zonder hoofd
HET PESTALOZZI- KINDERDORP
PARADOXAAL SCHULDBEGRIP
Van weesjongen tot wereldburger
Jje KORT VERHAAL DOOR MICHAEL RETY Wensen genoeg, mensen te weinig
Ach, m'n lieve Augustijn
KLEINE ZWEEDSE STEDEN
GEVEN GROND CADEAU
Van de bovenste plank
VAN DE EERSTE DAG af, dat ik de kleine tent met
het veelzeggende opschrift „De man zonder hoofd op de
kermis had ontdekt, intrigeerde ze mij bovenmate. Het
was niet om de onmiskenbaar aantrekkelijke dame, die
met mysterieuze microfoonstem de kijkers naar binnen
trachtte te lokken, dat mijn belangstelling voor deze
attractie was gewekt. Evenmin kon de enorme toeloop
van het publiek enige invloed op mijn geprikkelde ver
beelding uitoefenen. Ik ben een te nuchter mens om mij
door de opwinding van de massa te laten meeslepen.
Nee, wat mij herhaaldelijk naar deze kleine kermistent
dreef, was iets anders, iets wat, naar ik stellig meen,
ligt in het paranormale, een soort buitenzintuigelijk
vermoeden van het bijzondere iets, dat wat men maar
eenmaal in zijn leven ervaart en waarmee men slechts
door toeval of uitverkiezing in aanraking komt. Zozeer
bleef het bestaan van dit kleine tentje mij boeien, zozeer
werd ik er door geobsedeerd, dat ik wat anders nooit
mijn gewoonte is meermalen daags de kermis bezocht
en des avonds uren in de nabijheid van „De man zonder
hoofd" doorbracht, zonder overigens naar binnen te
gaan, want dat is nu het eigenaardige: ik vreesde daar
mee mijn illusie te verstoren.
Iedereen zal begrijpen, dat het onmogelijk is deze hou
ding lang vol te houden. Ik moest bezwijken. Ik bezweek
in de tweede week van de kermis en begaf mij, bijna op
de schouders gedragen van een kolkende menigte, naar
binnen, waar ik ergens in het midden, maar met een
goed gezicht op het podium bleef zweven, niet bij machte
mij ook maar in het minst te verroeren.
Zo mijn verwachtingen al hoog gespannen waren, het
interieur van de tent, vooral het schaars verlichte en
beklede podium, was wel in staat om zelfs de meest
enthousiaste toeschouwer een gevoel van wrewel niet te
onthouden. Was dit nu de plaats waar het wereldwonder
moest geschieden? Kon zich hier iets afspelen, dat uit
stak boven het allooi van de meeste kermisvermaken:
goedkoop en belachelijk boerenbedrog, dat de entréeprijs,
welke men ervoor betaalde, nog niet voor de helft waard
was? Moest hier nu de gebeurtenis plaatsgrijpen, die mij
dagen lang zo opgewonden had en zou ik er niet vandaan
komen met alleen maar een grimmige verachting voor
de betweter in mijzelf? Ik voelde een diepe teleurstelling.
Ik was geschokt. Nog sterker werd dit gevoel toen er een
man op het podium verscheen, die het midden hield
tussen een fakir en een Mongool, waarlijk een charlatan,
die onder het gefluit van de menigte poogde het woord
tot haar te richten. Hij droeg een snor, die bij elke blik
welke hij de zaal inwierp de vreemdste buitelingen
maakte en af en toe de indruk wekte alsof de spreker
hem net als zijn woorden al half had ingeslikt voor hij
nog iets had gezegd.
De man hoorde onverstoorbaar het gejoel aan. Slechts
uit een licht schouderophalen kon men afleiden, dat hij
zich zijn vreemde figuur volkomen bewust was, maar het
tragische ervan al lang voor een verzoenende zin voor
de realiteit had prijsgegeven. Hij stootte een reeks on
verstaanbare klanken uit en verdween even gelafen als
hij was gekomen. Het volgende ogenblik floepte het licht
uit. Terwijl de menigte weer een oorverdovend gefluit
aanhief, schoot plotseling een felle stralenbundel uit een
schijnwerper: op het toneel stond de man zonder hoofd,
compleet, of laat ik liever zeggen helemaal met romp,
maar zonder hoofd.
