Heropening Hamburgse Op era in vooruitstrevende stijl Het meisje met de vreemde handen Vogels vouwen van papier Sprookje voor grote mensen door Helma Wolf-Catz WIJ KOMEN ER ALLEMAAL VANDAAN Is diegene waarlijk vrij dievoor de vrijheid strijdenddaartoe dezelfde verderfelijke middelen aanwendt als zijn tegenstander?>y Dit is het thema van het moderne muziekdramatische werk van Ernst Krenek, dat in het artikel hieronder besproken wordt. Nederlandse kinderen Ieren de en de Japanse kmnst Sint Servaastoren niet in oude toestand DE DUITS SPREKENDE lan den beleven grote dagen met de heropening hunner voornaamste staatstheaters. Nadat Oost-Ber- lijn is voorgegaan, heeft thans de Hamburgse Opera, waarvan de zaal in 1943 door bommen was verwoest, haar deuren weer geopend. In Wenen heeft een dergelijke festiviteit op nog grootsere wijze plaats gehad. In 1956 volgen dan nog Düsseldorf met een geheel nieuw opgezet oper abed rijf en Mannheim, ter wijl in Keulen en München ern stig wordt gewerkt. Men belijdt bij deze volken zijn liefde tot de opera nu eenmaal niet slechts piet de mond en daar de over heid ook andere zorgen heeft, is althans aan deze zijde van het ijzeren gordijn de daad hier allereerst te vinden bij de bur gerij. Dat de ingezetenen van Ham burg voor hun nieuw operage bouw ruim vijf millioen mark over hadden, is dus niet eens zo'n bijzonder feit. Opzienbaren der is dat de aanhangers van een op de traditie georiënteerde bouwtrant zie Oost-Berlijn en Wenen in deze havenstad het onderspit hebben gedolven. De argumenten die pleiten voor het oude zaalaspect, deden ook hier weer opgeld. Men denkt zich de lyriek en pathetiek uit de bloei perioden der opera nu eenmaal niet graag in glas, beton en staal. Het beeld der oude hoftheaters, gedeeltelijk naar Italiaans re cept vervaardigd, heeft zich in het geheugen vastgeprent en aan het „oude huis" heeft men dan nog zijn eigen herinneringen en die van zijn familie. Maar dat Hamburg een andere zienswijze verkoos en niet „opereerde" in gevolge bepaalde maatschap pelijke verhoudingen en artistie ke doelstellingen, die tot een vo rig tijdperk behoren, was nu Juist zijn traditie. Een, die terug gaat tot de zeventiende eeuw, toen in navolging van Venetië, stad van de eerste opera-voor- Dlt getekende grapje ls uit „More French Cartoons" een boekje van Dell's Publishing Company te N. York. het-publiek, in Hamburg de eer ste Duitse volksopera ontstond en bloeide. Ook nu volgt de opera er nog eigen wegen, hetgeen men onder meer aanstonds herkent in lijn en karakter van dit oorspronke lijke gebouw. Dit is een zaal, die stemt tot ernst en concentratie. VOORBEELDIG voor Ham burg, gelijk dit sobere theater, zijn ook intendant Rennerts ver eenvoudigde ensceneringsstijl en het hechte ensemble van zijn zangers, dat overeenkomstig het huidige tijdsgewricht nog alleen gezamenlijk heeft te schitteren, zonder dat topfiguren de totaal indruk mogen verbreken. Het programma, waarmee Hamburg bij deze gelegenheid voor de dag kwam, sloot zich in hoofdzaak bij deze kwaliteiten aan. Op Verdi heeft deze stad een claim: zij was de eerste, die een werk van de grote Italiaan naar Duitsland bracht (Nabucco" in 1845) en het behoeft dus geen nadere uitleg, dat voor zijn „Aïda" en „Don Carlos" twee opera's, die men vanwege het noodtoneel bovendien vijftien jaar moest missen een plaats in de openingsweek werd inge ruimd. Zij werden hoe kon het anders? vooral niet over straald door