I DUIZENDEN NEDERLANDERS Filmgrootheden van vroeger onderscheiden Bij het afscheid van de achttiende bedienaar van een traditie der orselstad Haarlem ZONDE VAN TIJD EN TALENT Twee soorten toekomstmuziek GENIETEN VAN TONEEL Voor Georée Robert er voor^erei^ino van e huldiging van Alweer een boek over vliegende schotels Polonaise Rederijkersgeest bleef bewaard ROCHESTER (United Press). Twintig filmgrootheden van „gisteren" - acteurs en actrices, regisseurs en came ramensen - zijn in het Geor ge Eastmanhuis te Rochester in de staat New York onder scheiden met de „George"- médaille voor uitstekende prestaties in de periode tus sen 1915 en 1925 geleverd. Eastmanhuis, een instelling die zich toelegt op het ver zamelen en bestuderen van films uit het verleden, waar op de moderne filmtechniek is gebaseerd, heeft deze me daille ingesteld als eerste onderscheiding in een retro spectief filmfestival. Jesse L. Lasky reikte de ere-medail- les uit aan de artisten Mary Pickford, Lilian Gish, Mae Marsh, Harold Lloyd, Richard Barthelmess en Buster Kea- ton. De andere prijswinnaars: Gloria Swanson, Norma Tal- madge, Charles Chaplin en Ronald Colman, waren niet aanwezig. De regisseurs, die de „George"-medaille ontvin gen, waren Frank Borzage, Marshall Neilan, Cecil B. de Mile, John Ford en Henry King. Zij waren kennelijk ontroerd door deze hulde. ZOALS MEN WEET zal de tegenwoordige stadsorganist George Robert, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bij het einde van dit jaar deze belangrijke culturele post in dienst der gemeente Haarlem verlaten. Vierendertig jaar is hij in func tie geweest, dat wil zeggen, dat hij met zowat vijftienhonderd waardevolle programma's de Haarlemse bevolking aan zich ver plicht heeft. Men moge de betekenis van die levenstaak niet onderschatten. George Robert was de achttiende in de rij stadsorganisten, sinds het besluit van de Haarlemse Vroedschap van 17 November 1-579 om de bespeler van hef stedelijke orgel in de Grote Kerk voor rekening van de gemeente te nemen en dien ten gevolge Philips Janssen van Velsen als zodanig benoemde. Deze eerste stadsorganist van Haarlem heeft niet minder den zesenveertig jaar deze functie bekleed en tevens het speelwerk in de toren destijds nog een voorslag van elf klokken verzorgd. Wel was hem de laatste zes jaren van zijn leven wegens ouderdoms zwakte een assistent toegevoegd. Deze Cornelis Helmbreecker, werd in 1625 zijn opvolger en het was onder diens werkperiode dat de traditie van de Haarlemse orgelconcerten begonnen is. De taak van de stadsorganist was eigenlijk geen kerkelijke maar een algemeen maatschappelijke. Zij bestond uit het spelen van een inleiding en een naspel bij de kerkdiensten, doch had in wezen niets te maken met de dienst zelve. De psalmen werden nog onbegeleid gezongen en het is algemeen bekend wat een strijd het gekost heeft om dit begeleiden in te voeren en wat in het streven daarnaar de actie van Constantijn Huygens (van 1641 af) betekend heeft. Deze orde van dienst verklaart dan ook het feit (zoals de musicoloog J. W. Enschedé en dr. G. L. Hooge- werff hebben nagevorst) dat die eerste Haarlemse stadsorganis ten niet eens lidmaten van de Hervormde Gemeente waren. En het wekt tevens het vermoeden dat, toen in de laatste levens jaren van Helmbreecker pogingen werden aangewend om de gemeentezang met orgel te doen begeleiden, er een hulporganist benoemd werd. Zulks geschiedde met het oog op de eigenlijke kerkdienst. Helmbreecker schijnt een voortreffelijk organist geweest te zijn. Wij vinden zijn naam met de besten van zijn tijd vermeld als adviseur in zaken het orgel betreffende alsmede in lofdichten. In de Haarlemse rijmkroniek van ds. Ampzing wordt zijn spel als „een wonder" geprezen. Maar meer zeggen ons de woorden van een manifest uit 1634, ondertekend door vierenveertig Haar lemse ingezetenen, die aan de stadsregering het verzoek richtten om, buiten kerktijd, publieke orgelbespelingen in te richten. „Te