Nederlandse beeldende kunst DE BOOM IS JARIG DER TWINTIGSTE EEUW Uit het Verre Oosten Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladf Oprechte Haarlemsche Courant ALLEEN VOOR PROVINCIALEN Britse admiraal houdt van poppen KERKELIJK LEVEN Bezoek aan Celebes BOEKOMSLAG VAN VILT I/..: Dirigentencursus 1956 Koesterde men voor de oorlog in kerke lijke kringen reeds veel belangstelling voor het verre Oosten, welke gerealiseerd werd in zending en missie, daarna is deze wel blijven bestaan, maar is men er veelal toe overgegaan zich meer dan voorheen te ver diepen in de feitelijke toestanden. Hetgeen zeker niet slechts verlies kan worden ge noemd. Een goede kijk op deze toestanden geeft ons de secretaris van de World Presbyte rian Alliance, dr. M. Pradervand, die zo juist is teruggekeerd van een rondreis door het Verre Oosten. Over Tasmanië is hij kort. Van theologi sche invloeden van het Westen is hier vrij wel niets te bespeuren. In Zuid-Australië, waarvan Adelaide de hoofdstad is, liggen de kaarten anders. Hier zijn bepaalde ge bieden nog voor de oorspronkelijke bevol king gereserveerd. Men treft er bloeiende Lutherse gemeenten aan, die gesticht zijn door Duitsers, die er zich een eeuw gele den hebben gevestigd. Van de nieuwe immigranten in Zuid- Australië maken de Nederlanders een be langrijk deel uit. De Presbyteriaanse Kerk wordt hierdoor zowel kwantitatief als kwa litatief versterkt. In Canberra vormt de in 1934 gebouwde prachtige „St. Andrew's Church" het centrum van de Presbyteria nen. Sydney is een moderne stad met, sinds de oorlog, veel Amerikaanse invloeden. Er wonen bijna twee millioen mensen, waar onder zich vele immigranten bevinden. Do Hervormde Kerk speelt hier een belang rijke rol, zegt dr. Pradervand, die er ver der op wijst, dat de in 1912 gestichte In wendige Zending zich sedert haar bestaan het geestelijk lot van zeer vele pioniers in het binnenland heeft aangetrokken. Het middelpunt van het werk is Alice Springs. Verder is van groot belang het zendings werk onder de inheemsen. Na zijn bezoek aan Australië ging dr. Pradervand naar Indonesië, waar hij eerst korte tijd verblijf hield in Djakarta, om daarna naar Sulawesi (Celebes) te gaan. De eerste plaats, waar hij aankwam, was Makassar. De streek rond deze stad wordt zegt dr. Pradervand nog steeds onveilig ge maakt door groepen fanatieke Mohamme danen. Bij de bevolking is hierdoor een ge voel van onzekerheid ontstaan. Ook an dere delen van het eiland worden onveilig gemaakt en de Christenen zijn er in vele gevallen het slachtoffer van. Zo heeft de Toradjakerk vele leden verloren, die met hun leven de trouw aan het Evangelie hebben moeten betalen. Nog kort geleden werd het dorp Mowene, nadat de Chris tenen het hadden moeten verlaten, platge brand. De regering doet wel veel moeite om de veiligheid te verzekeren, maar haar taak is zeer zwaar. Makassar heeft een theologische school met zestig leerlingen. De school heeft mooie gebouwen. Zij staat aan de rand van de stad, dicht bij het oerwoud. Verblijdend is. dat de leerlingen zeer verlangen naar meer contact met de kerken in andere landen. De tocht van dr. Pradervand leidde ver der naar Menado, de hoofdstad van Mina- hassa. De zending heeft hier rijke vrucht gedragen. Meer dan tweederde van de be volking van Minahassa is lid van de Evan gelische Kerk. Na de Protestantse zende lingen zijn hier ook de R.K. missionarissen hun arbeid begonnen. Voorts zijn er zes duizend Adventisten, terwijl tot de Pink stergemeente, die enkele tientallen jaren geleden haar intrede deed, vijfentwintig duizend mensen behoren. Het centrum van de Minahassa-Kerk is Tomohon, waar de Synode met haar bu reaux gevestigd is. Voorts treft men hier aan een Christelijke normaalschool met vijfhonderd leerlingen, meer dan tweehon derd lagere scholen van de kerk, enkele middelbare scholen en zelfs een