DE ZIN VAN HET REGIONALISME Een lamp voor Sinterklaas Afstand van culturele centrum eerder winst dan verlies „Kerk en Wereld" in Driebergen Elke Zaterdag acht pagina's hij al Je edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant De levens van Jaurès, Wilson en Rathenau Ken avonturenboek Derde prijsraadsel voor de jeugd KERKELIJK LEVEN Vormingswerk Gespeeld gesprek C$1 Roep en roeping" eens een ander geluid hoorde. Het klap pen van vogelwieken. Wat was dat? Sinterklaas had niet stil gezeten. Hij was op de hoogste toren van de stad geklommen en had de duiven, die tussen de klokken woonden, smekend aange keken. Hij wees omhoog, met zijn mond een gebaar dat ze pikken moesten net zo lang tot ze het begrepen en één voor één de lucht inschoten. En daar waren ze. Ze prikten als razenden in de bal lonnen en Pietje voelde hoe zijn mand zakte. Met drie ballonnetjes over van de hele tros daalde hij op de spits van de toren, waar Sinterklaas en het hele Pie tenkorps stonden te wachten. Met ge bogen hoofd kwam hij uit zijn mand. „Ik wou de maan," snikte hij, „ik wou u een lichtje geven op het dak." Toen kon Sinterklaas, die eerst wel een beetje boos was, niet kwaad meer kijken. „Domme Pietje", riep hij, maar het klonk wel vriendelijk, omdat Sinter klaas best begreep dat Pietje hem het allermooiste, dat hij bedenken kon, had willen geven. „Luister Pietje," zei hij, „jij mag in het vervolg met de lamp voorop lopen als we het dak opgaan. Dan help je me toch." Meegaan op het dak is een hele eer voor een zwarte Piet, vooral voor een kleintje. Alleen de beste Pieten mogen dat. Maar Pietje doet het prachtig, hij doet heel erg zijn best om zijn domme streek weer goed te maken. En de maan, die plezier heeft om wat er is gebeurd, helpt Pietje een handje mee. Als een hele grote gele ballon hangt ze in de lucht en schijnt door de bomen. MIES BOUHUYS Piet Paddestoel is een kabouter, die er net als echte jongens plezier in heeft om door het bos te zwei-ven, waar hij altijd nieuwe avonturen beleeft. Nelly Donker heeft daar een aantal van op geschreven en er zelf een heleboel leuke plaatjes bij getekend. Het is een boek van tien hoofdstukken geworden, dat door H. Meulenhoff in Amsterdam werd uitgegeven. Als je het op je verlang lijst wilt zetten: het heet „De Avontu ren van Piet Paddestoel". van tegenwoordig zijn zo hoog en zo donker. We moeten meer licht hebben bij ons werk." En toen, opeens, had Pietje een idee gekregen. Hij zou Sinterklaas aan een lamp helpen. En wat voor één! Dat had hij tegelijkertijd bedacht. Hij wilde Sin terklaas de maan geven voor zijn ver jaardag en hoe hij daaraan moest komen, wist hij ook. Hij was echt trots op zich zelf dat hij zo'n mooi plan hele maal alleen bedacht had. Maar hij was eigenlijk van zelf op het idee gekomen. Toen hij Sinterklaas dat van die lamp hoorde zeggen, stond hij net bij een volle mand mand luchtballons, die hij moest inpakken. Nou en wat is eenvoudiger dan een mand met luchtballonnen om mee naar de maan te gaan? Nu wachtte hij tot alle Pieterbazen waren verdwenen naar hun bed en ook Sinterklaas een uurtje rusten ging. Piet je bleef heel alleen achter in het pak huis en sloop naar de mand vol bal lonnen. Eerst moest hij ze allemaal vul len en dat was een heel werk! „Zou honderd genoeg zijn om mee naar de maan te vliegen?" vroeg hij zich af. Hij vulde er nog maar vijftig bij en toen bond hij de balonnen aan de mand. Die ging meteen mee naar het plafond. O, hoe moest hij er nou zelf inkomen? Hij stapelde een heleboel kisten op el kaar, zuchtte en hijgde er van, maar kwam toch boven. Hij kroop in de mand, trok zich voort aan het plafond tot bij het raam dat open stond en ja hoor, daar nam de wind de balonpen met de mand op. Ze gingen snel de hoogte in. Mensen, die toevallig naar de lucht ke ken, zagen hem gaan. „Hé", riepen ze, „hé, daar gaat een grote tros ballonne tjes met een mand er onder. Hé, hallo, wat