HET KERSTBROOD Het onopgeloste raadsel van de vogeltrek Gevraagd: een gezellig vliegveld Afrika-conferentie in Tanganyika Verborgen plaatsnamen KERKELIJK LEVEN Leerboek der Naaikunst door W. Sdobnikov Dierbare vrienden Er was eens een bakker, die nog heel laat aan het bakken was. De slaap zat al op zijn ogen, maar nog bakte hij door. Hij bakte kerstbrood! Je hebt geen idee wat daar allemaal bij kijken komt: krenten, rozijnen, sucade, eitjes, suiker, citroen, boter en bier en natuurlijk meel en gist. Hij hield met zijn slape rige oogjes alles goed uit elkaar, behal ve het meel en de gist. Hij gebruikte gist in plaats van meel en meel in plaats van gist. „Ziezo", zei hij, toen het alle maal goed door elkaar was geklutst, „ziezo, nu kan het deeg rijzen. Ik zal de wekker naast me zetten en doe onder hand een klein slaapje". Dat deed hij. Boven op een paar zak ken meel viel hij meteen in slaap met de wekker vlak bij zijn oor. Voor de oven stond de bak met deeg, waarvan het meel gist was en de gist meel. Het deeg begon te rijzen. Het stond als een grote bobbel boven de bak, het ging over de rand van de bak heen, het kroop over de grond als een groot plat beest met allemaal krentenoogjes. Het liep tegen de oven op en het rees zó ver, dat de oven er helemaal in ver dween. Het rees nog verder en alle zakken suiker, eieren, schalen en pan nen, ook de zakken waar de bakker op lag te slapen, ook de bakker zelf, met de wekker vlakbij zijn oor, verdwenen in het kerstbrooddeeg, dat maar bleef rijzen. Van binnen uit bakte de oven het kerstbrood gaar, het werd al mooi stevig. Toen de hele bakkerij er in was verdwenen en het brood hard en knap perig werd, rolde het door de straat. Het had de hele rijweg nodig, zó breed was het. Omdat er toch niemand bui ten liep, was dat gelukkig niet erg en één politieagent die het brood zag aan komen, dacht dat hij droomde en ging in een portiek staan lachen om zijn rare droom, zodat het brood hem zonder on gelukken voorbij kon rollen. Het kerstbrood rolde door tot het op het grote plein van de stad kwam. Daar kon het niet verder, want de kerstbo men, die daar stonden opgesteld, hiel den het tegen. In de buik van het kerstbrood liep de wekker af, maar de bakker sliep zo vast dat hij het niet hoorde. De oven ging uit, maar dat gaf niet, want het kerstbrood was gaar. Toen werd het dag. Het eerst kwam de kerstbomenman op straat, omdat hij die dag een heleboel bomen wilde ver kopen. Al bij zijn huis rook hij een heerlijke lucht. „Ha", dacht hij, „de bakker heeft vannacht zeker kerstbrood gebakken". Maar toen hij de bakkerij zocht, was die er niet meer. „Hé" zei de kerstbomenman. En hij vroeg aan de politie-agent, die net naar huis zou gaan, of dié misschien wist waar de bakkerij was gebleven. „Nee", zei de agent en hij kreeg een kleur, want hij dacht dat die bakkerij verdwenen moest zijn toen hij die leuke droom over dat grote brood had gehad. Hij trok dus maar gauw zijn boekje uit z'n zak, waar hij alles altijd in schreef. „Verdwenen, één bakkerij", schreef hij en toen wilde hij naar huis gaan. „Niks hoor", riep de kerstbomenman, die het allemaal een beetje griezelig begon te vinden, „niks hoor, wij gaan eerst samen zoeken. Want ik ruik de bakkerij wel". Ze gingen op de lucht af en zó kwa men ze bij het plein, waar een paar hondjes het kerstbrood ook al gevonden hadden en druk aan het peuzelen wa ren. „Allemensen", riep de kerstboomman, die het kerstbrood, dat tot aan de top van zijn hoogste kerstboom kwam, het eerste zag. „Alle mensen, agent, wat is dat?" De agent schrok nog erger, want hij begreep dat hij vannacht niét gedroomd had. Op hun geroep gingen overal ramen en deuren open en even