In tweegesprek met
het geweten
Wij zoeken samenwerking....
EIGENAARDIGHEID VAN
DE BOOMKLEVER
Muziekleven, vroeger en nu
Teirlinck's meesterschap
FRANSE PARAGRAAF
In Montparnasse
Litteraire
Kanttekeningen
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Onze puzzle: weer een kryptogram
Deze keer weer eens een kryptogram,
waaraan de liefhebbers van een dergelijk
soort puzzles weer hun hart kunnen op
halen. Om ook de beginnelingen in deze
denksport een stukje op weg te helpen,
geven wij de oplossing van 46 verticaal:
Boom op Sumatra (bano) en gebruik een
uitroep van afkeer (ba) ongaarne in litte
raire taal (no), een dubbele omschrijving
dus. Het is niet eenvoudig, dat geven wij
toe, maar wanneer men dit woordje heeft
ingevuld, dan kan de rest van de puzzle
nauwelijks nog moeilijkheden opleveren.
Horizontaal: 1. Er zit een Franse ezel in
het huis van Winnetou. 10. Als er eerst een
meter en later nog een deel van een pijp
bijkomt, wordt het zintuig een taartje. 11.
Van de andere kant bezien komt het vocht
ten algemene nutte. 13. Zo'n oproer komt
voor de middag in orde. 15. Als Arie niet
meer in angst zit, kan hij hiervan leven,
aangenomen, dat hij talent heeft. 17. Brij
de eerste letter tot gezinshoofd. 19. Bedor
ven kleur van onze buren? 20. Het is hui
len geblazen in de hoofdstad. 22. Als de kip
achter de berg stond, zou zij daar vele ge
vleugelde vrienden aantreffen. 23. Dit is
een halve godin. 24. Aan het begin kan men
zien uit welke hoek de hansworst gekomen
is. 25. Hetzelfde model als het vorige. 27.
Men neme honderd vierkante meter om
aan de mast te hangen. 28. Dit lichaam zit
onder de grond. 29. Deze staatsman viel in
ongenade, door omkering van de ontken
ning in Engeland. 31. Het duurt niet lang
om aan te duiden, dat een maat of groot
heid slechts weinig overtroffen wordt. 32.
Deze godheid begint als man en eindigt als
Oplossing van de vo
rige puzzle:
Horizontaal: 1. Po, 3
rook,. 7 maal, 9 ont, 11
nar, 12 idee, 14 meer,
16 e.a., 18 slee, 20 Iers,
22 To, 23 neep, 25
Oost, 27 Eem, 29 adé,
30 eend, 32 rand, 33 eg.
Verticaal: 2 oma, 3 ra,
4 olie, 5 koe, 6 N.T. of
O.T., 8 arme, 10 neer,
11 nest, 13 drie, 15
eens, 17 asem, 19 lood,
21 Epen, 24 eten, 26
oer, 28 Ede, 29 as, 31
e.d.
De prijzen van onze
vorige puzzle werden
na loting als volgt toe
gekend: C. M. van der
Maarel, Kievitlaan 22,
IJmuiden-Oost 7,50;
G.C.J. Koning, Brandt-
straat 10, Haarlem
5,en mevr. A. Du-
rans-Zaagmans, Pre-
vinairestraat 7, Haar
lem 2,50.
meisje. 33. Er wordt alleen gespeeld om
vast te beginnen. 34. Deze nationaal-socia-
listische organisatie om leden van een an
dere nationaal-socialistische organisatie te
krijgen. 36. Trilt de boom omdat de toe
komst verward is? 37. Sedert de schepping
der wereld staat de vrouw op haar kop. 39.
Doe ongewoon om te voetballen! 40. Dit
voorzetsel wordt door gisting uit gekruide
honing bereid. 41. Aan Plein of Binnenhof.
42. R.O.Z. zou een betere afkorting zijn. 44.
Leken anders alleen. 46. Als men bij dit
meisje komt zijn wij het eens. 47. Het is
weinig, maar met een gulden meer heeft
men iets dat twee rijksdaalders kost, zoals
de volksmond zegt. 49. Uitstekend, maar
soms zit er een kuiltje in. 50. Een onder
nemende vrouw, maar toch tweemaal op
non-actief. 51. De keizer ligt midden in de
rivier. 53. Schrijf het omgekeerde van be
drog. 54. U moet de uitslag raden op bol
toeval.
Verticaal: 2. Deze verklaring had onder
aan moeten staan. 3. Betaal de populaire
geneesheer. 4. Met diploma T.H. 5. U kunt
het zeggen, schudden, knikken en verko
pen, omgekeerd ook. 6. Wij weten ook niet
wie hier staat. 7. Hoogte op waterstand en
u hebt beet. 8. Begin de natuurlijke toon
schaal met een uitroep om de Amerikaanse
staat te bereiken. 9. Hier wappert Siam's
banier! 12. Ziedaar Kana - en nu maar zin
gen! 14. Maak een studentikoze gewoonte,
die met een bul eindigt. 15. Knudde om
mee naar te gooien of voor af te nemen. 16.
