(Eai.éoc«.fti - HUMOR OP HET EERSTE GEZICHT
Nederlander Romeyn de Hooghe
tekende eerste spotprent
Proces van uiterste vereenvoudiging
Absurde en lugubere cartoons populair
Nieuwe varianten zonder herhalingen
Rumoer om een kind
Brieven en gedichten van de
achtjarige Minou Drouet
Eirtde van een romance in Maastricht
OMDAT HIJ de mensen leerde
om zichzelf te lachen werd
James Thurber, schrijver en
„cartoorT-tekenaar, eredoctor
aan de Yale-universiteit in
Amerika - „leerde lachen in een
tijd waarin je het lachen ver
gaan zou", aldus de verant
woording. Samen met Guare-
schi van „Don Camillo" won
de Franse „cartoon"-tekenaar
Peynet een internationale prijs,
te weten „De gouden palm van
de humor".
DE „cartoon" het getekende
grapje en de tekenaar ervan
zijn een vertrouwd begrip gewor
den, dat niet meerafgedaan kan
worden met het woordje „mode
verschijnsel". In Amerika is zo'n
vervaarlijke opbloei van de car
toon, dat er volgens de laatste
statistieken reeds tweeëntwintig
duizend studenten zijn aan car-
toonscholen, inrichtingen waar
men onderwijs geeft in het maken
van dergelijke beeldanecdotes.
Tallozen verdienen de kost als
„gag-writers". Dit zijn mensen,
die grappen verzinnen, die ge
schikt zijn om getekend te wor
den. De „gag-writers" sturen hun
ideeën naar bekende cartoonteke
naars. Deze hebben soms „gag-
writers" in vaste dienst. De car
toon heeft zich gedurende de
laatste vijfentwintig jaar een vas-
Borjalo (Brazilië)
Tekening. Feyer (Canada)
te plaats veroverd. Bijna alle pe
riodieken en dagbladen publice
ren cartoons.
Maar wat is eigenlijk een car
toon? Een bekend Amerikaans
tekenaar antwoordde daarop:
„Dat is dat dingetje waar ze me
voor betalen". En op de vraag
wanneer de eerste gemaakt is:
„Door Adam in het paradijs".
Welke is de beste cartoon? „Die
wordt morgen gemaakt".
WIE ZICH zou willen wagen
aan het definiëren van het be
grip „cartoon" moet vlug zijn:
dadelijk klopt het al niet meer!
De cartoon is meer dan alleen een
lachspiegel, waar we bewust of
onbewust nog in staan te kijken
als de lach al lang verklonken is.
Zij is ook meer dan het kleine
werkstuk van in de beste ge
vallen grafische grootmeesters,
wier tekenstift is afgestemd op
een menselijke grootste gemene
deler. De cartoon van nu heeft,
ondanks haar grote veelzijdigheid,
een geheel eigen karakter, dat af
geleid kan worden uit een dui
delijke ontwikkeling. Deze begon
in een tijd toen het woord „car
toon" nog een volstrekt andere
betekenis had, in de tijd namelijk
die de caricatuur voortbracht.
Cartoon is een Engels woord
met maar één betekenis van de
twee, die door het Nederlandse
woord carton worden aangeduid,
dat niet alleen hard geperst pa
pier betekent, maar ook de schets
op ware grootte op hard duur
zaam papier voor een mozaïek,
een tapijt, een wandschildering
of een gebrandschilderd raam.
Deze laatste betekenis is de oor
sprong van het huidige begrip
„cartoon". Toen namelijk John
Tenniel (1820—1914) die „Ali
ce in Wonderland" illustreerde
en het figuurtje van de Britse
Leeuw met-een-broek-aan ont
wierp in 1841 bij het pas opge
richte humoristische weekblad
Punch kwam, had hij maar één
taak: het maken van een journa
listieke prent, meestal politiek-
satirisch getint, die over één of
twee pagina's werd afgedrukt.
