m
Bondgenoot van de wetenschap
in de strijd tegen ziekten
Grafschrift als levensteken
EN ONMACHT
L
I
I
I
1
1
HET GEVAL CROISET
De blinde harpenaar
Litteraire
Kanttekeningen
Nieuwe uitgaven
Onze Puzzle
2
7
12
u
25
Elcctrisclie stroom
Zwakke gezondheid
Moeilijke gevallen
jöSï.BEDRUF FISCHEH
In bezettingstijd
Een eerlijke kans
99
IN DE EGYPTISCHE BRIEVEN die Bertus Aafjes destijds aan de dichteres Vasalis
schreef een ouverture in proza als het ware tot zijn dichtbundel Het Koningsgraf
vertelt hij hoe er in de graven van het Thebaanse kerkhof één reliëf was, dat hem
lang in zijn ban hield. Het was dat van een blinde harpenaar, gebeiteld in de wand
van het graf van een priester .Vóór de zanger stond in hiëroglyphische woordtekens zijn
onsterfelijk lied gegrift. „Lichamen", zong hij in de door Aafjes vertaalde tekst, „gaan
voorbij sinds de tijd van God, nieuwe geslachten vullen de leemte." Een lofzang is het,
op de sterfelijkheid der aardse dingen, in het vroom geloof in de zin van al het
vergankelijke een hymne op het leven. Op de eindeloze heerlijkheid v:an het leven.
De dood is een grote macht. Hij beëindigt. De bloem verwelkt, het schone mensen
lichaam in de volheid van zijn kracht, zal vergaan en elke dag opnieuw sterft de zon
haar lichtdood: overmoedig en speels als het kind verrijst ze, machtig en rijp staat
ze op haar middaghoogte, moe en oud in de naglans van haar luister daalt ze ten
grave en het duister heerst. Zwart als de nacht. De dood. Maar herboren zal zij uit
het donker herrijzen: eeuwig is het leven, eeuwig is het licht. De Egyptische goden
dienst was Zonnedienst, was lichtgeloof, eeuwigheidscultus, vruchtbaarheidswijding.
LEVEN ALS een overwinning op de dood,
leven verhevigd tot het schoonste en rijkste
dat er in kiem besloten ligt als een
schokkende openbaring heeft Bertus Aafjes
die ervaring destijds in Egypteland onder
gaan. Sindsdien was kunst voor hem niet
meer „het schone omwille van het schone",
dat hem op zijn voetreis naar Rome lokte
met kleuren en geuren en bevallige vor
menpracht, maar „een middel om het leven
te intensifiëren" en „een bloedtransfusie
des eeuwigen levens", een zaligspreking
van het onverwoestbare, van het duurzame
in het voorbijgaande, van de eindeloze
wederkeer. Tussen De voetreis naar Rome
en de zojuist verschenen Blinde harpe
naar ligt meer dan een zevental levens
jaren: een machtig gewaarworden van de
dood in het leven, van het leven in de dood
een „zielsgebeuren", als ik het zo mag
uitdrukken, dat geen tijd kent.
Deze omwentelende openbaring, waarvan
de Egyptische kunst één overweldigend
getuigenis is, heeft hem niet meer losge
laten: men is niet meer degeen die men
was als men, als Aafjes, met de doden ge
sproken, zich met machten gemeten heeft,
die, in beelden en tekens bestendigd, over
het graf heen zich mengen in het mysterie
dat leven heet. Veel van hetgeen Egyptolo
gen uit de dichterlijke hiëroglyphcntaal
ontcijferden en in proza of dichtvorm om
schreven, heeft Aafjes vergeleken en tót
zich genomen, om het in een herdichting
tot het zijne, tot het onze te maken. De
bloemlezing, die hij daaruit samenstelde, is
van deze dichterlijke vereenzelviging de
poëtische oogst, hier lyrisch-idyllisch, daar
episch-heroïsch, hier jubelend, daar ele
gisch, soms hymnisch-verrukt, soms be-
schouwelijk-wijsgerig, maar in elke vers
regel doortrokken van de elementair-kos-
mische krachten, waaraan wij, verschaald
tot gerationaliseerde „denkmensen" ten
hoogste nog deel kunnen nemen door het
medium van de dichtkunst.