Neen, duizend in het midden, dat blijft het
zelfde van welke kant men het ook bekijkt.
18. Snel haastig terug (het vervoermiddel
REES (Duitsland) Er zijn waarschijn
lijk verscheidene onder u, die zich de naam
van dit plaatsje veel te goed herinneren.
De anderen moge ik in het geheugen bren
gen, dat het naar Rees was dat de Duitsers
de meeste van hun slachtoffers hebben ge
bracht, die zij tijdens de razzia van 6 De
cember 1944 in Haarlem en omgeving ge
vangen hebben genomen. Het is moeilijk
om deze associatie te ontgaan, zelfs als men
er verveeld en moe op een regenachtige
Zaterdagavond zijn werk komt doen. Nie
mand zal kunnen ontkennen, dat Rees er
op een dergelijke avond uitziet als ieder
Hollands of Belgisch of Duits stadje op een
regenachtige, druilerige Zaterdagavond.
Het is stil en glimmend. Er branden wat
straatlantaarns en verder wordt voor de
verlichting zorg gedragen door de lampen
uit de cafés, waar het ook rustig is. Op het
politiebureautje hangt een klein verlicht
bordje met de mededeling dat de dienst
doende agent thuis te bereiken is in de
Bahnhofstrasse nummer 23 en dat hij bo
vendien ook te telefoneren is. Een paar
meisjes zijn voor een bioscoopingang aan
het stoeien met een te groot aantal jongens.
Doord de hoofdstraat razen een paar auto's
verder uit de richting van Holland naar
het Oosten: zij spatten de huizen langs de
weg vol met de modder, die suikerbieten
wagens en andere vervoermiddelen daar
kan er achter komen). 20. Men kan er vroeg
onder kruipen of er door geverfd zijn. 21.
De grappenmaker eindigt in een politieke
richting. 24. Zulk een lidwoord is een over
treding van zedelijke wetten. 26. Gezegd
van centen en invallen, van werklieden en
patronen. 28. Bezie een oude vrouw. 29. De
schrede om over de grens te komen. 30.
Roepen de vissers „beet" bij een pluisje?
32. Sieraad achter motoren? 35. En derge
lijke electriciteit in Gelderland. 36. De
drank begint als stroompje. 38. Vader is het
ook wel eens. 40. Franse huishouding zon
der leeftijd voor iedereen. 41. De jongste
zoon is goed in muziek. 43. De ruwe steen
massa is hier tot matrasvulling verbrok
keld. 45. Om de koorts te weren zichzelf en
het meisje omkeren. 46. Boom op Sumatra
en gebruik een uitroep van afkeer ongaar
ne in litteraire taal. 48. Schrijft u Duits. 50.
Noord en Oost, dat is iets nieuws. 52. Als de
jongen zich omdraait ziet hij een ander
meisje dan Sien. 53. Tweemaal parkeren op
lastgeving.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7,50, 5,en
2,50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux: in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen bij
voorkeur per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzle".
hebben achtergelaten. Uit een bovenzaal
tje van een café klinkt wat muziek: daar Is
een vergadering bezig van een plaatselijke
vereniging. Het stationnetje is geheel in
slaap gevallen. Er zullen later op de avond
nog wel treinen langs komen, maar die
stoppen hier niet meer.
Maar een paar dagen na die zesde De
cember van het jaar 1944 zijn hier wel en
kele goederentreinen gestopt. Zij zaten vol
mensen. Ik ben er niet bij geweest, maar
het lijkt me waarschijnlijk, dat het ook toen
zo'n trieste, regenachtige avond was. Er
zijn mensen uitgekomen, verslagen, som
bere mensen die dachten aan hun familie
thuis en aan wat er verder met hen zou
gebeuren. Zij hebben over de modderige
wegen van Rees moeizaam de weg afge
legd naar het kamp, dat op hun komst was
voorbereid. Er waren onderweg al enkelen
van hen om het leven gekomen. Er kwa
men er meer, die het niet zouden overleven.
Ik wil zeker geen stemming kweken. Een
verdere beschrijving zal u dan ook van
deze zijde niet moeten verwachten. Ik heb
er zelf niet gezeten en ik heb aan Rees geen
herinneringen. Voor mij is het slechts een
plaatsje, waarheen het werk mij helaas op
een nare Zaterdagavond heeft gevoerd. Het
was nog net licht, toen wij er arriveerden.
