Heropening Hamburgse Op era
in vooruitstrevende stijl
Het meisje met de vreemde handen
Vogels vouwen van papier
Sprookje voor grote mensen
door Helma Wolf-Catz
WIJ KOMEN ER
ALLEMAAL
VANDAAN
Is diegene waarlijk vrij dievoor de vrijheid strijdenddaartoe
dezelfde verderfelijke middelen aanwendt als zijn tegenstander?>y
Dit is het thema van het moderne muziekdramatische werk van
Ernst Krenek, dat in het artikel hieronder besproken wordt.
Nederlandse kinderen Ieren
de en de Japanse kmnst
Sint Servaastoren niet
in oude toestand
DE DUITS SPREKENDE lan
den beleven grote dagen met de
heropening hunner voornaamste
staatstheaters. Nadat Oost-Ber-
lijn is voorgegaan, heeft thans
de Hamburgse Opera, waarvan
de zaal in 1943 door bommen
was verwoest, haar deuren weer
geopend. In Wenen heeft een
dergelijke festiviteit op nog
grootsere wijze plaats gehad. In
1956 volgen dan nog Düsseldorf
met een geheel nieuw opgezet
oper abed rijf en Mannheim, ter
wijl in Keulen en München ern
stig wordt gewerkt. Men belijdt
bij deze volken zijn liefde tot de
opera nu eenmaal niet slechts
piet de mond en daar de over
heid ook andere zorgen heeft, is
althans aan deze zijde van het
ijzeren gordijn de daad hier
allereerst te vinden bij de bur
gerij.
Dat de ingezetenen van Ham
burg voor hun nieuw operage
bouw ruim vijf millioen mark
over hadden, is dus niet eens
zo'n bijzonder feit. Opzienbaren
der is dat de aanhangers van een
op de traditie georiënteerde
bouwtrant zie Oost-Berlijn en
Wenen in deze havenstad het
onderspit hebben gedolven. De
argumenten die pleiten voor het
oude zaalaspect, deden ook hier
weer opgeld. Men denkt zich de
lyriek en pathetiek uit de bloei
perioden der opera nu eenmaal
niet graag in glas, beton en staal.
Het beeld der oude hoftheaters,
gedeeltelijk naar Italiaans re
cept vervaardigd, heeft zich in
het geheugen vastgeprent en aan
het „oude huis" heeft men dan
nog zijn eigen herinneringen en
die van zijn familie. Maar dat
Hamburg een andere zienswijze
verkoos en niet „opereerde" in
gevolge bepaalde maatschap
pelijke verhoudingen en artistie
ke doelstellingen, die tot een vo
rig tijdperk behoren, was nu
Juist zijn traditie. Een, die terug
gaat tot de zeventiende eeuw,
toen in navolging van Venetië,
stad van de eerste opera-voor-
Dlt getekende grapje ls uit „More
French Cartoons" een boekje van
Dell's Publishing Company te N. York.
het-publiek, in Hamburg de eer
ste Duitse volksopera ontstond
en bloeide.
Ook nu volgt de opera er nog
eigen wegen, hetgeen men onder
meer aanstonds herkent in lijn
en karakter van dit oorspronke
lijke gebouw. Dit is een zaal, die
stemt tot ernst en concentratie.
VOORBEELDIG voor Ham
burg, gelijk dit sobere theater,
zijn ook intendant Rennerts ver
eenvoudigde ensceneringsstijl en
het hechte ensemble van zijn
zangers, dat overeenkomstig het
huidige tijdsgewricht nog alleen
gezamenlijk heeft te schitteren,
zonder dat topfiguren de totaal
indruk mogen verbreken. Het
programma, waarmee Hamburg
bij deze gelegenheid voor de dag
kwam, sloot zich in hoofdzaak
bij deze kwaliteiten aan.
Op Verdi heeft deze stad een
claim: zij was de eerste, die een
werk van de grote Italiaan naar
Duitsland bracht (Nabucco" in
1845) en het behoeft dus geen
nadere uitleg, dat voor zijn
„Aïda" en „Don Carlos" twee
opera's, die men vanwege het
noodtoneel bovendien vijftien
jaar moest missen een plaats
in de openingsweek werd inge
ruimd. Zij werden hoe kon het
anders? vooral niet over
straald door Zuidelijke gloed,
maar Verdi blijft ook onder an
dere belichtingen een meester.
