In tweegesprek met het geweten Wij zoeken samenwerking.... EIGENAARDIGHEID VAN DE BOOMKLEVER Muziekleven, vroeger en nu Teirlinck's meesterschap FRANSE PARAGRAAF In Montparnasse Litteraire Kanttekeningen NIEUWE BOEKEN in zakformaat Onze puzzle: weer een kryptogram Deze keer weer eens een kryptogram, waaraan de liefhebbers van een dergelijk soort puzzles weer hun hart kunnen op halen. Om ook de beginnelingen in deze denksport een stukje op weg te helpen, geven wij de oplossing van 46 verticaal: Boom op Sumatra (bano) en gebruik een uitroep van afkeer (ba) ongaarne in litte raire taal (no), een dubbele omschrijving dus. Het is niet eenvoudig, dat geven wij toe, maar wanneer men dit woordje heeft ingevuld, dan kan de rest van de puzzle nauwelijks nog moeilijkheden opleveren. Horizontaal: 1. Er zit een Franse ezel in het huis van Winnetou. 10. Als er eerst een meter en later nog een deel van een pijp bijkomt, wordt het zintuig een taartje. 11. Van de andere kant bezien komt het vocht ten algemene nutte. 13. Zo'n oproer komt voor de middag in orde. 15. Als Arie niet meer in angst zit, kan hij hiervan leven, aangenomen, dat hij talent heeft. 17. Brij de eerste letter tot gezinshoofd. 19. Bedor ven kleur van onze buren? 20. Het is hui len geblazen in de hoofdstad. 22. Als de kip achter de berg stond, zou zij daar vele ge vleugelde vrienden aantreffen. 23. Dit is een halve godin. 24. Aan het begin kan men zien uit welke hoek de hansworst gekomen is. 25. Hetzelfde model als het vorige. 27. Men neme honderd vierkante meter om aan de mast te hangen. 28. Dit lichaam zit onder de grond. 29. Deze staatsman viel in ongenade, door omkering van de ontken ning in Engeland. 31. Het duurt niet lang om aan te duiden, dat een maat of groot heid slechts weinig overtroffen wordt. 32. Deze godheid begint als man en eindigt als Oplossing van de vo rige puzzle: Horizontaal: 1. Po, 3 rook,. 7 maal, 9 ont, 11 nar, 12 idee, 14 meer, 16 e.a., 18 slee, 20 Iers, 22 To, 23 neep, 25 Oost, 27 Eem, 29 adé, 30 eend, 32 rand, 33 eg. Verticaal: 2 oma, 3 ra, 4 olie, 5 koe, 6 N.T. of O.T., 8 arme, 10 neer, 11 nest, 13 drie, 15 eens, 17 asem, 19 lood, 21 Epen, 24 eten, 26 oer, 28 Ede, 29 as, 31 e.d. De prijzen van onze vorige puzzle werden na loting als volgt toe gekend: C. M. van der Maarel, Kievitlaan 22, IJmuiden-Oost 7,50; G.C.J. Koning, Brandt- straat 10, Haarlem 5,en mevr. A. Du- rans-Zaagmans, Pre- vinairestraat 7, Haar lem 2,50. meisje. 33. Er wordt alleen gespeeld om vast te beginnen. 34. Deze nationaal-socia- listische organisatie om leden van een an dere nationaal-socialistische organisatie te krijgen. 36. Trilt de boom omdat de toe komst verward is? 37. Sedert de schepping der wereld staat de vrouw op haar kop. 39. Doe ongewoon om te voetballen! 40. Dit voorzetsel wordt door gisting uit gekruide honing bereid. 41. Aan Plein of Binnenhof. 42. R.O.Z. zou een betere afkorting zijn. 44. Leken anders alleen. 46. Als men bij dit meisje komt zijn wij het eens. 47. Het is weinig, maar met een gulden meer heeft men iets dat twee rijksdaalders kost, zoals de volksmond zegt. 49. Uitstekend, maar soms zit er een kuiltje in. 50. Een onder nemende vrouw, maar toch tweemaal op non-actief. 51. De keizer ligt midden in de rivier. 53. Schrijf het omgekeerde van be drog. 54. U moet de uitslag raden op bol toeval. Verticaal: 2. Deze verklaring had onder aan moeten staan. 3. Betaal de populaire geneesheer. 4. Met diploma T.H. 5. U kunt het zeggen, schudden, knikken en verko pen, omgekeerd ook. 6. Wij weten ook niet wie hier staat. 7. Hoogte op waterstand en u hebt beet. 8. Begin de natuurlijke toon schaal met een uitroep om de Amerikaanse staat te bereiken. 9. Hier wappert Siam's banier! 12. Ziedaar Kana - en nu maar zin gen! 14. Maak een studentikoze gewoonte, die met een bul eindigt. 15. Knudde om mee naar te gooien of voor af te nemen. 16. Neen, duizend in het midden, dat blijft het zelfde van welke kant men het ook bekijkt. 