Liefde, leven, geloof en dood zijn de vier
thema's de eeuwige waarop deze poë
zie is geïnspireerd. En van die vier is het
er één, dat in alle meeklinkt als een harp
spel in de wind: het „gedenk te leven", te
léven, indachtig aan dat andere: het „ge
denk te sterven". Als de minnaar zijn ge
liefde bij bloemennamen noemt, haar win
dekelk heet of klaproos, als hij haar
schoonheid bezingt en de boom, hetzij sy-
comoor of vijg, het liefdespaar met zijn
schaduwluwte terwille doet zijn. dan looft
de dichter het leven, looft hij de vrucht
baarheid en in beide de Zonnegod Amon-
Re, opperste bron van alle groeikracht, on
sterfelijk verheerlijkt in het Zonnelied van
Echnaton.
Ook daar en toen torste de mens zijn
zorgen, kon zijn hart vol bitterheid zijn
over de onvolmaaktheid van dit aardse
bestaan. Waar vraagt in zijn klaaglied
de levensmoede bleef de vriendschap en
de goedheid, waar de oprechtheid, de blij
moedigheid, de rechtvaardigheid? „Met
wie", herhaalt hij, „kan ik vandaag nog
spreken?" En dan staat daar de dood voor
hem en het gaat geuren naar myrrhe en
lotus, want als hij is verschenen, de grote
levens-beëindiger, „wolkt de hemel open"
en ontslyiten zich de hetepvelden, de Eilan
den der Gelukzaligheid, het Egyptische
Elysium, waar de vrede is van het vol
bracht-zijn. En lees wat de prediker ver
maant, wat hij strofisch in zedelijke gebo
den samenvat, die aansporen tot eerbied en
trouw, tot arbeidzaamheid en bezonnenheid,
tot liefde en eenvoud. Dat is wijsheid en
schoonheid van een cultuur, waarvan wij
na dertig, veertig eeuwen de nagalm horen
in wat de dichterlijkste onzer moderne
dichters er in een hèrzeggen en hèrzingen
van waargemaakt heeft in onze taal en
onze tijd.
Hóórt men het en ziét men het al horen
de: de prille, lokkende schoonheid van het
baadstertje, de goddelijke gespierdheid van
een Ramses, de zuiverheid der lotusbloem
„ontsproten in het veld"? En als men het
ziet, ruikt men het dan nog, proeft men,
tast men het nog, als een waarneembaar
heid van de goddelijke oorsprong? Als een
teken? Of zijn wij, twintigste-eeuwers,
te oud daarvoor, te moe, te eigendunkelijk
geworden, sinds we het „zo heerlijk ver
gebracht hebben"? Ik heb het mij afge
vraagd, terwijl ik deze indrukwekkende
herdichting in uren van stille aandacht op
mij heb laten inwerken met haar poëtische
bezweringskracht. Ik ben elders geweest.
Ik ben teruggevallen door de eeuwen in de
lichtende diepte van deze jonge oudheid,
van deze levensbezielende doodsmagie. En
voor de zoveelste keer ben ik Bertus Aafjes
dankbaar geweest.
C. J. E. DINAUX.
verschenen bij J. M. Meulenhoff. Amster
dam.
Idem, verlucht met een aantal foto's, als
33ste deel van de Cader-reeks.
Horizontaal: 1. rivier in Italië, 3. smook,
7. keer, 9. voorvoegsel, 11. zot, 12. denk
beeld, 14. vergrotende trap van veel, 16. en
andere (afk.), 18 glijvoertuig, 20. uit of be
treffende Ierland, 22. meisjesnaam, 23.
kneep, 25. windstreek, 27. water in Utrecht,
29. vaarwel, 30. zwemvogel, 32. kant, 33.
landbouwwerktuig.
Verticaal: 2. familielid, 3. deel van de
mast, 4. vette vloeistof, 5. rund, 6. deel van
de bijbel (afk.), 8. behoeftige, 10. naar be
neden, 11. broedplaats van vogels, 13. tel
woord, 15. eenmaal, 17. levenslucht, 19. me-'
taaisoort, 21. mooi dorp in Z.-Limburg, 24.
voedsel, 26. aardsoort, 28. gemeente in Gel
derland, 29. muzieknoot, 31 en dergelijke
(afk.).
