m Bondgenoot van de wetenschap in de strijd tegen ziekten Grafschrift als levensteken EN ONMACHT L I I I 1 1 HET GEVAL CROISET De blinde harpenaar Litteraire Kanttekeningen Nieuwe uitgaven Onze Puzzle 2 7 12 u 25 Elcctrisclie stroom Zwakke gezondheid Moeilijke gevallen jöSï.BEDRUF FISCHEH In bezettingstijd Een eerlijke kans 99 IN DE EGYPTISCHE BRIEVEN die Bertus Aafjes destijds aan de dichteres Vasalis schreef een ouverture in proza als het ware tot zijn dichtbundel Het Koningsgraf vertelt hij hoe er in de graven van het Thebaanse kerkhof één reliëf was, dat hem lang in zijn ban hield. Het was dat van een blinde harpenaar, gebeiteld in de wand van het graf van een priester .Vóór de zanger stond in hiëroglyphische woordtekens zijn onsterfelijk lied gegrift. „Lichamen", zong hij in de door Aafjes vertaalde tekst, „gaan voorbij sinds de tijd van God, nieuwe geslachten vullen de leemte." Een lofzang is het, op de sterfelijkheid der aardse dingen, in het vroom geloof in de zin van al het vergankelijke een hymne op het leven. Op de eindeloze heerlijkheid v:an het leven. De dood is een grote macht. Hij beëindigt. De bloem verwelkt, het schone mensen lichaam in de volheid van zijn kracht, zal vergaan en elke dag opnieuw sterft de zon haar lichtdood: overmoedig en speels als het kind verrijst ze, machtig en rijp staat ze op haar middaghoogte, moe en oud in de naglans van haar luister daalt ze ten grave en het duister heerst. Zwart als de nacht. De dood. Maar herboren zal zij uit het donker herrijzen: eeuwig is het leven, eeuwig is het licht. De Egyptische goden dienst was Zonnedienst, was lichtgeloof, eeuwigheidscultus, vruchtbaarheidswijding. LEVEN ALS een overwinning op de dood, leven verhevigd tot het schoonste en rijkste dat er in kiem besloten ligt als een schokkende openbaring heeft Bertus Aafjes die ervaring destijds in Egypteland onder gaan. Sindsdien was kunst voor hem niet meer „het schone omwille van het schone", dat hem op zijn voetreis naar Rome lokte met kleuren en geuren en bevallige vor menpracht, maar „een middel om het leven te intensifiëren" en „een bloedtransfusie des eeuwigen levens", een zaligspreking van het onverwoestbare, van het duurzame in het voorbijgaande, van de eindeloze wederkeer. Tussen De voetreis naar Rome en de zojuist verschenen Blinde harpe naar ligt meer dan een zevental levens jaren: een machtig gewaarworden van de dood in het leven, van het leven in de dood een „zielsgebeuren", als ik het zo mag uitdrukken, dat geen tijd kent. Deze omwentelende openbaring, waarvan de Egyptische kunst één overweldigend getuigenis is, heeft hem niet meer losge laten: men is niet meer degeen die men was als men, als Aafjes, met de doden ge sproken, zich met machten gemeten heeft, die, in beelden en tekens bestendigd, over het graf heen zich mengen in het mysterie dat leven heet. Veel van hetgeen Egyptolo gen uit de dichterlijke hiëroglyphcntaal ontcijferden en in proza of dichtvorm om schreven, heeft Aafjes vergeleken en tót zich genomen, om het in een herdichting tot het zijne, tot het onze te maken. De bloemlezing, die hij daaruit samenstelde, is van deze dichterlijke vereenzelviging de poëtische oogst, hier lyrisch-idyllisch, daar episch-heroïsch, hier jubelend, daar ele gisch, soms hymnisch-verrukt, soms be- schouwelijk-wijsgerig, maar in elke vers regel doortrokken van de elementair-kos- mische krachten, waaraan wij, verschaald tot gerationaliseerde „denkmensen" ten hoogste nog deel kunnen nemen door het medium van de dichtkunst. Liefde, leven, geloof en dood zijn de vier thema's de