18. Snel haastig terug (het vervoermiddel REES (Duitsland) Er zijn waarschijn lijk verscheidene onder u, die zich de naam van dit plaatsje veel te goed herinneren. De anderen moge ik in het geheugen bren gen, dat het naar Rees was dat de Duitsers de meeste van hun slachtoffers hebben ge bracht, die zij tijdens de razzia van 6 De cember 1944 in Haarlem en omgeving ge vangen hebben genomen. Het is moeilijk om deze associatie te ontgaan, zelfs als men er verveeld en moe op een regenachtige Zaterdagavond zijn werk komt doen. Nie mand zal kunnen ontkennen, dat Rees er op een dergelijke avond uitziet als ieder Hollands of Belgisch of Duits stadje op een regenachtige, druilerige Zaterdagavond. Het is stil en glimmend. Er branden wat straatlantaarns en verder wordt voor de verlichting zorg gedragen door de lampen uit de cafés, waar het ook rustig is. Op het politiebureautje hangt een klein verlicht bordje met de mededeling dat de dienst doende agent thuis te bereiken is in de Bahnhofstrasse nummer 23 en dat hij bo vendien ook te telefoneren is. Een paar meisjes zijn voor een bioscoopingang aan het stoeien met een te groot aantal jongens. Doord de hoofdstraat razen een paar auto's verder uit de richting van Holland naar het Oosten: zij spatten de huizen langs de weg vol met de modder, die suikerbieten wagens en andere vervoermiddelen daar kan er achter komen). 20. Men kan er vroeg onder kruipen of er door geverfd zijn. 21. De grappenmaker eindigt in een politieke richting. 24. Zulk een lidwoord is een over treding van zedelijke wetten. 26. Gezegd van centen en invallen, van werklieden en patronen. 28. Bezie een oude vrouw. 29. De schrede om over de grens te komen. 30. Roepen de vissers „beet" bij een pluisje? 32. Sieraad achter motoren? 35. En derge lijke electriciteit in Gelderland. 36. De drank begint als stroompje. 38. Vader is het ook wel eens. 40. Franse huishouding zon der leeftijd voor iedereen. 41. De jongste zoon is goed in muziek. 43. De ruwe steen massa is hier tot matrasvulling verbrok keld. 45. Om de koorts te weren zichzelf en het meisje omkeren. 46. Boom op Sumatra en gebruik een uitroep van afkeer ongaar ne in litteraire taal. 48. Schrijft u Duits. 50. Noord en Oost, dat is iets nieuws. 52. Als de jongen zich omdraait ziet hij een ander meisje dan Sien. 53. Tweemaal parkeren op lastgeving. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7,50, 5,en 2,50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaux: in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen bij voorkeur per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzle". hebben achtergelaten. Uit een bovenzaal tje van een café klinkt wat muziek: daar Is een vergadering bezig van een plaatselijke vereniging. Het stationnetje is geheel in slaap gevallen. Er zullen later op de avond nog wel treinen langs komen, maar die stoppen hier niet meer. Maar een paar dagen na die zesde De cember van het jaar 1944 zijn hier wel en kele goederentreinen gestopt. Zij zaten vol mensen. Ik ben er niet bij geweest, maar het lijkt me waarschijnlijk, dat het ook toen zo'n trieste, regenachtige avond was. Er zijn mensen uitgekomen, verslagen, som bere mensen die dachten aan hun familie thuis en aan wat er verder met hen zou gebeuren. Zij hebben over de modderige wegen van Rees moeizaam de weg afge legd naar het kamp, dat op hun komst was voorbereid. Er waren onderweg al enkelen van hen om het leven gekomen. Er kwa men er meer, die het niet zouden overleven. Ik wil zeker geen stemming kweken. Een verdere beschrijving zal u dan ook van deze zijde niet moeten verwachten. Ik heb er zelf niet gezeten en ik heb aan Rees geen herinneringen. Voor mij is het slechts een plaatsje, waarheen het werk mij helaas op een nare Zaterdagavond heeft gevoerd. Het was nog net licht, toen wij er arriveerden. De vlaggen hingen halfstok. In een klein kroegje, waar twee sombere boeren een biertje zaten te drinken, hebben wij gevraagd waaraan dit alles was ont leend die vlaggen en dat klokgelui. Wij zeiden, dat wij Hollanders waren en dat wij niet wisten waar het allemaal