(Eai.éoc«.fti - HUMOR OP HET EERSTE GEZICHT Nederlander Romeyn de Hooghe tekende eerste spotprent Proces van uiterste vereenvoudiging Absurde en lugubere cartoons populair Nieuwe varianten zonder herhalingen Rumoer om een kind Brieven en gedichten van de achtjarige Minou Drouet Eirtde van een romance in Maastricht OMDAT HIJ de mensen leerde om zichzelf te lachen werd James Thurber, schrijver en „cartoorT-tekenaar, eredoctor aan de Yale-universiteit in Amerika - „leerde lachen in een tijd waarin je het lachen ver gaan zou", aldus de verant woording. Samen met Guare- schi van „Don Camillo" won de Franse „cartoon"-tekenaar Peynet een internationale prijs, te weten „De gouden palm van de humor". DE „cartoon" het getekende grapje en de tekenaar ervan zijn een vertrouwd begrip gewor den, dat niet meerafgedaan kan worden met het woordje „mode verschijnsel". In Amerika is zo'n vervaarlijke opbloei van de car toon, dat er volgens de laatste statistieken reeds tweeëntwintig duizend studenten zijn aan car- toonscholen, inrichtingen waar men onderwijs geeft in het maken van dergelijke beeldanecdotes. Tallozen verdienen de kost als „gag-writers". Dit zijn mensen, die grappen verzinnen, die ge schikt zijn om getekend te wor den. De „gag-writers" sturen hun ideeën naar bekende cartoonteke naars. Deze hebben soms „gag- writers" in vaste dienst. De car toon heeft zich gedurende de laatste vijfentwintig jaar een vas- Borjalo (Brazilië) Tekening. Feyer (Canada) te plaats veroverd. Bijna alle pe riodieken en dagbladen publice ren cartoons. Maar wat is eigenlijk een car toon? Een bekend Amerikaans tekenaar antwoordde daarop: „Dat is dat dingetje waar ze me voor betalen". En op de vraag wanneer de eerste gemaakt is: „Door Adam in het paradijs". Welke is de beste cartoon? „Die wordt morgen gemaakt". WIE ZICH zou willen wagen aan het definiëren van het be grip „cartoon" moet vlug zijn: dadelijk klopt het al niet meer! De cartoon is meer dan alleen een lachspiegel, waar we bewust of onbewust nog in staan te kijken als de lach al lang verklonken is. Zij is ook meer dan het kleine werkstuk van in de beste ge vallen grafische grootmeesters, wier tekenstift is afgestemd op een menselijke grootste gemene deler. De cartoon van nu heeft, ondanks haar grote veelzijdigheid, een geheel eigen karakter, dat af geleid kan worden uit een dui delijke ontwikkeling. Deze begon in een tijd toen het woord „car toon" nog een volstrekt andere betekenis had, in de tijd namelijk die de caricatuur voortbracht. Cartoon is een Engels woord met maar één betekenis van de twee, die door het Nederlandse woord carton worden aangeduid, dat niet alleen hard geperst pa pier betekent, maar ook de schets op ware grootte op hard duur zaam papier voor een mozaïek, een tapijt, een wandschildering of een gebrandschilderd raam. Deze laatste betekenis is de oor sprong van het huidige begrip „cartoon". Toen namelijk John Tenniel (1820—1914) die „Ali ce in Wonderland" illustreerde en het figuurtje van de Britse Leeuw met-een-broek-aan ont wierp in 1841 bij het pas opge richte humoristische weekblad Punch kwam, had hij maar één taak: het maken van een journa listieke prent, meestal politiek- satirisch getint, die over één of twee pagina's werd afgedrukt. Omdat Tenniels plaat zo groot was, dat zij wel een carton in de zin van schets op ware grootte dus leek, werd zij cartoon ge noemd. Bij Punch ligt deze oor sprong van de naam. Het teken genre was er echter al veel vroe ger. De Nederlander Romeyn de Hooghe (16451708) is de eerste geweest die politieke spotprenten tekende als hartige journalistieke caricatuurhapjes, de oorsprong van de huidige cartoon. Vóór De Hooghe waren er natuurlijk al caricaturen Aristoteles noemt de Griek Pauson al als een teke naar die ambtenaren met mis vormde gezichten tekende en daarom de gevangenis in moest. Maar Romeyn de Hooghe is de eerste geweest, die de caricatuur „toegepast" maakte. De caricatuur was tot De Hooghe alleen een picturaal overdrijven, dat om zichzelf bedreven werd: een ge makkelijke humor veelal, die door de vorm der tekening belangrijk werd. De Hooghe maakte die overdrijving (Caricare is opladen, overdrijven) ondergeschikt aan een algemene humor, die bestond uit een geestige, satirische, soms zelfs scabreuze manier van obser veren van maatschappelijke, ze delijke of politieke toestanden. Die algemenere humor bleek uit de tekst en kon dan pas in de plaat worden teruggevonden: de getekende overdrijving legde na druk op de vertelde. Dat Romeyn de Hooghe bijna vergeten is, komt doordat zijn initiatief door be roemde Engelse tekenaars zo uit muntend werd uitgebuit, dat Ro meyn de Hooghe's prestaties er niet mee te vergelijken zijn. Dit neemt niet weg dat hij de eerste is geweest, die de caricatuur toe paste, welke tot dan toe een on schuldig en persoonlijk vermaak was, dat vooral in Italië werd be dreven. Door De Hooghe werd de caricatuur gebruikt als wapen, hetzij aanvallend, hetzij verdedi gend. De Hooghe's getekende weekblad Esopus is de eerste en baanbrekende uiting van journa listieke spotprentkunst. Hoe die zich in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Nederland en de Scan dinavische landen ontwikkelde, is een onderwerp voor een boek, waarin een lang register zou kun nen voorkomen van grootmeesters met de tekenstift, van wie elke te kening nog steeds een grote waar de vertegenwoordigt. H. Th. Heine zei al: „Een goede tekening hangt nog aan de muur als de humor al lang op het kerkhof der oude moppen ligt". Vele hunner pren ten waren tekeningen van dui zend-en-een lachjes. Wie er één gulle lach aan wijdde, gaf blijk de zaak niet begrepen te hebben. Het is de tijd van Punch, Flie- gende Blatter, Le Rire, Simplizis- simus, Kladderadatsch, de Lun- dis de Figaro enzovoorts. HET TAPIJT van caricaturen dat rond de laatste eeuwwisseling wordt opgehangen heeft als sche ring de politiek, de ondeugd, de society en het maatschappelijk leven, als inslag draden van iro nie, zuiver illustratieve en mora liserende lijnen en de woordspe ling, sentimentaliteit, zelfs een milde gewaagdheid soms. Het be langrijkste element van de car toon, humor om de humor, ont breekt dus geheel. De cartoon buit de humor van lijn of gedach te niet uit om de tendéns van de plaat te dienen, zij gebruikt een bepaald gegeven om de humor te kunnen brengen. Daardoor is zij ook niet gebonden aan bepaalde schema's. Niets is de cartoonteke naar heilig. De cartoonist tekent met slechts één bedoeling: zuivere humor, van welke aard dan ook. Hij heeft als gegeven het leven en dat niét gerubriceerd, zoals bij de caricaturist. De cartoon is zichzelf genoeg. Hij maakt niet zoals de caricatuur belachelijk, hij maakt de lach. Als de tekeningen van een cartoonist een eenheid vor men, is dat niet door het gegeven, maar door het karakter van de humor van de maker. De carica turist zat vast aan zijn gegeven politiek, mode, zeden enzovoorts waarmee hij bedoelingen had. Zijn tekeningen vormden samen een reeks, een rubriek. De cartoonist betrapt het leven, niet op een facet, maar in een klein wereldje, waar iedereen de schoen aantrekt omdat hij ieder een past. Hij tekent een kind, dat zijn schoentje op 5 December voor een straalkachel zet en de technische twintigste eeuw staat op papier. De cartoonist staat tussen het publiek, In het leven dat hij wil vangen om de humor. Hij kan de politiek niet gebruiken omdat de mensen en hijzelf voluit onbeperkt willen lachen. Zij willen het absurde en de overdrijving niet om te spot ten (de caricatuur) maar om te lachen. De cartoon is mild en mo raliseert slechts voor degene die dat toestaat (het kindje voor de straalkachel). De politiek blééf het terrein van de caricaturisten. De cartoon verschilt van de carica tuur in het uitgangspunt: het ge geven om de humor bij de car toon en de spot om het