En met „De Toverfluit" van Mo
zart, synthese voor al wat het
menselijk hoofd en hart beweegt,
was dan aan de klassieken, zij
het wat eenzijdig, recht gedaan.
DE NADRUK viel echter bij
deze opening op de moderne
opera, die met Orff („Catulli
Carmina" en „Trionfi dl Afro-
dite"), met „Ierse Legende" van
Werner Egk en vooral door de
oeruitvoering van „Pallas Athene
weent" het laatste werk van
Krenek de meeste aandacht
kreeg. Ook hierin bleef Hamburg
zich zelf gelijk. Immers Menotti
en Dallapiccola, Britten, Stra-
winsky, Ravel en Sutermeister
de lijst is onvolledig hebben
allen aan deze opera premières te
danken in het Duitse taalgebied.
Bij deze rij had sedert 1946 de
naam van Ernst Krenek nog ont
broken. Zijn opera „Johnny
Spielt auf' (welke het doordrin
gen der jazzmuziek naar de
Europese landen tot thema had)
was na de eerste wereldoorlog
ook hier een sensationeel succes
geweest, doch na 1933 was al
het werk van deze Wener van
Tsjechische origine streng verbo
den. In 1938 emigreerde hij en
werd het contact met Amerika
gelegd, waarvan zijn „Johnny"
nog zo spottend had gewaagd.
Zijn later werk wees echter uit,
dat hij Europa in gedachten
trouw bleef, hetgeen deze „Pal-
las Athene weent" wederom kon
bevestigen.
De opera, de ondergang der de
mocratie behandelend in de Pelo-
ponnesische oorlog van Athene
tegen Sparta, bleek naar de in
houd een appèl aan het Duitse
geweten. Socrates, edelste ver
tegenwoordiger van de Atheense
geest, gaat op het eind ten onder,
wanneer Sparta door het verraad
van Alcibiades, de door Athene
verkozen aanvoerder, heeft ge
triomfeerd. Mèt Socrates ver
schijnen drie zijner leerlingen
ten tonele: behalve Alcibiades,
de zich uitlevende opportunist,
Meton, de pacifist, pogend de ge
meenschap te ontvluchten en
Meietos, de eerzuchtige, die met
zijn greep naar de macht de de
mocratie het sterkst ondergraaft
en het pad effent voor de tyran-
nie. De tekstdichter en componist
plaatst Alcibiades, van schending
der Eleusinische mysteriën ver
dacht en deswege teruggeroepen
van zijn commandopost-, in deze
opera tussen twee vrouwen, de
priesteres Athaea, die hem sinds
die heiligschennis in haat-liefde
vervolgt en de Spartaanse konin
gin. Met haar ontvlucht hij het
hof van Sparta's koning Agis.
nadat hij deze zijn diensten aan
geboden heeft, totdat de gerechte
dood hem achterhaalt. Ook Me
ton, die de schendige Meietos ont
maskert, moet sterven voordat
Athene valt en de godin haar
klaaggezang laat horen.
„Is diegene waarlijk vrij die,
voor de vrijheid strijdend, daar
toe dezelfde verderfelijke mid
delen aanwendt als zijn tegen
stander?" Ziedaar het probleem,
dat Krenek opwerpt in deze ope
ra zonder het op te lossen.
OP DE VRAAG of de twaalf-
tonenreeksen, waarin dit libretto
is gevat, de dramatiek accen
tueren, de figuren laten leven en
de teksten onderstrepen, blijft
ons gehoor het antwoord schul
dig. De heftige bewogenheid, die
wij muzikaal geboetseerd zouden
willen zien, lijkt eerder voortdu
rend te vervlakken in een obsti-
naat-monotone klank, ontdaan
van elke rhythmische nuance.