om ging. Eerst wilde niemand het ons vertellen. „Waarom wilt u het weten?" zei de waard wantrouwend. Maar na een kwartier kwam het verhaal er uit. Zij zeiden er bij, dat hun terughoudendheid niets te maken had ge had met ons Nederlanderschap, maar wél met het feit dat wij geen Duitsers waren. „Wij houden hier niet van vreemdelingen", zeiden de gasten van het café. „Maar som mige Hollanders zijn beter. U zult het wel begrijpen." En dat was het moment, dat ze ons vertelden dat er een nationale actie dag gaande was om de in vrijheidsstelling te verkrijgen van de Duitsers, die nog als „krijgsgevangenen" in de Westerse landen verblijven. „Bij u zitten er ook nog zeven enveertig", zei de waard beschuldigend. Hij doelde op de oorlogsmisdadigers, die nog In de gevangenis van Breda zijn opgeborgen. „Heeft u die muziek niet gehoord bij het café aan de overkant? Daar vergaderen ze", zei hij nog. En om dat in Rees te horen is toch nog •ets pijnlijker dan in de meeste andere ste den van Duitsland uitgezonderd enkele, die nog een slechtere naam hebben. Enfin, het is nu allemaal voorbij en wij zoeken terecht samenwerking bij elkaar. Maar als d;e Oosterburen van ons dit nu eens wat beter zouden begrijpen, wat zou het dan allemaal nog veel gemakkelijker gaan. A. S. H. BIJNA IEDERE dag, meestal in de ochtend, als ik naar mijn werk ga, krijg Ik een glimp te zien of hoor ik het geluid van een vogel, die nooit nalaat de aan dacht te trekken. Ik fiets dan door een stadsgedeelte, waar gelukkig nog verscheidene oude. breedgetakte bomen staan en dan mist het bijna nooit, of ik krijg hem wel in het vizier, de boomklever! De blauwspecht, zoals hij in boeken ook wel wordt genoemd. Van een specht heeft hij heel veel alwas het alleen al de wijze, waarop hij tegen een stam omhoogklimt. Hup hup hup met veerkrachtige sprongetjes, waarbij het korte ge drongen vogellijf vlak bij de stam blijft. Alsof het tegen de stam zit gekleefd. Maar laat ik de vogel eerst beschrijven, dan weet de lezer, waarover we het hebben. Wanneer hij namelijk een blauwgrijze vogel (met nogal lange puntige snavel en korte staart) schoksgewijze een stam ziet opklimmen maar ook ziet afklimmen en als het moet links en rechts in alle richtingen over de boomstam, ja zelfs „plakkend" tegen de onderkant van dikke takken, dan kan de waar nemer er zeker van zijn, dat hij met een boomklever te doen heeft. Laat hij dan eens een poosje blijven staan en het dier volgen op z'n rusteloze weg door de takken- doolhof boven z'n hoofd en hij zal met groot genoegen een alleraardigste bosvogel aan het werk zien. Want al die activiteit is niet maar zo'n beetje trapeze- werk voor het genoegen van een wandelaar, nee, de boomklever is bezig zijn ontbijt bij elkaar te scharrelen, dat bestaat uit allerlei insecten, die zich tussen de lagen van de schors hebben verborgen, waar ze hopen de winter veilig door te komen. Voorts spinneneieren, u kent ze wel, van die geelwitte wollige pakjes, die u ook wel vindt onder het deksel van een brandstoffenhok. Al dat goedje, dat zit uit te rusten van een zeer druk zomerseizoen, wordt dan door de felle kleversnavel weg- gehamerd uit z'n schuilhoeken en zo exerceert Jan On rust wel een paar uur lang door de boomkruinen en neemt tussen de bedrijven door ook nog dennekegels voor z'n rekening, die hij zeer deskundig uit elkaar weet te plukken. Dat doet hij op een heel aardige manier. Ik heb een boomklever eens een hele tijd daarmee bezig gezien. De kegel had hij in een boomspleet geklemd en zo had hij „z'n handen vrij" om alle schubben uit elkaar te splin teren, zodat hij tenslotte bij de begeerde zaadjes kon komen. En een drift dat de grijsjas daarbij aan de dag legde! Alsof hij nog ten minste het halve bos vóór zons ondergang als aangenomen werk moest afleveren. Dat is altijd een heel opvallende karaktertrek bij dit soort vogels: ze kunnen niets half doen. Alles gaat presto bij ze. Alles of niets! ONDERTUSSEN heb ik zijn signalement nog maar half gegeven. Juist goed, want wie even de tijd