Hij bood zo'n lugubere aanblik, dat men door de
menigte, die een ogenblik tevoren nog had staan schreeu
wen, een huivering van afschuw hoorde gaan. Op de
voorste rijen vielen een paar vrouwen flauw. De toe
schouwers keken met opengesperde ogen naar het af-
zichtwekkend fenomeen en ook ik, al vermande ik mij,
moet bekennen, dat het mij vreemd te moede was. Ik
hield mezelf voor, dat ik keek naar iets dat in de werke
lijkheid niet bestond en dat het alleen de macht der
suggestie was, die ons en ook mij in haar ban had. Maar
de realiteit was niet te loochenen. Hoe ik ook keek of
redeneerde: de man zonder hoofd had geen hoofd. Het
duurde niet zo heel lang dat hij op het podium verbleef.
Precies op het ogenblik, dat de sceptici onder het publiek
zich wilden gaan roeren, verdween hij, om daardoor het
honorarium te verwerven van een frenetiek applaus dat
aanhield en aanhield, maar abrupt eindigde toen de
lichten weer aanfloepten en de menigte naar buiten
dromde. Een man, kennelijk een vrachtrijder, wendde
zich tot mij en verklaarde, dat hij het een weergaloze
truc vond. „Maar dan zonder oplegger", zei hij en scha
terlachend om zijn eigen geestigheid, verdween hij in
het gewoel.
Ik haastte mij naar huis, maar het vreemde gevoel,
dat mij al die dagen had beheerst, bleef. Het dreef mij
opnieuw naar de kermis en weer schaarde ik mij onder
de massa, die de voorstelling in de tent van „De man
zonder hoofd" bezocht. Ik werd opnieuw naar binnen
gedragen en ik maakte alle gebeurtenissen ten tweede
male mee. Maar hoe ik ook keek en nadacht, ik kon geen
bevredigende verklaring voor de Man zonder hoofd
vormen. Bizarre gedachten slopen mijn geest binnen.
Een nieuwsgierigheid, die mij eigenlijk beangstigde, hield
mij in de buurt van de tent. Vooral toen het begon te
regenen en de kermis leegliep, de tent in een diep donker
wegschool en in het schuwe licht flapperende schaduwen
verschenen, besefte ik dat ik bang was. Maar waarvoor?
Toen richtte ik welbewust mijn schreden naar de tent
om mijzelf van de werkelijke verschijning van de man
zonder hoofd te overtuigen.
De aantrekkelijke dame was de eerste, die ik ont
moette. In het halfduister knikte ze mij even toe. Ik
legde haar het doel van mijn bezoek uit. Ze schudde
slechts meewarig het hoofd. Maar terwijl mij dat anders
zeker te denken had gegeven, spoorde het mij nu juist
aan om koste wat koste naar binnen te komen. Zij stond
het toe onder de voorwaarde dat ik niemand van mijn
bezoek zou vertellen. „Want daarvoor is de zaak veel te
ernstig, mijnheer," zei zij. Ik beloofde het en toen bracht
zij mij naar het podium waar de man, die het midden
hield tussen een Mongool en een fakir, mij opwachtte om
verder te geleiden. „Dus ze heeft het toch goedgevon
den?" zei de man. Ik antwoordde bevestigend. „Ik be
grijp niet waarom ze het goedvindt," zei de man. „Zo
veel is er toch niet aan te zien."
Ik begreep op dat ogenblik niet in welk een afschuwe
lijke letterlijke betekenis deze woorden moesten worden
opgevat. De man liep naar een klein vertrek, dat vlak
achter het podium gelegen, zorgvuldig was afgesloten.
Hij haalde zonder een woord te zeggen een sleutel te
voorschijn en stak die in het slot. Krakend in haar
scharnieren zwaaide de deur langzaam open. Een kleine
lichtglans gleed over mijn hoofd. Ik moest even wennen
aan dat plotselinge licht en zag dat ik was beland in een
kleine ruimte zonder vensters, zonder enige versiering
met slechts een tafel en een stoel en een kleine lamp.
Op de stoel zat de man zonder hoofd. Toen ik binnen
kwam wendde hij zich naar mij toe.
En terwijl hij zich tot mij wendde zei de man, die het
midden hield tussen een Mongool en een fakir met een
stem, waarin haat klonk en afkeer en onmiskenbare
jalouzie: „U wou de man zonder hoofd zien? Kijk, daar
Tekening: Clémentine van Lamsweerde
is ie. U had niet gedacht dat hij geen hoofd had? Maar
hij heeft geen hoofd. Jammer voor u mijnheer, erg jam
mer. Kijkt u maar niet. Of wilt u wel kijken, mijnheer?