Zodat de onvoorbereide hoorder
vooralsnog geen steun kan vin
den in de muzikale realisatie van
dit werk. Wat deze „Pallas Athe
ne weent" intussen ons wel leert.,
is dat het expressionisme in dit
land nog leeft. En daarnaast, dat
ook in dit na-oorlogse theater
een der meest toonaangevende
van Duitsland de worsteling
aanhoudt met het onderhanden
kunstwerk. De opera stelt de
Duitser telkens voor problemen,
waar hij op zijn beurt dan weer
onversaagd deze kunstvorm mee
lastig valt. Dat de vreugde daar
bij herhaaldelijk antichambre
ren moet, lijkt niemand er even
wel te deren. M. v. D.
De heer Legman toont ons (hier
boven) en een leerling (hieronder)
de kunst van het papier vouwen.
DE HEER LEGMAN, een Ame
rikaan van Hongaarse geboorte,
groot vriend van kinderen, dieren
en kunst is een paar jaar geleden
uit een lantaarnpaal gevallen,
toen hij probeerde er een van zijn
jonge poesjes uit te halen. Het
poesje kwam op zijn pootjes te
recht en de heer Legman brak
zijn enkel. Dat is hem nu, jong en
dynamisch als hij is, niet meer
aan te zien. Maar indertijd heeft
hij er toch een paar maanden
voor moeten liggen. Nu heeft de
heer Legman aan niets meer he
kel dan aan passiviteit, van hem
zelf en van anderen. Tien jaar
van zijn leven heeft hij besteed
aan het vechten tegen de „comic
books" in Amerika: „Niet omdat
er rovers en moordenaars in voor
komen, maar omdat het de kin
deren brengt tot passiviteit en lui
heid. Ik heb nog liever dat ze
gaan vechten en stelen, dan doen
ze tenminste nog iets!"
Na die val en die gebroken en
kel werd hij dus zelf gedwongen
tot die verachtelijke toestand van
nietsdoen, maar dat liet hij niet
lang op zich zitten. Al gauw be
gon het lezen van boeken hem te
vervelen wat doen je handen
in die tijd? en hij begon op
iets nieuws te zinnen. Hij herin
nerde zich dat hij eens gehoord
had, dat er in Japan een oude
folkloristische kunst was, de pa-
piervouwkunst: men slaagde er
werkelijk in die vormen uit te
beelden, waar andere kunstenaars
klei en steen voor nodig hadden.
Hij verzamelde gegevens en be
gon brieven naar Japan te schrij
ven. Honderdzesentwintig keer
schreef hij zonder een antwoord
te krijgen.
Na de honderdzevenentwintig-
ste brief kwam er een reactie van
de Japanse papiervouwer Okira
Yoshizawa, in zijn land alge
meen erkend als de grootste. Zijn
reserves ten opzichte van alles
wat van de andere kant van de
Stille Oceaan komt, hadden het
moeten afleggen tegen zijn be
wondering voor zoveel iftelij-
ke vasthoudendheid. I corres
pondentie werd aldra zeer leven
dig. Toen de heer Legman beter
was, had hij door zijn schriftelijke
cursus de Japanse vouwkunst
goed onder de knie. Zo hartstoch
telijk hield deze kunst hem bezig,
dat hij met Okira Yoshizawa tot
een overeenkomst kwam: de heer
Legman zou een deel van zijn
verzamelingen meenemen en over
de hele wereld gaan tentoonstel
len. Pas na lange tijd kon de heer
Yoshizawa overreed worden. „Ik
wil niets mot het Westen te ma
ken hebben. Ze zullen denken dat
ik kunst bedrijf net zoals zij, om
geld te verdienen". Maar de heer
Legman wist hem te overtuigen
dat zijn doel een heel ander was.
Hij ziet juist in deze papiervouw-
kunst een middel om de mensen
te doen beseffen wat werkelijke
kunst is: iets waar iedereen het
beste van zichzelf in kan leggen.