neemt voor deze kennismaking, heeft ook wel het geduld om het volgende op te merken: de onderzijde is geel-bruin- achtig wit met roodbruine flanken. Wat een prachtige combinatie bij het leiblauw van rug en schedel! Waarbij nog komt een brede gitzwarte oogstreep. Ziezo en als ik u dan nog vertel, dat hij een helder fluitend geluid voortbrengt, dat met verschillende woord jes is weer te geven en dat hij in golvende lijn weg vliegt dus net als een echte specht dat doet, nu, dan hebt u al heel wat aanduidingen, waarmee umaar u is natuurlijk al lang doorgelopen: het duurde te lang. DAAROM ZAL IK nog wat vertellen over een aardige ervaring, die een van mijn buurtgenoten dezer dagen had met een boomklever uit zijn tuin. Deze vogel had plotseling iets vijandigs opgevat tegen z'n eigen beeld, dat hij zag in een donkerspiegelend raampje boven een deur, speciaal dat ene raampje, juist boven die ene deur, hoewel in het huis ramen genoeg waren om je als boomklever aan te ergeren. En wat deed de felle rakker? Als een razende Roeland, met gevelde lans stortte hij zich op de ruit, waar hij dan prompt afgleed, plop! naar beneden, om daarna, snel een rondje te vliegen en met een nijdige veeg een paar mezen van een voedertafel weg te bonjouren, waarna een nieuwe aanval op ruit en spiegelbeeld volgde. Voor dat de kleine woesteling van de ruit afgleed, zag hij telkens kans vliegensvlug een roffel tegen het glas te tikken, zo snel en zo hard, dat de bewoners het binnen in het huis konden horen. Deze boomklevereigenaardig- heid duurde een dag onafgebroken voort. De volgende dag kreeg ik een uitnodiging eens te komen kijken. Het was een merkwaardig geval, dit onverdroten terugkeren naar het glas en de onverzwakte woede, die het dier daarbij toonde. Maar tevens was het een vraag stuk, dat ik niet kon oplossen. Was het voorjaar ge weest, dus de tijd, waarin de sexen hun driften uitleven en duidelijk tonen, dan was de verklaring niet zo moei lijk geweest. Herhaaldelijk zien we dan immers vogels, die het met hun spiegelbeeld, dat ze waarschijnlijk als een mededinger in huwelijkse zaken beschouwen, aan de stok hebben. Maar nu, in de late herfst, als de harts tochten reeds lang zijn bekoeld en vergeten? Ik kan er geen verklaring voor geven. Wel heb ik geholpen, de dolle Dries een beetje te kalmeren, hetgeen eenvoudig bleek te zijn, doordat de bewoners van het huis een krant tegen de binnenkant van het glas druk ten. Daarbij bleken nog aardige proeven mogelijk te zijn, door halve of driekwart bedekking van de ruit, waarop het dier ook weer merkwaardig reageerde. SJOUKE VAN DER ZEE IN IEDER VAN ZIJN BOEKEN stuwt zijn levensdrift dichtte Bert Decorte ter gelegenheid van Teirlinck's vijfenzeventigste verjaardag. Het had niet kernachtiger gezegd kunnen worden. Het „gevecht met de engel" was nog niet bezworen of deze ontembare meester van het woord, op weg naar de tachtig, sloeg alweer de hand aan het werk, aan zijn handwerk, dat hij een halve eeuw lang als een ambachtsman heeft beoefend met de trots van het kunnen, de liefde voor het materiaal, de vreugde om het maken, die mét elkaar de schrijversgezel van „De wonderbare wereld" tot de meester van „Het gevecht met de engel" deden rijpen en uitblinken, ver boven de schoonste beloften van „Van Nu en Straks". Was het formidabele épos van het Zo- niënwoud zijn meesterwerk? Was het de roman van de heerszuchtige Maria Speer malie of die andere van de meewarige Doxa? Of nóg anders: het gedurfde experiment van het toneelstuk „Ik dien" of van „De Ekster op de galg"? PARIJS, November Nu op het middengedeelte van de Boulevard du Montparnasse het stuk met de café's en restaurants en het neonlicht de bomen ontkruind zijn en de buizen worden opge graven, ziet het rustige eind verder naar het Oosten er des te innemender uit. Het blijkt overigens niet waar te zijn wat hier engie weken geleden gezegd is, dat de ont- kruinde platanen wel zullen verdwijnen voor de verbreding van de straat. Wie dat toevallig werkelijk ter harte zou gaan, heeft