technische school. Terwijl in het algemeen in het gehele land driekwart van de be vloking ongelet terd is, kunnen in deze plaats bijna allo mensen lezen en schrijven. Ook beschikt de kerk hier over een ziekenhuis, een sana torium en een weeshuis. Opgemerkt dient te worden, dat de kerk van de Minahassa geheel Indonesisch is: behalve een Holland se dokter in het ziekenhuis in Tomohon is hier geen enkele zendeling. De Indonesische kerk is zich hier bewust van haar verant woordelijkheid. Dr. Pradervand, die overal hartelijk werd ontvangen, constateerde dat, zoals ook in andere jonge kerken, vrouwen deel uitma ken van de kerkeraad. De kerk van Mina hassa verlangt niet alleen naar nauwere contacten met de buitenlandse kerken, maar heeft ook een officiële ontmoeting met de Adventisten en de Pinkstergemeente gehad. Deze had, volgens dr. Pradervand. tot grote tevredenheid plaats. o „Wat heb jij toch, boom?", vroegen de winterkraaien aan de grote beuk, die altijd zo vriendelijk staat te ruisen. „Je bent helemaal niet vrolijk en vriende lijk vandaag. Dat begrijpen we niet goed. Je staat zo gezellig vlak voor de ramen van dat huis, waar al die vrolijke kinderen wonen. Je ziet wat ze spelen, door de ramen heen lees je mee in hun boek, je viert hun feesten mee. Wat wil je nog meer?" „Och," zei de boom, „dat is het juist. Ik sta nu al de hele dag over die feesten van ze na te denken. Weet je wat het is? Om de beurt zijn alle mensen en kinde ren in dat huis jarig. Eén dag in het jaar kijkt iedereen alleen naar de jarige. Hij mag alles zeggen, hij ziet er prachtig uit, op z'n Zondags, en bovendien is iedereen nog vriendelijk tegen hem. Alle mensen, van de kleinsten tot Sinterklaas toe, vie ren hun verjaardag. Maar wie zal er ooit aan denken dat ik ook één keer in het jaar jarig ben? Niemand!" „Jarig? Wanneer ben jij dan jarig, beuk?" krasten de winterkraaien nieuwsgierig. De beuk schudde treurig zijn pruike- bol: „Dat weet ik niet. En dat is het hem juist. Als ik het zélf wist, zou ik het al fijn vinden. Je kunt je verjaardag ook helemaal alleen vieren en vriendelijk zijn tegen jezelf. Maar nu? Och wat is het toch jammer dat niemand het weet." De kraaien hielden erg veel van de beuk en daarom staken ze hun snavels bij elkaar. Gerrit, die eigenlijk niet bij Elke morgen, kwart voor negen, fcom ik op 't trottoir Bartje uit de Kerkstraat tegen. Hij loopt hier, ik daar. Nu eens langzaam, dan eens hard, loopt htf langs me heen. Ik zeg: „Goeiemorgen Bart". „Dag", roept hij alleen. Maar vanmorgen bleef hij staan: .,Weet je wie ik ben?" „Nou zeg, dacht je heus dat ik Bartje niet meer ken?" „Bartje, nee, dat ben ik niet. Bartje is niet dik. Weet je wie je voor je ziet? Popey, dat ben ik. Ik til alles: tafels, stoelen en mijn tusje allemaal. Hier, moet je mijn spierbal voelen. Hard Zo hard als staal En waarvan, vraag je, waarvan? Hoe en wat, waardoor? Het geheim zit in een pan, in een steelpan met een oor. 't Is iets waar ik niet van houd, toch at ik een bord, omdat je van havermout sterk als Popey wordt". En daar ging hij, sterk en dik. 'k Zag nog net zijn rug. „Morgen Popey", groette ik. „Dag", riep Popey terug. MIES BOUHUYS ze hoorde, omdat hij in het huis bij de kinderen woonde en tam was, had nog het meeste medelijden. „Weet je wat?" riep hij. „Ik zal het eens gaan onderzoeken in het huis!" Hij vloog door het raampje, dat altijd voor hem openstond, naar binnen en ging op zoek naar Loeloe, de poes en Alec, de hond. Ze keken slaperig op toen hij ze eindelijk in hun mand in de gang vond. „Zeg," begon hij, „weten jullie mis schien wanneer de beuk jarig is?" „De beuk?" mauwde Loeloe uit de hoogte. „Wil de beuk nu ook al jarig zijn? Binnenkort gaan we de muizen nog cadeautjes brengen!" „Stil nou," riep Gerrit. „De beuk is toch geen muis. Hij is bijna zo aardig als een dier." „Hij lijkt me te veel op een