eeuwige waarop deze poë zie is geïnspireerd. En van die vier is het er één, dat in alle meeklinkt als een harp spel in de wind: het „gedenk te leven", te léven, indachtig aan dat andere: het „ge denk te sterven". Als de minnaar zijn ge liefde bij bloemennamen noemt, haar win dekelk heet of klaproos, als hij haar schoonheid bezingt en de boom, hetzij sy- comoor of vijg, het liefdespaar met zijn schaduwluwte terwille doet zijn. dan looft de dichter het leven, looft hij de vrucht baarheid en in beide de Zonnegod Amon- Re, opperste bron van alle groeikracht, on sterfelijk verheerlijkt in het Zonnelied van Echnaton. Ook daar en toen torste de mens zijn zorgen, kon zijn hart vol bitterheid zijn over de onvolmaaktheid van dit aardse bestaan. Waar vraagt in zijn klaaglied de levensmoede bleef de vriendschap en de goedheid, waar de oprechtheid, de blij moedigheid, de rechtvaardigheid? „Met wie", herhaalt hij, „kan ik vandaag nog spreken?" En dan staat daar de dood voor hem en het gaat geuren naar myrrhe en lotus, want als hij is verschenen, de grote levens-beëindiger, „wolkt de hemel open" en ontslyiten zich de hetepvelden, de Eilan den der Gelukzaligheid, het Egyptische Elysium, waar de vrede is van het vol bracht-zijn. En lees wat de prediker ver maant, wat hij strofisch in zedelijke gebo den samenvat, die aansporen tot eerbied en trouw, tot arbeidzaamheid en bezonnenheid, tot liefde en eenvoud. Dat is wijsheid en schoonheid van een cultuur, waarvan wij na dertig, veertig eeuwen de nagalm horen in wat de dichterlijkste onzer moderne dichters er in een hèrzeggen en hèrzingen van waargemaakt heeft in onze taal en onze tijd. Hóórt men het en ziét men het al horen de: de prille, lokkende schoonheid van het baadstertje, de goddelijke gespierdheid van een Ramses, de zuiverheid der lotusbloem „ontsproten in het veld"? En als men het ziet, ruikt men het dan nog, proeft men, tast men het nog, als een waarneembaar heid van de goddelijke oorsprong? Als een teken? Of zijn wij, twintigste-eeuwers, te oud daarvoor, te moe, te eigendunkelijk geworden, sinds we het „zo heerlijk ver gebracht hebben"? Ik heb het mij afge vraagd, terwijl ik deze indrukwekkende herdichting in uren van stille aandacht op mij heb laten inwerken met haar poëtische bezweringskracht. Ik ben elders geweest. Ik ben teruggevallen door de eeuwen in de lichtende diepte van deze jonge oudheid, van deze levensbezielende doodsmagie. En voor de zoveelste keer ben ik Bertus Aafjes dankbaar geweest. C. J. E. DINAUX. verschenen bij J. M. Meulenhoff. Amster dam. Idem, verlucht met een aantal foto's, als 33ste deel van de Cader-reeks. Horizontaal: 1. rivier in Italië, 3. smook, 7. keer, 9. voorvoegsel, 11. zot, 12. denk beeld, 14. vergrotende trap van veel, 16. en andere (afk.), 18 glijvoertuig, 20. uit of be treffende Ierland, 22. meisjesnaam, 23. kneep, 25. windstreek, 27. water in Utrecht, 29. vaarwel, 30. zwemvogel, 32. kant, 33. landbouwwerktuig. Verticaal: 2. familielid, 3. deel van de mast, 4. vette vloeistof, 5. rund, 6. deel van de bijbel (afk.), 8. behoeftige, 10. naar be neden, 11. broedplaats van vogels, 13. tel woord, 15. eenmaal, 17. levenslucht, 19. me-' taaisoort, 21. mooi dorp in Z.-Limburg, 24. voedsel, 26. aardsoort, 28. gemeente in Gel derland, 29. muzieknoot, 31 en dergelijke (afk.). Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7.50, 5.