I DUIZENDEN NEDERLANDERS
Filmgrootheden van vroeger onderscheiden
Bij het afscheid van de achttiende bedienaar
van een traditie der orselstad Haarlem
ZONDE VAN TIJD
EN TALENT
Twee soorten toekomstmuziek
GENIETEN VAN TONEEL
Voor Georée Robert er voor^erei^ino van e huldiging van
Alweer een boek over
vliegende schotels
Polonaise
Rederijkersgeest bleef bewaard
ROCHESTER (United Press).
Twintig filmgrootheden
van „gisteren" - acteurs en
actrices, regisseurs en came
ramensen - zijn in het Geor
ge Eastmanhuis te Rochester
in de staat New York onder
scheiden met de „George"-
médaille voor uitstekende
prestaties in de periode tus
sen 1915 en 1925 geleverd.
Eastmanhuis, een instelling
die zich toelegt op het ver
zamelen en bestuderen van
films uit het verleden, waar
op de moderne filmtechniek
is gebaseerd, heeft deze me
daille ingesteld als eerste
onderscheiding in een retro
spectief filmfestival. Jesse L.
Lasky reikte de ere-medail-
les uit aan de artisten Mary
Pickford, Lilian Gish, Mae
Marsh, Harold Lloyd, Richard
Barthelmess en Buster Kea-
ton. De andere prijswinnaars:
Gloria Swanson, Norma Tal-
madge, Charles Chaplin en
Ronald Colman, waren niet
aanwezig. De regisseurs, die
de „George"-medaille ontvin
gen, waren Frank Borzage,
Marshall Neilan, Cecil B. de
Mile, John Ford en Henry
King. Zij waren kennelijk
ontroerd door deze hulde.
ZOALS MEN WEET zal de tegenwoordige stadsorganist George
Robert, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd,
bij het einde van dit jaar deze belangrijke culturele post in dienst
der gemeente Haarlem verlaten. Vierendertig jaar is hij in func
tie geweest, dat wil zeggen, dat hij met zowat vijftienhonderd
waardevolle programma's de Haarlemse bevolking aan zich ver
plicht heeft. Men moge de betekenis van die levenstaak niet
onderschatten.
George Robert was de achttiende in de rij stadsorganisten,
sinds het besluit van de Haarlemse Vroedschap van 17 November
1-579 om de bespeler van hef stedelijke orgel in de Grote Kerk
voor rekening van de gemeente te nemen en dien ten gevolge
Philips Janssen van Velsen als zodanig benoemde. Deze eerste
stadsorganist van Haarlem heeft niet minder den zesenveertig
jaar deze functie bekleed en tevens het speelwerk in de toren
destijds nog een voorslag van elf klokken verzorgd. Wel
was hem de laatste zes jaren van zijn leven wegens ouderdoms
zwakte een assistent toegevoegd. Deze Cornelis Helmbreecker,
werd in 1625 zijn opvolger en het was onder diens werkperiode
dat de traditie van de Haarlemse orgelconcerten begonnen is.
De taak van de stadsorganist was eigenlijk geen kerkelijke
maar een algemeen maatschappelijke. Zij bestond uit het spelen
van een inleiding en een naspel bij de kerkdiensten, doch had
in wezen niets te maken met de dienst zelve. De psalmen werden
nog onbegeleid gezongen en het is algemeen bekend wat een
strijd het gekost heeft om dit begeleiden in te voeren en wat in
het streven daarnaar de actie van Constantijn Huygens (van
1641 af) betekend heeft. Deze orde van dienst verklaart dan ook
het feit (zoals de musicoloog J. W. Enschedé en dr. G. L. Hooge-
werff hebben nagevorst) dat die eerste Haarlemse stadsorganis
ten niet eens lidmaten van de Hervormde Gemeente waren. En
het wekt tevens het vermoeden dat, toen in de laatste levens
jaren van Helmbreecker pogingen werden aangewend om de
gemeentezang met orgel te doen begeleiden, er een hulporganist
benoemd werd. Zulks geschiedde met het oog op de eigenlijke
kerkdienst.