Zuidelijke gloed, maar Verdi blijft ook onder an dere belichtingen een meester. En met „De Toverfluit" van Mo zart, synthese voor al wat het menselijk hoofd en hart beweegt, was dan aan de klassieken, zij het wat eenzijdig, recht gedaan. DE NADRUK viel echter bij deze opening op de moderne opera, die met Orff („Catulli Carmina" en „Trionfi dl Afro- dite"), met „Ierse Legende" van Werner Egk en vooral door de oeruitvoering van „Pallas Athene weent" het laatste werk van Krenek de meeste aandacht kreeg. Ook hierin bleef Hamburg zich zelf gelijk. Immers Menotti en Dallapiccola, Britten, Stra- winsky, Ravel en Sutermeister de lijst is onvolledig hebben allen aan deze opera premières te danken in het Duitse taalgebied. Bij deze rij had sedert 1946 de naam van Ernst Krenek nog ont broken. Zijn opera „Johnny Spielt auf' (welke het doordrin gen der jazzmuziek naar de Europese landen tot thema had) was na de eerste wereldoorlog ook hier een sensationeel succes geweest, doch na 1933 was al het werk van deze Wener van Tsjechische origine streng verbo den. In 1938 emigreerde hij en werd het contact met Amerika gelegd, waarvan zijn „Johnny" nog zo spottend had gewaagd. Zijn later werk wees echter uit, dat hij Europa in gedachten trouw bleef, hetgeen deze „Pal- las Athene weent" wederom kon bevestigen. De opera, de ondergang der de mocratie behandelend in de Pelo- ponnesische oorlog van Athene tegen Sparta, bleek naar de in houd een appèl aan het Duitse geweten. Socrates, edelste ver tegenwoordiger van de Atheense geest, gaat op het eind ten onder, wanneer Sparta door het verraad van Alcibiades, de door Athene verkozen aanvoerder, heeft ge triomfeerd. Mèt Socrates ver schijnen drie zijner leerlingen ten tonele: behalve Alcibiades, de zich uitlevende opportunist, Meton, de pacifist, pogend de ge meenschap te ontvluchten en Meietos, de eerzuchtige, die met zijn greep naar de macht de de mocratie het sterkst ondergraaft en het pad effent voor de tyran- nie. De tekstdichter en componist plaatst Alcibiades, van schending der Eleusinische mysteriën ver dacht en deswege teruggeroepen van zijn commandopost-, in deze opera tussen twee vrouwen, de priesteres Athaea, die hem sinds die heiligschennis in haat-liefde vervolgt en de Spartaanse konin gin. Met haar ontvlucht hij het hof van Sparta's koning Agis. nadat hij deze zijn diensten aan geboden heeft, totdat de gerechte dood hem achterhaalt. Ook Me ton, die de schendige Meietos ont maskert, moet sterven voordat Athene valt en de godin haar klaaggezang laat horen. „Is diegene waarlijk vrij die, voor de vrijheid strijdend, daar toe dezelfde verderfelijke mid delen aanwendt als zijn tegen stander?" Ziedaar het probleem, dat Krenek opwerpt in deze ope ra zonder het op te lossen. OP DE VRAAG of de twaalf- tonenreeksen, waarin dit libretto is gevat, de dramatiek accen tueren, de figuren laten leven en de teksten onderstrepen, blijft ons gehoor het antwoord schul dig. De heftige bewogenheid, die wij muzikaal geboetseerd zouden willen zien, lijkt eerder voortdu rend te vervlakken in een obsti- naat-monotone klank, ontdaan van elke rhythmische nuance. Zodat de onvoorbereide hoorder vooralsnog geen steun kan vin den in de muzikale realisatie van dit werk. Wat deze „Pallas Athe ne weent" intussen ons wel leert., is dat het expressionisme in dit land nog leeft. En daarnaast, dat ook in dit na-oorlogse theater een der meest toonaangevende van Duitsland de worsteling