EN ZO KOMT HET dat men
nu elke ochtend en elke middag
in het Stedelijk Museum te Am
sterdam de heer Legman kan
aantreffen temidden van een
grote schare kinderen en een
hoop dwarrelende gekleurde pa
piertjes. Hij vouwt, hij praat en
hij fluit en leert iedere groep
kinderen opnieuw met zijn allen
een vlinder en een vogel te vou
wen beide ver boven het
bootjesstadium. Sommigen zijn
zo enthousiast, dat ze iedere dag
terug komen en na vijven van de
heer Legman speciale les krij
gen. Verscheidene leraren en on
derwijzers hebben op aandrang
van hun leerlingen het vouwen in
hun handenarbeidprogramma op
genomen. Trouwens: groot en
klein worden door de dynamiek
en de Engelse woordenvloed van
de heer Legman aangestoken. Hij
duldt geen toeschouwer.
De ouders onderwerpen zich
met evenveel plezier als hun kin
deren aan zijn wanhopige uitroe
pen van „Werk toch niet voor je
zelf alleen! Help je buurman!"
De heer Legman toont ons het
vogeltje: „Dit is de grondvorm",
zegt hij. „Van hieruit doe je alles
verder. Wat hier om jullie heen
staat is niet moeilijker het
vergt alleen meer tijd. Als je
morgen weer komt, zal ik het je
leren". En ze komen weer.
Het is ongelooflijk wat zijn
leermeester Okira Yoshizawa, van
wie de werkstukken in het mu
seum staan, met zulke eenvoudige
materialen als een vierkant stuk
je papier, een beetje lijm, water
verf en nauwelijks een schaar be
reikt heeft. Elk dier, zoals het
daar in de vitrine staat, heeft zijn
eigen karakter meegekregen: de
giraffe zijn statigheid, het kemp
haantje zijn vechtlust, de raaf
zijn gezapigheid, het jonge vogel
tje zijn prilheid.
Wat een zwakheid van dit ma
teriaal zou kunnen zijn men
kan er geen gebogen lijnen mee
vouwen is tot een kracht ge
worden en geeft aan de modellen
iets energieks en fijngevoeligs.
Papier kan in drie dimensies
prachtige resultaten opleveren.
Okira Yoshizawa is vierenveer
tig jaar oud. Hij woont in Tokio
in een kamer van drie bij drie
meter en sterft zowat van de hon
ger. Hij is een heel beroemd ar
tist.
ONDERAAN de hard
stenen stoep van de
kathedraal, een stoep
die met haar zeven
treden hoger leek dan
zij in werkelijkheid was,
stond Anastasia en zag de
priester binnengaan. Het zijden gewaad met
de kleurige strepen had hij om zich heen
hangen. Toen hij over zijn schouder keek,
hij niets meer zien kon.
ook niet haar gestalte
op de ronde keien van
de straat.
Ze belde aan, dezelfde
opgeschoten jongen,
stugge jongen deed haar
kleine kinderen hingen, die er onverzorgd open en riep tezelfder tijd aan de trap naar
uitzagen. cie andere knapen, die zich tezamen over
„Hier is ze,zei Michae., „ze komt je hel- de leuning bogen om haar te bekijken,
zag Anastasia de kleuren schitteren in het Pen-Anastasia dacht dat het wel vijf of zes
licht: blauw, rood, geel, brons. Er was op Anastasia groette cie vrouw, nam oe klein- moesten zijn. En dat was ook zo. Misschien
ste kinderen een voor een op de arm en verwachtten ze haar
suste ze. De moeder keek naar die vreemde De dienslbode is weggelopen", zeiden ze,
handen. Ze begreep niet, da de kinderen moeder hebben we nie{ meer
met begonnen te huilen. Zelf vond ze het hier te doen Boven in de zolder_
angstwekkend. Maar er was nergens hulp kamer kun je s]apen
voor zo'n arm gezin te vinden. De stUurse jongen keek haar monsterend
Zal ik de pap roeren?' vroeg Anastasia. aan en zei; A]g je k]aar bent met a„
De moeaer nam de kleine van haar over. kun je Wc"gaan"
Stilzwijgend roerde Anastasia in de pap, Anastasia ging een tweede trap op langs de
zeite deze op de houten ta.el en ging naar vjjf andere jongens. De stuurse fluisterde
buiten waar ze een doek uitspoelde onder en loen begonnen de anderen iets te mom-
het plein, dat lag onder de koude blauwe
hemel van de vreemde bazaltstaa, een
flauw gemompel om haar heen. Zij keek
naar beneden en zag de koningsblauwe
schort waaronder ze haar handen verber
gen moest. Eenmaal had zij ze zonder het
te merken boven haar schort gehouden. Ze
waren vreemd en bloedrood en groot, veel
te groot en te knokelig voor haar fijne
kleine gestalte. Maar ze had ze gedachte
loos, zoals mensen gewoon zijn dat te doen,
vertoond. Even was het heel stil geweest c'e P°mP en de gezichten van de kinderen pe]en wat ze niet verstond. Maar de groot-
- waste.