later stond het zwart van de mensen op het plein. Een paar vlugge jongetjes klauterden bo ven op het kerstbrood en vandaar kon den ze de hele stad zien. De burgemees ter klom met een ladder ook naar boven en hield een toespraak. Hij zei dat de mensen rustig moesten blijven en thuis allemaal een mes moesten halen om het brood in stukken te snijden. Nu stond 't het verkeer in de weg en de bedoeling van zo'n groot brood kon alleen maar zijn dat de hele stad het opat. En net toen de mensen allemaal van ja knikten of al wegholden, riep één van de jon getjes: „Stil eens, er zit muziek in het brood". De mensen hielden hun adem in en ja hoor: „tralalazong het binnen in het brood. Dat was de bakker die mum*»... ''"Wh Welke plaatsnamen staan hier? Zoek de lettergrepen bij elkaar. Je zult er vier vinden. heerlijk uitgerust overeind kwam op zijn meelzakken en maar niet begreep dat het nog geen dag was. Er kwam geen licht door de ruitjes van zijn bak kerij. Hij sprong van de zakken om te zien hoe het met zijn deeg was. Er was geen deeg, zijn oven was uit en zijn ramen en deur zaten dicht. Hij zag al leen dat er achter het raam een witte muur stond, waarin alleen maar groene, gele en zwarte puntjes zaten. In het halfdonker kon hij niet zien, dat die muur deeg was en dat die puntjes kren ten, rozijnen en sucade waren. „Ik wil er uit", riep de bakker. „Ik wil er uit!" „We komen", hoorde hij buiten stem men roepen. Daar kwam de brandweer met zagen en bijlen die zich een weg door het brood heen hakten. Aan één stuk door klingelde de bel van de brandweerauto. „Gelukkig", zuchtte de bakker blij en hij drukte gauw het knopje van de wekker in, die hem net op tijd wakker maakte voor zijn kerst brood te veel zou rijzen. MIES BOUHUYS Haast alle mensen en wezen hem hun bleven staan kindren aan. Er kwamen naar het bomenplein wel duizend dennen, groot en klein. De eerste dag zeiden ze niets, maar 's avonds, toén gebeurde er iets: de dennebomen die daar stonden rekten zich uit, zo ver ze konden. Want wie het allerhoogste kwam en wie het meeste plaats innam, zou van de dennen, groot en klein, de kerstboomkoning zijn. „Ik", riep er één, die tot het dak zijn takken in de hoogte stak. De andren keken naar hem op, zij bogen voor zijn hoge top. „Ik praat met niemand meer", zei hij, „jullie zijn veel te klein voor mij". Ik word het eerste uitgezocht, ik word het allereerst verkocht. Jullie wordt haast voor niets gehaald, maar ik, ik word met goud betaald!" Maar umt gebeurde er bij dag, toen iedereen de koning zag? Als je een ganzenbord hebt, is het wel leuk er zelf opzettertjes bij te ma ken, waar je mee speelt. Zaag ze netjes uit triplex en plaats ze in ronde voetjes, zoals de tekening laat zien. Schilder ze in verschillende kleuren, bij voorbeeld rood, wit en blauw. Ze riepen och en oooh en hé, maar niemand nam de koning mee. „Als die in onze kamer staat, dan staan we zelf met kerst op straat", zei iedereen en koos daarbij een kleiner boompje uit de rij. De kerstboomkoning merkte 't pas toen er niet één meer over was. De koopman zou naar huis toegaan, daar kwamen zeven kindren aan. „Toe, zeven boompjes, bomenman, toe, zeven kleintjes als het kan". De koopman keek eens rond, maar och, daar stond alleen de koning nog. „Een kleine boom? Die heb ik niet". De kindren huilden van verdriet. En toen - ze wilden het zo graag - greep de koopman naar zijn zaag. De kindren stonden om hem heen: in zevenen viel de boom uitéén. In zevenen viert de boom straks feest. Was hij maar niet zo trots geweest! MIES BOUHUYS. «nrx* iCfXXXXOOOOOOOOOOOOOCCOOOOOCXXxnoOOOOCXXDOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO IN DE VORIGE maand is te Maranger in