aanhoudt met het onderhanden kunstwerk. De opera stelt de Duitser telkens voor problemen, waar hij op zijn beurt dan weer onversaagd deze kunstvorm mee lastig valt. Dat de vreugde daar bij herhaaldelijk antichambre ren moet, lijkt niemand er even wel te deren. M. v. D. De heer Legman toont ons (hier boven) en een leerling (hieronder) de kunst van het papier vouwen. DE HEER LEGMAN, een Ame rikaan van Hongaarse geboorte, groot vriend van kinderen, dieren en kunst is een paar jaar geleden uit een lantaarnpaal gevallen, toen hij probeerde er een van zijn jonge poesjes uit te halen. Het poesje kwam op zijn pootjes te recht en de heer Legman brak zijn enkel. Dat is hem nu, jong en dynamisch als hij is, niet meer aan te zien. Maar indertijd heeft hij er toch een paar maanden voor moeten liggen. Nu heeft de heer Legman aan niets meer he kel dan aan passiviteit, van hem zelf en van anderen. Tien jaar van zijn leven heeft hij besteed aan het vechten tegen de „comic books" in Amerika: „Niet omdat er rovers en moordenaars in voor komen, maar omdat het de kin deren brengt tot passiviteit en lui heid. Ik heb nog liever dat ze gaan vechten en stelen, dan doen ze tenminste nog iets!" Na die val en die gebroken en kel werd hij dus zelf gedwongen tot die verachtelijke toestand van nietsdoen, maar dat liet hij niet lang op zich zitten. Al gauw be gon het lezen van boeken hem te vervelen wat doen je handen in die tijd? en hij begon op iets nieuws te zinnen. Hij herin nerde zich dat hij eens gehoord had, dat er in Japan een oude folkloristische kunst was, de pa- piervouwkunst: men slaagde er werkelijk in die vormen uit te beelden, waar andere kunstenaars klei en steen voor nodig hadden. Hij verzamelde gegevens en be gon brieven naar Japan te schrij ven. Honderdzesentwintig keer schreef hij zonder een antwoord te krijgen. Na de honderdzevenentwintig- ste brief kwam er een reactie van de Japanse papiervouwer Okira Yoshizawa, in zijn land alge meen erkend als de grootste. Zijn reserves ten opzichte van alles wat van de andere kant van de Stille Oceaan komt, hadden het moeten afleggen tegen zijn be wondering voor zoveel iftelij- ke vasthoudendheid. I corres pondentie werd aldra zeer leven dig. Toen de heer Legman beter was, had hij door zijn schriftelijke cursus de Japanse vouwkunst goed onder de knie. Zo hartstoch telijk hield deze kunst hem bezig, dat hij met Okira Yoshizawa tot een overeenkomst kwam: de heer Legman zou een deel van zijn verzamelingen meenemen en over de hele wereld gaan tentoonstel len. Pas na lange tijd kon de heer Yoshizawa overreed worden. „Ik wil niets mot het Westen te ma ken hebben. Ze zullen denken dat ik kunst bedrijf net zoals zij, om geld te verdienen". Maar de heer Legman wist hem te overtuigen dat zijn doel een heel ander was. Hij ziet juist in deze papiervouw- kunst een middel om de mensen te doen beseffen wat werkelijke kunst is: iets waar iedereen het beste van zichzelf in kan leggen. EN ZO KOMT HET dat men nu elke ochtend en elke middag in het Stedelijk Museum te Am sterdam de heer Legman kan aantreffen temidden van een grote schare kinderen en een hoop dwarrelende gekleurde pa piertjes. Hij vouwt, hij praat en hij fluit en leert iedere groep kinderen opnieuw met zijn allen een vlinder en een vogel te vou wen beide ver boven het bootjesstadium. Sommigen zijn zo enthousiast, dat ze iedere dag terug komen en na vijven van de heer Legman speciale les krij gen. Verscheidene