DE ZIN VAN HET REGIONALISME
Een lamp voor Sinterklaas
Afstand van culturele centrum
eerder winst dan verlies
„Kerk en Wereld"
in Driebergen
Elke Zaterdag acht pagina's hij al Je edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
De levens van Jaurès,
Wilson en Rathenau
Ken avonturenboek
Derde prijsraadsel
voor de jeugd
KERKELIJK LEVEN
Vormingswerk
Gespeeld gesprek
C$1
Roep en roeping"
eens een ander geluid hoorde. Het klap
pen van vogelwieken. Wat was dat?
Sinterklaas had niet stil gezeten. Hij
was op de hoogste toren van de stad
geklommen en had de duiven, die tussen
de klokken woonden, smekend aange
keken. Hij wees omhoog, met zijn mond
een gebaar dat ze pikken moesten net
zo lang tot ze het begrepen en één voor
één de lucht inschoten. En daar waren
ze. Ze prikten als razenden in de bal
lonnen en Pietje voelde hoe zijn mand
zakte. Met drie ballonnetjes over van de
hele tros daalde hij op de spits van de
toren, waar Sinterklaas en het hele Pie
tenkorps stonden te wachten. Met ge
bogen hoofd kwam hij uit zijn mand. „Ik
wou de maan," snikte hij, „ik wou u een
lichtje geven op het dak."
Toen kon Sinterklaas, die eerst wel
een beetje boos was, niet kwaad meer
kijken. „Domme Pietje", riep hij, maar
het klonk wel vriendelijk, omdat Sinter
klaas best begreep dat Pietje hem het
allermooiste, dat hij bedenken kon, had
willen geven. „Luister Pietje," zei hij,
„jij mag in het vervolg met de lamp
voorop lopen als we het dak opgaan.
Dan help je me toch."
Meegaan op het dak is een hele eer
voor een zwarte Piet, vooral voor een
kleintje. Alleen de beste Pieten mogen
dat. Maar Pietje doet het prachtig, hij
doet heel erg zijn best om zijn domme
streek weer goed te maken. En de maan,
die plezier heeft om wat er is gebeurd,
helpt Pietje een handje mee. Als een
hele grote gele ballon hangt ze in de
lucht en schijnt door de bomen.
MIES BOUHUYS
Piet Paddestoel is een kabouter, die
er net als echte jongens plezier in heeft
om door het bos te zwei-ven, waar hij
altijd nieuwe avonturen beleeft. Nelly
Donker heeft daar een aantal van op
geschreven en er zelf een heleboel leuke
plaatjes bij getekend. Het is een boek
van tien hoofdstukken geworden, dat
door H. Meulenhoff in Amsterdam werd
uitgegeven. Als je het op je verlang
lijst wilt zetten: het heet „De Avontu
ren van Piet Paddestoel".
van tegenwoordig zijn zo hoog en zo
donker. We moeten meer licht hebben
bij ons werk."
En toen, opeens, had Pietje een idee
gekregen. Hij zou Sinterklaas aan een
lamp helpen. En wat voor één! Dat had
hij tegelijkertijd bedacht. Hij wilde Sin
terklaas de maan geven voor zijn ver
jaardag en hoe hij daaraan moest
komen, wist hij ook. Hij was echt trots
op zich zelf dat hij zo'n mooi plan hele
maal alleen bedacht had. Maar hij was
eigenlijk van zelf op het idee gekomen.
Toen hij Sinterklaas dat van die lamp
hoorde zeggen, stond hij net bij een volle
mand mand luchtballons, die hij moest
inpakken. Nou en wat is eenvoudiger
dan een mand met luchtballonnen om
mee naar de maan te gaan?
Nu wachtte hij tot alle Pieterbazen
waren verdwenen naar hun bed en ook
Sinterklaas een uurtje rusten ging. Piet
je bleef heel alleen achter in het pak
huis en sloop naar de mand vol bal
lonnen. Eerst moest hij ze allemaal vul
len en dat was een heel werk! „Zou
honderd genoeg zijn om mee naar de
maan te vliegen?" vroeg hij zich af. Hij
vulde er nog maar vijftig bij en toen
bond hij de balonnen aan de mand. Die
ging meteen mee naar het plafond.