Helmbreecker schijnt een voortreffelijk organist geweest te
zijn. Wij vinden zijn naam met de besten van zijn tijd vermeld
als adviseur in zaken het orgel betreffende alsmede in lofdichten.
In de Haarlemse rijmkroniek van ds. Ampzing wordt zijn spel
als „een wonder" geprezen. Maar meer zeggen ons de woorden
van een manifest uit 1634, ondertekend door vierenveertig Haar
lemse ingezetenen, die aan de stadsregering het verzoek richtten
om, buiten kerktijd, publieke orgelbespelingen in te richten. „Te
meer (aldus het request) dewijle deze Stadt tegenwoordich is
versien van een goed ervaren en sonderlingh vermaard meester."
Het grote orgel, daterend uit de vijftiende eeuw, was toen pas
weer eens flink onder handen genomen en de stad had een
zware rekening van zestienhonderd gulden voor herstel en uit
breiding van het instrument betaald. Hangend tussen het koor
en de Noord-Oostelijke pilaar, waarop de toren rust, was het
met zijn gotische opbouw en zijn beschilderde deuren een stijl
vol ornament van de kerk, zoals men trouwens op het schilderij
van Pieter Saenredam in het Frans Halsmuseum kan zien. Het
is te betreuren dat het in 1773 weggenomen is. Het was nu met
zijn nieuwe rugpositief een instrument geworden met drie
manualen en gedeeltelijk zelfstandig pedaal. Merkwaardig (en
naar ik meen uniek in de orgelbouw) waren de voetmaten 10',
5' en 2>/2' van het pijpwerk. Een andere eigenaardigheid was dat
het nog een „blokwerk" bezat. Er was in de loop der tijden heel
wat aan dit orgel gedokterd. Na het grote herstel, dat in 1633
klaar kwam, achtten de Haarlemmers zich weer in het bezit van
een prima instrument en wensten daar zo
veel mogelijk van te profiteren.
Vandaar 't verzoekschrift van de vieren
veertig ingezetenen, die trouwens iets vroe
gen dat reeds in andere Hollandse steden
gebruikelijk was, met het doel, zoals het
soms heette, om de mensen uit de herber
gen te houden. Men bedenke dat de kerk
toen zowat een publieke wandelplaats was,
een passage van straat tot straat, een toe
vlucht tegen weer en wind. De requestran-
ten vroegen dus om orgelspel ook op werk
dagen, „als voor deze micklagh geen predi
cate geschiedt, des middaghs ten half
als stadsorganist zich
tuiging voor de toen
twaalven, wanneer in de kercke ordinairis
oock veel wandelaars syn, ofte op andere
bequame uren." Dit verzoekschrift had
resultaat: Helmbreecker werd op het stad
huis geroepen en kreeg opdracht zich naar
de inhoud van het reauest te „reguleren."
ZIE DAAR HET BEGIN van de Haarlemse
orgelconcerten in de Grote Kerk, die met
een traditie van ruim drie eeuwen alle der
gelijke ondernemingen in andere steden
overleefd hebben en tot de dingen behoren
die de vreemdeling voor de stad Haarlem
kenmerkend vindt.
Het zijn uiteraard aanvankelijk pantof
fel-parade-concerten geweest, meer bedoeld
en geschikt tot ontspanning dan tot het
schenken van kunstgenot. Maar hoe dan
ook, zij hebben in verschillende tijdsge
wrichten blijkbaar aan een behoefte vol
daan en zijn uitgegroeid tot artistieke
manifestaties die de evolutie van de orgel
cultuur volgden en er zelfs stuwing aan
gaven. Dit neerschrijvend denk ik aan de
periode 18581878, toen J. G. Bastiaans
pionierswerk. Maar ik denk daarbij ook
aan het pionierswerk dat George Robert
verricht heeft in het belang van de Neder
landse orgelkunst, in de eerste plaats van
dat van Hendrik Andriessen, in wiens com
posities hij van stonde af aan geloofd heeft
en die hij mede tot volledige erkenning en
succes gebracht heeft. Bovendien kunnen
we getuigen, dat de scheidende stadsorga
nist zich steeds heeft weten te onderschei
den door zijn goede smaak, behoudend wat
waard is behouden te blijven en verwer
vend wat vertrouwen schenkt in een ge
zonde evolutie. Zo heeft hij de artistieke
atmosfeer zuiver gehouden.