leraren en on derwijzers hebben op aandrang van hun leerlingen het vouwen in hun handenarbeidprogramma op genomen. Trouwens: groot en klein worden door de dynamiek en de Engelse woordenvloed van de heer Legman aangestoken. Hij duldt geen toeschouwer. De ouders onderwerpen zich met evenveel plezier als hun kin deren aan zijn wanhopige uitroe pen van „Werk toch niet voor je zelf alleen! Help je buurman!" De heer Legman toont ons het vogeltje: „Dit is de grondvorm", zegt hij. „Van hieruit doe je alles verder. Wat hier om jullie heen staat is niet moeilijker het vergt alleen meer tijd. Als je morgen weer komt, zal ik het je leren". En ze komen weer. Het is ongelooflijk wat zijn leermeester Okira Yoshizawa, van wie de werkstukken in het mu seum staan, met zulke eenvoudige materialen als een vierkant stuk je papier, een beetje lijm, water verf en nauwelijks een schaar be reikt heeft. Elk dier, zoals het daar in de vitrine staat, heeft zijn eigen karakter meegekregen: de giraffe zijn statigheid, het kemp haantje zijn vechtlust, de raaf zijn gezapigheid, het jonge vogel tje zijn prilheid. Wat een zwakheid van dit ma teriaal zou kunnen zijn men kan er geen gebogen lijnen mee vouwen is tot een kracht ge worden en geeft aan de modellen iets energieks en fijngevoeligs. Papier kan in drie dimensies prachtige resultaten opleveren. Okira Yoshizawa is vierenveer tig jaar oud. Hij woont in Tokio in een kamer van drie bij drie meter en sterft zowat van de hon ger. Hij is een heel beroemd ar tist. ONDERAAN de hard stenen stoep van de kathedraal, een stoep die met haar zeven treden hoger leek dan zij in werkelijkheid was, stond Anastasia en zag de priester binnengaan. Het zijden gewaad met de kleurige strepen had hij om zich heen hangen. Toen hij over zijn schouder keek, hij niets meer zien kon. ook niet haar gestalte op de ronde keien van de straat. Ze belde aan, dezelfde opgeschoten jongen, stugge jongen deed haar kleine kinderen hingen, die er onverzorgd open en riep tezelfder tijd aan de trap naar uitzagen. cie andere knapen, die zich tezamen over „Hier is ze,zei Michae., „ze komt je hel- de leuning bogen om haar te bekijken, zag Anastasia de kleuren schitteren in het Pen-Anastasia dacht dat het wel vijf of zes licht: blauw, rood, geel, brons. Er was op Anastasia groette cie vrouw, nam oe klein- moesten zijn. En dat was ook zo. Misschien ste kinderen een voor een op de arm en verwachtten ze haar suste ze. De moeder keek naar die vreemde De dienslbode is weggelopen", zeiden ze, handen. Ze begreep niet, da de kinderen moeder hebben we nie{ meer met begonnen te huilen. Zelf vond ze het hier te doen Boven in de zolder_ angstwekkend. Maar er was nergens hulp kamer kun je s]apen voor zo'n arm gezin te vinden. De stUurse jongen keek haar monsterend Zal ik de pap roeren?' vroeg Anastasia. aan en zei; A]g je k]aar bent met a„ De moeaer nam de kleine van haar over. kun je Wc"gaan" Stilzwijgend roerde Anastasia in de pap, Anastasia ging een tweede trap op langs de zeite deze op de houten ta.el en ging naar vjjf andere jongens. De stuurse fluisterde buiten waar ze een doek uitspoelde onder en loen begonnen de anderen iets te mom- het plein, dat lag onder de koude blauwe hemel van de vreemde bazaltstaa, een flauw gemompel om haar heen. Zij keek naar beneden en zag de koningsblauwe schort waaronder ze haar handen verber gen moest. Eenmaal had zij ze zonder het te merken boven haar schort gehouden. Ze waren vreemd en