Omdat Tenniels plaat zo groot
was, dat zij wel een carton in
de zin van schets op ware grootte
dus leek, werd zij cartoon ge
noemd. Bij Punch ligt deze oor
sprong van de naam. Het teken
genre was er echter al veel vroe
ger. De Nederlander Romeyn de
Hooghe (16451708) is de eerste
geweest die politieke spotprenten
tekende als hartige journalistieke
caricatuurhapjes, de oorsprong
van de huidige cartoon. Vóór De
Hooghe waren er natuurlijk al
caricaturen Aristoteles noemt
de Griek Pauson al als een teke
naar die ambtenaren met mis
vormde gezichten tekende en
daarom de gevangenis in moest.
Maar Romeyn de Hooghe is de
eerste geweest, die de caricatuur
„toegepast" maakte. De caricatuur
was tot De Hooghe alleen een
picturaal overdrijven, dat om
zichzelf bedreven werd: een ge
makkelijke humor veelal, die door
de vorm der tekening belangrijk
werd. De Hooghe maakte die
overdrijving (Caricare is opladen,
overdrijven) ondergeschikt aan
een algemene humor, die bestond
uit een geestige, satirische, soms
zelfs scabreuze manier van obser
veren van maatschappelijke, ze
delijke of politieke toestanden.
Die algemenere humor bleek
uit de tekst en kon dan pas in de
plaat worden teruggevonden: de
getekende overdrijving legde na
druk op de vertelde. Dat Romeyn
de Hooghe bijna vergeten is, komt
doordat zijn initiatief door be
roemde Engelse tekenaars zo uit
muntend werd uitgebuit, dat Ro
meyn de Hooghe's prestaties er
niet mee te vergelijken zijn. Dit
neemt niet weg dat hij de eerste
is geweest, die de caricatuur toe
paste, welke tot dan toe een on
schuldig en persoonlijk vermaak
was, dat vooral in Italië werd be
dreven. Door De Hooghe werd de
caricatuur gebruikt als wapen,
hetzij aanvallend, hetzij verdedi
gend. De Hooghe's getekende
weekblad Esopus is de eerste en
baanbrekende uiting van journa
listieke spotprentkunst. Hoe die
zich in Engeland, Frankrijk,
Duitsland, Nederland en de Scan
dinavische landen ontwikkelde, is
een onderwerp voor een boek,
waarin een lang register zou kun
nen voorkomen van grootmeesters
met de tekenstift, van wie elke te
kening nog steeds een grote waar
de vertegenwoordigt. H. Th. Heine
zei al: „Een goede tekening hangt
nog aan de muur als de humor
al lang op het kerkhof der oude
moppen ligt". Vele hunner pren
ten waren tekeningen van dui
zend-en-een lachjes. Wie er één
gulle lach aan wijdde, gaf blijk
de zaak niet begrepen te hebben.
Het is de tijd van Punch, Flie-
gende Blatter, Le Rire, Simplizis-
simus, Kladderadatsch, de Lun-
dis de Figaro enzovoorts.
HET TAPIJT van caricaturen
dat rond de laatste eeuwwisseling
wordt opgehangen heeft als sche
ring de politiek, de ondeugd, de
society en het maatschappelijk
leven, als inslag draden van iro
nie, zuiver illustratieve en mora
liserende lijnen en de woordspe
ling, sentimentaliteit, zelfs een
milde gewaagdheid soms. Het be
langrijkste element van de car
toon, humor om de humor, ont
breekt dus geheel. De cartoon
buit de humor van lijn of gedach
te niet uit om de tendéns van de
plaat te dienen, zij gebruikt een
bepaald gegeven om de humor te
kunnen brengen. Daardoor is zij
ook niet gebonden aan bepaalde
schema's. Niets is de cartoonteke
naar heilig. De cartoonist tekent
met slechts één bedoeling: zuivere
humor, van welke aard dan ook.
Hij heeft als gegeven het leven en
dat niét gerubriceerd, zoals bij de
caricaturist. De cartoon is zichzelf
genoeg. Hij maakt niet zoals de
caricatuur belachelijk, hij maakt
de lach. Als de tekeningen van
een cartoonist een eenheid vor
men, is dat niet door het gegeven,
maar door het karakter van de
humor van de maker. De carica
turist zat vast aan zijn gegeven
politiek, mode, zeden enzovoorts
waarmee hij bedoelingen had.