— en 2.50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaux: in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzle". Oplossing van de vorige week: Horizontaal: 1. roem, 4. sein, 7. geste, 9. restant, 11. bel, 12. sap, 14. on, 15. oma, 16. la, 17. ten, 19. ton, 20. Tegelen, 24. salon, 26. pats, 27. stok. Verticaal: 1. ra, 2. egel, 3. mes, 4. sta, 5. eens, 6. nu, 8. stempel, 9. renet, 10. talon, 11. bot, 13. pan, 18. nest, 19. tent, 21. gas, 22. los, 23. op, 25. ik. De prijzen van onze vorige puzzle werden na loling als volgt toegekend: H. Groene- wegen, Krakeling 39, Bennebroek 7.50); mej. S. van Randtwijk, Ternateslraat 41, Haarlem 5.en A. Verpoorten, Klever parkweg 230, Haarlem 2.50). 4 5 lo ii 13 15 17 - ia 19 20 21 22 24 27 28 29 30 51 32 33 ER ZIJN ogenblikken in het leven, zeker voor zover zich dat in onze openbare middelen van vervoer afspeelt, waarop het begaan van een moord als een weldaad jegens de mensheid zou moeten worden uitgelegd nee sterker nog: het nalaten daarvan als een schoonheidsfout. Waarom, zo vraag ik de directies van onze tram diensten, worden er eigenlijk geen afdelin gen ingevoerd, waar het verboden is te spreken, niet alleen met de bestuurder, maar ook met de medereizigers? Er zijn toch ook coupé's waar men niet roken mag Deze week beleefde ik een geval van aansporing en uitlokking op de weg van Haarlem naar Amsterdam, dat in juridische zin alleen maar goed afliep, doordat een getergde held zich met een ferme sprong in de modder van de voormalige trekvaart voor aanhouding en voorgeleide wist te vrijwaren. Het begon allemaal, doordat een mevrouw nou, laten we zeggen: een dame bij het raam van de razende Boe- dapester zich beklaagde over het feit, dat zij bij het doen van haar inkopen een fout had begaan. En zoals het dikwijls gaat in dergelijke verzamelplaatsen van gezellig- heidsdieren: onmiddellijk begon iemand zich met de moeilijkheden te bemoeien. Het was een man, die zich weldra ont popte als een handelsreiziger in levenswijs heden met en zonder glimlach. Nu is het gemakkelijker om ongevraagde drukwerk jes te weigeren dan ongevraagde smoesjes. Men kan toch moeilijk met een bordje gaan lopen: „Geen toespraken. Voorzien van krant en echtgenote" of iets dergelijks. Maar hoe dan ook, de man zei: „U moet zich dat niet aantrekken. Fouten vormen de mens. Dat heeft Shakespeare gezegd en dat was een groot dichter met een feilloze mensenkennis". De dame mompelde iets dat het geen kennis was van mensen waar zij omgang mee had, maar de redenaar vervolgde reeds, zich nu wendend tot zijn buurman: „Het noodzakelijke kan men niet ontvluch ten, maar wel overwinnen. Dat zult u toch wel met me eens zijn. Dat kan niet anders, want dit is van Seneca en dat moet een belangrijke figuur zijn geweest, want anders zouden zijn uitspraken niet in mijn agenda staan afgedrukt". Hij haal de een losbladig notitieboekje in porte- feuillevorm te voorschijn. „Iedere dag een spreuk. Een mens moet lezen, beweer ik altijd, om zich te ontwikkelen en op de hoogte van zijn tijd te blijven. Laatst heb ik nog een boek doorgenomen De onontkoombaar aangesprokene uitte enige beleefde verbazing over deze drang naar wijsbegeerte. Hij zei dat het handige dingetje waren, die agenda's. Maar de woordvoerder was alweer bezig. „Zo heb ik verleden week de stelling van Pytha goras ontdekt. De olifant verlaat de weg als hij een troep varkens ziet aankomen. Nu houd ik mij bezig met de problemen van de ruimtevaart". Dat is te merken, dacht ik, want hij kletst al aardig in de ruimte. Mijn ergernis had borrelend in mijn binnenste het kookpunt bereikt. Maar mijn overbuurman was iemand met een ver hoogde vatbaarheid voor wetenschap. Hij vroeg althans: „Wat vindt u anders van de val van Perón?" Ook de politiek stond