mens," mauwde Loeloe en ze kneep haar groene kattenogen al weer dicht. „Maar," zei ze nog voor ze insliep, „wanneer hij ge boren is weet ik ook niet. Ik vind het al moeilijk om het van me zelf te onthou den. Als de mensen me op mijn verjaar dag geen strik ombonden, zou ik het misschien vergeten." Alec krabde met zijn poot achter zijn oor. „De beuk," bromde hij, „maar de beuk is al zo oud als de wereld. Toen ik voor het eerst in dit huis kwam, was de beuk er al." „O," zei Loeloe en ze deed opeens haar vinnige ogen weer open, „begon de wereld dan toen jij geboren werd?" „Nee," baste Alec, die altijd lang moest nadenken voor hij iets begreep: „nee, zó is het niet. Ik bedoel maar, dat de beuk al heel héél oud moet zijn." „Daar schiet ik niet veel mee op," kraste Gerrit en hij ging er maar weer op uit. En net wat alle vogels doen, als ze raad moeten hebben, deed Gerrit: hij ging naar de wijze uil. „Weet u wanneer de beuk voor het huis vol kinderen jarig is?" vroeg hij beleefd. „Hoe zou ik?" riep de uil uit de hoog te. „Vraag het aan de wind. Dié heeft hem als een zaadje naar de tuin gebla zen en hem vlak voor dat huis neerge legd. Dat was dus eigenlijk zijn verjaar dag." Gerrit ging als de wind naar de wind. Maar die schudde zijn hoofd. „Denk je dat ik nog weet hoe en wanneer ik alle beukezaadjes heb weggeblazen?" vroeg hij. „Och, wind," zei Gerrit, „de beuk is zo treurig omdat hij nooit jarig is." „Maar dat is toch heel eenvoudig," lachte de wind, „dan zeggen we gewoon dat hij morgen jarig is. Dat spreken we af. Voortaan is de boom een week na Sinterklaas jarig." Gerrit vond het een prachtig plan en ging het meteen aan iedereen vertellen. „Morgen is de beuk jarig, morgen is de beuk jarig!" Iedereen deed mee. De wolken zorg den voor een dikke, dikke mist. Alles werd opeens heel geheimzinnig. Je hóór de de vogels alleen nog maar fluisteren. Maar het mooiste werk deed de vorst, het koud was natuurlijk. Een hele nacht ging zo voorbij. En toen, tegen de mor gen, zette de wind op en blies alle mist uit de tuin weg. Oh en toéntoen had je de jarige beuk eens moeten zien. Van onder tot boven schitterde hij van zilver Niemand merkte er iets van. Alleen dat en wit. En alle kleinere boompjes en struiken om hem heen waren ook ver sierd. Ja, zelfs de grond. En dat allemaal ter ere van de jarige beuk. De eerste mensen, die langs kwamen, bleven vol bewondering voor hem staan en knik ten vriendelijk naar hem. En de kinde ren uit het huis waren niet weg te slaan bij het raam, toen ze ontdekten hóe mooi hun beuk was. „Hij is vast wel jarig," zei het kleinsre meisje. „We moeten voor hem zingen!" Dat was het heerlijkste ogenblik van de dag, toen ze met z'n allen achter de ruit voor hem stonden te zingen van „lang zal hij leven!" En ze zongen het zó hard dat de beuk het door de dichte ramen heen duidelijk horen kon. MIES BOUHUYS 35" tm. /.jë- Je hebt hiervoor een stukje dun vilt van 25 x 45 centimeter nodig. Breng met be hulp van carbon de bloemtekeningen er op over en borduur het met heldere kleuren. In het hartje van December, in de stilste tijd, hoor ik hoe een bolderwagen door de bossen rijdt. Midden in die grijze dagen aan het eind van 't jaar hoor ik kloppen, hoor ik zagen, alles door elkaar. Grote mannen zijn daar bezig - 'k zag ze zelf vandaag met hun wagens en hun touwen, met hun bijl en zaag. Als de avond is gekomen en die komt al vlug, rijden ze, hun kar vol bomen naar de stad terug. Grote dennen, kleine dennen, kijk hoe groen ze zijn - gaan naar 't bomenplein. En daar staan ze dan te wachten totdat jij en ik naar dat plein toe zullen komen om zo'n boompje dun of dik. MIES BOUHUYS. 