Zijn tekeningen vormden samen
een reeks, een rubriek.
De cartoonist betrapt het leven,
niet op een facet, maar in een
klein wereldje, waar iedereen de
schoen aantrekt omdat hij ieder
een past. Hij tekent een kind, dat
zijn schoentje op 5 December
voor een straalkachel zet en
de technische twintigste eeuw
staat op papier. De cartoonist
staat tussen het publiek, In het
leven dat hij wil vangen om de
humor. Hij kan de politiek niet
gebruiken omdat de mensen en
hijzelf voluit onbeperkt willen
lachen. Zij willen het absurde en
de overdrijving niet om te spot
ten (de caricatuur) maar om te
lachen. De cartoon is mild en mo
raliseert slechts voor degene die
dat toestaat (het kindje voor de
straalkachel). De politiek blééf het
terrein van de caricaturisten. De
cartoon verschilt van de carica
tuur in het uitgangspunt: het ge
geven om de humor bij de car
toon en de spot om het gegeven
bij de caricatuur.
DE CARTOON heeft sinds de
caricatuur een proces van uiter
ste vereenvoudiging doorgemaakt.
Vele cartoons zijn niet meer dan
een picturaal steno, hebben een
maximum aan lineaire eenvoud.
Als de cartoonist één lijntje heeft
gezet, is het papier al toneel. Die
ontwikkeling is nog te zien, da
gelijks. Nóg immers ziet men de
komieke figuurtjes en diertjes
liefst met namen op de rug ge
tekend die elkaar aan de bin-
(Zie verder pagina 5)
ARTHUR RIMBAUD was twintig jaar, toen hij zijn
werk voltooid had, dat een omwenteling bracht in de
poëtische taal en het dichterlijk beeld. Raymond Radiguet
was ongeveer even oud, toen Jean Cocteau hem ontdekte
en hij twee ragfijne, zuivere romans publiceerde. Fran-
goise Sagan was achttien jaar, toen haar „Bonjour Tris-
tess" mede dank zij een goed opgezette reclame een
„best-seller" werd. Hoe jong deze auteurs ook waren,
het echte wonderkind, een Mozart, een Menuhin, een
Pierino Gamba, bleef het privilege van de muziek. Thans
schijnt het ook in de litteratuur ontdekt te zijn, met alle
gevaren en narigheid, die dat voor de betrokkene mee
brengt. Nauwelijks in het licht der openbaarheid ge
bracht is de achtjarige Minou Drouet reeds een voorwerp
van strijd geworden tussen geestdriftige bewonderaars,
die haar geniaal noemen en nuchtere sceptici, die ge
neigd zijn van een schaamteloze misleiding te spreken.
MINOU IS een dochtertje uit een arm vissersgezin wier
ouders gestorven zijn toen zij pas geboren was. Op de
leeftijd van anderhalf jaar werd het ziekelijke meisje
aangenomen door een in een Bretons dorp wonende
vrijgezellin, Claude Drouet, een zeer ontwikkelde en
Intelligente vrouw. Toen zij zes jaar was constateerden
vrienden bij Minou een buitengewone pianistische aan
leg. Zij werd naar het Conservatorium in Parijs gezon
den om van Lucette Descaves les te krijgen. Dat is het
begin van de roem en de strijd. Want de dag na de
eerste kennismaking schrijft Minou aan haar lerares een
brief, elke dag door een nieuwe gevolgd. Ze schrijft ook
aan de bekende virtuoos Yves Nat en weldra aan allen,
die zij ontmoet en sympathiek vindt. In enkele maanden
stuurt zij zo meer dan tweehonderd brieven, afgewisseld
met gedichten. Lucette Descaves heeft deze „post" aan
de uitgever Julliard getoond. Eerst beroepsmatig scep
tisch tegenover manuscripten van een onbekende, wordt
hij weldra gegrepen door de beangstigende poëtische
en beeldende kracht van de jonge correspondente. Hij
laat de gedichten In vijfhonderd exemplaren drukken,
die hij aan vrienden, critici en romanciers geeft. Geest
drift en twijfel. Velen kunnen moeilijk aannemen, dat
L'Express druk enkele brieven af, waaruit hier enkele
citaten volgen: wrang, poëtisch en visionnair.