O, hoe moest hij er nou zelf inkomen?
Hij stapelde een heleboel kisten op el
kaar, zuchtte en hijgde er van, maar
kwam toch boven. Hij kroop in de mand,
trok zich voort aan het plafond tot bij
het raam dat open stond en ja hoor,
daar nam de wind de balonpen met de
mand op. Ze gingen snel de hoogte in.
Mensen, die toevallig naar de lucht ke
ken, zagen hem gaan. „Hé", riepen ze,
„hé, daar gaat een grote tros ballonne
tjes met een mand er onder. Hé, hallo,
wat betekent dat?
Andere mensen en kinderen holden
uit hun huis toen ze dat hoorden, maar
Pietje was al te hoog om zijn plannen
te vertellen. Het werd een hele oploop
op straat. Auto's stonden stil, trams kon
den er niet door en zelfs het witte paard
dat langzaam aan kwam stappen, moest
wachten. De mensen zagen het eerst.niet
eens, maar opeens stootten ze elkaar
aan: „Sinterklaas!" riepen ze. „Laat Sin
terklaas en zijn paard eens door."
Ze wilde net opzij gaan, toen Sinter
klaas aan een klein jongetje vroeg wat
daar boven toch te zien was. „Lucht
ballonnen," riep het jongetje, „hele
mooie luchtballonnen, zoals ik gevraagd
heb voor mijn Sinterklaas."
Sinterklaas kreeg een bang voorge
voel. „Luchtballonnen?" zei hij.. „Lucht
ballonnen gaan toch maar niet van zelf
de lucht in?"
„Nee Sint, maar er hangt ook een
mand onder met een klein zwart jon
getje er in." Nu werd Sinterklaas bleek.
Hij draafde op de schimmel naar het
pakhuis en één blik was al genoeg: de
luchtballonnen waren weg, de mand was
weg, de kisten stonden opgestapeld tot
het plafond en wat het voornaamste was,
Pietje was ook weg!
„Wat moeten we doen?" riep Sinter
klaas. „Wat haalt die jongen in zijn
hoofd? Had ik hem maar nooit meege
nomen. Wisten jullie dat hij zo graag
vliegen wou?" vroeg hij aan zijn Pieter
bazen, die haastig waren toegehold. Ze
stonden verslagen om hem heen.
Pietje vloog ondertussen hoog tussen
de wolken en zat nog steeds te glimmen
van plezier over de reusachtige verras
sing die hij voor Sinterklaas ging halen.
Af en toe keek hij eens over de rand
om te zien, hoe ver hij al van de aarde
af was en daarna keek hij omhoog om te
zien hoe ver de maan nog weg was. Het
viel hem eigenlijk een beetje tegen. Het
leek wel of hij helemaal niet opschoot.
De maan stond heel bleek en heel ver
naar hem te lachen en toen het donker
werd leek ze nog net zo ver. Piet
lachte niet meer en zijn wangen glom
men ook niet meer van plezier. Nee,
veel erger nog, toen hij overal op de
wereld de lichtjes zag aangaan, liepen
hem de tranen over de wangen, want hij
geloofde al lang niet meer dat hij het
ooit zou halen. Hoog in die donkere
lucht, zat hij in een hoekje van zijn
mand te snikken. En het was zo akelig
stil om hem heen. Hij hoorde niets
anders dan de wind. Hij wist zelf niet
meer hoe lang hij zo al zat, toen hij op-
Daar was er eens een jongetje
dat alles weten wou.
Een ongeduldig jongetje
dat weten moest en zou
hoe Sinterklaas het dak opklom.
O, jongetje, wat dom, wat dom.
Hij nam de grote keldertrap,
weet je, zo'n hele hoge.
Toen deed hij iets, dat jongetje,
wat jongetjes niet mogen.