Tanganyika de eerste Lutherse conferen tie voor geheel Afrika gehouden, welke van het Departement voor Wereldzending van de Lutherse Wereldfederatie is uitgegaan. Afgevaardigden van kerken uit Afrika, Europa en Amerika woonden deze confe rentie bij. Het doel was het geven van lei ding te stimuleren door de inheemse bevol king in de Christelijke kerken van Afrika. Het hoofd van de Chagga-stam, uit Noord-Tanganyika, waar een groot aantal Lutheranen voorkomt, heeft een belangrij ke rede gehouden tijdens de conferentie. Hij noemde hierin de punten, waarop het Christendom in het Afrikaanse leven van vandaag te kort schiet en gaf aan, waaraan de Christelijke kerk moet voldoen, wil zij zich kunnen handhaven als logische, gees telijke en menselijke instelling. „De Christelijke gemeenten zijn er niet in geslaagd een algemene basis voor ons geloof aan te geven, een basis, die, met in achtneming van de locale achtergronden en tradities, zo is samengesteld, dat zij niet tot voorwei-p van spot of verwarring wordt, wanneer het gaat om interraciale verhou dingen. Ons geloof rust op oude fundamenten en toch moet het dienen ook voor een nieuwe generatie. De Bijbel is niet veranderd, toch zijn de levensomstandigheden en de opvat tingen van de mensen wel veranderd. De oude heidense geloven waren irrationeel, toch getuigen bepaalde aspecten van het Christelijk geloof niet van logisch redeneren. Er zijn talloze conferenties gehouden over Afrika en koninklijke commissies be noemd, toch is de „Oude Dame" niet veel veranderd, omdat ondanks de goede voor nemens achter al deze conferenties en com missies een volledige Christelijke benade ring van een oplossing is prijs gegeven ter wille van het eigenbelang. Op het strijdto neel van de politiek wordt God met de mond beleden in sommige zogenaamd be schaafde landen, terwijl men Hem geheel ontloopt. De boodschap van de broederschap der mensheid, die een van de leerstellingen is van het Christendom is in bepaalde landen verbannen naar de vier uithoeken van het kerkgebouw. De theorie van de gelijkheid van alle mensen voor God wordt door men sen, die zich zeer beslist Christenen noe men, op verschillende wijzen uitgelegd. In al deze conflicten wordt de oprechte zoeker naar de waarheid verward en verbitterd. Diegenen onder u, die Afi'ika willen red den, moeten dit doen in de naam van een waarlijk menselijke Jezus, die, behalve dat Hij zielszorg gaf, ook voorzag in veel van onze menselijke noden. Hij genas zieken, woonde bi-uiloften bij, at met de armen en de Zondai'en en troostte hen". Sprekende over de zelfstandigheid van kerken en zendingsgenootschappen zei Chief Mai-ealle: „Alhoewel er op het ogen blik in Afi-ika duizenden Afrikaanse Chx-is- tenen zijn, is de tijd nog niet rijp om de plaatselijke kerken aan ons over te dragen, omdat wij nog niet in staat zijn om alles zelf te kunnen bekostigen. Wij staan thans op een groot keex-punt, in een beslissende phase van onze ontwikkeling en het zou noodlottig zijn om de grote taak geheel aan ons over te laten, hoe goed dit de theox-etici van de autonomie ook in de oren moge klinken. Natuurlijk moeten wij ons zelf hel pen, maar dat betekent niet, dat de gehele kerk moet steunen op ongeveer een kwai't van de practiserende Christenen". EEN MENIGTE van wel tienduizend mensen hoorde deze toespraak aan, die bij de opening op 13 November werd gehouden. De gouverneur van Tanganyika heeft ge sproken over de rol van de zending bij de ontwikkeling van het land, waarbij hij haar activiteit px-ees op het gebied van onder wijs, gezondheid en geestelijk leven. De keizer van Ethiopië zond een bood schap, waarin hij de hoop uitsprak, dat „de confei'entie zou