blijkbaar op de agenda. „Dat is oud nieuws. Alle regerin gen zijn te gronde gegaan door het mis bruik van haar beginselen. Dat is van Monteverdi, een bekend staatsman, die pas na zijn dood op zijn ware betekenis werd geschat. Want de roem is een laatbloeiende plant, die graag bij graven groeit. Dat is weer van een andere dichter, die in deze agenda heeft geschreven". „Denkt u dat er oorlog komt? Ik ver trouw al die mooie berichten over toenade ring niet", zei de buurman in zijn overbodig streven om de conversatie op gang te hou den. Het antwoord liet niet op zich wach ten. „Men komt in de oorlog als men ter wereld komt, meende Voltaire, doch laat ons slechts meningen hebben die verenig baar zijn met edele gevoelens. U zult het niet geloven, maar dit is een uitspraak van een echte generaal. De toestand bevalt mij overigens maar matig. Ik mag altijd graag herinneren aan wat onze Cremer eens heeft opgemerkt, namelijk dat een gewapende vrede een eeuwigdurende oor log is". ZO GING HET nog een half uur door, want vlak bij Halfweg had de tram enige ver traging „Tegenspoed is de snelste weg naar de waarheid" volgens Byron en in die tijd werden de atoomsplitsing, de han delingen van de Tweede Kamer en van Geertje Wielema, de hoogconjunctuur en de laagheden van de nieuwe mode van historisch commentaar voorzien. Bij het Geuzenveld zei de spreker: „Wist u dat Nederland ook een beroemde filosoof heeft gehad? Ik kan me op dit moment zijn naam niet herinneren, maar hij beschouw de de mens niet als homo economicus of zoiets, maar als homo ludens. Het leven is een spel, wilde hij daarmee zeggen. En de mens een gans. Wij zitten allemaal in de put. Heel diep in de put". Op dat moment stond de enige aanwezige in het compartiment, die nog niets had ge zegd, met een uitdrukking van gestolde haat in zij ogen op, zwijgend als te voren, nee, als een held. Hij liep naar het achler- balcon, opende vastberaden de deur en waagde een reusachtige sprong in de vrij heid. Ik weet niet of hij het commentaar uit de agenda nog heeft gehooid: „Velen zijn reeds dood voordat ze beginnen te leven!" Dat bleek wederom van Seneca te zijn. KO BRUGBIER UITGEVERIJ BORN N.V. te Assen deed een vertaling 't licht zien van het kostelijke boek „Het gelukkige avontuur" („Adventu re Happy") van Jule Mannix, waarin de schrijfster een boeiend relaas doet van haar belevenissen in de wildernissen van Ame rika, waar zij met haar man wilde dieren ving en temde. Met een witte adelaar jaagden zij op reuzenhagedissen, met af gerichte duikeenden op vissen. In de grot ten van Nieuw Mexico richtten zij vam pier-vleermuizen af en voor de kust van Acapulco leverden zij een gevecht op le ven en dood met de vreemdste filmacteur, die ooit op het witte doek verschenen is: een enorme vleugel rog. Hoogtepunt van hun griezelige avonturen is het relaas van hun bezoek aan Grace Wiley, eigenares van een slangenfarm: zij zijn er bij als deze zonderlinge vrouw een dodelijke beet krijgt van een koningscobra. Wie van dit soort lectuur houdt, vindt in „Gelukkig avontuur" een boek naar zijn begeren. Jule Mannix is een onderhoudend, eer lijk en geestig vertelster en bovendien een waarachtige vriendin van de dieren. Een uitermate boeiend boek, geïllustreerd met talrijke voortreffelijke foto's. Twee grondleggers van de moderne detectiveroman zijn in de Prisma-reeks vertegenwoordigd: Edgar Allan Poe (1809 1849) met „De fantastische reis van Arthur Gordon Pym" en G. K. Chesterton met „De man die teveel wist" een bundel verhalen waarin niet Father Brown maar Horne Fisher de