De vlaggen hingen halfstok.
In een klein kroegje, waar twee sombere
boeren een biertje zaten te drinken, hebben
wij gevraagd waaraan dit alles was ont
leend die vlaggen en dat klokgelui. Wij
zeiden, dat wij Hollanders waren en dat wij
niet wisten waar het allemaal om ging.
Eerst wilde niemand het ons vertellen.
„Waarom wilt u het weten?" zei de waard
wantrouwend. Maar na een kwartier kwam
het verhaal er uit. Zij zeiden er bij, dat hun
terughoudendheid niets te maken had ge
had met ons Nederlanderschap, maar wél
met het feit dat wij geen Duitsers waren.
„Wij houden hier niet van vreemdelingen",
zeiden de gasten van het café. „Maar som
mige Hollanders zijn beter. U zult het wel
begrijpen." En dat was het moment, dat ze
ons vertelden dat er een nationale actie
dag gaande was om de in vrijheidsstelling te
verkrijgen van de Duitsers, die nog als
„krijgsgevangenen" in de Westerse landen
verblijven. „Bij u zitten er ook nog zeven
enveertig", zei de waard beschuldigend. Hij
doelde op de oorlogsmisdadigers, die nog In
de gevangenis van Breda zijn opgeborgen.
„Heeft u die muziek niet gehoord bij het
café aan de overkant? Daar vergaderen
ze", zei hij nog.
En om dat in Rees te horen is toch nog
•ets pijnlijker dan in de meeste andere ste
den van Duitsland uitgezonderd enkele,
die nog een slechtere naam hebben. Enfin,
het is nu allemaal voorbij en wij zoeken
terecht samenwerking bij elkaar. Maar als
d;e Oosterburen van ons dit nu eens wat
beter zouden begrijpen, wat zou het dan
allemaal nog veel gemakkelijker gaan.
A. S. H.
BIJNA IEDERE dag, meestal in de ochtend, als ik
naar mijn werk ga, krijg Ik een glimp te zien of hoor
ik het geluid van een vogel, die nooit nalaat de aan
dacht te trekken. Ik fiets dan door een stadsgedeelte,
waar gelukkig nog verscheidene oude. breedgetakte
bomen staan en dan mist het bijna nooit, of ik krijg
hem wel in het vizier, de boomklever! De blauwspecht,
zoals hij in boeken ook wel wordt genoemd. Van een
specht heeft hij heel veel alwas het alleen al de wijze,
waarop hij tegen een stam omhoogklimt. Hup hup hup
met veerkrachtige sprongetjes, waarbij het korte ge
drongen vogellijf vlak bij de stam blijft. Alsof het tegen
de stam zit gekleefd.
Maar laat ik de vogel eerst beschrijven, dan weet de
lezer, waarover we het hebben. Wanneer hij namelijk
een blauwgrijze vogel (met nogal lange puntige snavel
en korte staart) schoksgewijze een stam ziet opklimmen
maar ook ziet afklimmen en als het moet links en rechts
in alle richtingen over de boomstam, ja zelfs „plakkend"
tegen de onderkant van dikke takken, dan kan de waar
nemer er zeker van zijn, dat hij met een boomklever te
doen heeft. Laat hij dan eens een poosje blijven staan en
het dier volgen op z'n rusteloze weg door de takken-
doolhof boven z'n hoofd en hij zal met groot genoegen
een alleraardigste bosvogel aan het werk zien.
Want al die activiteit is niet maar zo'n beetje trapeze-
werk voor het genoegen van een wandelaar, nee, de
boomklever is bezig zijn ontbijt bij elkaar te scharrelen,
dat bestaat uit allerlei insecten, die zich tussen de lagen
van de schors hebben verborgen, waar ze hopen de
winter veilig door te komen. Voorts spinneneieren, u
kent ze wel, van die geelwitte wollige pakjes, die u ook
wel vindt onder het deksel van een brandstoffenhok.
Al dat goedje, dat zit uit te rusten van een zeer druk
zomerseizoen, wordt dan door de felle kleversnavel weg-
gehamerd uit z'n schuilhoeken en zo exerceert Jan On
rust wel een paar uur lang door de boomkruinen en
neemt tussen de bedrijven door ook nog dennekegels
voor z'n rekening, die hij zeer deskundig uit elkaar
weet te plukken.
Dat doet hij op een heel aardige manier. Ik heb een
boomklever eens een hele tijd daarmee bezig gezien. De
kegel had hij in een boomspleet geklemd en zo had hij
„z'n handen vrij" om alle schubben uit elkaar te splin
teren, zodat hij tenslotte bij de begeerde zaadjes kon
komen. En een drift dat de grijsjas daarbij aan de dag
legde! Alsof hij nog ten minste het halve bos vóór zons
ondergang als aangenomen werk moest afleveren. Dat
is altijd een heel opvallende karaktertrek bij dit soort
vogels: ze kunnen niets half doen. Alles gaat presto bij
ze. Alles of niets!