meer (aldus het request) dewijle deze Stadt tegenwoordich is versien van een goed ervaren en sonderlingh vermaard meester." Het grote orgel, daterend uit de vijftiende eeuw, was toen pas weer eens flink onder handen genomen en de stad had een zware rekening van zestienhonderd gulden voor herstel en uit breiding van het instrument betaald. Hangend tussen het koor en de Noord-Oostelijke pilaar, waarop de toren rust, was het met zijn gotische opbouw en zijn beschilderde deuren een stijl vol ornament van de kerk, zoals men trouwens op het schilderij van Pieter Saenredam in het Frans Halsmuseum kan zien. Het is te betreuren dat het in 1773 weggenomen is. Het was nu met zijn nieuwe rugpositief een instrument geworden met drie manualen en gedeeltelijk zelfstandig pedaal. Merkwaardig (en naar ik meen uniek in de orgelbouw) waren de voetmaten 10', 5' en 2>/2' van het pijpwerk. Een andere eigenaardigheid was dat het nog een „blokwerk" bezat. Er was in de loop der tijden heel wat aan dit orgel gedokterd. Na het grote herstel, dat in 1633 klaar kwam, achtten de Haarlemmers zich weer in het bezit van een prima instrument en wensten daar zo veel mogelijk van te profiteren. Vandaar 't verzoekschrift van de vieren veertig ingezetenen, die trouwens iets vroe gen dat reeds in andere Hollandse steden gebruikelijk was, met het doel, zoals het soms heette, om de mensen uit de herber gen te houden. Men bedenke dat de kerk toen zowat een publieke wandelplaats was, een passage van straat tot straat, een toe vlucht tegen weer en wind. De requestran- ten vroegen dus om orgelspel ook op werk dagen, „als voor deze micklagh geen predi cate geschiedt, des middaghs ten half als stadsorganist zich tuiging voor de toen twaalven, wanneer in de kercke ordinairis oock veel wandelaars syn, ofte op andere bequame uren." Dit verzoekschrift had resultaat: Helmbreecker werd op het stad huis geroepen en kreeg opdracht zich naar de inhoud van het reauest te „reguleren." ZIE DAAR HET BEGIN van de Haarlemse orgelconcerten in de Grote Kerk, die met een traditie van ruim drie eeuwen alle der gelijke ondernemingen in andere steden overleefd hebben en tot de dingen behoren die de vreemdeling voor de stad Haarlem kenmerkend vindt. Het zijn uiteraard aanvankelijk pantof fel-parade-concerten geweest, meer bedoeld en geschikt tot ontspanning dan tot het schenken van kunstgenot. Maar hoe dan ook, zij hebben in verschillende tijdsge wrichten blijkbaar aan een behoefte vol daan en zijn uitgegroeid tot artistieke manifestaties die de evolutie van de orgel cultuur volgden en er zelfs stuwing aan gaven. Dit neerschrijvend denk ik aan de periode 18581878, toen J. G. Bastiaans pionierswerk. Maar ik denk daarbij ook aan het pionierswerk dat George Robert verricht heeft in het belang van de Neder landse orgelkunst, in de eerste plaats van dat van Hendrik Andriessen, in wiens com posities hij van stonde af aan geloofd heeft en die hij mede tot volledige erkenning en succes gebracht heeft. Bovendien kunnen we getuigen, dat de scheidende stadsorga nist zich steeds heeft weten te onderschei den door zijn goede smaak, behoudend wat waard is behouden te blijven en verwer vend wat vertrouwen schenkt in een ge zonde evolutie. Zo heeft hij de artistieke atmosfeer zuiver gehouden. Voor de microfoon "EIGENLIJK heb ik aan één woord ge noeg om de laatste twee luisterspelen, welke door de N.C.R.V. werden uitgezon den te kwalificeren: knudde. Na het eerste, dat Maandag een week geleden de lucht in ging: „Eric en de geest" van een zekere Somogy, had ik nog de illusie, dat dit ge kunstelde geval, waarin een brave H.B.S.'er diie een liefhebbende pleegmoeder wat wil helpen met een bijverdienste bijna het slachtoffer wordt van een uit het lood ge slagen schoolvriend (en dat komt natuur lijk weer door de uithuizigheid der ouders), slechts het dieptepunt zou betekenen in een overigens middelmatige productie. Na de uitzending van het eerste deel van „De achtergrond" een