in de menigte. Men had een kleine harde
keisteen kunnen horen suizen, zo iemand
die gegooid had. Daarop begon het gemom
pel als een voortdurend gedreun van aan
zwellend geluid. Ze werd door de mensen
nauw ingesloten. En toen ze bemerkt had
dat men naar haar handen keek, had zij die
verborgen onder de schort van konings
blauw.
Eens zou ze verlost worden van die vreem
de handen. Hoe zich dit zou openbaren wist
ze niet. Alleen was ze er zeker van dat dit
zou gebeuren. Ergens in een vage herinne
ring was het haar bijgebleven dat zij vioe-
gcr een vreugdevoller bestaan had ge
kend. Het denken aan dit bestaan deed haar
altijd weer een paar kleine sierlijke dans
passen uitvoeren. Maar ietwat wonderlijk
omdat zij ze alleen danste.
„Vreemd, vreemd," hoorde ze nu fluisteren,
„En dan die handen!"
Wat wisten ze van haar handen? Zij hield
die altijd onder haar schort. Opeens zei
eon gedempte stem zodat iedereen omkeek:
„De kerkvorst". Het was de stem van de
kolen-jouwer. Hij was zwart in het gezicht.
Zijn ogen waren donkere vurige kolen op
zichzelf, wat bloeddoorlopen. Hij droeg een
lege kolenzak, die hij wegbrengen
moest, op zijn hoofd. Zijn gezicht was
grimmig en ruw en het was alsof hij
de hamer hief naar de vorst en zijn
gevolg en hij lachte, hard en luid
tegen de omstanders. De omstanders
waren klein en onbeduidend verge
leken bij die reus. Hun lachen ver
vloeide en hun gemompel werd ge
fluister bij het rollen van die lach en
bij het zware mompelen van die stem.
Anastasia vluchtte echter niet, ze
bleef vastgenageld aan de plek op
het plein. Ze zag het lichte blauw van
de hemel en het blauw van haar
schort en het rood van de kardinaals
mantel. Toen sloten zich langzaam de
geweldige deuren van de kathedraal
ste en blijkbaar de oudste volgde haar en
„Wat heb je grote handen, zei de jongen. zei; Jk wilde Qok graag> dat je je werk zQ
20 100 gauw mogelijk afmaakte, dan kun je weer
gaan."
„Dat hangt niet van mij af," zei Anastasia.
„Dat zal zijn als ik gaan móét".
ZE BLEEF tot de winter kwam, toen ze
allen bij elkaar gingen zitten in een groot
-\\ vertrek waar ze met veel hout een grote
kachel stookten, die de stuurse met ge-
wendheid oppookte en brandende hield.
Nadat ae deur achter haar gesloten was,
bleef ze staan en trok wat onhandig met
de ene hand de doek stijver om zich heen,
die ze haar gegeven hadden. Bij het ver
laten van de stad begon het te sneeuwen.
Ze werd nu een witte pop, kleumend en
stijf. Alleen haar handen leken beschermd
te zijn, want ze kon ze even goed bewegen
als in alle andere jaargetijden. Buiten de
stad in de vlakte was alles grijswit en koud.
Ook de rivier stroomde niet meer. Tegen
de avond begonnen de sterren te flonke
ren en zij meende die ene, die zij moest
volgen, te zien uittreden uit de rij.
Zo vergat Anastasia de koude. Ze liep
cloor tot in de nacht, tot zij, in de buurt ko-
door tot in de nacht, tot zij, in de
buurt komend van een boerderij,
een soort van kot zag staan, gedekt
met stro. Uit het kot steeg een geknor
op van varkens en een geroep om
hulp. Door de kracht van haar
vreemde handen gelukte het haar de
deur te ontgrendelen. Ze hoorde
enige geluiden en daarna zag ze
iemand vluchten. Bij het licht van de
ster zag ze een gestalte en het glan
zen van verschillende kleuren. Horen
deed zij niets.