ONDERTUSSEN heb ik zijn signalement nog maar
half gegeven. Juist goed, want wie even de tijd neemt
voor deze kennismaking, heeft ook wel het geduld om
het volgende op te merken: de onderzijde is geel-bruin-
achtig wit met roodbruine flanken. Wat een prachtige
combinatie bij het leiblauw van rug en schedel! Waarbij
nog komt een brede gitzwarte oogstreep.
Ziezo en als ik u dan nog vertel, dat hij een helder
fluitend geluid voortbrengt, dat met verschillende woord
jes is weer te geven en dat hij in golvende lijn weg
vliegt dus net als een echte specht dat doet, nu, dan hebt
u al heel wat aanduidingen, waarmee umaar u is
natuurlijk al lang doorgelopen: het duurde te lang.
DAAROM ZAL IK nog wat vertellen over een aardige
ervaring, die een van mijn buurtgenoten dezer dagen
had met een boomklever uit zijn tuin.
Deze vogel had plotseling iets vijandigs opgevat tegen
z'n eigen beeld, dat hij zag in een donkerspiegelend
raampje boven een deur, speciaal dat ene raampje, juist
boven die ene deur, hoewel in het huis ramen genoeg
waren om je als boomklever aan te ergeren. En wat
deed de felle rakker? Als een razende Roeland, met
gevelde lans stortte hij zich op de ruit, waar hij dan
prompt afgleed, plop! naar beneden, om daarna, snel
een rondje te vliegen en met een nijdige veeg een paar
mezen van een voedertafel weg te bonjouren, waarna
een nieuwe aanval op ruit en spiegelbeeld volgde. Voor
dat de kleine woesteling van de ruit afgleed, zag hij
telkens kans vliegensvlug een roffel tegen het glas te
tikken, zo snel en zo hard, dat de bewoners het binnen
in het huis konden horen. Deze boomklevereigenaardig-
heid duurde een dag onafgebroken voort. De volgende
dag kreeg ik een uitnodiging eens te komen kijken.
Het was een merkwaardig geval, dit onverdroten
terugkeren naar het glas en de onverzwakte woede, die
het dier daarbij toonde. Maar tevens was het een vraag
stuk, dat ik niet kon oplossen. Was het voorjaar ge
weest, dus de tijd, waarin de sexen hun driften uitleven
en duidelijk tonen, dan was de verklaring niet zo moei
lijk geweest. Herhaaldelijk zien we dan immers vogels,
die het met hun spiegelbeeld, dat ze waarschijnlijk als
een mededinger in huwelijkse zaken beschouwen, aan
de stok hebben. Maar nu, in de late herfst, als de harts
tochten reeds lang zijn bekoeld en vergeten?
Ik kan er geen verklaring voor geven. Wel heb ik
geholpen, de dolle Dries een beetje te kalmeren, hetgeen
eenvoudig bleek te zijn, doordat de bewoners van het
huis een krant tegen de binnenkant van het glas druk
ten. Daarbij bleken nog aardige proeven mogelijk te
zijn, door halve of driekwart bedekking van de ruit,
waarop het dier ook weer merkwaardig reageerde.
SJOUKE VAN DER ZEE
IN IEDER VAN ZIJN BOEKEN stuwt zijn levensdrift dichtte Bert Decorte ter
gelegenheid van Teirlinck's vijfenzeventigste verjaardag. Het had niet kernachtiger
gezegd kunnen worden. Het „gevecht met de engel" was nog niet bezworen of deze
ontembare meester van het woord, op weg naar de tachtig, sloeg alweer de hand aan
het werk, aan zijn handwerk, dat hij een halve eeuw lang als een ambachtsman heeft
beoefend met de trots van het kunnen, de liefde voor het materiaal, de vreugde om
het maken, die mét elkaar de schrijversgezel van „De wonderbare wereld" tot de
meester van „Het gevecht met de engel" deden rijpen en uitblinken, ver boven de
schoonste beloften van „Van Nu en Straks". Was het formidabele épos van het Zo-
niënwoud zijn meesterwerk? Was het de roman van de heerszuchtige Maria Speer
malie of die andere van de meewarige Doxa? Of nóg anders: het gedurfde experiment
van het toneelstuk „Ik dien" of van „De Ekster op de galg"?