hoorspel naar de gelijknamige roman van Aart Romijn weet ik, dat ik mij vergist had: het kon nog erger. Wat ik de schrijvers en bewerkers van hoorspelen van de N.C.R.V. verwijt, is niet eens in de eerste plaats, dat hun be toog al drie tellen na de gongslag zo helder als glas is. Wel ech- ter, dat de optreden de sujetten zo onder geschikt zijn gemaakt aan het simpele „De goeden overwinnen en de kwaden worden gestraft" dat zij geen eigen leven meer leiden, maar verworden tot schimmen en caricaturen, die de spe lers van de hoorspelkern dan ook onmoge lijk tot enige overtuigende creatie kunnen bezielen. Zowel in „Eric" als in „De ach tergrond" waren de moederfiguren zielige, wereldvreemde vrouwen, die bij het minste incident het spoor al bijster zijn en ook de twee scholierenfiguren leken op elkaar als twee druppels water. Het sociale partoon in „De achtergrond" was van stonde af aan te onderkennen en te voorspellen. De échte proletariër is be vriend met de bankdirecteur en vooral met d'iens dochter, de pseudo-proletariër wordt teleurgesteld in een scharrelpartijtje met eeen volksmeisje. En dan zijn er natuurlijk de talloze „terzijdes" die de sfeer nog moe ten aandikken: de opmerkingen van de meisjes uit de betere kringen op een fuifje of de conventionele dominee die de arbei dersvrouw wel in het werkcomité voor een bazar, maar niet in het comité van aanbe veling wil hebben. Het ligt er allemaal zo duimendik op en daardoor is het des te on geloofwaardiger. Bovendien zijn de dialo gen al even doorzichtig als de intrige en de motieven: elk raffinement is er vreemd aan, evenals trouwens aan de bewerking in luisterspel vorm. De N.C.R.V. heeft met een zekere trots verklaard, dat zij in meerderheid Neder landse luisterspelen uitzendt, ja, dat zij daar zelfs geen gebrek aan heeft. Geen wonder, als de normen zo laag worden ge steld, dat zij ook voor litteraire lilliputters bereikbaar zijn. In feite vormt dit artistieke beleid een miskenning van de voortreffe lijke kwaliteiten van de hooz-spelkern van de Radio Unie. Deze zou haar tijd en talen ten beter kunnen besteden. J. H. B. Hei oude orgel uit de vijftiende eeuw in de Grote Kerk, naar een schilderij van Pieter Saenredam, dat zich in het Frans Halsmuseum bevindt. In de verte ziet men hei kleine orgel van 1594 in de kapel van Schagen. met koppige over- GEORGE ROBERT heeft officieel zijn nog onbekende of laatste concert in de Concertzaal gegeven, althans onbegrepen Bach inzette. Dat was Er is toen hartelijk geklapt,, maar het was geen manifestatie zoals het hoorde te zijn van de Haarlemse bevolking tegenover een Haarlemmer die haar vierendertig jaar in een voorname culturele taak gediend heeft. Er was toen echter reeds door enige initiatiefnemers bepaald, dat op Donder dagmiddag 5 December om drie uur een concert door Robert zou worden gegeven, waarop zijn stadgenoten door hun aan wezigheid en anderszins blijk zullen kun nen geven van hun dankbaarheid en sym pathieke gevoelens. Na afloop van dit con cert zal dan in de Ridderzaal van het Stad huis de huldiging door overheid en burgerij plaatsvinden. JOS. DE KLERK <XX)OOOCOOC<X^XXXX)COC<XOOOOCOOOOOOCOCOOCCCXXXXXXXXXX30CXr. XXDOOC<X>DOCCOCOOCOOOC<XXXXXXCOCOOOCOOOOOCXOC)COOCOOCXXXjOCOO( George Robert is een comité gevormd, dat onder voorzitterschap van prof. Hendrik Andriessen staat. Leden zijn de heren: D. J. A. Geluk, wethouder van Kunstzaken en voorzitter van de commissie Internationaal Orgelconcours, J. D. Boeke, voorzitter van de afdeling Haarlem van de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging, Theo van der Bijl, voorzitter van de Nederlandse Dirigentenvereniging, prof. dr. A. D. Fokker, oud-curator van Teylers Physisch Kabinet, J. A. Heins, als trouwe bezoeker - gedurende zestig jaar - van de orgelbespelingen, J. F. Obermayer, directeur van de Zomeracademie voor orgel, P. Vincent, directeur van de Muziekschool van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, Jos. de Klerk, toonkunstenaar en P. Koen, secretaris van de commissie Internationaal Orgelconcours. Dit comité stelt zich ten doel de heer Robert een tastbaar blijk van hulde en dank aan te bieden, waartoe uit alle lagen der bevolking een bijdrage naar vermogen wordt gevraagd. Laten duizenden zich eens bedenken, wat het hun waard is geweest de concerten van de heer Robert te bezoeken en hun erken telijkheid tot uitdrukking brengen door de storting van een bijdrage op giro 3674 van Oscar Smit's Bank N.V. te Haarlem onder het motto „Stadsorganist". 