10 DECEMBER 1955 VAN DE HAND van professor A. M. Hammacher zijn twee boeken verschenen over de Nederlandse beeldende kunst van deze eeuw: „Stromingen en Persoonlijk heden, een halve eeuw schilderkunst in Nederland" (J. M. Meulenhoff) en „Beeld houwkunst van deze eeuw" in de serie „De schoonheid van ons land" (Contact). Meer dan het eerste is het tweede ook als platenboek bedoeld. Vóóral aJs platen boek misschien, als niet Hammachers in leiding betreffende onze beeldhouwkunst zo buitengewoon interessant was op zich zelf. Interessant direct al om het gegeven, het feit dat Nederland in deze eeuw over een beeldhouwkunst blijkt te beschikken, hetgeen gedurende eeuwen hiervoor zo buiten onze traditie leek te liggen. In een schets van de ontwikkeling in de negen tiende eeuw vraagt Hammacher zich echter af of er inderdaad wezenlijk sprake was van een ontbreken van een beeldhouw kunst. Hij begint met het afwijzen van de gebruikelijke argumentatie over het waar om er hier tot voor deze eeuw geen beeld houwkunst van belang kon bestaan. Ons volk zou zich kenmerken door vooral pic turale geaardheid. Ruimtelijke verheffin gen in ons landschap zouden ontbreken, materialen niet aanwezig zijn. Wat betreft de materialen wijst Ham macher op de aanwezigheid van voor boet seren geschikte klei. Tenslotte rekenen we tot de beeldhouwkunst niet alleen het uit steen gehakte. Wat betreft de mogelijkheid tot het ondergaan van ruimtelijke sensaties meent de schrijver, dat deze wel degelijk iu ons landschap te vinden is. Kleursensa- ties geven aanleiding tot schilderkunst. Ruimtesensaties tot beeldhouwkunst. Ruim te voelen we door de begrenzingen directer in een landschap met heuvels en bergen. In zo'n landschap bestaat dus een gereder aanleiding tot het omzetten van sensaties in een ruimtelijke kunst als die der beeld houwers is. De ruimte in ons land wordt in abstractere zin gevoeld, zo meen ik aan Hammachers betoog te moeten toevoegen. Een groot deel van ons land bestaat op on natuurlijke wijze, dankt het best aan de menselijke geest, die land op het water wist te overwinnen. Dat pas later onze beeldhouwkunst, die volgens Hammacher wel bestond, meer naar buiten trad, kan voortkomen uit het feit, dat we pas sinds het impressionnisme „abstracter" leerden zien. Volgens de schrijver bestond in Neder land geen opvallend gemis aan beeldhouw kunst. Altijd beschikte men wel over goede steenhouwers, beeldhouwers en beeld snijders, meestal werkend ter verrijking van ons intérieur, maar ook van de exté rieurs van onze huizen. Waarbij, zou ik wil len toevoegen, de ruimte ook weer minder in abstracte zin ondergaan werd, dan bij de vlakke polder met de wolkenluchten. Schrijver verwijst verder naar laat-mid- deleeuwse houtplastieken, naar de grotere betekenis ook van een Claus Sluter, die naar persoonlijkheid toch zo Nederlands genoemd kan worden. Vergelijkenderwijze merkt Hammacher op, dat beeldhouwkunst in andere landen in dezelfde tijd van de bloei onzer schilder kunst een sterk picturale kant had. De vergelijking doortrekkende met wat bij voorbeeld in Frankrijk gebeurde, is het nu dan zo opvallende bestaan van een beeld houwkunst in Nederland niet zo vreemd. Ter aanvulling zou ik willen zeggen, dat een eventueel gevoeld gemis aan een beeld houwkunst hier in de laatste anderhalve eeuw voor de onze een te grote waardering inhoudt van de schilderkunst in dezelfde tijd. Er moge in die tijd veel geschilderd zijn, vergeleken met wat elders (en met name in Frankrijk) gebeurde, is al dat schilderen hier toch heus niet zo veel be langrijker dan de enkele beelden, d'ie in die tijd ontstonden. Waarom het dan ook nu niet zo verwonderlijk behoeft te zijn, dat we geneigd zijn de beeldhouwkunst van vandaag soms te stellen boven de schil derkunst. Wat betreft het overzicht van de Neder landse beeldhouwkunst zou ik wensen, dat iedere liefhebber in staat was dit boek met de prachtige foto's van Hans Sibbelee aan te schaffen. Graag zou ik nog mijn waar dering willen uitspreken voor de aandacht, Op het omslag van het hierbij be sproken boek „Beeldhouwkunst