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, 5.— en
2.50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux: in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzle".
Oplossing van de vorige week:
Horizontaal: 1. roem, 4. sein, 7. geste, 9.
restant, 11. bel, 12. sap, 14. on, 15. oma, 16.
la, 17. ten, 19. ton, 20. Tegelen, 24. salon,
26. pats, 27. stok.
Verticaal: 1. ra, 2. egel, 3. mes, 4. sta, 5.
eens, 6. nu, 8. stempel, 9. renet, 10. talon,
11. bot, 13. pan, 18. nest, 19. tent, 21. gas,
22. los, 23. op, 25. ik.
De prijzen van onze vorige puzzle werden
na loling als volgt toegekend: H. Groene-
wegen, Krakeling 39, Bennebroek 7.50);
mej. S. van Randtwijk, Ternateslraat 41,
Haarlem 5.en A. Verpoorten, Klever
parkweg 230, Haarlem 2.50).
4
5
lo
ii
13
15
17
-
ia
19
20
21
22
24
27
28
29
30
51
32
33
ER ZIJN ogenblikken in het leven, zeker
voor zover zich dat in onze openbare
middelen van vervoer afspeelt, waarop het
begaan van een moord als een weldaad
jegens de mensheid zou moeten worden
uitgelegd nee sterker nog: het nalaten
daarvan als een schoonheidsfout. Waarom,
zo vraag ik de directies van onze tram
diensten, worden er eigenlijk geen afdelin
gen ingevoerd, waar het verboden is te
spreken, niet alleen met de bestuurder,
maar ook met de medereizigers? Er zijn
toch ook coupé's waar men niet roken
mag
Deze week beleefde ik een geval van
aansporing en uitlokking op de weg van
Haarlem naar Amsterdam, dat in juridische
zin alleen maar goed afliep, doordat een
getergde held zich met een ferme sprong
in de modder van de voormalige trekvaart
voor aanhouding en voorgeleide wist te
vrijwaren. Het begon allemaal, doordat een
mevrouw nou, laten we zeggen: een
dame bij het raam van de razende Boe-
dapester zich beklaagde over het feit, dat
zij bij het doen van haar inkopen een fout
had begaan. En zoals het dikwijls gaat in
dergelijke verzamelplaatsen van gezellig-
heidsdieren: onmiddellijk begon iemand
zich met de moeilijkheden te bemoeien.
Het was een man, die zich weldra ont
popte als een handelsreiziger in levenswijs
heden met en zonder glimlach. Nu is het
gemakkelijker om ongevraagde drukwerk
jes te weigeren dan ongevraagde smoesjes.
Men kan toch moeilijk met een bordje
gaan lopen: „Geen toespraken. Voorzien
van krant en echtgenote" of iets dergelijks.
Maar hoe dan ook, de man zei: „U
moet zich dat niet aantrekken. Fouten
vormen de mens. Dat heeft Shakespeare
gezegd en dat was een groot dichter met
een feilloze mensenkennis".
De dame mompelde iets dat het geen
kennis was van mensen waar zij omgang
mee had, maar de redenaar vervolgde
reeds, zich nu wendend tot zijn buurman:
„Het noodzakelijke kan men niet ontvluch
ten, maar wel overwinnen. Dat zult u toch
wel met me eens zijn. Dat kan niet
anders, want dit is van Seneca en dat
moet een belangrijke figuur zijn geweest,
want anders zouden zijn uitspraken niet
in mijn agenda staan afgedrukt". Hij haal
de een losbladig notitieboekje in porte-
feuillevorm te voorschijn. „Iedere dag een
spreuk. Een mens moet lezen, beweer ik
altijd, om zich te ontwikkelen en op de
hoogte van zijn tijd te blijven. Laatst heb
ik nog een boek doorgenomen
De onontkoombaar aangesprokene uitte
enige beleefde verbazing over deze drang
naar wijsbegeerte. Hij zei dat het handige
dingetje waren, die agenda's. Maar de
woordvoerder was alweer bezig. „Zo heb
ik verleden week de stelling van Pytha
goras ontdekt. De olifant verlaat de weg
als hij een troep varkens ziet aankomen.