Bent u hier speciaal gekomen om te zien, dat hij geen
hoofd heeft.
Ik antwoordde niet. Ik richtte mijn blik op de man
zonder hoofd. Op zijn stoel met de borst naar mij toe,
een hand vriendelijk naar mij uitgestrekt en in de ander
een kopje dat hij juist naar zijn hals reikte, zat de man
zonder hoofd. Boven zijn hals was een angstwekkende
leegte, een schaduw zonder contouren, een afgrijselijk
niets. Hij had inderdaad geen hoofd. Een schorre kreet
kwam uit mijn keel. Ik wilde mijn ogen sluiten en weg
lopen, maar ik kon niet, ik moest maar steeds kijken
naar die lege romp. De man had het kopje naar zijn hals
gebracht en goot het nu met kleine schokjes in zijn
boord leeg. „Als de thee nu maar niet te heet is," zei de
Mongool naast mij. „Dat is altijd zo vervelend. Dan moet
ik nog gauw wat koud water halen om bij te gieten
Toen ben ik hard weggelopen.
KLEINE OORZAKEN hebben vaak grote gevol
gen. Zo zou onder meer Hildebrand een zeldzaam
effect in zijn novelle „De familie Stastok" hebben
gemist, indien een zekere Oostenrijkse muzikant.
Augustin Marx, in het jaar 1679 niet stomdronken
in een grafkuil zou zijn gevallen, nadat zijn jas te
pand was gebleven bij de herbergier en hij op weg
naar huis bovendien nog zijn wandelstok had ver
loren. Want toen Augustin Marx letterlijk en figuur
lijk in de put zat, moet de poëtische geest over hem
gedaald zijn en hem het meesterwerk hebben inge
geven dat hem zo beroemd maakte, dat hij thans
op 10 October, waarop het tweehonderdvijftig jaar
geleden is dat hij stierf, herdacht wordt. De dronken
Augustin moet dan, in de grafkuil bij zijn positieven
gekomen, zijn viool onder de kin genomen en spe
lend en zingend het liedje geïmproviseerd hebben,
waarvan heel de wereld ten minste de eerste vers
regel en het hele wijsje kent:
„Ach, du lieher Augustin,
Alles is weg, weg, weg,
„Ach, du lieber Augustin,
Alles ist weg!
Rock ist weg, Stock ist weg,
Augustin selbst im Dreck
„Ach, du lieber Augustin,
Alles ist weg!"
Met dit opgewekte grafgezang schijnt hij de aan
dacht van de voorbijgangers getrokken te hebben,
die hem uit zijn benarde toestand verlosten. Popu
laire geschiedschrijvers maken het nog erger en
vertellen dat Augustin op deze manier beslist zijn
leven redde. Wat er van zij, het liedje van Augustin
Van onze correspondent te Stockholm)
NERGENS IN EUROPA is de prijs voor een lap bouw
terrein voor een fabriek zo laag als in Zweden: wie geluk
heeft en slim is, krijgt zelfs enkele duizenden vierkante
meters cadeau! Alvorens te vertéllen op welke voordelen
een nieuw te vestigen industrie mag rekenen, zullen wij
eerst moeten uiteenzetten, waarom verscheidene Zweedse
gemeenten genoodzaakt zijn om door subsidies, het-vrij-
wel gratis beschikbaar stellen van grond en door andere
tegemoetkomingen de industrie naar zich toe te trekken.
Zweden telt honderddertig steden, waar drie millioen
mensen wonen. Laten wij het waterhoofd Stockholm en
vijftien grote plaatsen buiten beschouwing, dan blijven
er honderdvijftien steden met gemiddeld tienduizend in
woners over. De afstanden voor onderling verkeer zijn
te groot. Het gevolg ligt voor de hand: de jeugd trekt
naar de grote steden, want werk is er vooral voor
aankomende krachten overal. En zo ontvolken de
kleine steden. Alleen de ambtenaren en de ouden van
dagen blijven over. De gemeente die leven wil, moet
dus aan haar toekomst bouwen. De jeugd moet de indruk
hebben in een stad-in-opbouw te zijn. Er moeten biosco
pen komen, miniatuur-golfbanen en ander vermaak. Als
er teveel typisch mannelijke bedrijven zijn, moet er ook
iets voor vrouwelijke werkkrachten komen.
Als echter alle steden hun zin zouden krijgen, telde
Zweden zeventien in plaats van zeven millioen inwoners.