Hij nam die trap en klom en klom...
O, jongetje, wat dom, wat dom.
Hij klom tot aan de schoorsteen toe,
ging zitten op het dak.
De boze wind riep oei en boe,
de regen zei tak-tak.
Hij was kletsnat en woei haast om.
O, jongetje, wat dom, wat dom.
Nu ligt dat jongetje met griep,
hij heeft een zware kou,
dat ongeduldig jongetje
dat alles weten wou.
Hij draait zich in zijn bedje om
en denkt: wat was ik vreeslijk dom.
MIES BOUHUYS.
Pietje, de kleinste knecht van Sinter
klaas, liep te glimmen van plezier. Hihi,
lachte hij telkens hard op.
„Wat heb je toch?" vroegen de andere
Pieterbazen, die druk bezig waren met
pakjes maken en namen schrijven. „Ik
wéét het", zei Pietje geheimzinnig.
„Wat weet je?" vroegen de anderen.
„Dat is een geheim", zei Pietje en hij
lachte weer zachtjes. De andere Pieter
bazen haalden hun schouders op en gin
gen door met hun werk. Er was veel te
doen!
Eindelijk, eindelijk keek Sinterklaas
op van zijn schrijftafel. „Voor vandaag
is het wel genoeg", zei hij. „Gaan jullie
eerst maar een poosje slapen voor we
het dak op gaan."
Het eerste van allemaal was Pietje de
kamer uit. Nu moest het gebeuren! Wat?
wil je weten? Pietje had een plan. Al
weken lang had hij lopen bedenken wat
hij Sinterklaas op zijn verjaardag zou
geven. En nu, vanmorgen had hij het
op eens gehoord.
„Piet," had Sinterklaas tegen één van
zijn knechten gezegd, „je moet eens uit
kijken naar een goede lamp.- Die daken
Deze puzzle is wat moeilijker dan de
vorige. Maar bij enig zoeken en naden
ken zal de oplossing toch wel meeval
len. Wat je doen moet? Op de zes adres
kaartjes komen plaatsnamen voor, die
op het eerste gezicht erg onbekend zijn.
Dat komt doordat de letters door elkaar
staan. Nu moet je eerst de plaatsna
men te weten komen. Dan zie je achter
de straatnamen steeds een cijfer staan.
Dit cijfer wijst aan, welke letter je van
de gevonden plaatsnaam nodig hebt om
er een nieuw woord mee te vormen.
De opgave is nu: schrijf de plaatsna
men in de goede volgorde onder elkaar,
zó dat het gevraagde woord (om je een
beetje te helpen: het is een lekkernij!)
goed te lezen is. Stuur de inzending per
briefkaart naar de volgende adressen:
Haarlem, Grote Houtstraat 93, of Soen-
daplein en in IJmuiden, Kennemerlaan
186. De inzendingen moeten uiterlijk
Dinsdagmorgen 29 November in ons be
zit zijn onder motto „Kinderpuzzle". Er
zijn weer drie boeken als prijzen.
Onder de vele inzenders van goede
oplossingen van het vorige raadsel heb
ben wij de beloofde drie boeken verloot.
Het eerste is voor J. Meyer, Leidsevaart
68 te Haarlem, het tweede voor Ati
Booij, Iepenstraat 16 in IJmuiden-Oost
en het derde voor Mieke Meilink, Craye-
nesterlaan 32 te Haarlem-Zuid.
OOCOQOOOOOOOOOOOOCX»OOOOOOOOOOCOOOOOCCOOCOCXX>DOOOOOOOOOOCIOOOOOCOOOOOOOCXXX)OOOOOOOOtXICO
Deze week is het tien jaar geleden, dat
liet Hervormde instituut „Kerk en Wereld"
in Driebergen werd opgericht. Dit „oplei-
dings. en apostolaatcentrum" stond in dezo
dagen in het centrum van veler belangstel*
ling. Een der onderdelen van de activiteit,
die door dit instituut wordt verricht is het
conferentiewerk.