Nu houd ik mij bezig met de problemen
van de ruimtevaart". Dat is te merken,
dacht ik, want hij kletst al aardig in de
ruimte. Mijn ergernis had borrelend in mijn
binnenste het kookpunt bereikt. Maar mijn
overbuurman was iemand met een ver
hoogde vatbaarheid voor wetenschap. Hij
vroeg althans: „Wat vindt u anders van
de val van Perón?"
Ook de politiek stond blijkbaar op de
agenda. „Dat is oud nieuws. Alle regerin
gen zijn te gronde gegaan door het mis
bruik van haar beginselen. Dat is van
Monteverdi, een bekend staatsman, die pas
na zijn dood op zijn ware betekenis werd
geschat. Want de roem is een laatbloeiende
plant, die graag bij graven groeit. Dat is
weer van een andere dichter, die in deze
agenda heeft geschreven".
„Denkt u dat er oorlog komt? Ik ver
trouw al die mooie berichten over toenade
ring niet", zei de buurman in zijn overbodig
streven om de conversatie op gang te hou
den. Het antwoord liet niet op zich wach
ten. „Men komt in de oorlog als men ter
wereld komt, meende Voltaire, doch laat
ons slechts meningen hebben die verenig
baar zijn met edele gevoelens. U zult het
niet geloven, maar dit is een uitspraak
van een echte generaal. De toestand bevalt
mij overigens maar matig. Ik mag altijd
graag herinneren aan wat onze Cremer
eens heeft opgemerkt, namelijk dat een
gewapende vrede een eeuwigdurende oor
log is".
ZO GING HET nog een half uur door, want
vlak bij Halfweg had de tram enige ver
traging „Tegenspoed is de snelste weg
naar de waarheid" volgens Byron en in
die tijd werden de atoomsplitsing, de han
delingen van de Tweede Kamer en van
Geertje Wielema, de hoogconjunctuur en
de laagheden van de nieuwe mode van
historisch commentaar voorzien. Bij het
Geuzenveld zei de spreker: „Wist u dat
Nederland ook een beroemde filosoof heeft
gehad? Ik kan me op dit moment zijn
naam niet herinneren, maar hij beschouw
de de mens niet als homo economicus of
zoiets, maar als homo ludens. Het leven is
een spel, wilde hij daarmee zeggen. En de
mens een gans. Wij zitten allemaal in de
put. Heel diep in de put".
Op dat moment stond de enige aanwezige
in het compartiment, die nog niets had ge
zegd, met een uitdrukking van gestolde
haat in zij ogen op, zwijgend als te voren,
nee, als een held. Hij liep naar het achler-
balcon, opende vastberaden de deur en
waagde een reusachtige sprong in de vrij
heid. Ik weet niet of hij het commentaar
uit de agenda nog heeft gehooid: „Velen
zijn reeds dood voordat ze beginnen te
leven!" Dat bleek wederom van Seneca te
zijn. KO BRUGBIER
UITGEVERIJ BORN N.V. te Assen deed
een vertaling 't licht zien van het kostelijke
boek „Het gelukkige avontuur" („Adventu
re Happy") van Jule Mannix, waarin de
schrijfster een boeiend relaas doet van haar
belevenissen in de wildernissen van Ame
rika, waar zij met haar man wilde dieren
ving en temde. Met een witte adelaar
jaagden zij op reuzenhagedissen, met af
gerichte duikeenden op vissen. In de grot
ten van Nieuw Mexico richtten zij vam
pier-vleermuizen af en voor de kust van
Acapulco leverden zij een gevecht op le
ven en dood met de vreemdste filmacteur,
die ooit op het witte doek verschenen is:
een enorme vleugel rog. Hoogtepunt van
hun griezelige avonturen is het relaas van
hun bezoek aan Grace Wiley, eigenares van
een slangenfarm: zij zijn er bij als deze
zonderlinge vrouw een dodelijke beet
krijgt van een koningscobra. Wie van dit
soort lectuur houdt, vindt in „Gelukkig
avontuur" een boek naar zijn begeren.
Jule Mannix is een onderhoudend, eer
lijk en geestig vertelster en bovendien een
waarachtige vriendin van de dieren. Een
uitermate boeiend boek, geïllustreerd met
talrijke voortreffelijke foto's.