hoofdpersoon-met-mensenkennis is. De spannende roman „Schip in nood" is geschreven door de Marseillaan Edouard Peisson en vertaald door Johan M. Palm. Ook met de bloemlezingen uit Neder landse poëzie heeft „Het Spectrum" blijk baar succes. Als nieuwste deel ligt thans in de boekhandel en in de stationskiosk: „Het goud der gouden eeuw" verzen uit de zeventiende eeuw, ingeleid en in heden daagse spelling overgebracht door Anton van Duinkerken, die de samenstelling op droeg aan een dertigtal studenten aan de universiteit te Nijmegen. OVER ENKELE DAGEN zal bij Het Wereldvenster in Baarn het boek „Het geval Croiset" verschijnen. Het is gewijd aan de Enschedese paragnost Gerard Croiset, wiens verrichtingen als „helderziende" en magnetiseur sinds jaren overal in Europa groot opzien baren. De auteur van het boek, dat ook een levensbeschrijving door Leo Uittenbogaard bevat, is Carel Enkelaar. Ook in onze omgeving is deze Croiset geen onbekende. Onder leiding van de Utrechtse hoogleraar in de parapsychologie prof. dr. W. II. C. Tenhaeff heeft hij op lezingen van de studieclub voor „Psychial Research" en andere Haarlemse verenigingen meermalen proeven van zijn merkwaardige begaafd heid afgelegd. Voorts heeft ook de politie in Haarlem en Velsen bij enkele gelegenheden met verrassende resultaten van zijn diensten gebruik gemaakt, onder meer bij de raadselachtige verdwijning van twee kinderen. Geen wonder dan ook, dat er omtrent deze man en zijn verrichtingen vele oncon troleerbare verhalen de ronde doen verhalen die grotendeels uit sensatie zucht of onbegrip voortvloeien, maar ook dikwijls uit jalouzie en naijver. Want als alle mensen, die in het middelpunt der belangstelling staan, heeft ook Croiset vele vijanden die hem zijn reeds behaalde „succesmisgunnen. De paragnost Croiset. SUCCES is eigenlijk voor deze ex-krui deniersbediende een betrekkelijk begrip, dat voornamelijk bestaat uit heel hard werken voor een meestal zeer karige be loning. Als magnetiseur houdt hij zitting in Utrecht en Enschedé, drie dagen per week. De rest van zijn tijd is gewijd aan huis bezoeken van bedlegerige patiënten, mede werking bij de ontraadseling van misdrij ven en demonstraties voor besloten kringen van medici en andere critische weten schapsmensen hier en in het buitenland. Op zijn spreekuren in Utrecht behandelt hij vaak honderd tot honderdvijftig patiën ten per dag, mensen die zich voortbewegen met krukken, beugels en wagentjes, men sen met physieke of geestelijke stoornissen. Ze zijn verlamd of hebben exceem, lijden aan rheuma of hernia, aandoeningen van gal, lever of nieren. Tientallen lammen, kreupelen en blinden worden bij hem bin nengebracht, allen verwachten zij verlos- nengebracht op hoop van beterschap. Croiset kijkt ze even aan, noemt vaak voordat zij een woord gezegd hebben, al hun kwalen en symptomen op en beslist dan of hij hen behandelen kan of niet. „Jou kan ik helpen", zegt hij tegen de een, „maar het kan een jaar duren". Anderen krijgen het advies zich door een dokter of specialist te laten behandelen, omdat Croi set, zoals hij zelf zegt, voelt dat hij in hun geval geen verbetering kan bewerkstel ligen. Ook mensen, die uit louter nieuws gierigheid of met ingebeelde kwalen zijn hulp zoeken, komen tevergeefs. Van deze laatste categorie krijgt hij er velen. Dik wijls zijn het welgestelde lieden, die om wille van de sensatie komen en bereid zijn er „grof" voor te betalen. Croiset wijst hen onverbiddelijk de deur. Als deze man een geldwolf was, had hij al lang schatrijk kunnen zijn, maar hij stelt geen prijs op materiële welvaart. Op