betekent dat? Andere mensen en kinderen holden uit hun huis toen ze dat hoorden, maar Pietje was al te hoog om zijn plannen te vertellen. Het werd een hele oploop op straat. Auto's stonden stil, trams kon den er niet door en zelfs het witte paard dat langzaam aan kwam stappen, moest wachten. De mensen zagen het eerst.niet eens, maar opeens stootten ze elkaar aan: „Sinterklaas!" riepen ze. „Laat Sin terklaas en zijn paard eens door." Ze wilde net opzij gaan, toen Sinter klaas aan een klein jongetje vroeg wat daar boven toch te zien was. „Lucht ballonnen," riep het jongetje, „hele mooie luchtballonnen, zoals ik gevraagd heb voor mijn Sinterklaas." Sinterklaas kreeg een bang voorge voel. „Luchtballonnen?" zei hij.. „Lucht ballonnen gaan toch maar niet van zelf de lucht in?" „Nee Sint, maar er hangt ook een mand onder met een klein zwart jon getje er in." Nu werd Sinterklaas bleek. Hij draafde op de schimmel naar het pakhuis en één blik was al genoeg: de luchtballonnen waren weg, de mand was weg, de kisten stonden opgestapeld tot het plafond en wat het voornaamste was, Pietje was ook weg! „Wat moeten we doen?" riep Sinter klaas. „Wat haalt die jongen in zijn hoofd? Had ik hem maar nooit meege nomen. Wisten jullie dat hij zo graag vliegen wou?" vroeg hij aan zijn Pieter bazen, die haastig waren toegehold. Ze stonden verslagen om hem heen. Pietje vloog ondertussen hoog tussen de wolken en zat nog steeds te glimmen van plezier over de reusachtige verras sing die hij voor Sinterklaas ging halen. Af en toe keek hij eens over de rand om te zien, hoe ver hij al van de aarde af was en daarna keek hij omhoog om te zien hoe ver de maan nog weg was. Het viel hem eigenlijk een beetje tegen. Het leek wel of hij helemaal niet opschoot. De maan stond heel bleek en heel ver naar hem te lachen en toen het donker werd leek ze nog net zo ver. Piet lachte niet meer en zijn wangen glom men ook niet meer van plezier. Nee, veel erger nog, toen hij overal op de wereld de lichtjes zag aangaan, liepen hem de tranen over de wangen, want hij geloofde al lang niet meer dat hij het ooit zou halen. Hoog in die donkere lucht, zat hij in een hoekje van zijn mand te snikken. En het was zo akelig stil om hem heen. Hij hoorde niets anders dan de wind. Hij wist zelf niet meer hoe lang hij zo al zat, toen hij op- Daar was er eens een jongetje dat alles weten wou. Een ongeduldig jongetje dat weten moest en zou hoe Sinterklaas het dak opklom. O, jongetje, wat dom, wat dom. Hij nam de grote keldertrap, weet je, zo'n hele hoge. Toen deed hij iets, dat jongetje, wat jongetjes niet mogen. Hij nam die trap en klom en klom... O, jongetje, wat dom, wat dom. Hij klom tot aan de schoorsteen toe, ging zitten op het dak. De boze wind riep oei en boe, de regen zei tak-tak. Hij was kletsnat en woei haast om. O, jongetje, wat dom, wat dom. Nu ligt dat jongetje met griep, hij heeft een zware kou, dat ongeduldig jongetje dat alles weten wou. Hij draait zich in zijn bedje om en denkt: wat was ik vreeslijk dom. MIES BOUHUYS. Pietje, de kleinste knecht van Sinter klaas, liep te glimmen van plezier. Hihi, lachte hij telkens hard op. „Wat heb je toch?" vroegen de andere Pieterbazen, die druk bezig waren met pakjes maken en namen schrijven. „Ik wéét het", zei Pietje geheimzinnig. „Wat weet je?" vroegen de anderen. „Dat is een geheim", zei Pietje en hij lachte weer zachtjes. De andere Pieter bazen haalden hun schouders op en gin gen door met hun werk. Er was veel te doen! Eindelijk, eindelijk keek Sinterklaas op van zijn schrijftafel. „Voor vandaag is het wel genoeg", zei hij. „Gaan jullie eerst maar een poosje slapen voor we het dak op gaan." Het eerste van allemaal was Pietje de kamer uit. Nu moest het gebeuren! Wat? wil je weten? Pietje had een plan. Al weken lang had hij lopen bedenken wat hij Sinterklaas op zijn verjaardag zou geven. En nu, vanmorgen had hij het op eens gehoord. „Piet," had Sinterklaas tegen één van zijn knechten gezegd, „je moet eens uit kijken naar een goede lamp.