Voor velen zijn in de jaren sedert de
bevrijding de namen „De Horst" en het
„Eykmanhuis" een begrip geworden. Het
zou ons te ver voeren om een overzicht te
geven van al het werk, dat van „Kerk en
Wereld" uit wordt verricht. Er is trouwens,
in verband met het jubileum, in vele pu
blicaties reeds aandacht aan besteed. Wij
willen daarom slechts over één onderdeel
het een en ander mededelen, namelijk over
het conferentiewerk.
Toch is het goed er nog eens aan te her
inneren, dat „Kerk en Wereld" bij het be
gin van de Generale Synode eigenlijk drie
opdrachten ontving: het leiden en stimule
ren van het herkersteningswerk van kerk
en gemeenten, het opleiden van werkers,
aan de kerk- en wereld-academie en ten
slotte het houden van conferenties.
Het hoofddoel bij dit alles, dat ontspro
ten is aan de vèr vooruitziende blik van
dr. J. Eykman, is kort gezegd: door middel
van de kerk iets te betekenen voor de
naaste. De opleiding van de leerlingen der
academie (de wika's) geschiedt niet alleen
voor zuiver kerkelijke arbeid, maar ook
voor bijvoorbeeld jeugdwerk en sociaal-
cultureel vormingswerk. Bijzondere ver
melding verdient nog, dat de laatste jaren
alle aanstaande Hervormde predikanten
enige maanden op het predikanten-semina
rie in het Eykmanhuis moeten doorbren
gen en iets heel anders dat het grote
landgoed thans ook een vacantiecentrum
voor gezinnen rijk is.
Er zou inderdaad veel over dit alles te
vertellen zijn, het gaat ons thans echter
maar om het onderdeel „conferentiewerk".
Hoewel hiervan reeds eerder ook al wel
iets te bespeuren viel, is in ons land het
kerkelijk vormingswerk, door middel van
conferenties en cursussen in landelijk of
regionaal verband, pas sinds de oorlog
goed op gang gekomen. Naar de volgens
onze mening volkomen juiste mening van
dr. J. M. van Veen één der directeuren
van „Kerk en Wereld" heeft de kerk
in onze moderne tijd meer dan ooit centra,
van waaruit de mens nieuwe krachten
kunnen worden gegeven, nodig. Er ontstaat
in ons land langzaam maar zeker een net
van vormingscentra, die zich ten doel stel
len de mens, kerkelijke en buitenkerke
lijk, te vormen voor zijn dienende taak in
kerk en maatschappij.
DR. VAN VEEN vertelt in het laatste
nummer van „Woord en Dienst" iets over
dit werk van „Kerk en Wereld".
Men heeft in de afgelopen tien jaar in
Driebergen zo'n centrum willen zijn, niet
voor één gewest, maar voor het gehele
land. En zijn heel wat groepen op De Horst
en het Eykmanhuis geweest. Men kon er
onder meer groepen ambtsdragers, gemeen
teleden, huisvrouwen, academici, ver
pleegsters en maatschappelijke werksters
aantreffen. Er zijn nu plannen om een
nieuwe vleugel aan het Eykmanhuis te
bouwen. Als deze plannen zijn uitgevoerd
en vooral als te zijnertijd, zoals in de be
doeling ligt, het seminarie naar zijn eigen
gebouw zal zijn vertrokken, wil men het
vormingswerk nog flink uitbreiden.
In dit gehele werk voltrekt zich een be
paalde ontwikkeling. Hield men vroeger
conferenties met veel deelnemers, die
lange referaten hielden, waarop dan een
korte discussie volgde, tegenwoordig voelt
men veel meer voor conferenties met be
trekkelijk weinig deelnemers, die korte re
feraten aan te horen krijgen en die daarna
veel meer gelegenheid hebben tot een ge
sprek. Op deze wijze komt de vorming
veel beter tot haar recht.
ER ZIJN NOG enkele andere vormen
van samenzijn. Behalve aan de groepsdis
cussie wo.-dt aandacht besteed aan het ge
spéélde gesprek, het rollenspel, aan mu
ziek, handenarbeid, pantomine en sport.