van deze eeuw" prijkt de hieronder ge reproduceerde foto door Hans Sib belee van het Bevrijdingsmonument te Roosendaal van H. M. Wezelaar. die besteed is aan de beeldhouwer Ferdi nand Leenhoff, die leefde van 1841 tot 1914, de schepper van Thorbecke's beelte nis, tenslotte nog steeds één van Amster dams beste monumenten, met dat van de dokwerker, het verzetsmonument van Mari Andriessen, al evenzeer door Hammacher bewonderd. Aan het boek is nog toegevoegd een uit voerige lijst van Nederlandse beeldhouwers, waarbij iets over hun werk vermeld werd. Geheel volledig kon deze lijst niet zijn, daar sommigen geen zin hadden gegevens te verstrekken. Ter documentatie is deze lijst niettemin een belangrijke toevoeging. EEN DERGELIJKE lijst ware onmogelijk in Hammachers overzicht over de laatste vijftig jaar schilderkunst in Nederland, een boek dat wat betreft de inhoud van min dere kwaliteit dan dat over de beeldhouw kunst moest worden. Het is of de schrijver de taak opgelegd was in een zo klein mo gelijk bestek zoveel mogelijk te zeggen. De compactheid in het beweerde vermoeit en verwart. De schrijver zelf erkent niet ob jectief te kunnen zijn. Zijn subjectiviteit dringt naar mijn smaak te ver door in de beschrijving zijner voorkeuren. Waar het gaat om een overzicht over alles wat deze vijftig jaar gemaakt werd, bestaat tege lijkertijd toch een zin tot objectiveren. Het maakt dat verschillende figuren van belang ongelijk belicht worden. Gezien de enorme verscheidenheid in de te bespreken stof, de tekorte afstand in tijd hierbij gerekend, ware hieraan ook nauwelijks te ontkomen. Zo is naar mijn smaak Kruyders belang niet hoog genoeg gesteld en krijgen figuren als de gebroeders Boers meer dan hun toe komt. De waardering voor een Bart van der Leek komt mij altijd als een te grote voor en de reproductie naar de aquarel „Mijnwerkers" (1914) waarin vooral de figuren zo knullig gedaan zijn sterkt me weer in dat bezwaar. Voor een belangrijk deel wil dit boek een poging zijn te bepalen wat in onze schilderkunst van typisch Nederlandse aard is. Tendele moeten daartoe dus ver gelijkingen gemaakt worden met wat bui ten ons land ontstond. Een dergelijke ver gelijking motiveerde het onbesproken laten van „de onder indruk van de onovertroffen Rousseau ook hier ontdekte groep Zondag schilders." Persoonlijk kan ik het hier vol ledig mee eens zijn, maar toch vraag ik me wens ook bij de schrijver heeft voorgezeten wel met enige ongerustheid af of bij deze en die hem in zijn liefde voor onze sohil- bezinning op kwaliteit er niet veel meer derkunst toch bewoog tot een poging tot zou moeten afvallen. Een onrust, die trou- positiebepaling. BOB BUYS LONDEN (United Press) Admiraal Sir Michael Denny, bevelhebber van de Britse Home Fleet, bezit een verzameling poppen, waar elk meisje razend jaloers op zou worden. In het geheel telt zijn collectie niet minder dan vijftig exem plaren, die alle gekleed zijn in de nationale costuums van de landen, waar zij gemaakt zijn. Deze poppen hebben een ruime ereplaats gekregen in de hut van admiraal Denny op zijn vlaggeschip „Apollo". Admiraal Denny heeft deze week zijn commando overgedragen aan Sir John Eccles en gaat naar Washington als voorzitter van de Britse „Joint Services"- missie aldaar. Zijn poppen vergezellen hem. Zijn laatste aanwinst kreeg hij onlangs in Leningrad, aan welke stad hij als commandant van een Brits eskader een beleefdheidsbezoek bracht. Een jong meisje schonk hem toen een prachtige pop in Russische klederdracht, welke door de admiraal onmiddellijk Natasja gedoopt werd. AMSTERDAM, December. Na nu een aantal jaren in Amsterdam gewoond te hebben, is één ding mij zeer duidelijk ge worden: een Amsterdammer gaat niet uit op het Rembrandtplein. Hij moge er zin in hebben, hij moge eens willen zien wat daar nu eigenlijk te koop is, hij doet het niet. Het