Voor de
microfoon
"EIGENLIJK heb ik aan één woord ge
noeg om de laatste twee luisterspelen,
welke door de N.C.R.V. werden uitgezon
den te kwalificeren: knudde. Na het eerste,
dat Maandag een week geleden de lucht
in ging: „Eric en de geest" van een zekere
Somogy, had ik nog de illusie, dat dit ge
kunstelde geval, waarin een brave H.B.S.'er
diie een liefhebbende pleegmoeder wat wil
helpen met een bijverdienste bijna het
slachtoffer wordt van een uit het lood ge
slagen schoolvriend (en dat komt natuur
lijk weer door de uithuizigheid der ouders),
slechts het dieptepunt zou betekenen in een
overigens middelmatige productie.
Na de uitzending van het eerste deel van
„De achtergrond" een hoorspel naar de
gelijknamige roman van Aart Romijn
weet ik, dat ik mij vergist had: het kon nog
erger. Wat ik de schrijvers en bewerkers
van hoorspelen van de N.C.R.V. verwijt, is
niet eens in de eerste plaats, dat hun be
toog al drie tellen na de gongslag zo helder
als glas is. Wel ech-
ter, dat de optreden
de sujetten zo onder
geschikt zijn gemaakt
aan het simpele „De
goeden overwinnen
en de kwaden worden
gestraft" dat zij geen
eigen leven meer leiden, maar verworden
tot schimmen en caricaturen, die de spe
lers van de hoorspelkern dan ook onmoge
lijk tot enige overtuigende creatie kunnen
bezielen. Zowel in „Eric" als in „De ach
tergrond" waren de moederfiguren zielige,
wereldvreemde vrouwen, die bij het minste
incident het spoor al bijster zijn en ook de
twee scholierenfiguren leken op elkaar als
twee druppels water.
Het sociale partoon in „De achtergrond"
was van stonde af aan te onderkennen en
te voorspellen. De échte proletariër is be
vriend met de bankdirecteur en vooral met
d'iens dochter, de pseudo-proletariër wordt
teleurgesteld in een scharrelpartijtje met
eeen volksmeisje. En dan zijn er natuurlijk
de talloze „terzijdes" die de sfeer nog moe
ten aandikken: de opmerkingen van de
meisjes uit de betere kringen op een fuifje
of de conventionele dominee die de arbei
dersvrouw wel in het werkcomité voor een
bazar, maar niet in het comité van aanbe
veling wil hebben. Het ligt er allemaal zo
duimendik op en daardoor is het des te on
geloofwaardiger. Bovendien zijn de dialo
gen al even doorzichtig als de intrige en de
motieven: elk raffinement is er vreemd
aan, evenals trouwens aan de bewerking
in luisterspel vorm.
De N.C.R.V. heeft met een zekere trots
verklaard, dat zij in meerderheid Neder
landse luisterspelen uitzendt, ja, dat zij
daar zelfs geen gebrek aan heeft. Geen
wonder, als de normen zo laag worden ge
steld, dat zij ook voor litteraire lilliputters
bereikbaar zijn. In feite vormt dit artistieke
beleid een miskenning van de voortreffe
lijke kwaliteiten van de hooz-spelkern van
de Radio Unie. Deze zou haar tijd en talen
ten beter kunnen besteden.
J. H. B.
Hei oude orgel uit de vijftiende eeuw in de Grote Kerk, naar
een schilderij van Pieter Saenredam, dat zich in het Frans
Halsmuseum bevindt. In de verte ziet men hei kleine orgel
van 1594 in de kapel van Schagen.
met koppige over- GEORGE ROBERT heeft officieel zijn
nog onbekende of laatste concert in de Concertzaal gegeven,
althans onbegrepen Bach inzette. Dat was Er is toen hartelijk geklapt,, maar het was
geen manifestatie zoals het hoorde te zijn
van de Haarlemse bevolking tegenover een
Haarlemmer die haar vierendertig jaar in
een voorname culturele taak gediend heeft.