De bedoeling van al deze vormen van
samenzijn en gesprek? Men wil er ruimte
mee scheppen tot menswording, tot het in
verantwoordelijkheid en vrijheid aanvaar
den van plaats en taak in gezin, beroep en
kerk. De mensen op eigen benen leren
staan als gemeentelid en als staatsburger,,
dat is de bedoeling van het vormingswerk.
Het is slechts één onderdeel van het
werk van „Kerk en Wereld", waarbij we
iets langer konden stilstaan. Uit de laatste
uitspraken spreekt echter de gehele ach
tergrond van het werk, dat er kerk en
wereld ten goede, in Christus' naam wordt
verricht.
26 NOVEMBER 1955
werk van Titus Leeser.
ALLERWEGEN is er na de oorlog een onmiskenbare ver
sterking van het regionaal besef te constateren. De belang
stelling voor gewestelijke historie, voor cultuurvormen van
provincies en streken is, ook na het vervagen van de goede
voornemens der bevrijdingsdagen, levendig gebleven en kreeg
vaak een hechte grondslag. Wij behoeven in dat opzicht
slechts te wijzen op de totstandkoming van een paar provin
ciale orkesten, zoals het Branbantse en het Overijselse, het
zich handhaven van een paar soms uitstekende tijdschriften
op het gebied van regionale geschiedschrijving en cultuur
verschijnselen, de stichting van gewestelijke omroepen.
Een thans voor de tiende keer verschenen manifestatie van
provinciale bezinning op het eigene is het bij de N.V. de Er
ven J. J. Tijl te Zwolle uitgegeven jaarboek Overijssel, dat ter
gelegenheid van deze jubileumjaargang nog feestelijker uit
de verf is gekomen dan anders het geval was. Dit jaarboek
kan door zijn opzet en zijn inhoud inderdaad als representa
tief worden beschouwd voor wat Overijssel uit eigen krach
ten oplevert op het uitgestrekte terrein der gewestelijke cul
tuurhistorie, ook al is de vraag gewettigd of bijdragen op
een nationaal niveau nog wel karakteristiek genoemd kunnen
worden voor een gewestelijke cultuur. Intussen doet die
vraagstelling zich bij het Jaarboek voor Overijssel nauwelijks
voor, hetgeen bepaald geen diskwalificatie van het gebodene
betekent, wel dat het geheel binnen een zekere intieme Sak
sische sfeer is gebleven. Uiteraard geldt dit in de eerste
plaats voor een paar heemkundige artikelen over Overijsselse
uitspanningen, over de Watersteeg: een Zwols lustoord met
buitenverblijven, door mevrouw C. M. van Hille-Gaerthé in
herinnering gebracht, het kasteel Twickel en een opstel in
dialect. Maar ook een fragment van Aar van de Werfhorst
verraadt duidelijk de sfeer van de streekroman, ook al valt
het nog niet gepubliceerde boek in engere zin daar
waarschijnlijk niet onder.
Bijzondere vermelding verdienen de bijdragen van J. Vos
over de nog te weinig bekende patriot Joan Drk van der Ca-
pellen, de man die de Overijsselse boeren bevrijdde van het
gehate juk der drostdiensten, van Henri Th. Timmerman
over de oorlogsmonumenten in Overijssel
en van mr. J. C. de Wit over het toneel
„over de IJssel". Het artikel van de heer
Timmermans behelst een nauwkeurige op
somming van alle gedenktekenen welke in
het land van Vecht, Regge en Dinkel wer
den opgericht ter herdenking der gevalle
nen en hoewel uit zijn beschrijving wel
duidelijk blijkt dat vooral de monumenten
van Zwolle en op de Markelose berg (bei
de van Titus Leeser) en van Enschedé
(Mari Andriessen) een meer dan ogen
blikkelijke ontroering bewerken, komt men
Zo goed als iedere week publiceren wij
in „Erbij" één of meer cartoons ge
tekende grapjes. Hierboven een voorbeeld,
door de Canadees Feyer, van deze tegen
woordig zo populaire vorm van humor. Als
u over de aard daarvan meer wilt weten,
lees en bekijk dan de pagina's 4 en 5.
toch onder de indruk van de eerlijke liefde
welke zowel door opdrachtgevers en ont
werpers als door de beschrijver jegens de
slachtoffers van het verzet wordt gevoeld.