PARIJS, November Nu op het
middengedeelte van de Boulevard du
Montparnasse het stuk met de café's en
restaurants en het neonlicht de bomen
ontkruind zijn en de buizen worden opge
graven, ziet het rustige eind verder naar
het Oosten er des te innemender uit. Het
blijkt overigens niet waar te zijn wat hier
engie weken geleden gezegd is, dat de ont-
kruinde platanen wel zullen verdwijnen
voor de verbreding van de straat. Wie dat
toevallig werkelijk ter harte zou gaan,
heeft recht op een rectificatie: zij worden
uitgegraven en met een mooie ronde koek
aarde om de wortels in nieuwe kuilen wat
dichter bij de huizen gezet. Het Oostelijke
eind begint voorbij de twee nachtclubs, die
tegenover elkaar gelegen het laatste bonte
licht uitzenden. De ene verklaart zichzelf
tot anders dan de andere nachtclubs, im
mers „Men vermaakt er zich!" en waar des
avonds vaak de mannen van de vermaaks-
ploeg in komische sportpakken met de
portier een sigaretje roken aan de straat.
De andere biedt naakten, die 's avonds ook
in kleurenfoto's ter weerszijden van de in
gang vertoond worden en dan besproken
door sommige groepjes passanten, die met
de vinger bijwijzend hun bedoeling ver
duidelijken.
Daarna zijn er alleen nog de gaslan
taarns, die een oud licht geven op de niet
geheel ontbladerde takken van de bomen.
De brede trottoirs zijn bijna zonder wande
laars, op een enkel paar na dat kust, of een
dubbel paar dat lacht en rookt. Van de
schaarse eenling die voorbijkomt krijgt
men niet zelden een doordringende blik,
alsof men onder verdenking stond iets aar
digs of lelijks te willen doen. Overdag
wordt de indruk van dit stuk Montparnasse
beheerst door de keurigheid van de winkel
tjes en door de nieuwe blokken, die tussen
het grijs en het bejaarde geel staan: een
blank postkantoor en een hoog flatgebouw
van effenrode speelgoedachtige baksteen.
Het gaslicht dempt daar de tonen van en
het autoverkeer rept zich 's avonds tussen
de trottoirs door alsof het bezig was dit
stadsdeel voor de nacht te ontruimen.
Als men naar het Westen kijkt, lijken de
rode groene en gele lichten bij een andere
stad te horen die men lang niet met een
paar honderd passen zou kunnen bereiken.
Daar maakt de electriciteit ook lichtvlek
ken in de herfstnevel en zelfs een rode
gloed als van bloed in de lucht boven de
straat en de huizen: een gebied van gejoel
en boze onrust, terwijl hier al de huizen
al lang donker zijn, zoals ook de étalages.
Alleen in een enkel hótel brandt een lamp
bij de receptie en op de trap met een don
kerrode loper aan het eind van de hall.
Er is er één, dat zich door een bord met
betrouwbare witte letters op een donker
blauwe ondergrond als Bondshótel bekend
maakt, een ware verzekering dat ook de
Hollandse deugden hier geëerd worden.
Diep in een klein dampend café zitten de
gasten te praten en te lachen, maar van de
straat af zijn zij niet te horen.
Het lijkt hier misschien wel op een oud
Parijs, of op in het geheel geen Parijs,
maar een provinciestad, al is er niet veel
dat zo'n vergelijking werkelijk doorstaat
en dat weinig dan nog pas als de boulevard
al bijna bij het volgende kruispunt is afge
lopen: twee brede lage gele huizen met
aardige luiken naast de glimmende glan
zende winkel van kristallen vogels en por
seleinen koetjes met een bijbehorend hups
kalfje. Aan de overkant is de Closeric des
Lilas, beroemd litterair café van het eind
van de vorige eeuw, waar nog in de jaren
twintig de surrealisten een vergadering
hielden en woede veroorzaakten doordat
een van hen uit een bovenraam „Weg met
Frankrijk!" schreeuwde. Het is intussen
een waardig instituut geworden, met zijn
begroeide waranda en fluisterende muziek
en makkelijke stoelen in een gezeefd
licht. Niettemin leidt dit reepje stad zijn
eigen leven, zodat men er 's avonds, met
zijn gedachten elders, heen en weer kan
wandelen alsof het als een promenade
aangelegd was, de enkele voorbijganger
een borende blik teruggeven, het gelach
van de dubbele paren beluisteren als zij
voorbij zijn, of stilstaan om te weten of
het mogelijk is het geluid op te vangen dat
een kat maakt als hij in gestrekte draf
langs komt.
Als de bus van Montparnasse naar de
Bastille de éne klant bij de halte heeft
weggehaald is het doodstil en lijkt er nie
mand meer te zijn. Maar dan ziet men vlak
naast zich twee heren in vilthoeden in ge-
gesprek in een flauw verlichte auto, die in
de rij langs het trottoir geparkeerd staat.
En men voelt zich als betrapt op vreemd
zingen of scheve sprongen maken.