Vandaar dus de wedijver der steden om nieuwe bedrij
ven naar zich toe te trekken. En dit gaat gepaard met de
meest verlokkende aanbiedingen. Deze zijn als volgt
samen te vatten: directe financiële steun, lening of borg
stelling, goedkoop industrieterrein, bijslag op de bouw
kosten, tegemoetkoming op de prijs van diensten en
goederen der gemeente (gas, electra, water). Enkele voor
beelden mogen hier worden aangehaald: Kristinehamm
subsidieerde een particulier bedrijf gedurende tien jaar
met totaal elfduizend kronen. Boden gaf een meubel
fabriek gedurende vijf jaar een huurbijslag van duizend
kronen per jaar. Fagersta leende een fabriek tweehon
derdvijftigduizend kronen en gaf de toezegging geen an
dere onderneming in deze branche te dulden. Lulea ver
kocht bouwterrein voor één kroon per vierkante meter
en Huskvarna gaf aan eeen confectie-onderneming vijf
entwintigduizend vierkante meter cadeau. Een firma in
Stockholm kreeg van het plaatsje Sunne een industrie
huis gedurende zeven jaar gratis aangeboden. Lund
stelde een papierfabriek dertigduizend vierkante meter
ter beschikking en zorgde eveneens gratis voor aanleg
van wegen, afvoer en aansluiting aan het electrische net.
Andere industriële ondernemingen maakten later van
dezelfde aanbieding gebruik. Köping verkocht tiendui
zend meter voor drie cent per meter. Het orgaan van
het verbond van Zweedse werkgevers „Industria"
waaraan wij deze gegevens ontlenen somt nog veel
meer feiten op."
EEN EN ANDER heeft er nu toe geleid dat de regering
zich met het vraagstuk moest bezig houden. Zo werd
eerst in samenwerking met de raad van advies voor de
industriële productie en het landelijke arbeidsbureau een
informatiebureau in het leven geroepen, waar men de
belangstellenden van advies wil dienen.
Zal de staat er zich nu mee bemoeien. Waarschijnlijk
wel, maar op het ogenblik is de discussie eigenlijk pas
begonnen. En ondertussen hebben wij tijd de verlokkende
aanbiedingen van de verschillende steden uit de adver
tentiepagina's te knippen. Allemaal hebben zij ruimte
genoeg, allemaal zijn ze goed (gedeeltelijk zelfs aan ijs
vrije havens) gelegen en allemaal zullen ze de onder
nemer tegemoet komen. Maar zouden Lysekil, Tranas,
Lidköping, Ahiis, Simrishamm, Slite, Kiruna, Sollarön
en hoe al die gemeenten van tweeduizend tot vijftien
duizend inwoners mogen heten, hun wensen naar meer
mensen in vervulling zien gaan, dan moet Zweden zijn
bevolkingscijfer eerst vertienvoudigen!
heeft een ongehoorde populariteit gekend. En zo
kwam het ook dat het tot een van de melodietjes
behoorde van het speelwerk dat in de bronzen
olifant, die de tafellamp van Hildebrands tante tor
ste, verborgen zat. Lezer, ik hoef niet uit te wijden:
u kent natuurlijk het klassieke effect in Hildebrands
novelle, hoe het „Ach, m'n lieve Augustijn" van die
stommelings musicerende olifant een ontijdig einde
maakte aan de voordracht van Borgers „Rijnstroom"
door mevrouw Dorbeen.
En zonder het meesterlied van de dronken Marx
zou ook Andersens sprookje van de Varkenshoeder
nooit het licht hebben gezien en zouden Harry Pre-
nen en Jan Mul elders hun stof hebben moeten
zoeken voor het schrijven van een komische opera
En daar houdt het niet mee op, want op zijn ruim
tweehonderdvijftigjarige levensloop heeft het zo
avontuurlijk ontstane wijsje van Augustin nog wel
meer avontuur beleefd en tot meerdere avonturen
geïnspireerd. Zo herinner ik mij uit mijn studietijd
een gezellig samenzijn van studiemakkers, waarvan
de ene helft, op het wijsje van Augustin, de nieuwe
tekst „O, daar zit een vlieg aan de lamp" zong, ter
wijl de rest van het gezelschap er een contrapunt
tegen improviseerde op een Franse tekst: „Toujours.
la la, ma mère!" Stel het u voor: „contrapunte a
la mente" en als geheel een „motetus" - een vorm
uit de oertijd van de Westelijke muzikale bescha
ving!