Hier gingen inderdaad verbondenheid met
het eigen gewest en zin voor de nationale
eenheid op gelukkige wijze samen.
DE BETEKENIS van de studie welke
mr. J. C. de Wit, hoofdredacteur van de
Zwolse en provinciale Overijsselse Courant
wijdde aan toneel vraagstukken in het Oos
ten des lands, gaat uit boven de geografi
sche begrenzing van zijn onderwerp. Want
het probleem van de toneelspreiding ligt
voor alle provincies, die niet tot de Rand
stad Holland behoren, vrijwel gelijk, zoals
er trouwens ook een probleem van de mu-
ziekspreiding bestaat, al schijnt dat in de
practijk sneller oplosbaar te zijn.
Mr. De Wit benadert de door hem voor
gestane toneelspreiding noodzakelijk om
een publiek gevoel voor de dramatische
kunst bij te brengen dat voordien door al
lerlei sociale en levensbeschouwelijke oor
zaken het toneel niet kende vooral van
de organisatorische kant. In dat opzicht
boft het Oosten op twee fronten: door het
bestaan van de beroepstoneelgroep „Thea
ter" in Arnhem en door de oprichting van
de stichting Toneelspreiding Oost-Neder
land, door welker activiteit reeds een be
scheiden subsidieregeling ter stimulering
van goede toneelvoorstellingen ten platte-
lande in eerste overweging is. De auteur
toont trouwens een wijze beperking in de
vooreerst na te streven doeleinden en zijn
optimisme verhindert niet, dat hij oog
heeft voor alle fgetoren welke een spoe
dige en spectaculaire overwinning van het
toneel op een onwennig publiek in de weg
staan. Daarbij stelt hij trouwens voorop,
dat de overheid dan ook de haar toegeval
len Maecenasrol ten volle zal moeten spe
len, hetgeen impliceert dat die overheid
dan ook de middelen moet krijgen, welke
daartoe noodzakelijk zijn. Die laatste toe
voeging is van ons, omdat wij het van be
lang vinden duidelijk te stellen dat het
een zonder het ander onbestaanbaar is.
Evenzeer misten wij in deze overigens
zeer gedegen en aantrekkelijke beschou
wing een nadrukkelijke constatering, dat
bij het huidige loonpeil van het overgrote
deel der Nederlandse bevolking de gang
naar Schouwburg en concertzaal een hoge
uitzondering moet blijven. Bevordering van
het kunstleven in het algemeen en van het
toneel in het bijzonder hangt onmiddellijk
samen met de verdeling van het nationale
inkomen.
TENSLOTTE NOG een enkele opmer
king van algemene aard over het regiona
lisme. In gewestelijke uitgaven van de aard
van dit Overijssels jaarboek klinkt nog
wel eens een echo van een vroeger be
staande animotiteit tussen de landprovin
cies en het „Westen" door. De zeeprovin-
oies, inclusief Utrecht, zouden economisch,
sociaal en cultureel bevoorrecht zijn boven
de andere. We vragen ons echter af of er
voor gevoelens van deze aard (nog) wel
reden is en of onze landgenoten aan gene
zijde van de Vesting Holland niet veel wat
hen tegenblinkt ten onrechte voor goud
aanzien, van wat in werkelijkheid slechts
verguldsel is.
Zeker: er is. vooral artistiek en cultureel,
in de Randstad Holland „meer te doen".