Er was toen echter reeds door enige
initiatiefnemers bepaald, dat op Donder
dagmiddag 5 December om drie uur een
concert door Robert zou worden gegeven,
waarop zijn stadgenoten door hun aan
wezigheid en anderszins blijk zullen kun
nen geven van hun dankbaarheid en sym
pathieke gevoelens. Na afloop van dit con
cert zal dan in de Ridderzaal van het Stad
huis de huldiging door overheid en burgerij
plaatsvinden. JOS. DE KLERK
<XX)OOOCOOC<X^XXXX)COC<XOOOOCOOOOOOCOCOOCCCXXXXXXXXXX30CXr. XXDOOC<X>DOCCOCOOCOOOC<XXXXXXCOCOOOCOOOOOCXOC)COOCOOCXXXjOCOO(
George Robert is een comité gevormd, dat
onder voorzitterschap van prof. Hendrik Andriessen staat. Leden zijn de heren:
D. J. A. Geluk, wethouder van Kunstzaken en voorzitter van de commissie
Internationaal Orgelconcours, J. D. Boeke, voorzitter van de afdeling Haarlem
van de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging, Theo van der Bijl,
voorzitter van de Nederlandse Dirigentenvereniging, prof. dr. A. D. Fokker,
oud-curator van Teylers Physisch Kabinet, J. A. Heins, als trouwe bezoeker -
gedurende zestig jaar - van de orgelbespelingen, J. F. Obermayer, directeur van
de Zomeracademie voor orgel, P. Vincent, directeur van de Muziekschool van
de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, Jos. de Klerk, toonkunstenaar
en P. Koen, secretaris van de commissie Internationaal Orgelconcours.
Dit comité stelt zich ten doel de heer Robert een tastbaar blijk van hulde en
dank aan te bieden, waartoe uit alle lagen der bevolking een bijdrage naar
vermogen wordt gevraagd. Laten duizenden zich eens bedenken, wat het hun
waard is geweest de concerten van de heer Robert te bezoeken en hun erken
telijkheid tot uitdrukking brengen door de storting van een bijdrage op giro
3674 van Oscar Smit's Bank N.V. te Haarlem onder het motto „Stadsorganist".
3t-cococcoc*^«*OOCOCOCCCC«X*COCOCOC<XXXCCOCC«XXCCOCCOXX»XC<XX«C<X««^XXX*XOC(XCOCOCO:«XX«CCC<XXX<«CC<XXXX«
BIJ SERVIRE in Den Haag verscheen
„Vliegende Schotels in actie" door de En
gelsman Harold T. Wilkins, een pendant
van „De vliegende schotels zijn geland",
van George Adamski, maar iets rustiger
van toon en inhoud. Ook de heer Wilkins
is ef rotsvast van overtuigd dat de scho
tels bestaan en van buitenaardse oorsprong
zijn, ten bewijze waarvan hij een einde
loze waslijst van, naar hij beweert, deug
delijk geregistreerde waarnemingen uit he
den en verleden geeft. Soms neemt hij na
drukkelijk afstand van anderer zotte scho
tel-theorieën die hij de lezer voorschotelt,
doch op andere plaatsen laat hij zich ver
leiden tot persoonlijke conclusies, die zo
mogelijk nog fantastischer zijn en op geen
enkele manier door bewijzen geboekstaafd
worden.
Enige van zijn privé-hypothesen luiden:
„Sommigen uwer zullen zeggen en de
schrijver schaart zich onder hen dat de
een of andere dodelijke straal van gewel
dige kracht op het Amerikaanse vliegtuig
moet zijn gericht door wezens in de vreem
de machirte (blz. 71)", of: „Dat alle vlie
gende schotels vredelievende bedoelingen
zouden hebben, is in het aangezicht der fei
ten een zotte stelling" (blz. 69). Enzovoorts.
Men kan er genoegelijk bij griezelen, wan
neer men zich voor ogen houdt, dat deze en
dergelijke beweringen volkomen in de
lucht hangen. Een aantal foto's van vlie
gende lichtjes, schotels en vlekken verlucht
de tekst.