bloedrood en groot, veel te groot en te knokelig voor haar fijne kleine gestalte. Maar ze had ze gedachte loos, zoals mensen gewoon zijn dat te doen, vertoond. Even was het heel stil geweest c'e P°mP en de gezichten van de kinderen pe]en wat ze niet verstond. Maar de groot- - waste. in de menigte. Men had een kleine harde keisteen kunnen horen suizen, zo iemand die gegooid had. Daarop begon het gemom pel als een voortdurend gedreun van aan zwellend geluid. Ze werd door de mensen nauw ingesloten. En toen ze bemerkt had dat men naar haar handen keek, had zij die verborgen onder de schort van konings blauw. Eens zou ze verlost worden van die vreem de handen. Hoe zich dit zou openbaren wist ze niet. Alleen was ze er zeker van dat dit zou gebeuren. Ergens in een vage herinne ring was het haar bijgebleven dat zij vioe- gcr een vreugdevoller bestaan had ge kend. Het denken aan dit bestaan deed haar altijd weer een paar kleine sierlijke dans passen uitvoeren. Maar ietwat wonderlijk omdat zij ze alleen danste. „Vreemd, vreemd," hoorde ze nu fluisteren, „En dan die handen!" Wat wisten ze van haar handen? Zij hield die altijd onder haar schort. Opeens zei eon gedempte stem zodat iedereen omkeek: „De kerkvorst". Het was de stem van de kolen-jouwer. Hij was zwart in het gezicht. Zijn ogen waren donkere vurige kolen op zichzelf, wat bloeddoorlopen. Hij droeg een lege kolenzak, die hij wegbrengen moest, op zijn hoofd. Zijn gezicht was grimmig en ruw en het was alsof hij de hamer hief naar de vorst en zijn gevolg en hij lachte, hard en luid tegen de omstanders. De omstanders waren klein en onbeduidend verge leken bij die reus. Hun lachen ver vloeide en hun gemompel werd ge fluister bij het rollen van die lach en bij het zware mompelen van die stem. Anastasia vluchtte echter niet, ze bleef vastgenageld aan de plek op het plein. Ze zag het lichte blauw van de hemel en het blauw van haar schort en het rood van de kardinaals mantel. Toen sloten zich langzaam de geweldige deuren van de kathedraal ste en blijkbaar de oudste volgde haar en „Wat heb je grote handen, zei de jongen. zei; Jk wilde Qok graag> dat je je werk zQ 20 100 gauw mogelijk afmaakte, dan kun je weer gaan." „Dat hangt niet van mij af," zei Anastasia. „Dat zal zijn als ik gaan móét". ZE BLEEF tot de winter kwam, toen ze allen bij elkaar gingen zitten in een groot -\\ vertrek waar ze met veel hout een grote kachel stookten, die de stuurse met ge- wendheid oppookte en brandende hield. Nadat ae deur achter haar gesloten was, bleef ze staan en trok wat onhandig met de ene hand de doek stijver om zich heen, die ze haar gegeven hadden. Bij het ver laten van de stad begon het te sneeuwen. Ze werd nu een witte pop, kleumend en stijf. Alleen haar handen leken beschermd te zijn, want ze kon ze even goed bewegen als in alle andere jaargetijden. Buiten de stad in de vlakte was alles grijswit en koud. Ook de rivier stroomde niet meer. Tegen de avond begonnen de sterren te flonke ren en zij meende die ene, die zij moest volgen, te zien uittreden uit de rij. Zo vergat Anastasia de koude. Ze liep cloor tot in de nacht, tot zij, in de buurt ko- door tot in de nacht, tot zij, in de buurt komend van een boerderij, een soort van kot zag staan, gedekt met stro. Uit het kot steeg een geknor op van varkens en een geroep om hulp. Door de kracht van haar vreemde handen gelukte het haar de deur te ontgrendelen. Ze hoorde enige geluiden en daarna zag ze iemand