Uitgeput zocht ze onderdak in een
verderop gelegen boerenwoning.
Daar werd ze opgenomen en te
bed gelegd. De volgende ochtend
was het even koud en stil als de
en het mompelen verstomde. De mensen- „Zwijg Michael," gebood de moeder. „Mi- avond te voren, maar in de verte hoorde
menigte ging uiteen. Anastasia was een der chael", zei ze tegen Anastasia, „zal ons on- ze klokgelui. De boerin, die binnenkwam,
laatsten, die zich huiswaarts begaf, schoor- geluk brengen. Hij zegt alles wat hij denkt zei haar dat in de hoofdstad en overal in
voetend, terwijl twee „gehoofddoekte" en hij is al zo groot." de omtrek diensten waren omdat de kerk
vrouwen met hel-doorwevcn schorten voor „Ik heb altijd graag dat de mensen duide- vorst weergekeerd was. Hij moest in de
nieuwsgierig en misprijzend naar haar lijk spreken", antwoordde Anastasia. buurt in een varkenskot opgesloten zijn
keken. Ze zag weer haar schort, die op- „Velen van hen mompelen en dat is kwaad, geweest. Hoe de deur ontgrendeld was,
waaide en de rode harde kant van haar Je zoon zal een flinke jongen worden en je wist niemand. De varkens waren in de
knokige handen. Op haar snelle voeten be- zult steun aan hem hebben. We hebben sneeuw gevonden,
woog ze zich voort door de stad. Ze ging mannen nodig, die het zeggen durven." „Dan moet ik gaan", zei Anastasia.
straten en stegen door en toen ze thuis- De moeder pinkte een traan weg. „Hij Maar zoals de meeste mensen ontging de
kwam maakte ze alles in orde voor de reis. lijkt niet op zijn vader", zei ze. „Die sprak boerin het verband van deze opmerking
Wat ze nog bezat, pakte ze bij elkaar in een riiet eens voordat hij doodgeschoten werd. met die van haarzelf.
bundeltje en sloot de deur achter zich. Maar hij zegt alles wat hij wil." „Wat een tenger ding", zei de boerin later.
Ze ging langs het plein waar het onheil- „Ik heb haar meegenomen", zei Michael „En dan zulke handen",
spellend stil was. De klokken luidden niet trots. „Ze zal de bonen voor ons doppen.
en er was geen avonddienst. Een kleine jon- Met die gekke handen daar kan ze alles
gen, die haar staande hield, zei haar dat ze mee." BIJ IIET VERLATEN van de boerderij
de priester hadden meegevoerd. Hij was Ergens onder een wankel bed haalde hij keek Anastasia nog eens om en wuifde
ergens in het gebergte opgesloten. Welke een grote mand met ongedopte bonen en dankbaar. De doek hadden ze bij de kachel
priester het was wist hij niet. gaf haar die. „Wil je dat doen?" vroeg hij. gedroogd en ze voelde zich niet meer uit-
„Ga jij hem zoeken?" vroeg het kind. Anastasia knikte. Ze was bereid te doen geput of hongerig. En zo verwijderde ze
Anastasia knikte. „Je vindt hem nooit", zei wat gevraagd werd. „Zeker", antwoordde zich van hun erf en liep de lange be
de jongen weer. „Hij is bij de reuzen. De ze, „ik wil wel blijven, maar niet voor goed. sneeuwde wegen langs naar de hoofdstad,
beren zullen hem opeten. Ga maar naar je Een week misschien dan moet ik verder." Zou het waar zijn wat de boerin verteld
moeder." Zij glimlachte, terwijl de jongen met de had? Had zij, Anastasia, de deur van het
„Ik heb geen moeder meer." handen op de rug voor haar bleef staan, kot ontgrendeld? Het bundeltje, dat ze on-
„Ga dan mee naar de mijne," zei de jon- „Als je weggaat", zei hij, „zal ik je bren- der de arm droeg, was wel heel klein toen
gen, die Michael heette. „Wij hebben geen gen. Waar ga ja naar toe?" ze tegen de avond de stad bereikte. Kon ze
vader meer. Die is doodgeschoten in de „Ik moet helpen", antwoordde ze. de weg naar het sombere en eenzame huis
oorlog en mijn moeder heeft zoveel te amac-^ac-ta j u i no£ terugvinden? Ze ontknoopte de bun-
doen." TOEN ANASTASIA door Michael wegge- del en haaIde daaruit de hui/s]eutel
bracht was' nam.ze afschud van hem. „Zal Het wag zo koud> dat ze de doek dicht om
a \t a cm acta NT U 1r.'IC' ?°g eCUu ÏT Anastasia- zich heen trok. En toen gebeurde het.