„De grote mensen kleden zich als vijanden. Waarom?"
„Woorden breken meer dan zij helen".
„Angora zegt mij, dat hij graag wil, dat ik een mooie
kerk zie, dat het mij zou doen gevoelen, dat er een God
is. Wel, elke keer, dat ik een kerk ben binnengegaan
om Hem te zoeken met de wil Hem er te vinden, trapte
de leegte, die ik er vond mij naar de uitgang".
(Aan een jongetje): „Je bent mooi. Heus, die sproeten
zijn zo aardig. Het lijkt of een engel op je gezicht graan
korrels heeft gezaaid om de vogels van de hemel aan
te trekken".
„Het hart van anderen is een landschap, dat men niet
kent: men moet zoeken om de mooie hoekjes te vinden".
„Vergeef mij, dat ik slechts ben wat ik ben: een droevig
span, waarvan het ene paard vleugels heeft en het andere
lust heeft vormpjes van zand te maken op het strand".
deze vele ongewone beelden vol smartelijke gevoeligheid
en harde wijsheid aan de inspiratie van een achtjarig
kind ontsproten zijn.
Ruchtbaarheid krijgt plotseling dit verbijsterend geval
als het damesweekblad „Elle" twee journalisten naar
Bretagne stuurt om Minou te intervieuwen en te obser
veren en deze daarbij tot de conclusie komen, dat Minou
zo goed als zeker niet de schrijfster van de brieven kan
zijn. Dan komt het dagblad „L'Express" in het geweer.
Eigenaardig, maar ook voortreffelijk land, waar, terwijl
de regering wankelt, een politiek partijblad twee dagen
na elkaar twee volle pagina's wijdt aan een letterkun
dige kwestie! L'Express bezit de gehele correspondentie
van Minou en legt het geval, met grafologische en mor-
fopsychologische analyses, aan zijn lezers voor. Het kiest
geen partij. Het behoudt zijn oordeel voor, durft niet
met zekerheid zeggen, dat Minou de schrijfster is, maar
meent, dat men, tenzij onomstotelijk het tegendeel be
wezen wordt, Minou vertrouwen moet schenken.
VELE VRAGEN dringen zich op. Is Minou misschien
het medium, waardoor haar zeer intelligente en hyper
gevoelige moeder zich uit? Is Madame Drouet, onbewust
de auteur van wat haar dochtertje schrijft? Heeft zij
gevoelens en gedachten geuit, die Minou verwerkt heeft
en in eigen beelden heeft getransponeerd?
Het is voor het kind te hopen, dat zij aan de belangstel
ling en de sensatielust der „grote" mensen onttrokken
wordt. Als het een wonderkind is, zal zij er slechts bij
winnen en zullen wij er niets bij verliezen, als zij rustig
haar kinderleven leidt en elk woord, dat zij zegt, niet
door de geluidsversterker der publiciteit wordt rond
gebazuind. Maar intussen heeft de overtuiging veld ge
wonnen versterkt door de opinie van vooraanstaande
grafologen dat de pleegmoeder Madame Drouet inder
daad de auteur is. S. E.
(Vervolg van pagina 4)
nenkant van uit de mond komen
de „ballonnen" leuke dingen zeg
gen. Men moet die „optellen" en
dan heeft men de mop. Die groep
staat dicht bij de caricatuur, bij
de tekeningen met teksten als
één-acters. De andere groepen
zijn de cartoons met nog nauwe
lijks een tekstje, een regel. En
tenslotte ziet men ook dagelijks
de cartoons waar de humor vol
ledig met de tekening samenvalt:
de tekening zonder tekst. Dit zijn
de tekeningen met de lach van de
eerste oogopslag, van het „split
moment" zoals de Engelsen mees
terlijk en onvertaalbaar zeggen.