vluchten. Bij het licht van de ster zag ze een gestalte en het glan zen van verschillende kleuren. Horen deed zij niets. Uitgeput zocht ze onderdak in een verderop gelegen boerenwoning. Daar werd ze opgenomen en te bed gelegd. De volgende ochtend was het even koud en stil als de en het mompelen verstomde. De mensen- „Zwijg Michael," gebood de moeder. „Mi- avond te voren, maar in de verte hoorde menigte ging uiteen. Anastasia was een der chael", zei ze tegen Anastasia, „zal ons on- ze klokgelui. De boerin, die binnenkwam, laatsten, die zich huiswaarts begaf, schoor- geluk brengen. Hij zegt alles wat hij denkt zei haar dat in de hoofdstad en overal in voetend, terwijl twee „gehoofddoekte" en hij is al zo groot." de omtrek diensten waren omdat de kerk vrouwen met hel-doorwevcn schorten voor „Ik heb altijd graag dat de mensen duide- vorst weergekeerd was. Hij moest in de nieuwsgierig en misprijzend naar haar lijk spreken", antwoordde Anastasia. buurt in een varkenskot opgesloten zijn keken. Ze zag weer haar schort, die op- „Velen van hen mompelen en dat is kwaad, geweest. Hoe de deur ontgrendeld was, waaide en de rode harde kant van haar Je zoon zal een flinke jongen worden en je wist niemand. De varkens waren in de knokige handen. Op haar snelle voeten be- zult steun aan hem hebben. We hebben sneeuw gevonden, woog ze zich voort door de stad. Ze ging mannen nodig, die het zeggen durven." „Dan moet ik gaan", zei Anastasia. straten en stegen door en toen ze thuis- De moeder pinkte een traan weg. „Hij Maar zoals de meeste mensen ontging de kwam maakte ze alles in orde voor de reis. lijkt niet op zijn vader", zei ze. „Die sprak boerin het verband van deze opmerking Wat ze nog bezat, pakte ze bij elkaar in een riiet eens voordat hij doodgeschoten werd. met die van haarzelf. bundeltje en sloot de deur achter zich. Maar hij zegt alles wat hij wil." „Wat een tenger ding", zei de boerin later. Ze ging langs het plein waar het onheil- „Ik heb haar meegenomen", zei Michael „En dan zulke handen", spellend stil was. De klokken luidden niet trots. „Ze zal de bonen voor ons doppen. en er was geen avonddienst. Een kleine jon- Met die gekke handen daar kan ze alles gen, die haar staande hield, zei haar dat ze mee." BIJ IIET VERLATEN van de boerderij de priester hadden meegevoerd. Hij was Ergens onder een wankel bed haalde hij keek Anastasia nog eens om en wuifde ergens in het gebergte opgesloten. Welke een grote mand met ongedopte bonen en dankbaar. De doek hadden ze bij de kachel priester het was wist hij niet. gaf haar die. „Wil je dat doen?" vroeg hij. gedroogd en ze voelde zich niet meer uit- „Ga jij hem zoeken?" vroeg het kind. Anastasia knikte. Ze was bereid te doen geput of hongerig. En zo verwijderde ze Anastasia knikte. „Je vindt hem nooit", zei wat gevraagd werd. „Zeker", antwoordde zich van hun erf en liep de lange be de jongen weer. „Hij is bij de reuzen. De ze, „ik wil wel blijven, maar niet voor goed. sneeuwde wegen langs naar de hoofdstad, beren zullen hem opeten. Ga maar naar je Een week misschien dan moet ik verder." Zou het waar zijn wat de boerin verteld moeder." Zij glimlachte, terwijl de jongen met de had? Had zij, Anastasia, de deur van het „Ik heb geen moeder meer." handen op de rug voor haar bleef staan, kot ontgrendeld? Het bundeltje, dat ze on- „Ga dan mee naar de mijne," zei de jon- „Als je weggaat", zei hij, „zal ik je bren- der de arm droeg, was wel heel klein toen gen, die Michael heette. „Wij hebben geen gen. Waar ga ja naar toe?" ze tegen de avond de stad bereikte. Kon ze vader meer. Die is doodgeschoten in de „Ik moet helpen", antwoordde ze. de weg naar het sombere en eenzame huis oorlog en mijn moeder heeft zoveel te amac-^ac-ta j u i no£ terugvinden? Ze ontknoopte de bun- doen." TOEN ANASTASIA door Michael wegge- del en haaIde daaruit de hui/s]eutel bracht was' nam.ze afschud van hem. „Zal Het wag zo koud> dat ze de doek dicht om a \t a cm acta NT U 1r.'IC' ?