- Die daken Deze puzzle is wat moeilijker dan de vorige. Maar bij enig zoeken en naden ken zal de oplossing toch wel meeval len. Wat je doen moet? Op de zes adres kaartjes komen plaatsnamen voor, die op het eerste gezicht erg onbekend zijn. Dat komt doordat de letters door elkaar staan. Nu moet je eerst de plaatsna men te weten komen. Dan zie je achter de straatnamen steeds een cijfer staan. Dit cijfer wijst aan, welke letter je van de gevonden plaatsnaam nodig hebt om er een nieuw woord mee te vormen. De opgave is nu: schrijf de plaatsna men in de goede volgorde onder elkaar, zó dat het gevraagde woord (om je een beetje te helpen: het is een lekkernij!) goed te lezen is. Stuur de inzending per briefkaart naar de volgende adressen: Haarlem, Grote Houtstraat 93, of Soen- daplein en in IJmuiden, Kennemerlaan 186. De inzendingen moeten uiterlijk Dinsdagmorgen 29 November in ons be zit zijn onder motto „Kinderpuzzle". Er zijn weer drie boeken als prijzen. Onder de vele inzenders van goede oplossingen van het vorige raadsel heb ben wij de beloofde drie boeken verloot. Het eerste is voor J. Meyer, Leidsevaart 68 te Haarlem, het tweede voor Ati Booij, Iepenstraat 16 in IJmuiden-Oost en het derde voor Mieke Meilink, Craye- nesterlaan 32 te Haarlem-Zuid. OOCOQOOOOOOOOOOOOCX»OOOOOOOOOOCOOOOOCCOOCOCXX>DOOOOOOOOOOCIOOOOOCOOOOOOOCXXX)OOOOOOOOtXICO Deze week is het tien jaar geleden, dat liet Hervormde instituut „Kerk en Wereld" in Driebergen werd opgericht. Dit „oplei- dings. en apostolaatcentrum" stond in dezo dagen in het centrum van veler belangstel* ling. Een der onderdelen van de activiteit, die door dit instituut wordt verricht is het conferentiewerk. Voor velen zijn in de jaren sedert de bevrijding de namen „De Horst" en het „Eykmanhuis" een begrip geworden. Het zou ons te ver voeren om een overzicht te geven van al het werk, dat van „Kerk en Wereld" uit wordt verricht. Er is trouwens, in verband met het jubileum, in vele pu blicaties reeds aandacht aan besteed. Wij willen daarom slechts over één onderdeel het een en ander mededelen, namelijk over het conferentiewerk. Toch is het goed er nog eens aan te her inneren, dat „Kerk en Wereld" bij het be gin van de Generale Synode eigenlijk drie opdrachten ontving: het leiden en stimule ren van het herkersteningswerk van kerk en gemeenten, het opleiden van werkers, aan de kerk- en wereld-academie en ten slotte het houden van conferenties. Het hoofddoel bij dit alles, dat ontspro ten is aan de vèr vooruitziende blik van dr. J. Eykman, is kort gezegd: door middel van de kerk iets te betekenen voor de naaste. De opleiding van de leerlingen der academie (de wika's) geschiedt niet alleen voor zuiver kerkelijke arbeid, maar ook voor bijvoorbeeld jeugdwerk en sociaal- cultureel vormingswerk. Bijzondere ver melding verdient nog, dat de laatste jaren alle aanstaande Hervormde predikanten enige maanden op het predikanten-semina rie in het Eykmanhuis moeten doorbren gen en iets heel anders dat het grote landgoed thans ook een vacantiecentrum voor gezinnen rijk is. Er zou inderdaad veel over dit alles te vertellen zijn, het gaat ons thans echter maar om het onderdeel „conferentiewerk". Hoewel hiervan reeds eerder ook al wel iets te bespeuren viel, is in ons land het kerkelijk vormingswerk, door middel van conferenties en cursussen in landelijk of regionaal verband, pas sinds de oorlog goed op gang gekomen. Naar de volgens onze mening volkomen juiste mening van dr. J. M. van Veen één der directeuren van „Kerk en Wereld" heeft de kerk in onze moderne tijd meer dan ooit centra, van waaruit de mens nieuwe krachten kunnen worden gegeven, nodig. Er ontstaat in ons land langzaam maar zeker een net van vormingscentra, die zich ten doel stel len de mens, kerkelijke en buitenkerke lijk, te vormen voor zijn