CÉZANNE-HERDENKING
Het volgend jaar, als het feit herdacht
zal worden dat de Franse Impressionnisti-
sche schilder Cézanne vijftig jaren geleden
gestorven is, zal in het Gemeentemuseum
te 's-Gravenhage een tentoonstelling van
zijn werken worden gehouden.
TERWIJL in Nederland
de winter aanstaande is,
zitten wij al enige weken in
het voorjaar. Met de lang
ste en de kortste dag, voor
zover het het begin van een
seizoen betreft, houden we
ons officieel hier niet op. De
zomer duurt hier negen
maanden. We hebben vele
gezellige winteravonden
achter de rug, maar u moet
niet denken dat er dezelfde
sfeer hangt als in Neder
land, want op vele plaatsen
is een snorrende kachel
overbodig. Met die „gezel
lige avonden" doel ik dan
ook veel meer op de toneel
uitvoeringen.
De Nederlanders in Austra
lië hebben de liefde voor
het amateurtoneel niet ver
loren.In de afgelopen maan
den hebben zij grote activi
teit vertoond. Duizenden
Nederlandse immigranten
hebben ontelbare prettige
uren doorgebracht in een
echt-vaderlandse sfeer. De
kleine ongemakken van on
verwarmde zalen en geen
servering van dranken de
den daar weinig aan af,
hoewel vooral „nieuwko
mers" er aan moeten wen
nen dat zij om een ver
versing te gebruiken
naar buiten moeten gaan,
naar een nabij gelegen
„milkbar".
ER ZIJN vele verenigin
gen van Nederlandse immi
granten in Australië, het
wemelt ervan. En eerlijk
gezegd: het botert niet al
tijd tussen de leden, zelfs
niet tussen de bestuurs
leden. De oorzaak ligt in het
feit, dat de Nederlandse im
migranten een heterogeen
gezelschap vormen,met ver
schillende religies, verschil
lende opvoeding, voortge
komen uit verschillende mi
lieus. De zuilentheorie, die
voor vele Nederlanders in
het vaderland een oplossing
vormt voor religieuze pro
blemen in het verenigings
leven, heeft hier nog geen
wortel geschoten. Met zo
veel Nederlanders van ver
schillende afkomst kan het
niet anders of mep voelt
zich geleidelijk getrokken
naar de meest aanvaard
bare, meest begrepen en
meest geliefde ontspanning,
die de minste verschillen
van mening accentueert: het
toneel.
Het gevolg is geweest dat
zich in de Nederlandse ver
enigingen over geheel Au
stralië geleidelijk een ken
tering heeft geopenbaard,
die het algemene karakter
heeft omgebogen hier
meer, daar minder naar
toneelgezelschap. Men kan
dit in sommige opzichten
betreuren, het feit bestaat
dat de Nederlanders in
Australië door allerlei oor
zaken niet bereid zijn grote
afstanden af te leggen voor
het bijwonen van een
lezing, maar wel voor een
toneelstuk of cabaretavond
in hun moedertaal. U weet
dat het amateurtoneel in
Nederland zich tot grote
hoogte heeft ontwikkeld.
Het zal u daarom genoegen
doen te horen, dat daarvan
een afspiegeling is te vin
den in Australië.
In Narrabeen (Nieuw
Zuid Wales) is enige tijd
geleden „De kleine Come-
die" opgericht, die „Over
twaalf dagen, tegen mid
dernacht" opvoerde. In
Bankstown (Nieuw Zuid
Wales) is tenslotte de
„Dutch Theatrical Society"
gevormd, die ondanks haar
Engelse naam toneelstuk
ken in het Nederlands op
voert, onder meer „De
Aardschok."