De „ballongroep" is langzaam
cartoon in de zuiverste zin van
het woord aan het worden: de
„ballon"-inhoud wordt een apart
tekeningetje: de „serie-cartoon".
Omdat de cartoon één lach wil,
is zij nooit tendentieus of aanvul
lend. Als zij een zedenspiegel is,
dan is zij het toch alleen als de
lach al voorbij is. Wie nog in de
spiegel wil kijken, het staat hem
vrij. Die spiegel is een wezenlijk
bestanddeel der cartoon. Goed
keurende of neutrale cartoons
hebben evenals zodanige cari
caturen geen zin. (Opmerke
lijk is ter vergelijking de ontwik
keling in de litteratuur van he
keldicht naar koldervers.)
De Franse schilder Coroi liep
eens met een vriend door een
mooie omgeving. De vriend maak
te hem op de schoonheid opmerk
zaam. Corot moet toen de handen
voor de ogen geslagen hebben en
geroepen: „Het is verschrikkelijk,
ik zie allemaal Corots."
Zo is de cartoonist ook. Hij ziet
overal mogelijkheden voor car
toons. Hij heeft één leidende ge
dachte en maar één blik: zijn
humor. En naar de aard van die
humor vindt hij zijn onderwer
pen. Tenniel, Doré, Steinlen,
Leech en Daumier willekeurig
zijn deze gekozen waren kun
stenaars, die tragedies en come
dies tekenden. Voor de pen van
de cartoonisten is er slechts één-
richtingverkeer.
VOOR DE cartoonist is een
eigen stijl belangrijk en niet de
technische vaardigheid om een
gegeven te tekenen. De tekening
is ondergeschikt en dient slechts
om het effect van de vondst over
te brengen. Daarom wordt de
mogelijkheid voor een knappe
tekening soms geofferd voor het
„split moment". De grafische in
slag komt toch wel door, daar
voor is de tekenaar artist: Searle,
Steinberg, Peynet en Addams bij
voorbeeld. En als hij geen artist
is, wordt die grafische na-explo
sie niet gemist. Daarom kan men
een voortreffelijke cartoonist zijn
zonder te kunnen tekenen. De
Nederlandse cartoonist Ton Smits,
die in Amerika veel succes heeft,
zegt: Techniek is niet nood
zakelijk, ze kan zelfs lastig zijn!
De uitspraak: als iemand tekenen,
kan, kan hij alles tekenen, is voor
de cartoonist die tekenen kan
prettig, maar geen handicap voor
hem die het niet kan. Daarom zit
ten de Amerikaanse cartoonscho-
len boordevol.
Door hun uiterste lijnbeperking
is het niet moeilijk cartoonisten
na te bootsen. Maar in landen, die
de grootste cartoonisten voort
brachten Amerika, Frankrijk
en Engeland wordt door een
zich respecterend tijdschrift elke
cartoon in de prullemand gegooid,
die ook maar één gecopieerd
lijntje heeft. Alleen de minder ge
renommeerde bladen nemen zulke
tekeningetjes op en daarin vindt
men dan ook allerlei Thurbertjes,
Steinbergjes, Hendersons, Effel-
tjes en Peynetjes.
Afgezien nog van de tekentech
niek is ook een moppengebied te
copiëren. In het boek Cartoon
Treasury, waaruit de hierbij ge
reproduceerde tekeningen zijn
genomen, is het grootste deel van
de duizend cartoons onecht. Men
kan ze terugvoeren tot „gag-
writers" die ook voor anderen
hebben gewerkt, of men consta
teert volkomen plagiaat. Men
herinnert zich ongetwijfeld de
hausse in tatoeëringsmopjes: daar
is één „gagwriter" rijk aan ge
worden. Tientallen anderen wer
den er een beetje rijker door. Ook
het vliegende tapijt, de televisie,
Hans Fischer (Duitsland)
de engelenmopjes, de kangeroes,
de „boodschappende" echtgenote
enzovoorts, behoren tot soorten,
die zich snel tot een kleine varia
tie lenen. Het is niet kwalijk een
echte nieuwe vondst te doen op
een bekend terrein, maar als die
vondst ontstaan is door een varia
tie op een reeds gedane, dan kan
men van plagiaat spreken. In
cartoonistenkringen wordt ontzet
tend gestolen en meer dan vijfen
twintig oprechte, eigen cartoonis
ten zijn er momenteel in de hele
wereld niet te vinden. Daar horen
zeker bij de Engelsen Searle, U
Starke, Hoffnung en Syverson, de
Fransen Dubout, Peynet, Effel,
Bosc, Chaval, Tetsu, de Amerika-
nen Steinberg, Chass Addams, L
Virgil Partch, James Thurber.