gegeven bij de caricatuur. DE CARTOON heeft sinds de caricatuur een proces van uiter ste vereenvoudiging doorgemaakt. Vele cartoons zijn niet meer dan een picturaal steno, hebben een maximum aan lineaire eenvoud. Als de cartoonist één lijntje heeft gezet, is het papier al toneel. Die ontwikkeling is nog te zien, da gelijks. Nóg immers ziet men de komieke figuurtjes en diertjes liefst met namen op de rug ge tekend die elkaar aan de bin- (Zie verder pagina 5) ARTHUR RIMBAUD was twintig jaar, toen hij zijn werk voltooid had, dat een omwenteling bracht in de poëtische taal en het dichterlijk beeld. Raymond Radiguet was ongeveer even oud, toen Jean Cocteau hem ontdekte en hij twee ragfijne, zuivere romans publiceerde. Fran- goise Sagan was achttien jaar, toen haar „Bonjour Tris- tess" mede dank zij een goed opgezette reclame een „best-seller" werd. Hoe jong deze auteurs ook waren, het echte wonderkind, een Mozart, een Menuhin, een Pierino Gamba, bleef het privilege van de muziek. Thans schijnt het ook in de litteratuur ontdekt te zijn, met alle gevaren en narigheid, die dat voor de betrokkene mee brengt. Nauwelijks in het licht der openbaarheid ge bracht is de achtjarige Minou Drouet reeds een voorwerp van strijd geworden tussen geestdriftige bewonderaars, die haar geniaal noemen en nuchtere sceptici, die ge neigd zijn van een schaamteloze misleiding te spreken. MINOU IS een dochtertje uit een arm vissersgezin wier ouders gestorven zijn toen zij pas geboren was. Op de leeftijd van anderhalf jaar werd het ziekelijke meisje aangenomen door een in een Bretons dorp wonende vrijgezellin, Claude Drouet, een zeer ontwikkelde en Intelligente vrouw. Toen zij zes jaar was constateerden vrienden bij Minou een buitengewone pianistische aan leg. Zij werd naar het Conservatorium in Parijs gezon den om van Lucette Descaves les te krijgen. Dat is het begin van de roem en de strijd. Want de dag na de eerste kennismaking schrijft Minou aan haar lerares een brief, elke dag door een nieuwe gevolgd. Ze schrijft ook aan de bekende virtuoos Yves Nat en weldra aan allen, die zij ontmoet en sympathiek vindt. In enkele maanden stuurt zij zo meer dan tweehonderd brieven, afgewisseld met gedichten. Lucette Descaves heeft deze „post" aan de uitgever Julliard getoond. Eerst beroepsmatig scep tisch tegenover manuscripten van een onbekende, wordt hij weldra gegrepen door de beangstigende poëtische en beeldende kracht van de jonge correspondente. Hij laat de gedichten In vijfhonderd exemplaren drukken, die hij aan vrienden, critici en romanciers geeft. Geest drift en twijfel. Velen kunnen moeilijk aannemen, dat L'Express druk enkele brieven af, waaruit hier enkele citaten volgen: wrang, poëtisch en visionnair. „De grote mensen kleden zich als vijanden. Waarom?" „Woorden breken meer dan zij helen". „Angora zegt mij, dat hij graag wil, dat ik een mooie kerk zie, dat het mij zou doen gevoelen, dat er een God is. Wel, elke keer, dat ik een kerk ben binnengegaan om Hem te zoeken met de wil Hem er te vinden, trapte de leegte, die ik er vond mij naar de uitgang". (Aan een jongetje): „Je bent mooi. Heus, die sproeten zijn zo aardig. Het lijkt of een engel op je gezicht graan korrels heeft gezaaid om de vogels van de hemel aan te trekken". „Het hart van anderen is een landschap, dat men niet kent: men moet zoeken om de mooie hoekjes te vinden". „Vergeef mij, dat ik slechts ben wat ik ben: een droevig span, waarvan het ene paard vleugels heeft en het andere lust heeft vormpjes van zand te maken op het strand". deze vele ongewone beelden vol smartelijke gevoeligheid en harde wijsheid aan de inspiratie van een achtjarig kind ontsproten zijn. Ruchtbaarheid krijgt plotseling dit verbijsterend geval als het damesweekblad „Elle" twee journalisten naar Bretagne stuurt om Minou te intervieuwen en te obser veren en deze daarbij tot de conclusie komen, dat Minou zo goed als zeker niet de schrijfster