Al deze gevolgen van zijn dronkenschap heeft de
fameuze Augustin Marx natuurlijk niet kunnen
voorzien. En als de muzen hem niet genadig geweest
waren, zou hij misschien niet alleen gestikt zijn in
de kuil, doch zou hij bovendien aan de wereld een
levenslied onthouden hebben, dat twee-en-een-halve
eeuw na zijn dood nog naklinkt te zijner ere!
JOS. DE KLERK.
14
HET TIENJARIG BESTAAN van de United Nations
Organisation zal in de maand October over de hele we
reld plechtig worden herdacht en terecht! Overal in de
wereld zal de pers opnieuw de enorme betekenis van de
UNO uiteenzetten, de krantenlezers op het hart bin
dend de grote UNO-gedachte, die van: vrede, veiligheid
en vriendschap onder de volken, te propageren.
In het Kinderdorp-Pestalozzi te Trogen in Zwitser
land gebeurt dit op schitterende wijze. Het dorp is
voortgekomen uit de vreselijke nood der tijden. Toen de
oorlog geëindigd was en de wereld herademde, stokte de
adem bij het overzien van de aangerichte schade en de
veroorzaakte ellende. Naar schatting waren dertig mil
lioen huizen verwoest en honderdvijftig millioen men
sen dakloos gemaakt. De misère van de „displaced per
sons" de uit hun woonsteden opgejaagde en in angst,
ziekte en honger langs de wegen van Europa voortge
dreven mannen, vrouwen en kinderen ging alle be
schrijving te boven als bij voordrachten van schrijver
dezes iets uit de reportage daarover wordt aangehaald,
verstarren de gezichten der toehoorders. Alweer volgens
schatting waren er in 1945 in Frankrijk twintigduizend
wezen, in Hongarije tweehonderdduizend, in Polen vijf
honderdduizend. Waar men kon, dééd men iets voor deze
„misérables".
In Zwitserland, dat buiten de oorlog gebleven was en
waar het lenigen van de nood der zwaar getroffenen als
een ereschuld werd aanvaard, werden honderdduizenden
kinderen uit de geteisterde gebieden opgenomen en ver
zorgd. Maar deze als het ware weer-tot-het-leven-terug-
kerende wezens moesten na enige maanden naar huis, dat
wil zeggen naar de ruïnes van hun vroegere dorpen en
steden èn naar die van hun vroegere huiselijke leven.
Toen kwam Walter Robert Corti met een grandioos plan.
Hij stelde voor om voor een aantal weeskinderen een
blijvende oplossing te scheppen, in dier voege, dat hij een
dorp wilde bouwen, waar ze hun verdere jeugd zouden
kunnen doorbrengen. Dit dorp zou een internationaal,
maken goed onderlegde, kundige vakmensen, volgens de
modernste, degelijke principes goed op het leven voor
bereid, maar vóór alles pioniers van een nieuwe broeder
schap, jonge mensen met idealen van mensenliefde en
wereldvrede en practische ervaring in mensenvrede.
Dat is hèt belangrijke van het door de Zwitsers, met
hulp van de hele wereld, ondernomen werk. Dat is het,
wat de bewoners van ons land, waar de wezenverzorging
op een behoorlijk peil staat, enthousiast maakt voor het
plan in Trogen, een Nederlands Huis toe te voegen aan
de rij der reeds bestaande. Wij moeten mee doen aan de
vorming van een nieuwe generatie, die oorlogen onmo
gelijk zal maken. De aanvangsregel van het Unesco-
charter luidt: „Waar oorlogen hun oorsprong vinden in
de geest van de mens, moet ook in de menselijke geest de
verdediging van de vrede tot stand komen". Corti ging
daarop voort: „Waar de menselijke geest voorkomt uit
die van het kind. moet de opvoeding tot de vrede ook bij
het kind beginnen en op een leeftijd, waarop nationale,
sociale en politieke vooroordelen nog niet zijn vastge
roest". Mooie woorden van Engelse en Zwitserse oor
sprong. Mnar van onze eigen Koningin is de aangrijpen
de waarschuwing ..Binnen een kwart eeuw zullen wij in
Europa óf allemaal in hetzelfde huis wonen öf in dezelf
de ruïne ondergaan". Deze woorden, te Kopenhagen ge
sproken. wijzen ons de weg naar het goed vervullen van
onze plicht. Wij moeten maximaal meewerken bij de
bouw van een nieuwe wereld. Is dan niet een der eerste
stappen op de door onze Koningin gewezen weg, dat wij
de gelden bii elkaar brengen voor de bouw van een
Nederlands Huis te Trogen? Dit zal veel geld kosten,
maar schrijver dezes mocht in één jaar tiid in een per
soonlijke actie meer dan tienduizend gulden bij elkaar
brengen en een vrij groot aantal „Patentschaften" plaat
sen. ..Peet" van het dorp (de Zwitserse naam is „Gotte"
of ..Götti") wordt men door tien francs per maand te
storten. Zo'n geregelde bijdrage is een stevig houvast
voor de Stichting, die verder geen subsidies ontvangt.