ANASTASIA ging mee. Naast hem spoedde „De sterren hebben me begeleid zei ze. Ze voelde hoe het eelt om haar handen los-
ze zich over het door stof bestoven plein->„Die zuUenook j3h begeleiden". ]ict a]s eon schn en lecd de sneeuw_ Q
tot ze het kmd en zij, kwamen in een korte „Dezelfde? dat ogenblik ontdekte zij dat zij de mooi-
straat met vuil-witte huizen. De jongen liep Nee, andere, of misschien ook wel dezelf- ste kleine handen had dje zjj had
met haar tot aan de hoek waar de straat de. Er zijn zoveel sterren." zjen
zich keerde naar het mooiste groen-blauwe „Dag Anastasia" riep hij nog. „Ik zal Nimmer had zU enig luk zo die ervaren,
meer dat ze ooit gezien had. Op een hoge maar goed naar boven kijken s avonds en toen zjj streek met haar witt hanFden la
heuvel kon men het rijke stadsgedeelte ze als een pijl uit de boog volgen.haar koningsblauwe schort en lachte,
zien liggen. De jongen trok aan haar Ze liep snel langs de huizen, bijna angstig
schort, liep met haar een nauwe zijstraat en keek schichtig rond of niemand zag hoe
in en stootte de deur van een vervallen zij met haar vreemde handen het bundeltje
huis open, dat donker en rotsachtig be- vasthield, dat haar kleren bevatte. Bij een
groeid vlak bij een eeuwenoude stenen groot huis stond ze stil. Het was gehouwen
brug lag.
(Nadruk verboden)
Wintcrtentoonstelling. Half December
,,.-f jr,v,„; j j. zal in de hal van het aquarium van de Am-
uit rotsachtige steen en het onderscheidde A4,.„
„Moeder!" riep de jongen. „Ik heb hulp zich door grootte en vorm wat van de an- wintenentoonstellin.g worden geopend, die
meegebracht!" 4 dere. Het stond ook iets hoger en in de ditmaal gewijd is aan de forel. Men zal in
Lr kwam nu beweging in een soort van schemer zag zij een breed raam en een diverse bassins het leven van de forel, van
kluwen, want de moeder was bezig pap te grote tafel, waaraan een lange jongeman tot het stadium der volwassenheid 'kun-
maken, terwijl aan haar rokken wel zeven zat. Hij keek stuurs naar buiten, hoewel nen zien.
AMSTERDAM, November. Iedere bui
tenlander, die ooit wel of niet in Nederland
is geweest, kan het u vertellen: Nederland
is zo schoon. Daar zijn de straten geboend,
de ramen gewassen, de muren rood en de
daken niet minder onbezwadderd zwart. De
kozijnen zijn er vers geschilderd, achter het
glazen venster staat een bloeiende gera
nium. Het geheel ruikt fris, ofschoon mis
schien iets naar boter, melk en kaas. De
kinderen zien er zonder uitzondering blo
zend gezond en welvarend uit. Dat is het
standaardbeeld van het land waar u en ik
in wonen.
Als ik het hoor uitschilderen en dat
gebeurt meer dan de cynicus over derge
lijke mythen verwacht-dan denk ik al
tijd bijna ogenblikkelijk aan Alphen aan
de Rijn. We hebben nu door de radio een
Nederlandse familie Doorsnee gekregen,
maar het komt mij nog veel eenvoudiger
voor de doorsnee-stad, of Doorsneega, of
Doorsnee-aan-de-Rijn als u wilt, te creëren.