van de brieven kan zijn. Dan komt het dagblad „L'Express" in het geweer. Eigenaardig, maar ook voortreffelijk land, waar, terwijl de regering wankelt, een politiek partijblad twee dagen na elkaar twee volle pagina's wijdt aan een letterkun dige kwestie! L'Express bezit de gehele correspondentie van Minou en legt het geval, met grafologische en mor- fopsychologische analyses, aan zijn lezers voor. Het kiest geen partij. Het behoudt zijn oordeel voor, durft niet met zekerheid zeggen, dat Minou de schrijfster is, maar meent, dat men, tenzij onomstotelijk het tegendeel be wezen wordt, Minou vertrouwen moet schenken. VELE VRAGEN dringen zich op. Is Minou misschien het medium, waardoor haar zeer intelligente en hyper gevoelige moeder zich uit? Is Madame Drouet, onbewust de auteur van wat haar dochtertje schrijft? Heeft zij gevoelens en gedachten geuit, die Minou verwerkt heeft en in eigen beelden heeft getransponeerd? Het is voor het kind te hopen, dat zij aan de belangstel ling en de sensatielust der „grote" mensen onttrokken wordt. Als het een wonderkind is, zal zij er slechts bij winnen en zullen wij er niets bij verliezen, als zij rustig haar kinderleven leidt en elk woord, dat zij zegt, niet door de geluidsversterker der publiciteit wordt rond gebazuind. Maar intussen heeft de overtuiging veld ge wonnen versterkt door de opinie van vooraanstaande grafologen dat de pleegmoeder Madame Drouet inder daad de auteur is. S. E. (Vervolg van pagina 4) nenkant van uit de mond komen de „ballonnen" leuke dingen zeg gen. Men moet die „optellen" en dan heeft men de mop. Die groep staat dicht bij de caricatuur, bij de tekeningen met teksten als één-acters. De andere groepen zijn de cartoons met nog nauwe lijks een tekstje, een regel. En tenslotte ziet men ook dagelijks de cartoons waar de humor vol ledig met de tekening samenvalt: de tekening zonder tekst. Dit zijn de tekeningen met de lach van de eerste oogopslag, van het „split moment" zoals de Engelsen mees terlijk en onvertaalbaar zeggen. De „ballongroep" is langzaam cartoon in de zuiverste zin van het woord aan het worden: de „ballon"-inhoud wordt een apart tekeningetje: de „serie-cartoon". Omdat de cartoon één lach wil, is zij nooit tendentieus of aanvul lend. Als zij een zedenspiegel is, dan is zij het toch alleen als de lach al voorbij is. Wie nog in de spiegel wil kijken, het staat hem vrij. Die spiegel is een wezenlijk bestanddeel der cartoon. Goed keurende of neutrale cartoons hebben evenals zodanige cari caturen geen zin. (Opmerke lijk is ter vergelijking de ontwik keling in de litteratuur van he keldicht naar koldervers.) De Franse schilder Coroi liep eens met een vriend door een mooie omgeving. De vriend maak te hem op de schoonheid opmerk zaam. Corot moet toen de handen voor de ogen geslagen hebben en geroepen: „Het is verschrikkelijk, ik zie allemaal Corots." Zo is de cartoonist ook. Hij ziet overal mogelijkheden voor car toons. Hij heeft één leidende ge dachte en maar één blik: zijn humor. En naar de aard van die humor vindt hij zijn onderwer pen. Tenniel, Doré, Steinlen, Leech en Daumier willekeurig zijn deze gekozen waren kun stenaars, die tragedies en come dies tekenden. Voor de pen van de cartoonisten is er slechts één- richtingverkeer. VOOR DE cartoonist is een eigen stijl belangrijk en niet de technische vaardigheid om een gegeven te tekenen. De tekening is ondergeschikt en dient slechts om het effect van de vondst over te brengen. Daarom wordt de mogelijkheid voor een knappe tekening soms geofferd voor het „split moment". De grafische in slag komt toch wel door, daar voor is de tekenaar artist: Searle, Steinberg, Peynet en Addams bij voorbeeld. En als hij geen artist is, wordt die grafische na-explo sie niet gemist. Daarom kan men een voortreffelijke cartoonist zijn zonder te kunnen tekenen. De Nederlandse cartoonist Ton Smits, die in Amerika veel succes heeft, zegt: Techniek