Maar zeker niet de Canadees
Feyer, die in „Cartoon Treasury" e
de beste moppen voor zijn reke
ning neemt, die allemaal aanwijs-
baar ontleend zijn. Men ziet zijn
cartoons dan ook niet in de goede
bladen, ondanks het feit dat zij
uitmuntend zijn.
DE HUIDIGE cartoonvorm is er
dus een, die de beste kansen
waarborgt: alleen de besten krij
gen de échte kansen, de oorspron-
kelijken, die de speelsheid hebben
om in een enkelvoudig thema of
werkterrein steeds nieuwe car
toons te vinden. Eén cartoon ma
ken is niet moeilijk. De ware car
toonist bepaalt zich echter door
het steeds nieuwe varianten vin
den zonder zich te herhalen.
Een getekende anecdote van Thelwell uit het populaire
Engelse blad „London Opinion"
De tekstloze cartoon is de beste:
de prent waar de humor zo ge
heel in de tekening is gekropen,
dat zij er niet uit los te maken is.
Juist voor de beste cartoons gaat
helaas H. Th. Heine's uitspraak
niet op, dat de beste tekeningen
nog aan de muur hangen als de
humor op het kerkhof der oude
moppen ligt dan ligt de car
toon namelijk ook in de vuilnis
bak, hoe knap en artistiek ook
getekend. Haar bestaan kan niet
gesplitst worden. De mogelijkheid
dat een genre uitgeput raakt is
groot, maar toch niet snel a]s de
cartoonist er met zijn gehele per
soonlijkheid in ligt toegespitst. De
meeste cartoons gaan echter niet
verder dan het getekende han-
delsreizigersgrapje, ook al begint
dit soort moppen zich te ontwik
kelen tot „Stel-je-eens-voor"-
mopjes, die dus een beroep doen
op het visuele voorstellingsver
mogen van de gemiddelde mens.
VOORAL de absurde grap is
populair. Bij de vertelde moppen
en dikwijls ook bij de car
toons aangeduid als de „paar-
denmop". Searle tekent een mu
seumkamer waar een blote man
voor een schilderij staat te roken.
„Niet roken meneer", zegt een be
waker. Het feit, dat deze cartoon
verteld kan worden, duidt erop
dat het hier geen zuivere cartoon
betreft: de inhoud kan immers
van de tekening worden losge
maakt. Dikwijls gaat door een
cartoon een kort verhaal verlo
ren. Het lugubere is ook in de
mode. Er zijn ontelbare cartoons
over losse hoofden. Chass Addams
laat een duiker zijn helm af
schroeven: als de helm op tafel
staat blijkt o pech! het hoofd
Jiirg Spahr (Zwitserland)
Bij Doubleday and Company in New York is verschenen een
lijvig boek: „Cartoon Treasury", dat nogal prijzig is in Neder
land. De samenstellers, het echtpaar Lucy en Pyke Johnson,
hebben in deze „Schatkamer van getekende grappen" meer dan
duizend cartoons bijeengebracht die volgens hen aan slechts één
maatstaf dienden te beantwoorden: zij moesten leuk zijn. Het
boek pretendeert dus geen bloemlezing te zijn. Het is meer een
aangelegenheid tot vermaak en wie zich daaraan over geeft
krijgt het mismoedige gevoel apennootjes te eten uit een zich
stiekem weer vullende zak. Het boek is voor de Nederlander
dus daarom zo prijzig, omdat hij voor zijn geld alleen een paar
uren ontspanning koopt. Want meer pretendeert het boek niet
alleen, het is ook niet meer. Natuurlijk zitten er tussen de
duizend een paar „juweeltjes". Maar wie daarop uit is, kan beter
een klein boekje kopen met een verzameling cartoons, die zorg
vuldiger en volgens nauwgezettere maatstaven is samengesteld.