Twee grondleggers van de moderne
detectiveroman zijn in de Prisma-reeks
vertegenwoordigd: Edgar Allan Poe (1809
1849) met „De fantastische reis van Arthur
Gordon Pym" en G. K. Chesterton met „De
man die teveel wist" een bundel verhalen
waarin niet Father Brown maar Horne
Fisher de hoofdpersoon-met-mensenkennis
is. De spannende roman „Schip in nood"
is geschreven door de Marseillaan Edouard
Peisson en vertaald door Johan M. Palm.
Ook met de bloemlezingen uit Neder
landse poëzie heeft „Het Spectrum" blijk
baar succes. Als nieuwste deel ligt thans in
de boekhandel en in de stationskiosk: „Het
goud der gouden eeuw" verzen uit de
zeventiende eeuw, ingeleid en in heden
daagse spelling overgebracht door Anton
van Duinkerken, die de samenstelling op
droeg aan een dertigtal studenten aan de
universiteit te Nijmegen.
OVER ENKELE DAGEN zal bij Het Wereldvenster in Baarn het boek
„Het geval Croiset" verschijnen. Het is gewijd aan de Enschedese paragnost
Gerard Croiset, wiens verrichtingen als „helderziende" en magnetiseur sinds
jaren overal in Europa groot opzien baren. De auteur van het boek, dat ook
een levensbeschrijving door Leo Uittenbogaard bevat, is Carel Enkelaar.
Ook in onze omgeving is deze Croiset geen onbekende. Onder leiding van
de Utrechtse hoogleraar in de parapsychologie prof. dr. W. II. C. Tenhaeff
heeft hij op lezingen van de studieclub voor „Psychial Research" en andere
Haarlemse verenigingen meermalen proeven van zijn merkwaardige begaafd
heid afgelegd. Voorts heeft ook de politie in Haarlem en Velsen bij enkele
gelegenheden met verrassende resultaten van zijn diensten gebruik gemaakt,
onder meer bij de raadselachtige verdwijning van twee kinderen. Geen
wonder dan ook, dat er omtrent deze man en zijn verrichtingen vele oncon
troleerbare verhalen de ronde doen verhalen die grotendeels uit sensatie
zucht of onbegrip voortvloeien, maar ook dikwijls uit jalouzie en naijver.
Want als alle mensen, die in het middelpunt der belangstelling staan, heeft
ook Croiset vele vijanden die hem zijn reeds behaalde „succesmisgunnen.
De paragnost Croiset.
SUCCES is eigenlijk voor deze ex-krui
deniersbediende een betrekkelijk begrip,
dat voornamelijk bestaat uit heel hard
werken voor een meestal zeer karige be
loning. Als magnetiseur houdt hij zitting in
Utrecht en Enschedé, drie dagen per week.
De rest van zijn tijd is gewijd aan huis
bezoeken van bedlegerige patiënten, mede
werking bij de ontraadseling van misdrij
ven en demonstraties voor besloten kringen
van medici en andere critische weten
schapsmensen hier en in het buitenland.
Op zijn spreekuren in Utrecht behandelt
hij vaak honderd tot honderdvijftig patiën
ten per dag, mensen die zich voortbewegen
met krukken, beugels en wagentjes, men
sen met physieke of geestelijke stoornissen.
Ze zijn verlamd of hebben exceem, lijden
aan rheuma of hernia, aandoeningen van
gal, lever of nieren. Tientallen lammen,
kreupelen en blinden worden bij hem bin
nengebracht, allen verwachten zij verlos-
nengebracht op hoop van beterschap.
Croiset kijkt ze even aan, noemt vaak
voordat zij een woord gezegd hebben, al
hun kwalen en symptomen op en beslist
dan of hij hen behandelen kan of niet. „Jou
kan ik helpen", zegt hij tegen de een,
„maar het kan een jaar duren". Anderen
krijgen het advies zich door een dokter of
specialist te laten behandelen, omdat Croi
set, zoals hij zelf zegt, voelt dat hij in hun
geval geen verbetering kan bewerkstel
ligen. Ook mensen, die uit louter nieuws
gierigheid of met ingebeelde kwalen zijn
hulp zoeken, komen tevergeefs. Van deze
laatste categorie krijgt hij er velen. Dik
wijls zijn het welgestelde lieden, die om
wille van de sensatie komen en bereid zijn
er „grof" voor te betalen. Croiset wijst hen
onverbiddelijk de deur.