is niet nood zakelijk, ze kan zelfs lastig zijn! De uitspraak: als iemand tekenen, kan, kan hij alles tekenen, is voor de cartoonist die tekenen kan prettig, maar geen handicap voor hem die het niet kan. Daarom zit ten de Amerikaanse cartoonscho- len boordevol. Door hun uiterste lijnbeperking is het niet moeilijk cartoonisten na te bootsen. Maar in landen, die de grootste cartoonisten voort brachten Amerika, Frankrijk en Engeland wordt door een zich respecterend tijdschrift elke cartoon in de prullemand gegooid, die ook maar één gecopieerd lijntje heeft. Alleen de minder ge renommeerde bladen nemen zulke tekeningetjes op en daarin vindt men dan ook allerlei Thurbertjes, Steinbergjes, Hendersons, Effel- tjes en Peynetjes. Afgezien nog van de tekentech niek is ook een moppengebied te copiëren. In het boek Cartoon Treasury, waaruit de hierbij ge reproduceerde tekeningen zijn genomen, is het grootste deel van de duizend cartoons onecht. Men kan ze terugvoeren tot „gag- writers" die ook voor anderen hebben gewerkt, of men consta teert volkomen plagiaat. Men herinnert zich ongetwijfeld de hausse in tatoeëringsmopjes: daar is één „gagwriter" rijk aan ge worden. Tientallen anderen wer den er een beetje rijker door. Ook het vliegende tapijt, de televisie, Hans Fischer (Duitsland) de engelenmopjes, de kangeroes, de „boodschappende" echtgenote enzovoorts, behoren tot soorten, die zich snel tot een kleine varia tie lenen. Het is niet kwalijk een echte nieuwe vondst te doen op een bekend terrein, maar als die vondst ontstaan is door een varia tie op een reeds gedane, dan kan men van plagiaat spreken. In cartoonistenkringen wordt ontzet tend gestolen en meer dan vijfen twintig oprechte, eigen cartoonis ten zijn er momenteel in de hele wereld niet te vinden. Daar horen zeker bij de Engelsen Searle, U Starke, Hoffnung en Syverson, de Fransen Dubout, Peynet, Effel, Bosc, Chaval, Tetsu, de Amerika- nen Steinberg, Chass Addams, L Virgil Partch, James Thurber. Maar zeker niet de Canadees Feyer, die in „Cartoon Treasury" e de beste moppen voor zijn reke ning neemt, die allemaal aanwijs- baar ontleend zijn. Men ziet zijn cartoons dan ook niet in de goede bladen, ondanks het feit dat zij uitmuntend zijn. DE HUIDIGE cartoonvorm is er dus een, die de beste kansen waarborgt: alleen de besten krij gen de échte kansen, de oorspron- kelijken, die de speelsheid hebben om in een enkelvoudig thema of werkterrein steeds nieuwe car toons te vinden. Eén cartoon ma ken is niet moeilijk. De ware car toonist bepaalt zich echter door het steeds nieuwe varianten vin den zonder zich te herhalen. Een getekende anecdote van Thelwell uit het populaire Engelse blad „London Opinion" De tekstloze cartoon is de beste: de prent waar de humor zo ge heel in de tekening is gekropen, dat zij er niet uit los te maken is. Juist voor de beste cartoons gaat helaas H. Th. Heine's uitspraak niet op, dat de beste tekeningen nog aan de muur hangen als de humor op het kerkhof der oude moppen ligt dan ligt de car toon namelijk ook in de vuilnis bak, hoe knap en artistiek ook getekend. Haar bestaan kan niet gesplitst worden. De mogelijkheid dat een genre uitgeput raakt is groot, maar toch niet snel a]s de cartoonist er met zijn gehele per soonlijkheid in ligt toegespitst. De meeste cartoons gaan echter niet verder dan het getekende han- delsreizigersgrapje, ook al begint dit soort moppen zich te ontwik kelen tot „Stel-je-eens-voor"- mopjes, die dus een beroep doen op het visuele voorstellingsver mogen van de gemiddelde mens. VOORAL de absurde grap is populair. Bij de vertelde moppen en dikwijls ook bij de car toons aangeduid als de „paar- denmop". Searle tekent een mu seumkamer waar een blote man voor een schilderij staat te roken. „Niet roken meneer", zegt een be waker. Het feit, dat deze cartoon verteld kan worden, duidt erop dat het hier geen zuivere cartoon betreft: de inhoud kan immers van