Het boek is uiterst geschikt voor die wachtkamers, waar zich
zenuwachtige mensen in plegen te bevinden.
Tekeningen uit een twintigtal landen zijn in „Cartoon Trea
sury" aan te treffen, waarbij ook Nederland met tekeningen van
Mtiller, Smits, Catrinus, Jenny Dalenoord, Herman Focke, Poort,
Van de Born en Dick Ouwehand vertegenwoordigd is. Hun car
toons vallen in het internationale gezelschap door gebreken noch
door kwaliteiten op. Het is vreemd dat er in het boek geen car
toons zijn van onder anderen Chass Addams, Saul Steinberg,
James Thurber en Jean Effel maar die vallen vermoedelijk
onder het „kleine aantal dergenen, die de samenstellers er graag
bij hadden gehad maar niet konden krijgen". T.N.
van de duiker er nog in te zitten.
Het vreemde bij de liugubere car
toons is, dat men er even hartelijk
om lacht het „split-moment".
Wanneer men zich afvraagt „hoe
komt het dat ik lach?" worden de
addertjes gevonden, die bij de
cartoon in het gras zitten, maar
bij de caricatuur op de openbare
weg gaan. Het feit, dat bekende
„lugubere" cartoonisten zoals
Searle en Addams kinderen
gekozen hebben als dragers van
lugubere hoedanigheden, is reeds
een luguber verschijnsel op zich
zelf. Misschien is het omdat de
moderne opvoeding de kinderen
al zeer jong bevangen maakt voor
de „vijandige omgeving" en hen
in een vechthouding stelt tot de
grote mensen? Zo op de manier
van: „Ik ben kind, maar niets
grote menselijks en koude-oorlog-
achtigs is mij vreemd?" Enfin, de
reden te onderzoeken is niet de
taak van de cartoonist. Hij staat
tussen het publiek en constateert
het verschijnsel: „Ik zég niets, ik
constateer alleen".
Omdat het routinelalent bU
cartoonisten zo'n grote rol speelt,
lopen de cartoonisten het gevaar
over één kam geschoren te wor
den wat betreft de aanwezigheid
van dat talent. De groten en klei
nen hebben het beiden, maar de
groten worden dikwijls niet ver
der gevolgd dan waar de kleinen
ophouden.
In Amerikaanse cartoon-vak
bladen staan advertenties! „Laat
bij ons uw talent nieuw leven in
blazen!" Legers cartoonisten ko
men van de scholen en zijn vol
gepropt met ideeën en technieken
uit de boekjes. Van allen wordt
wel eens een prent gedrukt. Maar
de goede cartoon is de neerslag
van de artist zelf en wint als zo
danig de erepalm toch.
Wie de cartoon op haar steeds
steviger „voeten" volgt komt tot
de conclusie dat het een cultuur
historisch verschijnsel van de
eerste orde is. TOD NEELISSEN
MAASTRICHT, November. Ook in
Maastricht is het stil 's avonds op straat.
Maastricht is waarschijnlijk de levendigste
en joligste van alle provinciale steden van
Nederland. U zult mij niet kwalijk nemen,
dat ik zo iets zeg: het is een bijna onmis
kenbaar feit. Maar 's avonds is het daar
ook stil. Tenzij u er natuurlijk met Carna
val of Koninginnedag komt. Dan is het
feest nergens vrolijker, nergens beter in
zijn niet-opdringerige genoegelijkheid. Ik
heb er vorige week een avond gezeten, met
weinig of niets te doen. Ik heb er voortref
felijk gegeten dat is een van die dingen,
die men in de hooofdstad van Limburg zon
der inspanning kan doen. Maastricht is
dermate een Nederlandse enclave in Zuide
lijker streken, dat de mensen er daar ge
noegen in scheppen een hele avond te gaan
eten. Lekker eten en dan ook niets anders
doen. U kunt het proberen. Bijna ieder res
taurant is róók.