een discrete plaats in zijn spreekkamer hangt een soort collcctebusje. Elke behan delde patiënt kan daarin het honorarium deponeren dat hij kan missen. Er is geen enkele controle. En heel vaak bevat het busje meer zilveren munten dan papier geld Croiset zoekt ook geen eer of roem. Hij is in wezen een heel eenvoudig man, die zijn diepgewortelde schuwheid alleen over winnen kan door het rotsvaste geloof in zijn „roeping", die hy als door God gegeven beschouwt. „Het paranormale vermogen is een kostbaar geschenk van een Hogere Orde" zo verklaart hy aan een der auteurs van het genoemde boek „en dus is er geen enkele reden jezelf op de borst te slaan". HOE GAAT HET in zijn werk, als Croi set zijn „practijk" uitoefent? Niet alleen de wachtkamer, ook zijn spreekkamer zit vol mensen. Dertig patiënten zitten in dit laat ste vertrek op stoelen langs de muur. In het midden een grote stoel, waarin de paragnost hen één voor één behandelt. Terwijl hij de een „magnetiseert" praat hij opgewekt met de anderen. Soms over hun ziekte, soms over doodgewone zaken. Pa tiënt A behandelt hij op enkele passen af stand door met zijn handen een trillende beweging te maken in de richting van het zieke orgaan, bij anderen legt hij de hand op de aangetaste plek of strijkt er over heen. Practisch alle patiënten melden soortgelijke reacties, een „warmtegevoel" of een „zwakke electrische stroom" die door het zieke lichaamsdeel lijkt te vloeien. Soms worden die reacties zichtbaar, op een verrassende wijze. Een moeder met een kindje, meisje van anderhalf jaar, komt naar voren. Ze gaat zitten op de stoel, de kleine op haar schoot. De beentjes van het kind hangen slap en bewegingloos neer: kinderverlamming. Croiset hurkt neer, richt de vingertoppen op de beentjes. Dan gebeurt het ongelofelijke. De verlamde beentjes, die het kind zelf niet bewegen kan, beginnen zich te roeren met lichte schokjes. Soms worden de voetjes even op gelicht, dan weer lijkt het of de beentjes in het kniegewricht worden opgetrokken. GERARD CROISET werd in 1909 in La ren, Noordholland, geboren als zoon van een acteur en een kleedster bij het toneel. De bekende toneelspeler, schrijver en voor drachtkunstenaar Max Croiset is een broer van hem. Heel zijn jeugd kampte Gerard met ziekte en was daardoor een blok aan het been van zijn heen en weer trekkende ouders, die hem tenslotte bij pleegouders moesten onderbrengen. Elf jaar was hij toen hij, gedwongen door zijn zwakke gezondheid, de school moest ver laten om op een boerderij te gaan werken. In die tijd ontdekte hij voor het eerst zijn wonderlijke vermogens. „Mijn grootmoeder had aderverkalking in het gezicht en leed daardoor ondragelijke pijnen", zo vertelt hij. „Het vreemde was echter, dat de pijn als bij toverslag verdween, wanneer ik op bezoek kwam en dit was zo opvallend, dat het de omgeving niet kon ontgaan." Gekweld door maagbloedingen en hevige pijnen, die hem ook nu nog vaak martelen, - „mezelf kan ik niet helpen!" zegt hij - zwierf de jonge Gerard van het ene baan tje naar het andere karweitje. Mislukking volgde op mislukking, totdat hij zich ein delijk hij was inmiddels getrouwd en zat diep in de zorgen helder bewust werd van zijn „roeping". Tijdens een fietstochtje had hij kennis gemaakt met een echtpaar, dat thuis een ziek dochtertje had. „Toen zii mij dit ver telden, voelde ik ineens wat dit kind naar mijn mening mankeerde. Verrast beaamde de moeder de symptomen, die ik beschre ven had en op mijn vraag, of ik hel meisje behandelen mocht, stemde zij dadelijk toe. Hoe groot mijn enthousiasme toen al