In Sutherland (eveneens
in Nieuw Zuid Wales) heeft
de toneelgroep van de Ne
derlandse Vereniging grote
activiteit ontwikkeld onder
leiding van Koos Simonis,
die vroeger als acteur aan
de Haagse Comedie" ver
bonden is geweest. De
vroegere Haagse kunst
schilder en masicus Henk
Brouwer leidt er tientallen
kinderen voor de opvoering
van de operette „Repel
steeltje" en Jan Logeman
schreef er de revue „Een
De Nederlandse cul
tuur, die de verenigingen
brengen, blijft vrijwel
geheel binnen de Neder
landse gemeenschap, al
is er wel eens een enkele
Australische verloofde of
echtgenoot, die een Ne
derlandse avond mee
maakt. Talrijke Austra
liërs echter drommen
eens per jaar naar het
Oranjebal in Sydney en
tonen zich enthousiast
voor de Polonaise, een
voor hen ongekende en
nooit eerder geziene
dans, of voor het Ta-ra-
ra-boem-di-jee, waarbij
de man zijn partner op
tilt en neerzet. Zoiets
hebben de Australiërs
nooit beleefd. Eén van
de belangrijkste week
bladen van Sydney
schreef er een halve ko
lom over vol!
vacantiereisje naar Holland
In 1965."
In Waringah Shire (Nieuw
Zuid Wales) bestaat de Ne
derlandse vereniging „Neer-
landia" en in Brisbane
(hoofdstad van Queensland)
werd het gezelschap „De
Ghesellen van den Spele"
opgericht, dat onder meer
„Het witte legioen" door
Maarten van Vught heeft
opgevoerd. In Dandenong
(Victoria)) bestaat de ama
teurtoneelgroep „Het Mas
ker" die „Een wespennest"
van Henk Bakker ten to
nele heeft gebracht. Een
andere toneelgroep onder
dezelfde naam trof ik in
Wollongong (Nieuw Zuid
Wales) aan, waar „Vogel
vlieg de wereld in" werd
vertoond. In Norlane (Vic
toria) voerde het Neder
landse gezelschap „Amaton"
Johan van Eekelens „Le-
vensschaduwen" op. Ook in
Zuid-Australië zijn Neder
landers in een toneelgroep
verenigd en wel (onder de
naam „Animo") in Ade
laide, de hoofdstad van ge
noemde staat, waar onder
andere „De ebbenhouten
olifant" van Christine van
Bommel Kouw en Henk
Bakker werd gespeeld, on
der regie van Tom Been-
ders.
DE VERENIGINGEN van
Nederlanders groeien in tal
en lasten. Het staat vast dat
de Nederlandse immigrant
allereerst ontspanning
wenst en geen cultuur in de
vorm van lezingen over
welk onderwerp dan ook,
al is het nog zo actueel. De
besturen der verenigingen
beseffen dat het bestaan
van een vereniging afhangt
van de ouderen onder de
immigranten. De jonge, op
groeiende kinderen hebben
geen behoefte in een spe
ciale Nederlandse gemeen
schap te worden opgeno-
UllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllilililllllMlllllllllllilllllllllllllllllin
men. Vele immigranten zijn
van oordeel dat deze ver
enigingen te eniger tijd
tot gemengd Nederlands-
Australische clubs moeten
worden omgevormd. De
meesten zijn echter van
oordeel dat het bestaan in
de huidige vorm tijdelijk
gerechtvaardigd is, omdat
zij Nederlandse ontspanning
brengen voor immigranten,
die een gezellige Hollandse
avond wensen en die immi
granten zijn niet de jonge
ren, die in de Australische
gemeenschap opgaan, maar
de ouderen, die moeite heb
ben met de assimilatie.
De toneelverenigingen
houden een druk uitwisse
lingsverkeer van program
ma's en zo bewaren zij de
oer-Hollandse rederijkers
geest onder de landgenoten.
Dit is een goed stuk cultu
reel werk. Er zijn vele po
gingen ondernomen het cul
turele karakter ook op an
der gebied uit te bouwen.
Het is vergeefse moeite ge
weest. In Perth, waar de
Nederlandse Vereniging
vierhonderd leden telt, kwa
men slechts dertig mensen
luisteren naar een lezing
door een Amerikaans olie-
deskundige en in Sydney
kwamen twee mensen naar
een lezing over kinderver
lamming. Toneelavonden
daarentegen missen nooit
succes. Het amateurtoneel
staat op hetzelfde peil als
dat van de honderden zus
terverenigingen in het oude
vaderland.