Maar later op de avond wordt het, als
men er als vreemde Noorderling komt,
moeilijker. Dan valt men tenslotte maar
een beetje moedeloos in het eerste en waar-
schijnlijk niet het beste café neer. Een mo-
cern café, dat zich beijvert in een soort
decoratie van de Franse stijl 1955, zoals die
in Frankrijk in het geheel niet gevonden
wordt. Moderne Franse cafés zijn een gru
welijk mengsel van wat België en de Ver
enigde Staten op het gebied van de Hore-
caf hebben gepresteerd. Maar dit terzijde.
Het was een duur café, maar het gaf er
dan ook naar de beste tegenwoordige ge
bruiken voortreffelijke consumpties en een
absoluut gebrek aan sfeer voor terug. De
sfeer, vindt men in dergelijke cafés blijk
baar, moeten de gasten zelf maar meebren
gen. Nu was dat iets, wat ik die avond ver
geten had. Ik zocht het in Maastricht. En
ik heb het tenslotte gevonden.
Men schaamt zich namelijk in Maastricht,
net zo min als in de rest van Nederland,
voor zijn intérieur en laat bij voorkeur de
gordijnen open. Nu was dit établissement
gevestigd op een eerste verdieping. Br
recht tegenover was een al evenmin van
verlegenheid blozend dansinsituut. Zo'n
dansschool, die adverteert dat privé-lessen
haar specialiteit zijn. Er was er die avond
zo een aan de gang. Twee meisjes, aardige
meisjes zoals er in Maastricht in een bijna
verbijsterende hoeveelheid zijn, namen
privé-lessen. Zulks van twee heren, die
duidelijk van mooi dansen hun beroep ma
ken. Bij de radiomuziek van ons café, dat
waarachtige oude jazz produceerde, dansten
ze aan de overkant eerst een Engelse wals.
Daarna kwam bij onze mambo een foxtrot
aan de overkant en toen wij eindelijk aan
de Valeta toe waren, begon de les aan de
overkant aan een quick-step. Het was wat
verwarrend, maar wel intrigerend. De
jonge leraren dansten zo met overgave,
verve, zwevend en op en neer gaand en
met een prachtig omhoog geheven linker
hand. De meisjes, vriendinnen zonder
twijfel die na afloop van de cursus slechts
wang-aan-wang met haar geliefden zullen
willen dansen, volgden gehoorzaam. Het
waarachtig onvertogene dat mij zo char
meerde in die heerlijke film „The rear
window" bleef in Maastricht geheel uit.
De pauze in de les werd gemarkeerd door
een flesje-met-een-rietje en opgewondener
werd het verder geen seconde. De overgave
en de concentratie op Terpsichore's verpo-
pulariserende kunst bleef.
Maar zij zou niet lang blijven. Om tien
uur was de les afgelopen. Ik zag de meis
jes beleefd van hun leraren afscheid nemen
en door een deur naar beneden verdwijnen.
Nog geen twee minuten later kwamen ze
ons café binnen. Zij gingen zitten. De ober
kwam onmiddellijk op haar af. „Dat is de
laatste keer geweest", beet hij een van de
meisjes nog steeds in zijn beleefde fluister
toon toe. „Ik heb er nou 'ns op gelet, maar
met die kerels dans je niet meer. Al moet
ik het je zelf leren."
Het meisje aarzelde niet te antwoorden.
Hoewel ik de rest van de conversatie niet
verder heb kunnen volgen, geloof ik dat er
in Maastricht deze week een einde is ge
maakt aan een veelbelovende romance.
Misschien begint er volgende week een
nieuwe.
Maar meer is daar op een gewone door-
de-weekse avond niet te beleven. A. S. H.