Als deze man een geldwolf was, had hij
al lang schatrijk kunnen zijn, maar hij
stelt geen prijs op materiële welvaart. Op
een discrete plaats in zijn spreekkamer
hangt een soort collcctebusje. Elke behan
delde patiënt kan daarin het honorarium
deponeren dat hij kan missen. Er is geen
enkele controle. En heel vaak bevat het
busje meer zilveren munten dan papier
geld
Croiset zoekt ook geen eer of roem. Hij
is in wezen een heel eenvoudig man, die
zijn diepgewortelde schuwheid alleen over
winnen kan door het rotsvaste geloof in
zijn „roeping", die hy als door God gegeven
beschouwt. „Het paranormale vermogen is
een kostbaar geschenk van een Hogere
Orde" zo verklaart hy aan een der
auteurs van het genoemde boek „en dus
is er geen enkele reden jezelf op de borst
te slaan".
HOE GAAT HET in zijn werk, als Croi
set zijn „practijk" uitoefent? Niet alleen de
wachtkamer, ook zijn spreekkamer zit vol
mensen. Dertig patiënten zitten in dit laat
ste vertrek op stoelen langs de muur. In
het midden een grote stoel, waarin de
paragnost hen één voor één behandelt.
Terwijl hij de een „magnetiseert" praat hij
opgewekt met de anderen. Soms over hun
ziekte, soms over doodgewone zaken. Pa
tiënt A behandelt hij op enkele passen af
stand door met zijn handen een trillende
beweging te maken in de richting van het
zieke orgaan, bij anderen legt hij de hand
op de aangetaste plek of strijkt er over
heen. Practisch alle patiënten melden
soortgelijke reacties, een „warmtegevoel"
of een „zwakke electrische stroom" die door
het zieke lichaamsdeel lijkt te vloeien.
Soms worden die reacties zichtbaar, op
een verrassende wijze. Een moeder met een
kindje, meisje van anderhalf jaar, komt
naar voren. Ze gaat zitten op de stoel, de
kleine op haar schoot. De beentjes van het
kind hangen slap en bewegingloos neer:
kinderverlamming. Croiset hurkt neer,
richt de vingertoppen op de beentjes. Dan
gebeurt het ongelofelijke. De verlamde
beentjes, die het kind zelf niet bewegen
kan, beginnen zich te roeren met lichte
schokjes. Soms worden de voetjes even op
gelicht, dan weer lijkt het of de beentjes
in het kniegewricht worden opgetrokken.
GERARD CROISET werd in 1909 in La
ren, Noordholland, geboren als zoon van
een acteur en een kleedster bij het toneel.
De bekende toneelspeler, schrijver en voor
drachtkunstenaar Max Croiset is een
broer van hem. Heel zijn jeugd kampte
Gerard met ziekte en was daardoor een
blok aan het been van zijn heen en weer
trekkende ouders, die hem tenslotte bij
pleegouders moesten onderbrengen. Elf
jaar was hij toen hij, gedwongen door zijn
zwakke gezondheid, de school moest ver
laten om op een boerderij te gaan werken.
In die tijd ontdekte hij voor het eerst zijn
wonderlijke vermogens. „Mijn grootmoeder
had aderverkalking in het gezicht en leed
daardoor ondragelijke pijnen", zo vertelt
hij. „Het vreemde was echter, dat de pijn
als bij toverslag verdween, wanneer ik op
bezoek kwam en dit was zo opvallend,
dat het de omgeving niet kon ontgaan."
Gekweld door maagbloedingen en hevige
pijnen, die hem ook nu nog vaak martelen,
- „mezelf kan ik niet helpen!" zegt hij -
zwierf de jonge Gerard van het ene baan
tje naar het andere karweitje. Mislukking
volgde op mislukking, totdat hij zich ein
delijk hij was inmiddels getrouwd en
zat diep in de zorgen helder bewust
werd van zijn „roeping".
Tijdens een fietstochtje had hij kennis
gemaakt met een echtpaar, dat thuis een
ziek dochtertje had. „Toen zii mij dit ver
telden, voelde ik ineens wat dit kind naar
mijn mening mankeerde. Verrast beaamde
de moeder de symptomen, die ik beschre
ven had en op mijn vraag, of ik hel meisje
behandelen mocht, stemde zij dadelijk toe.