3t-cococcoc*^«*OOCOCOCCCC«X*COCOCOC<XXXCCOCC«XXCCOCCOXX»XC<XX«C<X««^XXX*XOC(XCOCOCO:«XX«CCC<XXX<«CC<XXXX« BIJ SERVIRE in Den Haag verscheen „Vliegende Schotels in actie" door de En gelsman Harold T. Wilkins, een pendant van „De vliegende schotels zijn geland", van George Adamski, maar iets rustiger van toon en inhoud. Ook de heer Wilkins is ef rotsvast van overtuigd dat de scho tels bestaan en van buitenaardse oorsprong zijn, ten bewijze waarvan hij een einde loze waslijst van, naar hij beweert, deug delijk geregistreerde waarnemingen uit he den en verleden geeft. Soms neemt hij na drukkelijk afstand van anderer zotte scho tel-theorieën die hij de lezer voorschotelt, doch op andere plaatsen laat hij zich ver leiden tot persoonlijke conclusies, die zo mogelijk nog fantastischer zijn en op geen enkele manier door bewijzen geboekstaafd worden. Enige van zijn privé-hypothesen luiden: „Sommigen uwer zullen zeggen en de schrijver schaart zich onder hen dat de een of andere dodelijke straal van gewel dige kracht op het Amerikaanse vliegtuig moet zijn gericht door wezens in de vreem de machirte (blz. 71)", of: „Dat alle vlie gende schotels vredelievende bedoelingen zouden hebben, is in het aangezicht der fei ten een zotte stelling" (blz. 69). Enzovoorts. Men kan er genoegelijk bij griezelen, wan neer men zich voor ogen houdt, dat deze en dergelijke beweringen volkomen in de lucht hangen. Een aantal foto's van vlie gende lichtjes, schotels en vlekken verlucht de tekst. CÉZANNE-HERDENKING Het volgend jaar, als het feit herdacht zal worden dat de Franse Impressionnisti- sche schilder Cézanne vijftig jaren geleden gestorven is, zal in het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage een tentoonstelling van zijn werken worden gehouden. TERWIJL in Nederland de winter aanstaande is, zitten wij al enige weken in het voorjaar. Met de lang ste en de kortste dag, voor zover het het begin van een seizoen betreft, houden we ons officieel hier niet op. De zomer duurt hier negen maanden. We hebben vele gezellige winteravonden achter de rug, maar u moet niet denken dat er dezelfde sfeer hangt als in Neder land, want op vele plaatsen is een snorrende kachel overbodig. Met die „gezel lige avonden" doel ik dan ook veel meer op de toneel uitvoeringen. De Nederlanders in Austra lië hebben de liefde voor het amateurtoneel niet ver loren.In de afgelopen maan den hebben zij grote activi teit vertoond. Duizenden Nederlandse immigranten hebben ontelbare prettige uren doorgebracht in een echt-vaderlandse sfeer. De kleine ongemakken van on verwarmde zalen en geen servering van dranken de den daar weinig aan af, hoewel vooral „nieuwko mers" er aan moeten wen nen dat zij om een ver versing te gebruiken naar buiten moeten gaan, naar een nabij gelegen „milkbar". ER ZIJN vele verenigin gen van Nederlandse immi granten in Australië, het wemelt ervan. En eerlijk gezegd: het botert niet al tijd tussen de leden, zelfs niet tussen de bestuurs leden. De oorzaak ligt in het feit, dat de Nederlandse im migranten een heterogeen gezelschap vormen,met ver schillende religies, verschil lende opvoeding, voortge komen uit verschillende mi lieus. De zuilentheorie, die voor vele Nederlanders in het vaderland een oplossing vormt voor religieuze pro blemen in het verenigings leven, heeft hier nog geen wortel geschoten. Met zo veel Nederlanders van ver schillende afkomst kan het niet anders of mep