dienende taak in kerk en maatschappij. DR. VAN VEEN vertelt in het laatste nummer van „Woord en Dienst" iets over dit werk van „Kerk en Wereld". Men heeft in de afgelopen tien jaar in Driebergen zo'n centrum willen zijn, niet voor één gewest, maar voor het gehele land. En zijn heel wat groepen op De Horst en het Eykmanhuis geweest. Men kon er onder meer groepen ambtsdragers, gemeen teleden, huisvrouwen, academici, ver pleegsters en maatschappelijke werksters aantreffen. Er zijn nu plannen om een nieuwe vleugel aan het Eykmanhuis te bouwen. Als deze plannen zijn uitgevoerd en vooral als te zijnertijd, zoals in de be doeling ligt, het seminarie naar zijn eigen gebouw zal zijn vertrokken, wil men het vormingswerk nog flink uitbreiden. In dit gehele werk voltrekt zich een be paalde ontwikkeling. Hield men vroeger conferenties met veel deelnemers, die lange referaten hielden, waarop dan een korte discussie volgde, tegenwoordig voelt men veel meer voor conferenties met be trekkelijk weinig deelnemers, die korte re feraten aan te horen krijgen en die daarna veel meer gelegenheid hebben tot een ge sprek. Op deze wijze komt de vorming veel beter tot haar recht. ER ZIJN NOG enkele andere vormen van samenzijn. Behalve aan de groepsdis cussie wo.-dt aandacht besteed aan het ge spéélde gesprek, het rollenspel, aan mu ziek, handenarbeid, pantomine en sport. De bedoeling van al deze vormen van samenzijn en gesprek? Men wil er ruimte mee scheppen tot menswording, tot het in verantwoordelijkheid en vrijheid aanvaar den van plaats en taak in gezin, beroep en kerk. De mensen op eigen benen leren staan als gemeentelid en als staatsburger,, dat is de bedoeling van het vormingswerk. Het is slechts één onderdeel van het werk van „Kerk en Wereld", waarbij we iets langer konden stilstaan. Uit de laatste uitspraken spreekt echter de gehele ach tergrond van het werk, dat er kerk en wereld ten goede, in Christus' naam wordt verricht. 26 NOVEMBER 1955 werk van Titus Leeser. ALLERWEGEN is er na de oorlog een onmiskenbare ver sterking van het regionaal besef te constateren. De belang stelling voor gewestelijke historie, voor cultuurvormen van provincies en streken is, ook na het vervagen van de goede voornemens der bevrijdingsdagen, levendig gebleven en kreeg vaak een hechte grondslag. Wij behoeven in dat opzicht slechts te wijzen op de totstandkoming van een paar provin ciale orkesten, zoals het Branbantse en het Overijselse, het zich handhaven van een paar soms uitstekende tijdschriften op het gebied van regionale geschiedschrijving en cultuur verschijnselen, de stichting van gewestelijke omroepen. Een thans voor de tiende keer verschenen manifestatie van provinciale bezinning op het eigene is het bij de N.V. de Er ven J. J. Tijl te Zwolle uitgegeven jaarboek Overijssel, dat ter gelegenheid van deze jubileumjaargang nog feestelijker uit de verf is gekomen dan anders het geval was. Dit jaarboek kan door zijn opzet en zijn inhoud inderdaad als representa tief worden beschouwd voor wat Overijssel uit eigen krach ten oplevert op het uitgestrekte terrein der gewestelijke cul tuurhistorie, ook al is de vraag gewettigd of bijdragen op een nationaal niveau nog wel karakteristiek genoemd kunnen worden voor een gewestelijke cultuur. Intussen doet die vraagstelling zich bij het Jaarboek voor Overijssel nauwelijks voor, hetgeen bepaald geen diskwalificatie van het gebodene betekent, wel dat het geheel binnen een zekere intieme Sak sische sfeer is gebleven. Uiteraard geldt dit in de eerste plaats voor een paar heemkundige artikelen over Overijsselse uitspanningen, over de Watersteeg: een Zwols lustoord met buitenverblijven, door mevrouw C. M. van Hille-Gaerthé in herinnering gebracht, het kasteel Twickel en een opstel in dialect. Maar ook een fragment van Aar van de Werfhorst verraadt duidelijk de sfeer van de streekroman, ook al valt het nog niet gepubliceerde boek