recht op een rectificatie: zij worden uitgegraven en met een mooie ronde koek aarde om de wortels in nieuwe kuilen wat dichter bij de huizen gezet. Het Oostelijke eind begint voorbij de twee nachtclubs, die tegenover elkaar gelegen het laatste bonte licht uitzenden. De ene verklaart zichzelf tot anders dan de andere nachtclubs, im mers „Men vermaakt er zich!" en waar des avonds vaak de mannen van de vermaaks- ploeg in komische sportpakken met de portier een sigaretje roken aan de straat. De andere biedt naakten, die 's avonds ook in kleurenfoto's ter weerszijden van de in gang vertoond worden en dan besproken door sommige groepjes passanten, die met de vinger bijwijzend hun bedoeling ver duidelijken. Daarna zijn er alleen nog de gaslan taarns, die een oud licht geven op de niet geheel ontbladerde takken van de bomen. De brede trottoirs zijn bijna zonder wande laars, op een enkel paar na dat kust, of een dubbel paar dat lacht en rookt. Van de schaarse eenling die voorbijkomt krijgt men niet zelden een doordringende blik, alsof men onder verdenking stond iets aar digs of lelijks te willen doen. Overdag wordt de indruk van dit stuk Montparnasse beheerst door de keurigheid van de winkel tjes en door de nieuwe blokken, die tussen het grijs en het bejaarde geel staan: een blank postkantoor en een hoog flatgebouw van effenrode speelgoedachtige baksteen. Het gaslicht dempt daar de tonen van en het autoverkeer rept zich 's avonds tussen de trottoirs door alsof het bezig was dit stadsdeel voor de nacht te ontruimen. Als men naar het Westen kijkt, lijken de rode groene en gele lichten bij een andere stad te horen die men lang niet met een paar honderd passen zou kunnen bereiken. Daar maakt de electriciteit ook lichtvlek ken in de herfstnevel en zelfs een rode gloed als van bloed in de lucht boven de straat en de huizen: een gebied van gejoel en boze onrust, terwijl hier al de huizen al lang donker zijn, zoals ook de étalages. Alleen in een enkel hótel brandt een lamp bij de receptie en op de trap met een don kerrode loper aan het eind van de hall. Er is er één, dat zich door een bord met betrouwbare witte letters op een donker blauwe ondergrond als Bondshótel bekend maakt, een ware verzekering dat ook de Hollandse deugden hier geëerd worden. Diep in een klein dampend café zitten de gasten te praten en te lachen, maar van de straat af zijn zij niet te horen. Het lijkt hier misschien wel op een oud Parijs, of op in het geheel geen Parijs, maar een provinciestad, al is er niet veel dat zo'n vergelijking werkelijk doorstaat en dat weinig dan nog pas als de boulevard al bijna bij het volgende kruispunt is afge lopen: twee brede lage gele huizen met aardige luiken naast de glimmende glan zende winkel van kristallen vogels en por seleinen koetjes met een bijbehorend hups kalfje. Aan de overkant is de Closeric des Lilas, beroemd litterair café van het eind van de vorige eeuw, waar nog in de jaren twintig de surrealisten een vergadering hielden en woede veroorzaakten doordat een van hen uit een bovenraam „Weg met Frankrijk!" schreeuwde. Het is intussen een waardig instituut geworden, met zijn begroeide waranda en fluisterende muziek en makkelijke stoelen in een gezeefd licht. Niettemin leidt dit reepje stad zijn eigen leven, zodat men er 's avonds, met zijn gedachten elders, heen en weer kan wandelen alsof het als een promenade aangelegd was, de enkele voorbijganger een borende blik teruggeven, het gelach van de dubbele paren beluisteren als zij voorbij zijn, of stilstaan om te weten of het mogelijk is het geluid op te vangen dat een kat maakt als hij in gestrekte draf langs komt. Als de bus van Montparnasse naar de Bastille de éne klant bij de halte heeft weggehaald is het doodstil en lijkt er nie mand meer te zijn. Maar dan ziet men vlak naast zich twee heren in vilthoeden in ge- gesprek in een flauw verlichte auto, die in de rij langs het trottoir geparkeerd staat. En men voelt zich als betrapt op vreemd zingen of scheve sprongen maken. TONEELGROEP „THEATER" MET STUK VAN MARCEL PAGNOL De toneelgroep „Theater" heeft in studie genomen „De dochter van de bakker" van Marcel Pagnol, onder regie van Hans Tie- meyer, die zelf ook een rol in het stuk zal 7 spelen. IK ZOU het niet weten te zeggen. In ieder was hij „elckerlyc", in ieder de mens, dat raadselwezen met zijn deugden en zon den, zijn argeloosheid en schuld, zijn ver hevenheid en laaghartigheid de falende, zegevierende, struikelende, zich verheffen de mens, gevangen in het labyrinth van motieven, van gevoelens en bedoelingen, van vreugde en angst, leed en berouw, dat zich uitstrekt van de wieg tot het graf. Alle instrumenten heeft Teirlinck bespeeld, de bazuinen en de hax-pen, de altviolen en kla rinetten, de schalkse fagotten, manende pauken, arcadische hobo's, om dat éne beel dend te zeggen: de waarheid van de mens, bitter en verrukt, ontgoocheld en betoverd de waarheid van het leven, benard en heerlijk, vermits het „leven" is. „Levensdrift" dichtte Decorte. En hij be doelde de kracht, de gloed, de moed, om niet te versterven noch te verstarrren, maar te blijven die hij, meester Teirlinck, was: de Protëus der Vlaamse letteren, één die verandert al wat hij aanraakt, het ver frist en vernieuwt en er aan rakende zich zelf mee verjongt. Dat was, dat bleef het dynamische vermogen van zijn leven en werk. Zo is hij nog, nü, op het ogenblik dat hij, even gedreven als de voortvarende jongeling van weleer, zijn jongste roman uit handen heeft gegeven: Zelfportret of Het galgemaal Schreef hij in een wereld taal, men zou niet aarzelen hem in één adem te noemen met de grootsten van zijn tijd, met Hemingway en Thomas Mann, Faulkner en Gide, op grond alleen al van deze ene, overweldigende, aangrijpende roman. Want het is onontkoombaar, dit boek, dit genadeloze, mensdiepe, levensfelle „zelfportret", dit galgemaal van een ver speeld, verminkt, verdoold leven. Het schokt. Het brandt met zijn gloed. Het drijft een prop in de keel en bitterheid in de mond, en balsemt de wonden van een gekwetst leven met hetgeen deze jong-oude creatie tot een groots en edel, een waar boek maakt: met de warmte der menselijk heid, het begrip der liefde, de absolutie van een humaan en heimelijk bond-en-lotge- nootschap met „elckerlyc". Van de zeventig levensjaren, die Henri M. met alle kunstgrepen van zijn levensvirtuo siteit aan de dood wist te ontfutselen, heeft hij er vijftig misbruikt om van zichzelf „een schijnbeeld op te stellen in het oog zijner medemensen", om door te gaan voor hetgeen hij begeerde te zijn: een zinnelijk genieter. Hij is sinds zijn dichterlijke jeugd groot geworden met de levensleugen en heeft sterk geschenen in zijn zelfbedrog. Hij is de werkelijkheid ontvlucht in het spel van zijn fantasie, de verantwoordelijk heid ontweken door het raffinement van zijn brillante sofismen. Hij heeft zich tegen de schuld en wót in dit verwrongen leven is schuld, wat noodlot? behendig in de rug weten te dekken met een tot niets verplichtend medelijden, heeft zijn vrien- den verloochend, zijn geliefde verraden, zijn geweten bedrogen, zijn verlangens ver valst, omdat hij schoon wilde leven, schoon wilde schijnen en het geluk van de dag zonder omzien dacht te plukken met de elegantie van een innemend man. Machtig is hij, deze bankdirecteur, in de wereld der groten; machtig in zijn eigen oog door zijn met kosmetische kunstmiddelen geconser veerde jeugd; machtig als causeur, als Don Juan, dankzij zijn diabolische redekunst in het goedpraten en verfraaien. Tegen elke lafhartigheid van zijn leven en het zijn er vele, die het graf hebben gevonden in de spelonken van zijn vergetelheid heeft hij zich gepantserd met een frase. Elke angst wist hij het zwijgen op te leggen met zijn vaardigheid in het ontwijken, elke verant woordelijkheid uit de weg te gaan door een verraderlijke uitvlucht. Hij, die zo joyeus dacht te genieten, hééft niet geleefd, want hij heeft niet geleden. Nü, eindelijk, ver eenzaamd, overrompeld door het lichame lijk verval, het falen van zijn kracht, de onmacht