TONEELGROEP „THEATER" MET STUK
VAN MARCEL PAGNOL
De toneelgroep „Theater" heeft in studie
genomen „De dochter van de bakker" van
Marcel Pagnol, onder regie van Hans Tie-
meyer, die zelf ook een rol in het stuk zal
7 spelen.
IK ZOU het niet weten te zeggen. In
ieder was hij „elckerlyc", in ieder de mens,
dat raadselwezen met zijn deugden en zon
den, zijn argeloosheid en schuld, zijn ver
hevenheid en laaghartigheid de falende,
zegevierende, struikelende, zich verheffen
de mens, gevangen in het labyrinth van
motieven, van gevoelens en bedoelingen,
van vreugde en angst, leed en berouw, dat
zich uitstrekt van de wieg tot het graf. Alle
instrumenten heeft Teirlinck bespeeld, de
bazuinen en de hax-pen, de altviolen en kla
rinetten, de schalkse fagotten, manende
pauken, arcadische hobo's, om dat éne beel
dend te zeggen: de waarheid van de mens,
bitter en verrukt, ontgoocheld en betoverd
de waarheid van het leven, benard en
heerlijk, vermits het „leven" is.
„Levensdrift" dichtte Decorte. En hij be
doelde de kracht, de gloed, de moed, om
niet te versterven noch te verstarrren,
maar te blijven die hij, meester Teirlinck,
was: de Protëus der Vlaamse letteren, één
die verandert al wat hij aanraakt, het ver
frist en vernieuwt en er aan rakende zich
zelf mee verjongt. Dat was, dat bleef het
dynamische vermogen van zijn leven en
werk. Zo is hij nog, nü, op het ogenblik dat
hij, even gedreven als de voortvarende
jongeling van weleer, zijn jongste roman
uit handen heeft gegeven: Zelfportret of
Het galgemaal Schreef hij in een wereld
taal, men zou niet aarzelen hem in één
adem te noemen met de grootsten van zijn
tijd, met Hemingway en Thomas Mann,
Faulkner en Gide, op grond alleen al van
deze ene, overweldigende, aangrijpende
roman. Want het is onontkoombaar, dit
boek, dit genadeloze, mensdiepe, levensfelle
„zelfportret", dit galgemaal van een ver
speeld, verminkt, verdoold leven. Het
schokt. Het brandt met zijn gloed. Het
drijft een prop in de keel en bitterheid in
de mond, en balsemt de wonden van een
gekwetst leven met hetgeen deze jong-oude
creatie tot een groots en edel, een waar
boek maakt: met de warmte der menselijk
heid, het begrip der liefde, de absolutie van
een humaan en heimelijk bond-en-lotge-
nootschap met „elckerlyc".
Van de zeventig levensjaren, die Henri M.
met alle kunstgrepen van zijn levensvirtuo
siteit aan de dood wist te ontfutselen, heeft
hij er vijftig misbruikt om van zichzelf
„een schijnbeeld op te stellen in het oog
zijner medemensen", om door te gaan voor
hetgeen hij begeerde te zijn: een zinnelijk
genieter. Hij is sinds zijn dichterlijke jeugd
groot geworden met de levensleugen en
heeft sterk geschenen in zijn zelfbedrog.
Hij is de werkelijkheid ontvlucht in het
spel van zijn fantasie, de verantwoordelijk
heid ontweken door het raffinement van
zijn brillante sofismen. Hij heeft zich tegen
de schuld en wót in dit verwrongen
leven is schuld, wat noodlot? behendig
in de rug weten te dekken met een tot niets
verplichtend medelijden, heeft zijn vrien-
den verloochend, zijn geliefde verraden,
zijn geweten bedrogen, zijn verlangens ver
valst, omdat hij schoon wilde leven, schoon
wilde schijnen en het geluk van de dag
zonder omzien dacht te plukken met de
elegantie van een innemend man. Machtig
is hij, deze bankdirecteur, in de wereld der
groten; machtig in zijn eigen oog door zijn
met kosmetische kunstmiddelen geconser
veerde jeugd; machtig als causeur, als Don
Juan, dankzij zijn diabolische redekunst in
het goedpraten en verfraaien. Tegen elke
lafhartigheid van zijn leven en het zijn
er vele, die het graf hebben gevonden in de
spelonken van zijn vergetelheid heeft hij
zich gepantserd met een frase. Elke angst
wist hij het zwijgen op te leggen met zijn
vaardigheid in het ontwijken, elke verant
woordelijkheid uit de weg te gaan door een
verraderlijke uitvlucht. Hij, die zo joyeus
dacht te genieten, hééft niet geleefd, want
hij heeft niet geleden. Nü, eindelijk, ver
eenzaamd, overrompeld door het lichame
lijk verval, het falen van zijn kracht, de
onmacht om voor de geketende aanklacht
van een gesmoord geweten langer de oren
te sluiten, staat deze onttakelde mens, die
de waarheden van zijn verdaan leven tot
een leugen heeft vervalst, oog in oog met
één waarheid die alle bedrog heeft achter
haald: de waarheid van de onloochenbare
dood.