Rembrandtplein is wat indertijd op bordjes van onze bevrijders werd genoemd: „Out of bounds". We kunnen hier in Am sterdam uit op het Leidseplein, in de hele Leidsestraat, in heel Zuid of ais u wilt en voorzover dat mogelijk is, in het hele cen trum en desnoods op de Zeedijk en de Nieuwendijk, maar niet op het Rembrandt plein. Want dat is gereserveerd voor de provincialen. En een provinciaal, zoals iedere Amsterdammer van zijn geboorte af weet, dat is iedereen die geen Amsterdam mer is. Men komt gemakkelijk tot deze laatste opvatting. Ik heb er mij zelf, als niet-geboren-Amsterdammer en eigenlijk maar gebrekkig kenner van de stad, al een paar maal in de laatste maanden op be trapt, dat ik Rotterdammers of Hagenaars, of zelfs Haarlemmers, als provincialen be titelde. Voor dat laatste vooral betuig ik u mijn verontschuldigingen. Maar van de week ben ik gedwongen op het Rembrandtplein uit te gaan. Er werd een feest georganiseerd, waar ik zelfs als ik gewild had niet van had kunnen wegblij ven. Het was in de bovenzaal van een groot en respectabel établissement op het Rembrandtplein. Toen ik er aankwam al, voelde ik een licht knagen van het geweten. Ik stapte uit mijn auto'tje en keek behoed zaam rond of ik geen vrienden of kennissen zag, die mij zouden betrappen op het euvele feit, dat ik op dit plein parkeerde. Enfin, misschien had het gemogen, want Schiller en héél soms Max Tailleur kunnen voor ons, hoofdstedelingen, door de beugel. Bij voorkeur op Dinsdagavonden, want dat is om de een of andere duistere reden de avond waarop de Amsterdammer zich be reid toont incognito in zijn eigen stad uit te gaan. Dit was echter een Donderdag. Wij zijn zachtjes naar binnen geslopen en naar boven gegaan. Daar waren we ver der vrij, want de zaal was gevuld met an dere Amsterdammers die een niet minder goed excuus hadden om in dit niet-Amster- damse oord gezien te worden. Er zijn slechtere feesten georganiseerd in deze wereld dan dit feest op het Rembrandtplein. Maar terwijl wij zaten te eten, kon ik door een onverhuld raam voortdurend op het plein kijken. Het was eigenlijk de eerste keer van mijn leven, dat ik het allemaal eens goed en nauwkeurig en zelfs bijna objectief heb kunnen observeren. Het zag er eigenlijk als een leuk, levendig plein uit. Hoewel ik in dit zelfde huis al ras had gemerkt, dat de prijzen geenszins provin ciaals waren, groeide mijn waardering voor het plein. Enfin, deze feestelijke bijeen komst heeft een aantal uren geduurd' en toen het eigenlijk al meer de volgende dag was dan de vorige, hebben wij besloten om het plein op te gaan. Er zijn tenslotte maar weinig plaatsen geweest, die we niet bezocht hebben. Het is een heerlijk avondje geworden, hoewei misschien niet geheel in overeenstemming met de aan dit begrip verbonden Sinter klaas-associaties. De dag weid jonger en jonger en steeds maar joliger. We begon nen ons bepaald thuis te voelen op het Rembrandtplein en het nabijgelegen plein, waar Thorbecke zich voor zou hebben ge schaamd. We voelden ons echt als Amster dammers uit in een vreemde stad. Het leven leek zonnig en mooi. De ontgoocheling kwam pas, toen we eigenlijk al vaag begonnen te denken over teruggaan naar huis. Toen hield een portier ons aan, buiten een établissement op het Thorbeckeplein. „Mot-u hier 's binnen komen", zei hij, „zulke dingen zie je in Zutphen niet." Toen zijn we naar huis gegaan. En voort aan kunt u me weer op het Leidseplein vinden. Misschien was het een nieuwe portier, maar hij hééft de verkeerde tech niek. A. S. H. Voor de internationale dirigentencursus 1956 van de Nederlandse Radio Unie zijn als docenten uitgenodigd: Willem van Ot- terloo (dirigent van het Residentie-Orkest) en Albert Wolff (directeur van de Opéra Comique te Parijs). De cursus zal worden gehouden van 14 Juni tot 22 Juli 1956.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 13