DIT ALLES wil niet zeg
gen dat andere cultuurvor
men worden verwaarloosd.
Zij komen echter meer in
dividueel tot stand dan van
verenigingszijde. In Bris
bane is een mannenkoor,
dat ook voor de radio Hol
landse liederen heeft gezon
gen. In Cronulla (Nieuw
Zuid Wales) is een Neder
lands-Australische artisten-
groep gevormd, bestaande
uit de pianist Henk Brou
wer en de zangeres A. M.
van Calcar, de zangers Lo-
renz Silberling, Harm van
der Linde en Tom Hacking,
met de violiste Jean Luther-
burrow.
De Nederlandse violist
Phil de Boer speelt vaak
voor de microfoon van de
Australische radio-omroep
in Brisbane (Queensland)
met zijn ensemble. In Perth
treedt de Nederlandse pia
nist Abe Jansen voor de
radio op. De Nederlandse
radio-omroepster Marga
ret Savenije fioudt lezingen,
waarbij zij gekleed is in
oud-Nederlandse streek-
dracht. In de tuin van de
universiteit van Perth werd
een, door de gewezen Rot
terdamse kunstenares Mate
Russcher geschreven opera
opgevoerd, onder muzikale
directie van haar echtge
noot.
Ik noem slechts enkele
voorbeelden van een reeds
wijd verbreide uiting van
Nederlandse cultuur in de
Australische gemeenschap.
Voor de grote massa der
Nederlandse immigranten
is het toneel de sterkst
sprekende vorm, waarin
de vaderlandse tradities
worden bewaard.
iiiiiiüi.iiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüii:::' ::::iiimi;ii:iiliii!iiiiiHiiif!'!
iHIII!lllllllllllil!!l!!llll!lllllllll!!il!!!!:i!lllillllllllllllllll
Bij de foto: In December
begint de zomer in Austra
lië: honderden soorten bloe
men in de dalen van de
alpen in het Zuid-Oosten
van het reusachtige eiland
schieten in bloei als het
sneeuwtapijt is verdwenen.
Het meisje op deze foto
heeft de eerste inheemse
madeliefjes geplukt.
OF DE UITDRUKKING „toekomst
muziek" al ten tijde van de oudere mees
ters voorkwam weet ik niet. Men beweert
dat ze in de negentiende eeuw opdook,
toen Richarcf Wagner zijn reformatorische
denkbeelden op muziekdramatisch gebied
in voor zijn tijdgenoten blijkbaar al te
hevige klanken om
zette. Men ging toen
Wagners werken
spottend toekomst
muziek noemen, min
der nog om de idea
listische beweegrede
nen ervan te treffen,
dan om de spot te
drijven met een ope
ramuziek, die niet
meer beantwoordde
aan de geliefde tradi
ties, doch daarvoor in
de plaats waarden stelde, die zeer velen
maar weinig konden bewonderen. De spot
prenten uit de vorige eeuw op Wagner en
zijn werken zijn overigens voor een groot
deel goedige persiflages op de dissonanten,
die de gevoelige oren onzer overgroot
ouders beledigden, benevens op het voor
deze oren overmatig schallende gebruik
van het koper.
In 1861 maakte de componist zelf zich
van het spotwoord meester, toen hij zijn
geschrift „Zukunftsmusik" deed verschij
nen. Hij zette daarin uiteen hoe zijn kunst,
onder de omstandigheden waarin hij moest
werken, onder de achterstand op muziek
dramatisch gebied van zijn vaderland,
steeds meer groeide naar wat hij het kunst
werk der toekomst wilde noemen: een
ideaal samengaan der kunsten, die bij het
muziekdrama betrokken zijn. Afgezien van
de breedsprakigheid, Wagner eigen, is er
in deze beschouwingen ook nu nog menig
hartig woord te vinden, waard om te over
denken. Men kan het met Wagner eens
zijn of niet, men kan het gehele geschrift
als een oratio pro domo beschouwen, in
ieder geval kwam hier ter sprake, hoe een
bepaalde kunstvorm in de toekomst her
vormd en op hoger plan kon worden ge
bracht. Een zuiver artistieke aangelegen
heid dus.