Thuis is Rebekka, zijn vrouw afgrijse
lijk verminkt door een auto-ongeval, waar
bij zijn enige (wettige) zoon en zijn enige
liefde? de dood vond. Ze is weerzinwek
kend, Rebekka, in haar lichamelijke ge
schondenheid. Maar gruwelijker geteisterd
is haar gemaltraineerde hart. Gruwelijker
bloedend zijn de ongeneselijke wonden van
haar liefde. Ziet hij het? Is hij, aftands en
murw, gerijpt tot een inkeer, bereid om het
lokkend avontuur met een „bloeiende"
coquette "prijs te geven? Nóg balanceert
Henri M. als zeventigjarige op de scherpe
snede van zijn levensleugen, als Teirlinck
dit innerlijk tweegesprek tussen geweten
WE ZATEN bijeen in de gelagkamer van
het oude hótel in een kleine plaats, aan een
onzer brede rivieren. Men verheugde zich
erop, dat het tegenwoordig niet meer nodig
was voor kamermuziek en voor solisten
concerten altijd naar de grote stad te moe
ten reizen. Want er was nu een moderne
zaal, een behoorlijk
podium en daarop
stond een zeer goede
vleugel. Ik ging in
mijn herinnering vijf
tig jaren terug en
vertelde, dat ik in
mijn studietijd in
deze zelfde plaats al
eens als solist was
opgetreden. Vragen
de gezichten. Dus ik
begon mijn verhaal
Het zal in 1904 of
1905 zijn geweest. Het plaatselijke man
nenkoor zou een concert geven. Door één
of andere mij welgezinde relatie daartoe in
de gelegenheid gesteld, zou ik tussen de
„nummers" van het koor enige pianosoli
pnxtuceren. Als ik mij wel herinner, had
ik gemeend niet beter te kunnen doen, dan
trachten furore te maken met enig ver
toon van vingervaardigheid. Ik koos hier
toe enkele composities van Liszt. Dus sloof
de ik mij aan de piano een vleugel was
niet beschikbaar uit om na het pompeu
ze openingskoor, dat ongetwijfeld wel van
de importantie van „De rots in zee" of van
„De barre rots" zal zijn geweest, enige spe-
mimina van Liszt's kunst tot leven te wek
ken. Ik hoor nog in het weg-ebbende ap
plaus plots uit de zaal een stem roepen:
„Kè-je ook wat van Beethoven spelen?"
wel twijfelend of dit waardering of veroor
deling van het gehoorde moest betekenen,
voelde ik me toch verplicht aan het ver
zoek te voldoen en er volgde dus een
Scherzo uit een der sonates. Daarna kwam
er weer een kei van een koorwerk. En toen
was het pauze.
Na de pauze had de ouderwetse pijpenla,
waar we vertoefden, een metamorfose in
een vergaarbak van sigarenrook ondergaan.
Maar onverdroten musiceerden we in de
wolken verder. Nu moet u weten, dat vlak
voor het podium, rechts in de zaal, een
deur was, waaop met grote cijfers het wel
sprekende getal 100 geschilderd stond. En
wat wil het geval: terwijl het fortissimo-
slotaccoord van het laatste koorwerk nog
onder uiterst beeldende gebaren van de di
rigent werd aangehouden, sprong een der
tweede bassen al van het podium om te
verdwijnen in het achter de deur verbor
gen vertrek. Ik zat op de eerste rij en
proestte in een ongepaste lachbui uit. Maar
onmiddellijk hierna ging de deur weer
open en verscheen dezelfde man met een
officiële glimlach op het gelaat, een grote
krans in de hand. Hij klom op het podium
en reikte het bloemstuk over aan de diri
gent, onder luid geklap en voetgetrappel
van het publiek.
Het vraagstuk van de verhouding tussen
Oosterse en Westerse mens. in zaken die de
liefde raken, is er een waarmee de Amerikaan
James Michener zich bij voorkeur bezig houdt.