was, blijkt uit het feit dat ik in die tijd als be zorger van een kruidenier op een zware bakfiets dagelijks zeker vijftig kilometer aflegde, maar nochtans de moed vond drie maal per week 's avonds nog eens dertig kilometer te fietsen om het meisje te kun nen magnetiseren." NA DIE EERSTE patiënte volgden er spoedig meer. Mondreclame deed de rest en al ras werd het zo druk in het huis van Croiset, dat deze zijn betrekking moest op geven om zich geheel aan de zieken te kunnen wijden. Dikwijls faalde zijn be handeling, maar steeds talrijker werden de gevallen, waarin de patiënt langzaam maar zeker tekenen van verbetering ver toonde. Doch de geweldige concentratie, die het werk eiste, deden Croisets wankele ge zondheid geen goed en dikwijls moest hij het magnetiseren geruime tijd staken om dat hij volkomen uitgeput was. Maar hij hield vol, want de vreugde eindelijk een doel in het leven gevonden te hebben en het besef anderen te kunnen helpen, gaf hem steeds kracht om door te zetten. Naarmate hij meer eryaring opdeed, scherpten zich zijn vermogens. De helder ziende diagnoses werden nauwkeuriger, zijn „magische kracht" nam toe. Behalve zieken kreeg hij ook andere consultanten, mensen die hem als particulier detective wilden gebruiken voor de opsporing van vermisten, de ontraadseling van misdaden, echtgenoten die hun wederhelft van on trouw verdachten en daarvan een „helder ziende" bevestiging verlangden, gokkers die hem wilden laten voorspellen welk paard de Derby zou gaan winnen of op welk nummer zij aan de roulette moesten inzetten. Wanneer het om een werkelijk ernstige zaak ging, weigerde Croiset zijn hulp niet, maar het „magnetiseren" van zieken bleef en blijft nog altijd zijn voor naamste bezigheid. In de loop der jaren ging hij steeds moeilijker gevallen behan delen, tot bepaalde vormen van blindheid en verlamming toe en dikwijls met ver rassende resultaten. „In de Bankastraat nr. 27 in Enschedé" zo lezen wij in „Het geval Croiset" „woont de heer C. H. Lang. Tijdens een De heer Lang uit Enschedé, na een onge luk volkomen verlamd aan armen en benen, als ongeneeslijk uit het ziekenhuis ontslagen, in zijn invalidenwagentje. handeling onderworpen. Na een paar we ken kon hij zelf zijn jas weer aandoen en uittrekken, na drie jaar maakte hij zijn eerste wandeling om de tafel in zijn huis kamer. De heer Lang is thans garagebediende bij een Enschedese autohandelaar. Het enige, dat nog aan zijn verlamming her innert, is een kromme pink, een idem teen en een foto uit 1941, waarop men hem als invalide in een wagentje ziet afgebeeld. EEN ANDER VOORBEELD: mevrouw Roelofsen, Megenstraat 12 in Arnhem. Gordelroos had het hoornvlies van haar rechteroog aangetast, waardoor ze met dat oog nog slechts als door een waas kon zien. Meer dan twee jaar hadden de doctoren haar zonder resultaat behandeld. Toen zei haar huisarts naar zij vertelt „U moest eens naar een magnetiseur gaan.." Ze kwam bij Croiset terecht, die haar magnetiseerde. „Voor het eerst in jaren voelde ik in dat deel van mijn hoofd, dat gevoelloos is, weer een reactie, een sensatie alsof er een electrische stroom doorheen ging. Gehuild heb ik van blijdschap", zo getuigt zij. „Sindsdien kom ik geregeld bij Croiset en ben ik steeds beter gaan zien. De specialist, die mij behandelt heeft, zegt dat het oog fantastisch vooruit gaat en het ziekenfonds betaalt zelfs een deel van de onkosten, die de behandeling door meneer Croiset, onder meer door de reiskosten, met zich meebrengt." In de bezettingstijd werd Croiset door de Duitsers het praktij khouden verboden, hoewel