In een artikel, dat ik aantrof in het Sep
tembernummer van de Schweizerische
Musikzeitung, onder de titel: Muziek der
toekomst en haar wezen, geschreven
door Fred. K. Prieberg, is de aanleiding
der beschouwingen van meer materiële
aard. Als dit laatste symptomatisch is, dan
zijn wij er niet op vooruitgegaan. De
schrijver stelt al dadelijk en niet ten on
rechte vast, dat de mens onzer dagen be
zeten is van de machine. Hij verwijst dan
naar de beeldende kunst, met name naar
het cubisme, dat de anatomische verwant
schap tussen mens en machine onthulde en
waarin aderen, spieren en ledematen tot
buizen, stangen en kogellagers werden.
Maar niet alleen de beeldende kunst onder
ging reeds jaren invloed van de suggestieve
macht van de machine, misschien was dit
in nog hogere mate bij de onstoffelijke
kunst der muziek het geval. Veel van de
verschijnselen, die deze schrijver nog als
lenteboden voor de muziek der toekomst
ziet, zijn voor mij eigenlijk al stoffige
kunstbloemen uit een voorbije tijd. Hij be
schouwt namelijk de futuristen van enige
jaren geleden tot nu als herauten van wat
hij meent, dat komen zal.
Maar deze met daverende manifesten
werkende voortrek
kers worden toch
eigenlijk niet meer
ernstig genomen.
Denkt men nog wel
eens aan Marinetti?
En gelooft men nog in
Kurt Schwitters? In
tussen, wat vindt u
van een uitspraak als
deze van de Italiaan
se schilder-musicus
Luigi Russolo, uit het
jaar 1913: „Wij futu
risten hebben allen de muziek der grote
meesters zeer bewonderd. Beethoven en
Wagner hebben jarenlang onze harten he
viger toen kloppen. Maar nu hebben wij
genoeg van hen. Wij genieten veel meer
van de ideale geluidscombinaties van trams,
motoren, auto's en bedrijvige massa's dan
van het opnieuw horen van bij voorbeeld
de Eroica of de Pastorale.
In Priebergs parade van vernieuwers van
dit slag treffen we onder vele anderen ook
weer John Cage aan, de bloempottist, als
ik hem zo noemen mag, van wie in een
mijner vorige artikelen sprake was. Prie
berg vermeldt echter een zeer belangrijk
woord van hem. Over zijn eigen werk
sprekend, zegt Cage: „Wil men het geen
muziek noemen, ons is het best. Men be
hoeft het niet eens kunst te noemen".
Anders staat het met de toepassing, die
de electrische muziekinstrumenten in de
komende tijden zullen verkrijgen. Zij be
tekenen een uitbreiding van de mogelijk
heden tot ldankvoortbrenging, die hoe
dan ook aan de machine verbonden
serieuze componisten boeit en bezighoudt.
Arthur Honegger schreef in de orkest
bezetting van zijn „Jeanne au bücher" de
door de Fransman Martenot uitgevonden
„Ondes Martenot" voor, Prieberg noemt
ook Samuel Barber, die een electrische
toongenerator in zijn Tweede Symphonie
gebruikt. In ons land interesseert Henk
Badings zich zeer voor de nieuwe en
nieuwste vondsten. U hebt onlangs kunnen
lezen, dat onze landgenoot enige „Eleciro-
nische composities" heeft geschreven. Mis
schien zou juister zijn: „Composities voor
electronische instrumenten" (of appa
raten?).
Hoe dit alles zich zal ontwikkelen zullen
we moeten afwachten. Liever dan van toe
komstmuziek, zou ik willen spreken van
toekomst-instrumenten. Want ik ben ervan
overtuigd, dat de wezenlijke muziek der
toekomst minder afhankelijke zal zijn van
de machinale ontwikkeling dan van de
menselijke geest, voor welke de schoonheid
zoveel facetten heeft, dat zij het materiële,
in welke vorm ook, altijd slechts als mid
del tot het onveranderlijke einddoel zal
inschakelen. En meer niet.
WILLEM ANDRIESSEN