°g eCUu ÏT Anastasia- zich heen trok. En toen gebeurde het. ANASTASIA ging mee. Naast hem spoedde „De sterren hebben me begeleid zei ze. Ze voelde hoe het eelt om haar handen los- ze zich over het door stof bestoven plein->„Die zuUenook j3h begeleiden". ]ict a]s eon schn en lecd de sneeuw_ Q tot ze het kmd en zij, kwamen in een korte „Dezelfde? dat ogenblik ontdekte zij dat zij de mooi- straat met vuil-witte huizen. De jongen liep Nee, andere, of misschien ook wel dezelf- ste kleine handen had dje zjj had met haar tot aan de hoek waar de straat de. Er zijn zoveel sterren." zjen zich keerde naar het mooiste groen-blauwe „Dag Anastasia" riep hij nog. „Ik zal Nimmer had zU enig luk zo die ervaren, meer dat ze ooit gezien had. Op een hoge maar goed naar boven kijken s avonds en toen zjj streek met haar witt hanFden la heuvel kon men het rijke stadsgedeelte ze als een pijl uit de boog volgen.haar koningsblauwe schort en lachte, zien liggen. De jongen trok aan haar Ze liep snel langs de huizen, bijna angstig schort, liep met haar een nauwe zijstraat en keek schichtig rond of niemand zag hoe in en stootte de deur van een vervallen zij met haar vreemde handen het bundeltje huis open, dat donker en rotsachtig be- vasthield, dat haar kleren bevatte. Bij een groeid vlak bij een eeuwenoude stenen groot huis stond ze stil. Het was gehouwen brug lag. (Nadruk verboden) Wintcrtentoonstelling. Half December ,,.-f jr,v,„; j j. zal in de hal van het aquarium van de Am- uit rotsachtige steen en het onderscheidde A4,.„ „Moeder!" riep de jongen. „Ik heb hulp zich door grootte en vorm wat van de an- wintenentoonstellin.g worden geopend, die meegebracht!" 4 dere. Het stond ook iets hoger en in de ditmaal gewijd is aan de forel. Men zal in Lr kwam nu beweging in een soort van schemer zag zij een breed raam en een diverse bassins het leven van de forel, van kluwen, want de moeder was bezig pap te grote tafel, waaraan een lange jongeman tot het stadium der volwassenheid 'kun- maken, terwijl aan haar rokken wel zeven zat. Hij keek stuurs naar buiten, hoewel nen zien. AMSTERDAM, November. Iedere bui tenlander, die ooit wel of niet in Nederland is geweest, kan het u vertellen: Nederland is zo schoon. Daar zijn de straten geboend, de ramen gewassen, de muren rood en de daken niet minder onbezwadderd zwart. De kozijnen zijn er vers geschilderd, achter het glazen venster staat een bloeiende gera nium. Het geheel ruikt fris, ofschoon mis schien iets naar boter, melk en kaas. De kinderen zien er zonder uitzondering blo zend gezond en welvarend uit. Dat is het standaardbeeld van het land waar u en ik in wonen. Als ik het hoor uitschilderen en dat gebeurt meer dan de cynicus over derge lijke mythen verwacht-dan denk ik al tijd bijna ogenblikkelijk aan Alphen aan de Rijn. We hebben nu door de radio een Nederlandse familie Doorsnee gekregen, maar het komt mij nog veel eenvoudiger voor de doorsnee-stad, of Doorsneega, of Doorsnee-aan-de-Rijn