Het is een simpele kwestie van zich naar
Alphen aan de Rijn te begeven. Daar is het
allemaal. U vindt er de reinheid (het hier
opvallende woordenspelletje zullen we
maar achterwege laten, nietwaar?) en de
nijverheid, de kaaslucht, de blozende kin
deren, de lange platte weiden, de dreigen
de, soms fascinerende regenluchten die ons,
omdat alles er zo bij afsteekt, de schoon-
heidsroem hebben gegeven, da ernstige
boeren met een soort verdekte en zorgvul
dig verzwegen levensvréugde, de ongedul
dig puffende dekschuit in het kanaal voor
de gesloten brug en de kleine, propere win
keltjes die meer nuttige dan leuke zaken
verkopen.
Alphen aan de Rijn is waar wij in de
grond van de zaak allemaal vandaan ko
men. Oók als we pretenties van grootsteed-
sigheid willen ophouden in Amsterdam of
Rotterdam, als wij zorgvuldig internatio
naal trachten te doen op het Plein in Den
Haag, als we ons thuis voelen in de „ber
gen" (het feit alleen al, dat er een paar
van die heuvels bérg heten) van Zuid-Lim
burg of als we verwoede en onfortuinlijk
uitgelachen volgelingen zijn van de heer
Fedde Schurer (bóppe zij zijn naam).
Ik heb van de week een hele dag door
gebracht in Alphen. Eén, hoewel negatief,
bewijs al van mijn stelling voor het door
snee-karakter van Alphen is het feit, dat ik
u over de gehele dag bijzonder weinig op
merkelijks te vertellen heb. Eigenlijk niets
zelfs. Ernstige, in het gezonde ambitieuze
mensen hebben mij de gehele dag omringd.
Niemand heeft mij gesproken over een
wufte, on-Hollandse onderneming als Avi
fauna dat dan ook een moeilijk bestaan
moet leiden. Maar verscheidenen hebben
mij met de vinger op de kaart gewezen dat
Alphen het waarachtige centrum is van dat
fraaie begrip, de „Randstad Holland".
Uw verslaggever heeft terecht gepaste
bewondering uitgesproken voor de nieuwe
brug over de Rijn, voor het moderne ge
meentehuis en voor de cijfers over de uit
breiding van Alphen. Ik heb onaantrekke
lijke, maar melkig-gezonde koffie gedron
ken in het grootste café, waar het gesprek
over de voetbalwedstrijd NederlandNoor
wegen ging. Toen daar om kwart over
twaalf de kinderen van de waardin uit
school terug kwamen, hield de bediening
voor één kwartier op. Het levenstempo
werd daar in dat café niet door verstoord.
Ik heb overigens gemerkt, dat er in Alphen
tussen de middag meer jenever wordt ge
dronken dan in Amsterdam, waar men
zulke dingen voornamelijk voor de late
namiddag bewaart. Dat laatste was de
enige belangrijke, nieuwe observatie die ik
heb kunnen doen.
Want zo gaat een dag in Alphen aan de
Rijn. Hij is druk en opbouwend en eigenlijk
niet erg inspirerend. Eén vraag houd ik
alleen over na zo'n dag. Ik stel u haar in
alle eerlijkheid, zonder enig vooroordeel:
hebben wij in dit schone land, in dit ge
ordende, eerlijke en hardwerkende land
van Alphen, net zo'n plezier in het leven
als de mensen in het veelal ongeschrobde,
warrige, omkoopbare en bewust-luie Zui
den van ons werelddeel? Hebben we dat
en verbergen we het, of bezitten we het
gewoon niet?
Ik weet het écht niet. Ik ben er over aan
het denken.
A. S. H.
De middentoren op de Westbouw van de
St. Servaaskerk in Maastricht, die op 9
September door brand is verwoest, zal niet
in de oude toestand worden hersteld. Dit
heeft de pastoor-deken van Maastricht,
mgr. M. Jenneskens, medegedeeld op een
bijeenkomst die was gewijd aan het herstel
van de toren.