voelt zich geleidelijk getrokken naar de meest aanvaard bare, meest begrepen en meest geliefde ontspanning, die de minste verschillen van mening accentueert: het toneel. Het gevolg is geweest dat zich in de Nederlandse ver enigingen over geheel Au stralië geleidelijk een ken tering heeft geopenbaard, die het algemene karakter heeft omgebogen hier meer, daar minder naar toneelgezelschap. Men kan dit in sommige opzichten betreuren, het feit bestaat dat de Nederlanders in Australië door allerlei oor zaken niet bereid zijn grote afstanden af te leggen voor het bijwonen van een lezing, maar wel voor een toneelstuk of cabaretavond in hun moedertaal. U weet dat het amateurtoneel in Nederland zich tot grote hoogte heeft ontwikkeld. Het zal u daarom genoegen doen te horen, dat daarvan een afspiegeling is te vin den in Australië. In Narrabeen (Nieuw Zuid Wales) is enige tijd geleden „De kleine Come- die" opgericht, die „Over twaalf dagen, tegen mid dernacht" opvoerde. In Bankstown (Nieuw Zuid Wales) is tenslotte de „Dutch Theatrical Society" gevormd, die ondanks haar Engelse naam toneelstuk ken in het Nederlands op voert, onder meer „De Aardschok." In Sutherland (eveneens in Nieuw Zuid Wales) heeft de toneelgroep van de Ne derlandse Vereniging grote activiteit ontwikkeld onder leiding van Koos Simonis, die vroeger als acteur aan de Haagse Comedie" ver bonden is geweest. De vroegere Haagse kunst schilder en masicus Henk Brouwer leidt er tientallen kinderen voor de opvoering van de operette „Repel steeltje" en Jan Logeman schreef er de revue „Een De Nederlandse cul tuur, die de verenigingen brengen, blijft vrijwel geheel binnen de Neder landse gemeenschap, al is er wel eens een enkele Australische verloofde of echtgenoot, die een Ne derlandse avond mee maakt. Talrijke Austra liërs echter drommen eens per jaar naar het Oranjebal in Sydney en tonen zich enthousiast voor de Polonaise, een voor hen ongekende en nooit eerder geziene dans, of voor het Ta-ra- ra-boem-di-jee, waarbij de man zijn partner op tilt en neerzet. Zoiets hebben de Australiërs nooit beleefd. Eén van de belangrijkste week bladen van Sydney schreef er een halve ko lom over vol! vacantiereisje naar Holland In 1965." In Waringah Shire (Nieuw Zuid Wales) bestaat de Ne derlandse vereniging „Neer- landia" en in Brisbane (hoofdstad van Queensland) werd het gezelschap „De Ghesellen van den Spele" opgericht, dat onder meer „Het witte legioen" door Maarten van Vught heeft opgevoerd. In Dandenong (Victoria)) bestaat de ama teurtoneelgroep „Het Mas ker" die „Een wespennest" van Henk Bakker ten to nele heeft gebracht. Een andere toneelgroep onder dezelfde naam trof ik in Wollongong (Nieuw Zuid Wales) aan, waar „Vogel vlieg de wereld in" werd vertoond. In Norlane (Vic toria) voerde het Neder landse gezelschap „Amaton" Johan van Eekelens „Le- vensschaduwen" op. Ook in Zuid-Australië zijn Neder landers in een toneelgroep verenigd en wel (onder de naam „Animo") in Ade laide, de hoofdstad van ge noemde staat, waar onder andere „De ebbenhouten olifant" van Christine van Bommel Kouw en Henk Bakker werd gespeeld, on der regie van Tom Been- ders. DE VERENIGINGEN van Nederlanders groeien in tal en lasten. Het staat vast dat de Nederlandse immigrant allereerst ontspanning wenst en geen cultuur in de vorm van lezingen over welk onderwerp dan ook, al is het nog zo actueel. De besturen der verenigingen beseffen dat het bestaan van een vereniging afhangt van de ouderen onder de immigranten. De jonge, op groeiende kinderen hebben geen behoefte in een spe ciale Nederlandse gemeen schap te worden opgeno- UllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllilililllllMlllllllllllilllllllllllllllllin men. Vele immigranten zijn van oordeel dat deze ver enigingen te eniger tijd tot gemengd Nederlands- Australische clubs moeten worden omgevormd. De meesten zijn echter van oordeel dat het bestaan in de huidige vorm tijdelijk gerechtvaardigd is, omdat zij Nederlandse