Vier mnis*es v-m H aks ven- ucl:1s vit Griekenland, Frankrijk, Zwitserland en Finland.
ideaal weeshuis zijn voor een klein getal kinderen, be
lachelijk klein natuurlijk, gezien de bijkans millioen we
zen alleen in Europa! Maar dit kleine aantal zou in het
Zwitserse dorp een goede opvoeding en opleiding genie
ten volgens de hieronder aangegeven beginselen.
CORTI's PLAN vond een enthousiaste ontvangst. De
Zwitsers zagen de van alle kanten geopperde bezwaren
onder het oog en overwonnen ze. Er kwamen werkers
van heinde en ver. Studenten uit alle oorden der wereld
bouwden onder goede leiding mee aan het dorp. De gel
den kwamen binnen, grote giften uit het eigen land en
uit de gehele wereld, maar ook „de penningskes der we
duwe" (de eerste gift voor het Hollandse fonds werd in
1954 ontvangen van een aantal vrouwen uit de Amster
damse Jordaan!) en de opbrengst der collecten! Schrijver
dezes heeft aan het eind van lezingen en lichtbeelden
voordrachten soms vrij veel geld opgehaald door de ver
koop van de „onze-lieve-lieers-beestjes-speldjes, waar
van de verkoop door de Zwitserse jeugd in 1946 een
paar millioen francs onhracht. Elk jaar herhaalt de jeugd
deze straat collecte.
Welke zijn nu de leidinggevende principes in deze uit
gebreide wezen-inrichting? De kinderen worden in apar
te „huizen" opgenomen, waar zij nationaal worden op
gevoed. De Franse kinderen worden dus gehuisvest in
de beide Franse huizen, waar de leiding berust bij een
Frans echtpaar, dat zo enigszins mogelijk beiden onder
wijsbevoegdheid heeft.
Er is dus een gezinsopvoeding (in elk huis ongeveer
zestien kinderen) en een nationale opvoeding. Men wil
van de kinderen geen Zwitsers maken of ze denationali
seren. Ze correspondeerden met het oude land, brengen
er de vacanties door, zoeken er na hun opleidingstijd
werk. De levensgewoonten, in godsdienst, bij herdenkin
gen, feestjes, de gebruiken zijn in de Franse huizen
Frans. Dit geldt natuurlijk voor alle huizen, de Engelse,
Italiaanse, Duitse, Griekse, Finse, Oostenrijkse.
Maar 's middags in het vakonderwijs, het tekenonder
wijs, het muziekonderwijs, bij de sport, de excursies, de
gezamenlijke plechtigheden en werkzaamheden (de kin
deren geven zelf hun krant uit en drukken die, waarbij
de redactie bestaat uit vertegenwoordigers van alle hui
zen) dit alles onder leiding van Duitssprekende Zwit
sers, is er contact, samenwerking, natuurlijk menings
verschil en verschil van landaard, standpunt, enzo
voorts, maar ook omgang, en groeiend begrip en „ver
standhouding". Zo groeit er een eigen dorpsmentaliteit.
HIER RAKEN WIJ IIET HOOFDPUNT van alles. Wal
ter Robert Corti en zijn medestanders wilden niet alleen
een goed, Internationaal, meertalig wezentehuis, in een
gezonde streek van Zwitserland, met alle voordelen van
een prima opleiding onder de gunstigste omstandighe
den, zij wilden vóór alles een bewuste opvoeding tot
wereldburgerschap. Zij wilden van de dorpsbewoners
Dit is Guilietta Masina, de grote ontdekking van de
Italiaanse film „La Strada", welke in Cannes en Arnhem
zoveel succes oogstte. Wij schreven reeds over deze
vrouwelijke Chaplin, die men inmiddels ook te Amster
dam kan bewonderen waar „La Strada" in vertoning
is gebracht. Haar prachtige mimiek en vooral haar
expressieve ogen maken haar tot zo'n bijzonder instru
ment in het spel, dat haar echtgenoot, regisseur Federico
Fellini, met het bijna debiele, gevoelige en altijd ver
wonderde meisje Gelsomina in „La Strada" speelt.