als u wilt, te creëren. Het is een simpele kwestie van zich naar Alphen aan de Rijn te begeven. Daar is het allemaal. U vindt er de reinheid (het hier opvallende woordenspelletje zullen we maar achterwege laten, nietwaar?) en de nijverheid, de kaaslucht, de blozende kin deren, de lange platte weiden, de dreigen de, soms fascinerende regenluchten die ons, omdat alles er zo bij afsteekt, de schoon- heidsroem hebben gegeven, da ernstige boeren met een soort verdekte en zorgvul dig verzwegen levensvréugde, de ongedul dig puffende dekschuit in het kanaal voor de gesloten brug en de kleine, propere win keltjes die meer nuttige dan leuke zaken verkopen. Alphen aan de Rijn is waar wij in de grond van de zaak allemaal vandaan ko men. Oók als we pretenties van grootsteed- sigheid willen ophouden in Amsterdam of Rotterdam, als wij zorgvuldig internatio naal trachten te doen op het Plein in Den Haag, als we ons thuis voelen in de „ber gen" (het feit alleen al, dat er een paar van die heuvels bérg heten) van Zuid-Lim burg of als we verwoede en onfortuinlijk uitgelachen volgelingen zijn van de heer Fedde Schurer (bóppe zij zijn naam). Ik heb van de week een hele dag door gebracht in Alphen. Eén, hoewel negatief, bewijs al van mijn stelling voor het door snee-karakter van Alphen is het feit, dat ik u over de gehele dag bijzonder weinig op merkelijks te vertellen heb. Eigenlijk niets zelfs. Ernstige, in het gezonde ambitieuze mensen hebben mij de gehele dag omringd. Niemand heeft mij gesproken over een wufte, on-Hollandse onderneming als Avi fauna dat dan ook een moeilijk bestaan moet leiden. Maar verscheidenen hebben mij met de vinger op de kaart gewezen dat Alphen het waarachtige centrum is van dat fraaie begrip, de „Randstad Holland". Uw verslaggever heeft terecht gepaste bewondering uitgesproken voor de nieuwe brug over de Rijn, voor het moderne ge meentehuis en voor de cijfers over de uit breiding van Alphen. Ik heb onaantrekke lijke, maar melkig-gezonde koffie gedron ken in het grootste café, waar het gesprek over de voetbalwedstrijd NederlandNoor wegen ging. Toen daar om kwart over twaalf de kinderen van de waardin uit school terug kwamen, hield de bediening voor één kwartier op. Het levenstempo werd daar in dat café niet door verstoord. Ik heb overigens gemerkt, dat er in Alphen tussen de middag meer jenever wordt ge dronken dan in Amsterdam, waar men zulke dingen voornamelijk voor de late namiddag bewaart. Dat laatste was de enige belangrijke, nieuwe observatie die ik heb kunnen doen. Want zo gaat een dag in Alphen aan de Rijn. Hij is druk en opbouwend en eigenlijk niet erg inspirerend. Eén vraag houd ik alleen over na zo'n dag. Ik stel u haar in alle eerlijkheid, zonder enig vooroordeel: hebben wij in dit schone land, in dit ge ordende, eerlijke en hardwerkende land van Alphen, net zo'n plezier in het leven als de mensen in het veelal ongeschrobde, warrige, omkoopbare en bewust-luie Zui den van ons werelddeel? Hebben we dat en verbergen we het, of bezitten we het gewoon niet? Ik weet het écht niet. Ik ben er over aan het denken. A. S. H. De middentoren op de Westbouw van de St. Servaaskerk in Maastricht, die op 9 September door brand is verwoest, zal niet in de oude toestand worden hersteld. Dit heeft de pastoor-deken van Maastricht, mgr. M. Jenneskens, medegedeeld op een bijeenkomst die was gewijd aan het herstel van de toren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18