Hoe groot mijn enthousiasme toen al was,
blijkt uit het feit dat ik in die tijd als be
zorger van een kruidenier op een zware
bakfiets dagelijks zeker vijftig kilometer
aflegde, maar nochtans de moed vond drie
maal per week 's avonds nog eens dertig
kilometer te fietsen om het meisje te kun
nen magnetiseren."
NA DIE EERSTE patiënte volgden er
spoedig meer. Mondreclame deed de rest
en al ras werd het zo druk in het huis van
Croiset, dat deze zijn betrekking moest op
geven om zich geheel aan de zieken te
kunnen wijden. Dikwijls faalde zijn be
handeling, maar steeds talrijker werden
de gevallen, waarin de patiënt langzaam
maar zeker tekenen van verbetering ver
toonde. Doch de geweldige concentratie, die
het werk eiste, deden Croisets wankele ge
zondheid geen goed en dikwijls moest hij
het magnetiseren geruime tijd staken om
dat hij volkomen uitgeput was. Maar hij
hield vol, want de vreugde eindelijk een
doel in het leven gevonden te hebben en
het besef anderen te kunnen helpen, gaf
hem steeds kracht om door te zetten.
Naarmate hij meer eryaring opdeed,
scherpten zich zijn vermogens. De helder
ziende diagnoses werden nauwkeuriger,
zijn „magische kracht" nam toe. Behalve
zieken kreeg hij ook andere consultanten,
mensen die hem als particulier detective
wilden gebruiken voor de opsporing van
vermisten, de ontraadseling van misdaden,
echtgenoten die hun wederhelft van on
trouw verdachten en daarvan een „helder
ziende" bevestiging verlangden, gokkers
die hem wilden laten voorspellen welk
paard de Derby zou gaan winnen of op
welk nummer zij aan de roulette moesten
inzetten. Wanneer het om een werkelijk
ernstige zaak ging, weigerde Croiset zijn
hulp niet, maar het „magnetiseren" van
zieken bleef en blijft nog altijd zijn voor
naamste bezigheid. In de loop der jaren
ging hij steeds moeilijker gevallen behan
delen, tot bepaalde vormen van blindheid
en verlamming toe en dikwijls met ver
rassende resultaten.
„In de Bankastraat nr. 27 in Enschedé"
zo lezen wij in „Het geval Croiset"
„woont de heer C. H. Lang. Tijdens een
De heer Lang uit Enschedé, na een onge
luk volkomen verlamd aan armen en
benen, als ongeneeslijk uit het ziekenhuis
ontslagen, in zijn invalidenwagentje.
handeling onderworpen. Na een paar we
ken kon hij zelf zijn jas weer aandoen en
uittrekken, na drie jaar maakte hij zijn
eerste wandeling om de tafel in zijn huis
kamer.
De heer Lang is thans garagebediende
bij een Enschedese autohandelaar. Het
enige, dat nog aan zijn verlamming her
innert, is een kromme pink, een idem teen
en een foto uit 1941, waarop men hem als
invalide in een wagentje ziet afgebeeld.
EEN ANDER VOORBEELD: mevrouw
Roelofsen, Megenstraat 12 in Arnhem.
Gordelroos had het hoornvlies van haar
rechteroog aangetast, waardoor ze met dat
oog nog slechts als door een waas kon zien.
Meer dan twee jaar hadden de doctoren
haar zonder resultaat behandeld. Toen zei
haar huisarts naar zij vertelt „U
moest eens naar een magnetiseur gaan.."
Ze kwam bij Croiset terecht, die haar
magnetiseerde. „Voor het eerst in jaren
voelde ik in dat deel van mijn hoofd, dat
gevoelloos is, weer een reactie, een sensatie
alsof er een electrische stroom doorheen
ging. Gehuild heb ik van blijdschap", zo
getuigt zij. „Sindsdien kom ik geregeld bij
Croiset en ben ik steeds beter gaan zien.
De specialist, die mij behandelt heeft, zegt
dat het oog fantastisch vooruit gaat en het
ziekenfonds betaalt zelfs een deel van de
onkosten, die de behandeling door meneer
Croiset, onder meer door de reiskosten,
met zich meebrengt."