ontspanning brengen voor immigranten, die een gezellige Hollandse avond wensen en die immi granten zijn niet de jonge ren, die in de Australische gemeenschap opgaan, maar de ouderen, die moeite heb ben met de assimilatie. De toneelverenigingen houden een druk uitwisse lingsverkeer van program ma's en zo bewaren zij de oer-Hollandse rederijkers geest onder de landgenoten. Dit is een goed stuk cultu reel werk. Er zijn vele po gingen ondernomen het cul turele karakter ook op an der gebied uit te bouwen. Het is vergeefse moeite ge weest. In Perth, waar de Nederlandse Vereniging vierhonderd leden telt, kwa men slechts dertig mensen luisteren naar een lezing door een Amerikaans olie- deskundige en in Sydney kwamen twee mensen naar een lezing over kinderver lamming. Toneelavonden daarentegen missen nooit succes. Het amateurtoneel staat op hetzelfde peil als dat van de honderden zus terverenigingen in het oude vaderland. DIT ALLES wil niet zeg gen dat andere cultuurvor men worden verwaarloosd. Zij komen echter meer in dividueel tot stand dan van verenigingszijde. In Bris bane is een mannenkoor, dat ook voor de radio Hol landse liederen heeft gezon gen. In Cronulla (Nieuw Zuid Wales) is een Neder lands-Australische artisten- groep gevormd, bestaande uit de pianist Henk Brou wer en de zangeres A. M. van Calcar, de zangers Lo- renz Silberling, Harm van der Linde en Tom Hacking, met de violiste Jean Luther- burrow. De Nederlandse violist Phil de Boer speelt vaak voor de microfoon van de Australische radio-omroep in Brisbane (Queensland) met zijn ensemble. In Perth treedt de Nederlandse pia nist Abe Jansen voor de radio op. De Nederlandse radio-omroepster Marga ret Savenije fioudt lezingen, waarbij zij gekleed is in oud-Nederlandse streek- dracht. In de tuin van de universiteit van Perth werd een, door de gewezen Rot terdamse kunstenares Mate Russcher geschreven opera opgevoerd, onder muzikale directie van haar echtge noot. Ik noem slechts enkele voorbeelden van een reeds wijd verbreide uiting van Nederlandse cultuur in de Australische gemeenschap. Voor de grote massa der Nederlandse immigranten is het toneel de sterkst sprekende vorm, waarin de vaderlandse tradities worden bewaard. iiiiiiüi.iiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüii:::' ::::iiimi;ii:iiliii!iiiiiHiiif!'! iHIII!lllllllllllil!!l!!llll!lllllllll!!il!!!!:i!lllillllllllllllllll Bij de foto: In December begint de zomer in Austra lië: honderden soorten bloe men in de dalen van de alpen in het Zuid-Oosten van het reusachtige eiland schieten in bloei als het sneeuwtapijt is verdwenen. Het meisje op deze foto heeft de eerste inheemse madeliefjes geplukt. OF DE UITDRUKKING „toekomst muziek" al ten tijde van de oudere mees ters voorkwam weet ik niet. Men beweert dat ze in de negentiende eeuw opdook, toen Richarcf Wagner zijn reformatorische denkbeelden op muziekdramatisch gebied in voor zijn tijdgenoten blijkbaar al te hevige klanken om zette. Men ging toen Wagners werken spottend toekomst muziek noemen, min der nog om de idea listische beweegrede nen ervan te treffen, dan om de spot te drijven met een ope ramuziek, die niet meer beantwoordde aan de geliefde tradi ties, doch daarvoor in de plaats waarden stelde, die zeer velen maar weinig konden bewonderen. De spot prenten uit de vorige eeuw op Wagner en zijn werken zijn overigens voor een groot deel goedige persiflages op de dissonanten, die de gevoelige oren onzer overgroot ouders beledigden, benevens op het voor deze oren overmatig schallende gebruik van het koper. In 1861 maakte de componist zelf zich van het spotwoord meester, toen hij zijn geschrift „Zukunftsmusik" deed verschij nen. Hij zette daarin uiteen hoe zijn kunst, onder de omstandigheden waarin hij moest werken, onder de achterstand op muziek dramatisch gebied van zijn vaderland, steeds meer groeide naar wat hij het kunst werk der toekomst wilde noemen: een ideaal samengaan der kunsten, die bij het muziekdrama