zij later zelf zijn hulp inroepen voor een zieke functionaris. Zijn huis werd nauwkeurig in de gaten gehouden, zodat het practisch onmogelijk was spreekuur te houden. Maar geen nood: Croiset kon ook „op afstand" magnetiseren en bleef op die manier de patiënten behandelen wier ziek ten regelmatig magnetiseren noodzakelijk maakten. Later belandde hij zelf in een concentratiekamp, waar hij zijn mede gevangenen niet alleeen lichamelijk, maar ook geestelijk door de verschikkelijke kwellingen der nazi-beulen heen hielp. Dezelfde heer Lang, enkele jaren later. Een langdurige behandeling door de mag netiseur Croiset, zo zegt hij, heeft hem de controle over zijn ledematen teruggegeven. De heer Lang is nu garage-bediende in Enschedé. Alles wat nog aan zijn verlam ming herinnert, is een kromme pink en een scheve teen. karwei in 194! kreeg deze man een zware balk op het hoofd. Kort daarop verdween het gevoel uit zijn vingertoppen, daarna ook uit zijn benen. Hij werd opgenomen in het ziekenhuis, waar men allerlei ge neeswijzen toepaste. Maar de verlamming schreed voort en spoedig was de man to taal geparalyseerd. Zevenentwintig weken verpleegt men hem, voor hij als ongenees lijk uit het ziekenhuis ontslagen werd. Enkele weken later consulteerde een vriend van het slachtoffer Croiset, wie hij alleen een vulpen van de heer Lang toonde. Met deze „indicator" in de hand constateerde Croiset, dat de eigenaar van de vulpen verlamd was als gevolg van een ongeluk met een balk, die een hersenbloeding ver oorzaakt had. Croiset voegde eraan toe: „Ik kan die man helpen in drie a vier jaar krijg ik hem weer aan het lopen". Zonder veel vertrouwen in de afloop heeft de verlamde zich aan Croisets be- IN „Het geval Croiset" worden tal van voorbeelden genoemd van blijkbaar deug delijk geconstateerde genezingen of ver beteringen uit Croisets praktijk ge nezingen, die even heftig aangevochten worden door de sceptici als zij, door andere groepen van beoordelaars, aanvaard en erkend worden. Het is bekend, dat vooral de organisaties van medici alles wat naar paranormale geneeskunst zweemt met de meeste klem naar het rijk der fabelen verwijzen. Daartegenover staat echter, dat de laatste jaren steeds meer artsen tot andere gedachten komen en bepaalde pa tiënten zelfs openlijk adviseren eens een magnetiseur te raadplegen. Dat zich wijzigende inzicht is voor een groot deel het gevolg van het optreden van Croiset en enkele andere betrouwbare magnetiseurs, die de moed hadden hoon, verguizing en laster te trotseren om te doen wat zij hun plicht jegens de mensheid achtten en dit heel vaak, zoals in „Het geval Croiset" beschreven wordt ten koste van hun eigen gezondheid. Daarom is het verheugend, dat een grote groep van prominente figuren Kamer leden, hoogleraren, leden van de rechter lijke macht, artsen, hoge bestuursambte naren en vele anderen zich geschaard hebben achter de „Stichting inzake het vraagstuk der paranormale geneeskunst", welker oprichting vorige week aangekon digd is en die zich ten doel stelt, ondubbel zinnig de plaats en de waarde van de „leken-genezer" in onze samenleving vast te stellen. Zonder ons party te stellen in deze controverse, is dit een initiatief, dat met vreugde begroet mag worden. Want het minste waarop bona fide magnetiseurs zo als Croiset recht hebben, is een eerlyke kans om metterdaad en onder streng- wetenschappelyke controle te bewijzen wat zy waard zyn als bondgenoten van de conventionele geneeskunde in de stryd tegen de ziekten der mensheid! H. C.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 19