in engere zin daar waarschijnlijk niet onder. Bijzondere vermelding verdienen de bijdragen van J. Vos over de nog te weinig bekende patriot Joan Drk van der Ca- pellen, de man die de Overijsselse boeren bevrijdde van het gehate juk der drostdiensten, van Henri Th. Timmerman over de oorlogsmonumenten in Overijssel en van mr. J. C. de Wit over het toneel „over de IJssel". Het artikel van de heer Timmermans behelst een nauwkeurige op somming van alle gedenktekenen welke in het land van Vecht, Regge en Dinkel wer den opgericht ter herdenking der gevalle nen en hoewel uit zijn beschrijving wel duidelijk blijkt dat vooral de monumenten van Zwolle en op de Markelose berg (bei de van Titus Leeser) en van Enschedé (Mari Andriessen) een meer dan ogen blikkelijke ontroering bewerken, komt men Zo goed als iedere week publiceren wij in „Erbij" één of meer cartoons ge tekende grapjes. Hierboven een voorbeeld, door de Canadees Feyer, van deze tegen woordig zo populaire vorm van humor. Als u over de aard daarvan meer wilt weten, lees en bekijk dan de pagina's 4 en 5. toch onder de indruk van de eerlijke liefde welke zowel door opdrachtgevers en ont werpers als door de beschrijver jegens de slachtoffers van het verzet wordt gevoeld. Hier gingen inderdaad verbondenheid met het eigen gewest en zin voor de nationale eenheid op gelukkige wijze samen. DE BETEKENIS van de studie welke mr. J. C. de Wit, hoofdredacteur van de Zwolse en provinciale Overijsselse Courant wijdde aan toneel vraagstukken in het Oos ten des lands, gaat uit boven de geografi sche begrenzing van zijn onderwerp. Want het probleem van de toneelspreiding ligt voor alle provincies, die niet tot de Rand stad Holland behoren, vrijwel gelijk, zoals er trouwens ook een probleem van de mu- ziekspreiding bestaat, al schijnt dat in de practijk sneller oplosbaar te zijn. Mr. De Wit benadert de door hem voor gestane toneelspreiding noodzakelijk om een publiek gevoel voor de dramatische kunst bij te brengen dat voordien door al lerlei sociale en levensbeschouwelijke oor zaken het toneel niet kende vooral van de organisatorische kant. In dat opzicht boft het Oosten op twee fronten: door het bestaan van de beroepstoneelgroep „Thea ter" in Arnhem en door de oprichting van de stichting Toneelspreiding Oost-Neder land, door welker activiteit reeds een be scheiden subsidieregeling ter stimulering van goede toneelvoorstellingen ten platte- lande in eerste overweging is. De auteur toont trouwens een wijze beperking in de vooreerst na te streven doeleinden en zijn optimisme verhindert niet, dat hij oog heeft voor alle fgetoren welke een spoe dige en spectaculaire overwinning van het toneel op een onwennig publiek in de weg staan. Daarbij stelt hij trouwens voorop, dat de overheid dan ook de haar toegeval len Maecenasrol ten volle zal moeten spe len, hetgeen impliceert dat die overheid dan ook de middelen moet krijgen, welke daartoe noodzakelijk zijn. Die laatste toe voeging is van ons, omdat wij het van be lang vinden duidelijk te stellen dat het een zonder het ander onbestaanbaar is. Evenzeer misten wij in deze overigens zeer gedegen en aantrekkelijke beschou wing een nadrukkelijke constatering, dat bij het huidige loonpeil van het overgrote deel der Nederlandse bevolking de gang naar Schouwburg en concertzaal een hoge uitzondering moet blijven. Bevordering van het kunstleven in het algemeen en van het toneel in het bijzonder hangt onmiddellijk samen met de verdeling van het nationale inkomen. TENSLOTTE NOG een enkele opmer king van algemene aard over het regiona lisme. In gewestelijke uitgaven van de aard van dit Overijssels jaarboek klinkt nog wel eens een echo van een vroeger be staande animotiteit tussen de landprovin cies en het „Westen" door. De zeeprovin- oies, inclusief Utrecht, zouden economisch, sociaal en cultureel bevoorrecht zijn boven de andere. We vragen ons echter af of er voor gevoelens