Betekent dit nu ook, dat de bewoner van
UITSTEKENDE karakterschetsen van
drie idealisten geeft de Groningse hoog
leraar dr. P. J. Bouman in „Roep en Roe
ping" dat in 1936 voor 't eerst verscheen en
'nu opnieuw door H. J. Pari s te Amsterdam
is uitgegeven. De Franse socialist Jean
Jaurès, de Amerikaanse Calvinist Wood-
row Wilson en de Duitse Jood Walter
Rathenau hebben geleefd voor een ideaal,
dat zij niet hebben kunnen verwezenlijken
en in die zin zijn zij tragische figuren. In
hun streven om de vrede te bewaren of te
bevestigen zijn zij evenwel groot geweest.
Jaurès (18591914) en Rathenau (1856
1924) vielen door moordenaarshand en Wil
son (1867—1922) heeft zich in letterlijke zin
doodgewerkt. Men kan zeggen dat zij te
goed waren voor het harde politieke leven,
waarin zij met hun idealen terecht kwa
men, maar men kan niet anders dan dank
baar zijn dat zij in een tijd, waarin het
nationalisme hoogtij vierde, internationaal
deze streken ook meer meeleeft met en be
leeft wat hem wordt geboden? Wij wagen
het dit niet alleen te betwijfelen, maar
zelfs te ontkennen. Juist de beperking aan
gebeurtenissen daarginds heeft tot gevolg,
dat datgene wat er te doen is met inten
sievere belangstelling wordt gevolgd en dat
de nawerking er van dus des te vrucht
baarder kan zijn. Bovendien is het bevat
tingsvermogen van de mens beperkt, het
geen wil zeggen, dat juist bij een veelheid
van verschijnselen op cultureel gebied het
ene phenomeen het andere verdringt, ter
wijl daarnaast de zelfwerkzaamheid en de
inkeer tot zichzelf voor de mens een onge
woonte wordt. Hoe zou het, om ons tot het
onderhavige geval te beperken, anders te
verklaren zijn, dat er wel een Overijssels,
maar geen Noordhollands jaarboek be
staat? En dat een vergelijking tussen het
jaarboek van de vereniging „Haerlem" en
dat van de Erven Tijl op opvallende wijze
in het voordeel van het laatste uitvalt?
We zijn hier aan een beleving van ons re
gionalisme nog lang niet toe, zonder dat
dit zeggen wil dat we daaraan geen be
hoefte zouden hebben. Overdaad schaadt,
dat geldt ook voor de geestelijke ontplooi
ing van de mens. En daarom feliciteren wij
onze vrienden in het Transveluwse met
hun tienjarig jaarboek. J. H. BARTMAN
dachten. In hun eigen tijd zijn zij niet her
kend als voorvechters van een internatio
nale ordening, maar het nageslacht moet
hen dankbaar herdenken als wegbereiders
van een vreedzamer samenleving.
Prof. Bouman schrijft in zijn „Woord
vooraf" onder meer: „Wij leven in een
diepgaande vertrouwenscrisis. Onze wereld,
waarboven de dreiging van ongekende vor
men van geweld zweeft, wordt overwoe
kerd door een sombere berusting, die zich
van millioenen staatsburgers heeft meester
gemaakt. De koude oorlog kweekt achter
docht en cynisme. Politiek wordt gelijk
gesteld met een „realistisch" beleid, dat
steeds verder verwijderd raakt van alles
wat het leven zin kan geven. Slechts wei
nigen ik denk aan enkele leiders in
India durven het begrip „politieke roe
ping" thans nog een geestelijke inhoud te
geven. In menig land begint men te ver
geten, dat de geschiedenis telkens weer
bewees hoe riskant het volgen van een
constructieve staatkunde bleek voor staats
mannen, die hun tijd vooruit waren, offers
brengend voor een betere toekomst. Velen
hebben hun stoutmoedigheid bekocht met
nederlagen, die aan het droevig lot van
Don Quichote doen denken. De ware „roe
ping" adelt echter ieder falen."
„Ónder alle omstandigheden zal roeping
van deze soort een historische kracht blij
ken. Politiek vereist de gave teleurstel
lingen te verdragen." A. E