betrokken zijn. Afgezien van de breedsprakigheid, Wagner eigen, is er in deze beschouwingen ook nu nog menig hartig woord te vinden, waard om te over denken. Men kan het met Wagner eens zijn of niet, men kan het gehele geschrift als een oratio pro domo beschouwen, in ieder geval kwam hier ter sprake, hoe een bepaalde kunstvorm in de toekomst her vormd en op hoger plan kon worden ge bracht. Een zuiver artistieke aangelegen heid dus. In een artikel, dat ik aantrof in het Sep tembernummer van de Schweizerische Musikzeitung, onder de titel: Muziek der toekomst en haar wezen, geschreven door Fred. K. Prieberg, is de aanleiding der beschouwingen van meer materiële aard. Als dit laatste symptomatisch is, dan zijn wij er niet op vooruitgegaan. De schrijver stelt al dadelijk en niet ten on rechte vast, dat de mens onzer dagen be zeten is van de machine. Hij verwijst dan naar de beeldende kunst, met name naar het cubisme, dat de anatomische verwant schap tussen mens en machine onthulde en waarin aderen, spieren en ledematen tot buizen, stangen en kogellagers werden. Maar niet alleen de beeldende kunst onder ging reeds jaren invloed van de suggestieve macht van de machine, misschien was dit in nog hogere mate bij de onstoffelijke kunst der muziek het geval. Veel van de verschijnselen, die deze schrijver nog als lenteboden voor de muziek der toekomst ziet, zijn voor mij eigenlijk al stoffige kunstbloemen uit een voorbije tijd. Hij be schouwt namelijk de futuristen van enige jaren geleden tot nu als herauten van wat hij meent, dat komen zal. Maar deze met daverende manifesten werkende voortrek kers worden toch eigenlijk niet meer ernstig genomen. Denkt men nog wel eens aan Marinetti? En gelooft men nog in Kurt Schwitters? In tussen, wat vindt u van een uitspraak als deze van de Italiaan se schilder-musicus Luigi Russolo, uit het jaar 1913: „Wij futu risten hebben allen de muziek der grote meesters zeer bewonderd. Beethoven en Wagner hebben jarenlang onze harten he viger toen kloppen. Maar nu hebben wij genoeg van hen. Wij genieten veel meer van de ideale geluidscombinaties van trams, motoren, auto's en bedrijvige massa's dan van het opnieuw horen van bij voorbeeld de Eroica of de Pastorale. In Priebergs parade van vernieuwers van dit slag treffen we onder vele anderen ook weer John Cage aan, de bloempottist, als ik hem zo noemen mag, van wie in een mijner vorige artikelen sprake was. Prie berg vermeldt echter een zeer belangrijk woord van hem. Over zijn eigen werk sprekend, zegt Cage: „Wil men het geen muziek noemen, ons is het best. Men be hoeft het niet eens kunst te noemen". Anders staat het met de toepassing, die de electrische muziekinstrumenten in de komende tijden zullen verkrijgen. Zij be tekenen een uitbreiding van de mogelijk heden tot ldankvoortbrenging, die hoe dan ook aan de machine verbonden serieuze componisten boeit en bezighoudt. Arthur Honegger schreef in de orkest bezetting van zijn „Jeanne au bücher" de door de Fransman Martenot uitgevonden „Ondes Martenot" voor, Prieberg noemt ook Samuel Barber, die een electrische toongenerator in zijn Tweede Symphonie gebruikt. In ons land interesseert Henk Badings zich zeer voor de nieuwe en nieuwste vondsten. U hebt onlangs kunnen lezen, dat onze landgenoot enige „Eleciro- nische composities" heeft geschreven. Mis schien zou juister zijn: „Composities voor electronische instrumenten" (of appa raten?). Hoe dit alles zich zal ontwikkelen zullen we moeten afwachten. Liever dan van toe komstmuziek, zou ik willen spreken van toekomst-instrumenten. Want ik ben ervan overtuigd, dat de wezenlijke muziek der toekomst minder afhankelijke zal zijn van de machinale ontwikkeling dan van de menselijke geest, voor welke de schoonheid zoveel facetten heeft, dat zij het materiële, in welke vorm ook, altijd slechts als mid del tot het onveranderlijke einddoel zal inschakelen. En meer niet. WILLEM ANDRIESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18