In de bezettingstijd werd Croiset door de
Duitsers het praktij khouden verboden,
hoewel zij later zelf zijn hulp inroepen
voor een zieke functionaris. Zijn huis werd
nauwkeurig in de gaten gehouden, zodat
het practisch onmogelijk was spreekuur te
houden. Maar geen nood: Croiset kon ook
„op afstand" magnetiseren en bleef op die
manier de patiënten behandelen wier ziek
ten regelmatig magnetiseren noodzakelijk
maakten. Later belandde hij zelf in een
concentratiekamp, waar hij zijn mede
gevangenen niet alleeen lichamelijk, maar
ook geestelijk door de verschikkelijke
kwellingen der nazi-beulen heen hielp.
Dezelfde heer Lang, enkele jaren later.
Een langdurige behandeling door de mag
netiseur Croiset, zo zegt hij, heeft hem de
controle over zijn ledematen teruggegeven.
De heer Lang is nu garage-bediende in
Enschedé. Alles wat nog aan zijn verlam
ming herinnert, is een kromme pink en
een scheve teen.
karwei in 194! kreeg deze man een zware
balk op het hoofd. Kort daarop verdween
het gevoel uit zijn vingertoppen, daarna
ook uit zijn benen. Hij werd opgenomen
in het ziekenhuis, waar men allerlei ge
neeswijzen toepaste. Maar de verlamming
schreed voort en spoedig was de man to
taal geparalyseerd. Zevenentwintig weken
verpleegt men hem, voor hij als ongenees
lijk uit het ziekenhuis ontslagen werd.
Enkele weken later consulteerde een vriend
van het slachtoffer Croiset, wie hij alleen
een vulpen van de heer Lang toonde. Met
deze „indicator" in de hand constateerde
Croiset, dat de eigenaar van de vulpen
verlamd was als gevolg van een ongeluk
met een balk, die een hersenbloeding ver
oorzaakt had. Croiset voegde eraan toe: „Ik
kan die man helpen in drie a vier jaar
krijg ik hem weer aan het lopen".
Zonder veel vertrouwen in de afloop
heeft de verlamde zich aan Croisets be-
IN „Het geval Croiset" worden tal van
voorbeelden genoemd van blijkbaar deug
delijk geconstateerde genezingen of ver
beteringen uit Croisets praktijk ge
nezingen, die even heftig aangevochten
worden door de sceptici als zij, door andere
groepen van beoordelaars, aanvaard en
erkend worden. Het is bekend, dat vooral
de organisaties van medici alles wat naar
paranormale geneeskunst zweemt met de
meeste klem naar het rijk der fabelen
verwijzen. Daartegenover staat echter, dat
de laatste jaren steeds meer artsen tot
andere gedachten komen en bepaalde pa
tiënten zelfs openlijk adviseren eens een
magnetiseur te raadplegen.
Dat zich wijzigende inzicht is voor een
groot deel het gevolg van het optreden van
Croiset en enkele andere betrouwbare
magnetiseurs, die de moed hadden hoon,
verguizing en laster te trotseren om te
doen wat zij hun plicht jegens de mensheid
achtten en dit heel vaak, zoals in „Het
geval Croiset" beschreven wordt ten
koste van hun eigen gezondheid.
Daarom is het verheugend, dat een grote
groep van prominente figuren Kamer
leden, hoogleraren, leden van de rechter
lijke macht, artsen, hoge bestuursambte
naren en vele anderen zich geschaard
hebben achter de „Stichting inzake het
vraagstuk der paranormale geneeskunst",
welker oprichting vorige week aangekon
digd is en die zich ten doel stelt, ondubbel
zinnig de plaats en de waarde van de
„leken-genezer" in onze samenleving vast
te stellen.
Zonder ons party te stellen in deze
controverse, is dit een initiatief, dat met
vreugde begroet mag worden. Want het
minste waarop bona fide magnetiseurs zo
als Croiset recht hebben, is een eerlyke
kans om metterdaad en onder streng-
wetenschappelyke controle te bewijzen
wat zy waard zyn als bondgenoten van de
conventionele geneeskunde in de stryd
tegen de ziekten der mensheid! H. C.