om voor de geketende aanklacht van een gesmoord geweten langer de oren te sluiten, staat deze onttakelde mens, die de waarheden van zijn verdaan leven tot een leugen heeft vervalst, oog in oog met één waarheid die alle bedrog heeft achter haald: de waarheid van de onloochenbare dood. Thuis is Rebekka, zijn vrouw afgrijse lijk verminkt door een auto-ongeval, waar bij zijn enige (wettige) zoon en zijn enige liefde? de dood vond. Ze is weerzinwek kend, Rebekka, in haar lichamelijke ge schondenheid. Maar gruwelijker geteisterd is haar gemaltraineerde hart. Gruwelijker bloedend zijn de ongeneselijke wonden van haar liefde. Ziet hij het? Is hij, aftands en murw, gerijpt tot een inkeer, bereid om het lokkend avontuur met een „bloeiende" coquette "prijs te geven? Nóg balanceert Henri M. als zeventigjarige op de scherpe snede van zijn levensleugen, als Teirlinck dit innerlijk tweegesprek tussen geweten WE ZATEN bijeen in de gelagkamer van het oude hótel in een kleine plaats, aan een onzer brede rivieren. Men verheugde zich erop, dat het tegenwoordig niet meer nodig was voor kamermuziek en voor solisten concerten altijd naar de grote stad te moe ten reizen. Want er was nu een moderne zaal, een behoorlijk podium en daarop stond een zeer goede vleugel. Ik ging in mijn herinnering vijf tig jaren terug en vertelde, dat ik in mijn studietijd in deze zelfde plaats al eens als solist was opgetreden. Vragen de gezichten. Dus ik begon mijn verhaal Het zal in 1904 of 1905 zijn geweest. Het plaatselijke man nenkoor zou een concert geven. Door één of andere mij welgezinde relatie daartoe in de gelegenheid gesteld, zou ik tussen de „nummers" van het koor enige pianosoli pnxtuceren. Als ik mij wel herinner, had ik gemeend niet beter te kunnen doen, dan trachten furore te maken met enig ver toon van vingervaardigheid. Ik koos hier toe enkele composities van Liszt. Dus sloof de ik mij aan de piano een vleugel was niet beschikbaar uit om na het pompeu ze openingskoor, dat ongetwijfeld wel van de importantie van „De rots in zee" of van „De barre rots" zal zijn geweest, enige spe- mimina van Liszt's kunst tot leven te wek ken. Ik hoor nog in het weg-ebbende ap plaus plots uit de zaal een stem roepen: „Kè-je ook wat van Beethoven spelen?" wel twijfelend of dit waardering of veroor deling van het gehoorde moest betekenen, voelde ik me toch verplicht aan het ver zoek te voldoen en er volgde dus een Scherzo uit een der sonates. Daarna kwam er weer een kei van een koorwerk. En toen was het pauze. Na de pauze had de ouderwetse pijpenla, waar we vertoefden, een metamorfose in een vergaarbak van sigarenrook ondergaan. Maar onverdroten musiceerden we in de wolken verder. Nu moet u weten, dat vlak voor het podium, rechts in de zaal, een deur was, waaop met grote cijfers het wel sprekende getal 100 geschilderd stond. En wat wil het geval: terwijl het fortissimo- slotaccoord van het laatste koorwerk nog onder uiterst beeldende gebaren van de di rigent werd aangehouden, sprong een der tweede bassen al van het podium om te verdwijnen in het achter de deur verbor gen vertrek. Ik zat op de eerste rij en proestte in een ongepaste lachbui uit. Maar onmiddellijk hierna ging de deur weer open en verscheen dezelfde man met een officiële glimlach op het gelaat, een grote krans in de hand. Hij klom op het podium en reikte het bloemstuk over aan de diri gent, onder luid geklap en voetgetrappel van het publiek. Het vraagstuk van de verhouding tussen Oosterse en Westerse mens. in zaken die de liefde raken, is er een waarmee de Amerikaan James Michener zich bij voorkeur bezig houdt. Men kent zijn befaamde Tales of the South Pacific en zijn Return to Paradise, een titel die die niets te raden laat omtrent de gevoelens, waarmee hij terug ziet op de jaren die hij in het Oosten heeft doorgebracht. Waarom voelt de man, die daar eenmaal verbleven heeft, zich met zulk een onweerstaanbare kracht getrok ken tot de geheel anders geaarde Oosterse vrouw? In Sayonara, waarin hij een zelf door leefd geval