bewakers zegt: „Hij geeft toe dat hij de wet niet kent
en beweert tegelijkertijd onschuldig te zijn". Waarop de
ander antwoordt: „Je hebt volkomen gelijk, maar hem
kun je niets aan zijn verstand brengen!" Van buiten on
waar, is dit van binnenuit zó waar dat wij het aanvaar
den, zoals we ons er nauwelijks over verwonderen kun
nen dat Josef K. gearresteerd is en toch zijn vrijheid van
beweging behoudt. Merkwaardig genoeg geeft Kafka's
romanfiguur geen blijk van angst voor het overige is
het beklemmend te lezen hoe de schuld, die uit het niets
is opgerezen, hem steeds sterker in haar ban krijgt: da
verwachting dat Josef K. zich vrolijk zal maken om de
hele comedie, of zich eenvoudigweg niets van het hem
aangedane proces zal aantrekken, wordt niet bewaarheid.
Hij kan zich van het bewustzijn van zijn schuld niet los
maken, spant zich in om de instantie te bereiken die
over hem moet oordelen (het „Gerecht") en neemt een
advocaat in de arm, dringt door in de kanselarijen van
de justitie, maar slaagt er niet in enige invloed op de
loop van zijn proces uit te oefenen, laat staan dat zijn
schuld omschreven wordt of een vonnis wordt uitge
sproken! De wijze waarop Kaf ka het irrationele zich laat
afspelen, beter mis-
sohien nog: voltrek-
Er is nu een „Comité" in wording: met een uitgebreide
landelijke commissie van aanbeveling, waarvoor de uit
nodigingen dezer dagen uitgaan. Het Unesco-Centrum
Nederland heeft zich met enthousiasme achter de
Trogen-actie geschaard. Op de grote Herdenkingsverga
dering van het tienjarig bestaan van de UNO, die op 24
October in de zaal van het Instituut voor de Tropen te
Amsterdam zal worden gehouden, wordt ook over het
Pestalozzidorp gesproken. Gehoopt wordt op de komst
van Walter Robert Corti in Januari van 1956 hier te
lande. Gerekend wordt op de steun van vele belangrijke
landgenoten. Inlichtingen over de mogelijkheid daartoe
worden gaarne verstrekt door het secretariaat van de
Trogen-actie, Klevcrlaan 47 te Blocmendaal.
IEMAND moest kwaad gesproken hebben van Josef K.,
want zonder dat hij iets verkeerds gedaan had, werd hij
op een ochtend gearresteerd. Daarmee begint Kafka's
roman „Het Proces" en wat wij verder ook mogen
vernemen, wij komen er niet achter wie Josef K. heeft
beschuldigd: wie is die „iemand"? Geen antwoord. Nog
sterker: er wordt niet eens naar gevraagd. En Josef K.
een man met een verantwoordelijke positie aan een
bank, die op de dag van zijn dertigste verjaardag in
hechtenis wordt genomen krijgt nergens in het boek
een volledige achternaam. Josef K. is iedereen en iemand
is niemand. Het lijkt een ogenblik of wij terechtkomen
in een wereld waarvan wij alles afweten en die ons
geheel vertrouwd is een figuur uit de geldwereld,
een pension, politie en Kafka weet de schijn daarvan
meesterlijk te handhaven, maar in het beeld ervan blijkt
iets verschoven. Als bij een slecht gedrukt kleurplaatje
van vroeger: elke lijn wordt verdubbeld. De handelingen
van Josef K. zijn niet beperkt tot de gebruikelijke drie
dimensies, maar hebben tevens plaats in een vierde, die
Kafka heeft toegevoegd: die van de schuld.
In werkelijkheid voegt Kafka niets toe. Hij laat alleen
in de dagelijkse wereld duidelijker worden wat achter
de „feiten" ligt, hier: schuld. Een schuld zonder aanwijs
bare oorzaak, zonder oordeel, zonder de boete die haar
zou kunnen uitwissen. Een dergelijk schuldbegrip is
paradoxaal en niet in de samenleving te hanteren, even
min als de angst die eruit voortvloeit: er is geen schuld,
zegt Josef K. als hij zijn toestand overdenkt, maar aan
het slot verhaast hij bijna moedwillig zijn dood (in een
scène, die sterk herinnert aan de geschiedenis van Abra
ham en Izak, wordt hij met een mes doorstoken). Kafka
rangschikt wèl de schuld onder de „feiten" en schept een
wereld waarin het absurde zich gedraagt alsof het bin
nen de wetten van de logica viel. Een prachtig voorbeeld
daarvan is al aan het begin te vinden. Eén van zijn beide
(schijnbaar)
doodgewone hande
lingen, is geniaal.