Men kent zijn befaamde Tales of the South
Pacific en zijn Return to Paradise, een titel die
die niets te raden laat omtrent de gevoelens,
waarmee hij terug ziet op de jaren die hij in
het Oosten heeft doorgebracht. Waarom voelt
de man, die daar eenmaal verbleven heeft, zich
met zulk een onweerstaanbare kracht getrok
ken tot de geheel anders geaarde Oosterse
vrouw? In Sayonara, waarin hij een zelf door
leefd geval beschrijft, poogt hij voor zich zelf
en de lezer deze vraag te beantwoorden. Men
mist in dit verhaal de rauwe erotiek, die het
werk van menige hedendaagse Amerikaanse
auteur zo vaak kenmerkt. Daarentegen is Mi
chener er in geslaagd met behoud van het rea
listische element een fijnzinnige liefdesroman
te produceren, die in de hedendaagse littera
tuur een belangrijke plaats Inneemt. Als om te
bewijzen dat hij niet laatdunkend neerziet op
het land van zijn herkomst schreef hij ook The
fires of Spring, de zwerftocht van een jongeman
door Amerika, die op harde wijze leven en
liefde leert, een loflied op het veelgesmade
werelddeel. A. M.
en begeerte, schuldgevoel en gelukshonger,
met een vraagteken besluit Henri M.
laat hij ons vermoeden zal wel alleen
zwichten voor de lóótste aller waarheden.
Ik ben er mij van bewust: ze zegt niets,
deze samenvatting, zo goed als niets. Ze
kan het ultieme niet zeggen van een werk
als dit, dat niet geschreven, maar gegrift
staat in het erts van de taal. Ze kan alleen
en daarmee is dan toch alles gezegd
besloten worden met de erkenning, dat men
een meester als Teirlinck kleinéren zou
door hem een pluim op de muts te steken.
We weten het immers: Teirlinck is niet
„van Nu" alleen, hij is en meer nog en
volstrekt „van Straks". Met die weten
schap heb ik dit grandioze boek uit handen
gelegd en gedacht: dit Is groot werk.
C. J. E. DINAUX.
Verschenen bij N.V. Uitgeversmaatschappij
A. Manteau, Brussel
Het muzikale leven in onze kleine ste
den en dorpen had vroeger een huiselijk
heid en gemoedelijkheid, die langzamer
hand verdwenen is. Zo herinner ik me bij
voorbeeld het verhaal, dat Johan Wage
naar eens deed en dat volkomen dezelfde
sfeer weergeeft. Als heel jonge man zou
Wagenaar eens, in een
kleine plaats in het
Sticht, met zijn vriend
de violist Gerard Veer
man, enige werken
voor viool en piano
uitvoeren ter afwisse
ling van de gebruike
lijke mannenkoren.
Het eerste koor was
gezongen, de vioolles
senaar werd klaarge
zet en de Frühlings-
sonate van Beethoven
zou volgen. Plotseling vroeg de dirigent van
het koor aan de solisten: „Is het de bedoeling
van de heren, dat ik de Sonate ook diri
geer?" En met de grootste moeite om ern
stig te kijken, antwoordde Wagenaar on
middellijk: „Ja, dat zouden we zeer op prijs
stellen"! Hetgeen tot gevolg had, dat de
brave kerel naast de piano ging staan om
in de muziek te zien en daar een klein half
uur lang de meest dwaze en overbodige
gymnastische armbewegingen uit te voe
ren. Tot groot pleizier van de spelers na
tuurlijk. Hij deelde na afloop met een ver
rukt gezicht in het applaus.
Oude herinneringenMaar er is zo
een en ander veranderd in het provinciale
muziekleven. Ik geloof, dat de angst voor
radio en gramofoon, die de musici indertijd
had bevangen en die hen deed verwachten
dat door deze mechanische muziekproduc-
tie het concertleven buiten de grote steden
blijvend geschaad zou worden, niet alleen
ongegrond is gebleken, maar dat zowel ra
dio als gramofoon velen de oren hebben
geopend voor schatten uit de muzieklitte-
ratuur, die vooral in de kleine plaatsen on
bekend bleven. En bij mengeen kwam dan
de wens op dit alles ook „echt" te horen
uitvoeren. Het is niet te ontkennen, dat de
behoefte aan kamermuziekuitvoeringen in
kleinere gemeenten zeer is toegenomen. We
mogen ons dan over de ontwikkelingsgang
van het muziekleven, over de sociale ver
houdingen, over de onzekerheden in het be
staan der zelfstandig werkende musici en
over wie weet nog hoeveel andere proble
men, zorgen maken, het oprechte verlan
gen naar muziek is onmiskenbaar gegroeid.
Ook het streven naar eigen symphonie-
orkesten in verscheidene provinciën is
hiervan een kenmerkend symptoom. Door
de mogelijkheid, in de toekomst in kleinere
gemeenschappen zowel uitvoeringen van
orkestmuziek als kamermuziek te horen, is
te verwachten, dat ook het provinciale mu
ziekleven een hoogte zal bereiken, waaraan
vroeger zelfs niet te denken was.
WILLEM ANDRfESSEN