in de loop der jaren nogal
vaak van leiding veranderde. De oudste drukken vermel
den als uitgeefster: de Weduwe Hermanus van Hulcken
roy aan de Markt in Laurens Koster, Uitvinder van de
Boekdrukkunst (1715-1718). In 1717 heet het op een
muziekdruk echter: Wed. en Zoons, in 1724 in het Wed.
Hermanus van Hulckenroy en zoon Aaron, in 1730 al
leen Aaron, van 1735 tot 1759 Isaak en vervolgens tot
1764: de Erven Isaak van Hulckenroy. Daarnevens had
men ook nog de Haarlemse muziekdrukker Mozes van
Hulckenroy, wiens uitgaven reiken van 1698 tot 1747.
Aan het eind der achttiende eeuw zet Johannes Met. de
stamvader der firma Met en Meylink, in de Lange Be
gijnestraat over de Wijde Appelaarsteeg, de muzikale
uitgaven der Van Hulckenroy's voort. De werken van
Vermooten schenen toen ook nog aftrek te hebben.
JOS. DE KLERK
■CiA,tt -iki.t*. - - - - -
^e."Z/-Vr»s>L cLfU: +Vi.cht- VcxaiacU^ fn&nllt
U -itc-toli 0-ntl/Vn.ktj£?vv