van deze aard (nog) wel reden is en of onze landgenoten aan gene zijde van de Vesting Holland niet veel wat hen tegenblinkt ten onrechte voor goud aanzien, van wat in werkelijkheid slechts verguldsel is. Zeker: er is. vooral artistiek en cultureel, in de Randstad Holland „meer te doen". Betekent dit nu ook, dat de bewoner van UITSTEKENDE karakterschetsen van drie idealisten geeft de Groningse hoog leraar dr. P. J. Bouman in „Roep en Roe ping" dat in 1936 voor 't eerst verscheen en 'nu opnieuw door H. J. Pari s te Amsterdam is uitgegeven. De Franse socialist Jean Jaurès, de Amerikaanse Calvinist Wood- row Wilson en de Duitse Jood Walter Rathenau hebben geleefd voor een ideaal, dat zij niet hebben kunnen verwezenlijken en in die zin zijn zij tragische figuren. In hun streven om de vrede te bewaren of te bevestigen zijn zij evenwel groot geweest. Jaurès (18591914) en Rathenau (1856 1924) vielen door moordenaarshand en Wil son (1867—1922) heeft zich in letterlijke zin doodgewerkt. Men kan zeggen dat zij te goed waren voor het harde politieke leven, waarin zij met hun idealen terecht kwa men, maar men kan niet anders dan dank baar zijn dat zij in een tijd, waarin het nationalisme hoogtij vierde, internationaal deze streken ook meer meeleeft met en be leeft wat hem wordt geboden? Wij wagen het dit niet alleen te betwijfelen, maar zelfs te ontkennen. Juist de beperking aan gebeurtenissen daarginds heeft tot gevolg, dat datgene wat er te doen is met inten sievere belangstelling wordt gevolgd en dat de nawerking er van dus des te vrucht baarder kan zijn. Bovendien is het bevat tingsvermogen van de mens beperkt, het geen wil zeggen, dat juist bij een veelheid van verschijnselen op cultureel gebied het ene phenomeen het andere verdringt, ter wijl daarnaast de zelfwerkzaamheid en de inkeer tot zichzelf voor de mens een onge woonte wordt. Hoe zou het, om ons tot het onderhavige geval te beperken, anders te verklaren zijn, dat er wel een Overijssels, maar geen Noordhollands jaarboek be staat? En dat een vergelijking tussen het jaarboek van de vereniging „Haerlem" en dat van de Erven Tijl op opvallende wijze in het voordeel van het laatste uitvalt? We zijn hier aan een beleving van ons re gionalisme nog lang niet toe, zonder dat dit zeggen wil dat we daaraan geen be hoefte zouden hebben. Overdaad schaadt, dat geldt ook voor de geestelijke ontplooi ing van de mens. En daarom feliciteren wij onze vrienden in het Transveluwse met hun tienjarig jaarboek. J. H. BARTMAN dachten. In hun eigen tijd zijn zij niet her kend als voorvechters van een internatio nale ordening, maar het nageslacht moet hen dankbaar herdenken als wegbereiders van een vreedzamer samenleving. Prof. Bouman schrijft in zijn „Woord vooraf" onder meer: „Wij leven in een diepgaande vertrouwenscrisis. Onze wereld, waarboven de dreiging van ongekende vor men van geweld zweeft, wordt overwoe kerd door een sombere berusting, die zich van millioenen staatsburgers heeft meester gemaakt. De koude oorlog kweekt achter docht en cynisme. Politiek wordt gelijk gesteld met een „realistisch" beleid, dat steeds verder verwijderd raakt van alles wat het leven zin kan geven. Slechts wei nigen ik denk aan enkele leiders in India durven het begrip „politieke roe ping" thans nog een geestelijke inhoud te geven. In menig land begint men te ver geten, dat de geschiedenis telkens weer bewees hoe riskant het volgen van een constructieve staatkunde bleek voor staats mannen, die hun tijd vooruit waren, offers brengend voor een betere toekomst. Velen hebben hun stoutmoedigheid bekocht met nederlagen, die aan het droevig lot van Don Quichote doen denken. De ware „roe ping" adelt echter ieder falen." „Ónder alle omstandigheden zal roeping van deze soort een historische kracht blij ken. Politiek vereist de gave teleurstel lingen te verdragen." A. E

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 17