UIT HET BOVENSTAANDE moet duidelijk zijn welk
een enorme invloed Kafka heeft uitgeoefend op de na
hem komende litteratuur. Die is in zijn geheel bezien
niet van opwekkende aard. Ook Kafka moet men niet
lezen als men liever om de angst des levens heenloopt.
Maar de liefhebber kan niet anders dan verrukt zijn van
dit werk, dat de mens plaatst in zijn ware situatie: bur
ger van twee werelden die hun gebied in hem laten
overlappen. Josef K. onderscheidt zich in niets van elk
onzer: een doodgewone man, niet uit de onderste en
evenmin uit de bovenste laag van de maatschappij. Hij
woont in een pension, houdt er de gebruikelijke plichts
opvatting op na, is niet ongevoelig voor vrouwen, heeft
een goed verstand en beschikt over een behoorlijke mate
van volhardendheid. Kafka laat deze man, die alles mee
heeft, ten onder gaan aan het feit dat hij mens is, dat
wil zeggen aan zijn situatie men denkt hier onmiddel
lijk aan de Griekse tragedie, maar ook de Bijbel spreekt
op dit punt duidelijke taal. Of men het einde van het
verhaal wil aanvaarden is een kwestie van levensopvat
ting, van een keuze dus die buiten de beoordeling van de
roman moet vallen, maar de mens uit dit boek is de mens
van nu: klaar op tal van punten maar niet met zichzelf,
naar buiten met veel verweer toegerust, maar van bin
nen onzeker, bedreigd, hulpeloos. „Het Gerecht wil
niets van je. Het neemt je op als je komt, het laat je
vrij als je gaat" duidelijker kan, dunkt mij, niet ge
zegd worden dat de mens in zijn souvereiniteit zichzelf
aantast en vernietigt.
Wie aan Kafka begint legt óf hem na een paar blad
zijden weer weg (ik kan mij dat haast niet voorstellen)
óf wordt geheel door hem gegrepen. Elke zin is bij hem
geladen, zozeer dat men de neiging krijgt elk détail voor
zichzelf te verantwoorderi niets kan zomaar neerge
schreven zijn. Op pagina 20 van de oorspronkelijke uit
gave bijvoorbeeld speelt een man, toeschouwer bij de
arrestatie, met zijn rode puntbaardje en op pagina 65
heeft een student in de „onbekende" rechten, die dus
met het „Gerecht" in verbinding staat, een rode baard
waar hij voortdurend zijn vingers doorheen haalt: toe
vallig een dubbel gebruik van een waarneming uit de
dagelijkse werkelijkheid? Het is mogelijk, maar in de
sfeer van Kafka gaat men rekenen op de kans van een
andere uitleg. Dit houdt echter niet in dat Kafka alleen
gelezen kan worden met een potlood in de hand! De
taferelen waaruit „Het Proces" is opgebouwd roman
technisch vormen zij de zwakke kant zijn stuk voor
stuk zo boeiend dat ik mij steeds weer verbaas over dp
virtuositeit waarmee hij een ongrijpbaar gegeven omzet
in levendige handeling. Hij werkt op de bank, ontvangt
een cliënt, treedt in herhaald contact met een advocaat,
krijgt zijn oom op bezoek, komt in aanraking met een
wasvrouw, een student, een dienstmeisje, spreekt met
zijn kostjuffrouw en met een geestelijke, in de domkerk
die hij aan een relatie van de bank zal laten zien. Een
scène in de zittingszaal van de rechtbank, op het atelier
van een schilder: alles en allen zijn deel van, spelen een
rol in het proces dat zijn denken beheerst en dat hem
aan het slot verplettert. De tragiek van het verloop is
evenwel zo hoog opgeheven, dat geen ogenblik mede
lijden ontstaat, veeleer ontzag voor het gevecht op leven
en dood dat Josef K. levert. En dat ook Kafka moet
geleverd hebben toen hij dit boek schreef. B. RIJDES.
Franz Knfkn: Der Prozess. (Schocken Verlag, Berlin 1935).
Een Nederlandse vertaling verscheen bij N.V. Em. Querido