de tekening worden losge maakt. Dikwijls gaat door een cartoon een kort verhaal verlo ren. Het lugubere is ook in de mode. Er zijn ontelbare cartoons over losse hoofden. Chass Addams laat een duiker zijn helm af schroeven: als de helm op tafel staat blijkt o pech! het hoofd Jiirg Spahr (Zwitserland) Bij Doubleday and Company in New York is verschenen een lijvig boek: „Cartoon Treasury", dat nogal prijzig is in Neder land. De samenstellers, het echtpaar Lucy en Pyke Johnson, hebben in deze „Schatkamer van getekende grappen" meer dan duizend cartoons bijeengebracht die volgens hen aan slechts één maatstaf dienden te beantwoorden: zij moesten leuk zijn. Het boek pretendeert dus geen bloemlezing te zijn. Het is meer een aangelegenheid tot vermaak en wie zich daaraan over geeft krijgt het mismoedige gevoel apennootjes te eten uit een zich stiekem weer vullende zak. Het boek is voor de Nederlander dus daarom zo prijzig, omdat hij voor zijn geld alleen een paar uren ontspanning koopt. Want meer pretendeert het boek niet alleen, het is ook niet meer. Natuurlijk zitten er tussen de duizend een paar „juweeltjes". Maar wie daarop uit is, kan beter een klein boekje kopen met een verzameling cartoons, die zorg vuldiger en volgens nauwgezettere maatstaven is samengesteld. Het boek is uiterst geschikt voor die wachtkamers, waar zich zenuwachtige mensen in plegen te bevinden. Tekeningen uit een twintigtal landen zijn in „Cartoon Trea sury" aan te treffen, waarbij ook Nederland met tekeningen van Mtiller, Smits, Catrinus, Jenny Dalenoord, Herman Focke, Poort, Van de Born en Dick Ouwehand vertegenwoordigd is. Hun car toons vallen in het internationale gezelschap door gebreken noch door kwaliteiten op. Het is vreemd dat er in het boek geen car toons zijn van onder anderen Chass Addams, Saul Steinberg, James Thurber en Jean Effel maar die vallen vermoedelijk onder het „kleine aantal dergenen, die de samenstellers er graag bij hadden gehad maar niet konden krijgen". T.N. van de duiker er nog in te zitten. Het vreemde bij de liugubere car toons is, dat men er even hartelijk om lacht het „split-moment". Wanneer men zich afvraagt „hoe komt het dat ik lach?" worden de addertjes gevonden, die bij de cartoon in het gras zitten, maar bij de caricatuur op de openbare weg gaan. Het feit, dat bekende „lugubere" cartoonisten zoals Searle en Addams kinderen gekozen hebben als dragers van lugubere hoedanigheden, is reeds een luguber verschijnsel op zich zelf. Misschien is het omdat de moderne opvoeding de kinderen al zeer jong bevangen maakt voor de „vijandige omgeving" en hen in een vechthouding stelt tot de grote mensen? Zo op de manier van: „Ik ben kind, maar niets grote menselijks en koude-oorlog- achtigs is mij vreemd?" Enfin, de reden te onderzoeken is niet de taak van de cartoonist. Hij staat tussen het publiek en constateert het verschijnsel: „Ik zég niets, ik constateer alleen". Omdat het routinelalent bU cartoonisten zo'n grote rol speelt, lopen de cartoonisten het gevaar over één kam geschoren te wor den wat betreft de aanwezigheid van dat talent. De groten en klei nen hebben het beiden, maar de groten worden dikwijls niet ver der gevolgd dan waar de kleinen ophouden. In Amerikaanse cartoon-vak bladen staan advertenties! „Laat bij ons uw talent nieuw leven in blazen!" Legers cartoonisten ko men van de scholen en zijn vol gepropt met ideeën en technieken uit de boekjes. Van allen wordt wel eens een prent gedrukt. Maar de goede cartoon is de neerslag van de artist zelf en wint als zo danig de erepalm toch. Wie de cartoon op haar steeds steviger „voeten" volgt komt tot de conclusie dat het een cultuur historisch verschijnsel van de eerste orde is. TOD NEELISSEN MAASTRICHT, November. Ook in Maastricht is het stil 's avonds op straat. Maastricht is waarschijnlijk de levendigste en joligste van alle provinciale steden van Nederland. U zult mij niet kwalijk nemen, dat