beschrijft, poogt hij voor zich zelf en de lezer deze vraag te beantwoorden. Men mist in dit verhaal de rauwe erotiek, die het werk van menige hedendaagse Amerikaanse auteur zo vaak kenmerkt. Daarentegen is Mi chener er in geslaagd met behoud van het rea listische element een fijnzinnige liefdesroman te produceren, die in de hedendaagse littera tuur een belangrijke plaats Inneemt. Als om te bewijzen dat hij niet laatdunkend neerziet op het land van zijn herkomst schreef hij ook The fires of Spring, de zwerftocht van een jongeman door Amerika, die op harde wijze leven en liefde leert, een loflied op het veelgesmade werelddeel. A. M. en begeerte, schuldgevoel en gelukshonger, met een vraagteken besluit Henri M. laat hij ons vermoeden zal wel alleen zwichten voor de lóótste aller waarheden. Ik ben er mij van bewust: ze zegt niets, deze samenvatting, zo goed als niets. Ze kan het ultieme niet zeggen van een werk als dit, dat niet geschreven, maar gegrift staat in het erts van de taal. Ze kan alleen en daarmee is dan toch alles gezegd besloten worden met de erkenning, dat men een meester als Teirlinck kleinéren zou door hem een pluim op de muts te steken. We weten het immers: Teirlinck is niet „van Nu" alleen, hij is en meer nog en volstrekt „van Straks". Met die weten schap heb ik dit grandioze boek uit handen gelegd en gedacht: dit Is groot werk. C. J. E. DINAUX. Verschenen bij N.V. Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel Het muzikale leven in onze kleine ste den en dorpen had vroeger een huiselijk heid en gemoedelijkheid, die langzamer hand verdwenen is. Zo herinner ik me bij voorbeeld het verhaal, dat Johan Wage naar eens deed en dat volkomen dezelfde sfeer weergeeft. Als heel jonge man zou Wagenaar eens, in een kleine plaats in het Sticht, met zijn vriend de violist Gerard Veer man, enige werken voor viool en piano uitvoeren ter afwisse ling van de gebruike lijke mannenkoren. Het eerste koor was gezongen, de vioolles senaar werd klaarge zet en de Frühlings- sonate van Beethoven zou volgen. Plotseling vroeg de dirigent van het koor aan de solisten: „Is het de bedoeling van de heren, dat ik de Sonate ook diri geer?" En met de grootste moeite om ern stig te kijken, antwoordde Wagenaar on middellijk: „Ja, dat zouden we zeer op prijs stellen"! Hetgeen tot gevolg had, dat de brave kerel naast de piano ging staan om in de muziek te zien en daar een klein half uur lang de meest dwaze en overbodige gymnastische armbewegingen uit te voe ren. Tot groot pleizier van de spelers na tuurlijk. Hij deelde na afloop met een ver rukt gezicht in het applaus. Oude herinneringenMaar er is zo een en ander veranderd in het provinciale muziekleven. Ik geloof, dat de angst voor radio en gramofoon, die de musici indertijd had bevangen en die hen deed verwachten dat door deze mechanische muziekproduc- tie het concertleven buiten de grote steden blijvend geschaad zou worden, niet alleen ongegrond is gebleken, maar dat zowel ra dio als gramofoon velen de oren hebben geopend voor schatten uit de muzieklitte- ratuur, die vooral in de kleine plaatsen on bekend bleven. En bij mengeen kwam dan de wens op dit alles ook „echt" te horen uitvoeren. Het is niet te ontkennen, dat de behoefte aan kamermuziekuitvoeringen in kleinere gemeenten zeer is toegenomen. We mogen ons dan over de ontwikkelingsgang van het muziekleven, over de sociale ver houdingen, over de onzekerheden in het be staan der zelfstandig werkende musici en over wie weet nog hoeveel andere proble men, zorgen maken, het oprechte verlan gen naar muziek is onmiskenbaar gegroeid. Ook het streven naar eigen symphonie- orkesten in verscheidene provinciën is hiervan een kenmerkend symptoom. Door de mogelijkheid, in de toekomst in kleinere gemeenschappen zowel uitvoeringen van orkestmuziek als kamermuziek te horen, is te verwachten, dat ook het provinciale mu ziekleven een hoogte zal bereiken, waaraan vroeger zelfs niet te denken was. WILLEM ANDRfESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 14