ik zo iets zeg: het is een bijna onmis kenbaar feit. Maar 's avonds is het daar ook stil. Tenzij u er natuurlijk met Carna val of Koninginnedag komt. Dan is het feest nergens vrolijker, nergens beter in zijn niet-opdringerige genoegelijkheid. Ik heb er vorige week een avond gezeten, met weinig of niets te doen. Ik heb er voortref felijk gegeten dat is een van die dingen, die men in de hooofdstad van Limburg zon der inspanning kan doen. Maastricht is dermate een Nederlandse enclave in Zuide lijker streken, dat de mensen er daar ge noegen in scheppen een hele avond te gaan eten. Lekker eten en dan ook niets anders doen. U kunt het proberen. Bijna ieder res taurant is róók. Maar later op de avond wordt het, als men er als vreemde Noorderling komt, moeilijker. Dan valt men tenslotte maar een beetje moedeloos in het eerste en waar- schijnlijk niet het beste café neer. Een mo- cern café, dat zich beijvert in een soort decoratie van de Franse stijl 1955, zoals die in Frankrijk in het geheel niet gevonden wordt. Moderne Franse cafés zijn een gru welijk mengsel van wat België en de Ver enigde Staten op het gebied van de Hore- caf hebben gepresteerd. Maar dit terzijde. Het was een duur café, maar het gaf er dan ook naar de beste tegenwoordige ge bruiken voortreffelijke consumpties en een absoluut gebrek aan sfeer voor terug. De sfeer, vindt men in dergelijke cafés blijk baar, moeten de gasten zelf maar meebren gen. Nu was dat iets, wat ik die avond ver geten had. Ik zocht het in Maastricht. En ik heb het tenslotte gevonden. Men schaamt zich namelijk in Maastricht, net zo min als in de rest van Nederland, voor zijn intérieur en laat bij voorkeur de gordijnen open. Nu was dit établissement gevestigd op een eerste verdieping. Br recht tegenover was een al evenmin van verlegenheid blozend dansinsituut. Zo'n dansschool, die adverteert dat privé-lessen haar specialiteit zijn. Er was er die avond zo een aan de gang. Twee meisjes, aardige meisjes zoals er in Maastricht in een bijna verbijsterende hoeveelheid zijn, namen privé-lessen. Zulks van twee heren, die duidelijk van mooi dansen hun beroep ma ken. Bij de radiomuziek van ons café, dat waarachtige oude jazz produceerde, dansten ze aan de overkant eerst een Engelse wals. Daarna kwam bij onze mambo een foxtrot aan de overkant en toen wij eindelijk aan de Valeta toe waren, begon de les aan de overkant aan een quick-step. Het was wat verwarrend, maar wel intrigerend. De jonge leraren dansten zo met overgave, verve, zwevend en op en neer gaand en met een prachtig omhoog geheven linker hand. De meisjes, vriendinnen zonder twijfel die na afloop van de cursus slechts wang-aan-wang met haar geliefden zullen willen dansen, volgden gehoorzaam. Het waarachtig onvertogene dat mij zo char meerde in die heerlijke film „The rear window" bleef in Maastricht geheel uit. De pauze in de les werd gemarkeerd door een flesje-met-een-rietje en opgewondener werd het verder geen seconde. De overgave en de concentratie op Terpsichore's verpo- pulariserende kunst bleef. Maar zij zou niet lang blijven. Om tien uur was de les afgelopen. Ik zag de meis jes beleefd van hun leraren afscheid nemen en door een deur naar beneden verdwijnen. Nog geen twee minuten later kwamen ze ons café binnen. Zij gingen zitten. De ober kwam onmiddellijk op haar af. „Dat is de laatste keer geweest", beet hij een van de meisjes nog steeds in zijn beleefde fluister toon toe. „Ik heb er nou 'ns op gelet, maar met die kerels dans je niet meer. Al moet ik het je zelf leren." Het meisje aarzelde niet te antwoorden. Hoewel ik de rest van de conversatie niet verder heb kunnen volgen, geloof ik dat er in Maastricht deze week een einde is ge maakt aan een veelbelovende romance. Misschien begint er volgende week een nieuwe. Maar meer is daar op een gewone door- de-weekse avond niet te beleven. A. S. H.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 20