bijdragen tot het bevorde ren van de zaak van internationale vriend schap en begrip in dit grote laxrd waar mensen van zo verschillende godsdienstige overtuiging naast elkaar leven". Naar deze eerste „All-Africa"-conferen- tie, die op 22 November beëindigd werd, had ook de Wereldraad van Kerken een blangrijke afgevaardigde gezonden. Van het bekende „Leerboek der Naai kunst" door Hilde LeferenzVavra is een door de dames L. M. en H. W. Huyskamp, leraressen bij het kweekschoolonderwijis, geheel herziene en uitgebreide derde druk ver-schenen. Het is gedoeld als vraagbaak voor beginners en practische handleiding voor geoefenden. Vijfhonderd foto's en te keningen, benevens handige knippatronen, verluchten en verduidelijken de tekst. Iedere vrouw, die zelf haar kleren maakt, zal in dit door De Nederlanden te Amster dam uitgegeven boek waardevolle tips en aanwijzingen vinden. VAN DE VOGELS, die 's zomers de arc tische toendra's bevolken, overwintert er daar niet één. Zij vliegen allemaal weg en de toendra verhndert voor lange tijd in een bijna geluidloze sneeuwwoestijn. Alleen het sneeuwhoen, de sneeuwuil, het barm- sijsje en enkele andere vogels vliegen be trekkelijk niet ver naar het zuiden, naar de grens van boomtoendra en woudzóne. De meerderheid van de toendravogels (voornamelijk de vele snipachtigen) vlie gen naar verre winterkwartieren in de sub-tropische en tropische zones van Azië en Amerika. Zeevogels vliegen naar de niet bevrie zende gedeelten van de Atlantische en Stille Oceaan en brengen de winter door bij de kusten van West-Europa, Afrika, Amerika en Azië, alsook ver daar vandaan op de open oceaan. Als een bijzonderheid wil ik hier gewag maken van het feit, dat de Poolstern, na in de toendra's van Tsjoe- kot en Takoetsk te hebben gebroed, langs de gehele noordkust van Azië en Europa pal west vliegt en dan pas naar het zuiden draait, om naar het zuidpunt van Afrika of zelfs Zuid-Amei-ika door te vliegen een afstand van dertigduizend kilometer. Als die Stern, naar verhouding, een beetje verder oostwaarts doorvloog, zou de directe weg naar het zuiden langs de kusten van Azië en Amerika voor hem openliggen. Ornithologen zeggen daarom dat de Poolstern de Beringstraat en de Stille Oceaan nog niet heeft ontdekt. Sommige soorten pleviers en strand- lopers bouwen hun nesten in het uiterste noorden van de toendra, maar kiezen de kusten van Zuid-Australië en Tasmanië om te overwinteren. Andere trekken van Noord-Oost-Siberië naar Hawaii en de eilanden van Polynesië, daarbij honderden en duizenden kilometers vliegende over open zee, zonder mogelijkheid om uit te rusten. Door storm verrast en reeds ver- Dit artikel is in verkorte vorm ver taald naar het Russische origineel, dat verscheen in een der laatste afle ringen van het populair-wetenschap- pelijke tijdschrift „Om de wereld". moeid vinden vele de dood in de golven. Niet weinig vogels vallen ten prooi aan gevleugelde (en wanneer ze over land trek ken, ook aan viervoetige) rovers om van menselijke belagers niet te spreken. Maar geen enkel gevaar kan de vogels van hun vlucht weerhouden of doen om keren. Telkenjare bij het aanbreken van het voorjaar trekken ze naar de noord en in de herfst naar het zuiden. En dat doen ze al sinds vele duizenden jaren. WELKE REDENEN drijven de vogels aan om tweemaal per jaar die moeilijke en gevaarlijke tocht te ondernemenen? En hoe vinden ze de weg? De ornithologie de wetenschap die zich met vogels bezig houdt beantwoordde tot nog toe slechts de eerste vraag. Dat de vogels in de herfst naar het zuiden vliegen, is gemakkelijk te begrijpen. In het barre noorden dreigt hen in de winter zonder uitzondering de dood door koude en gebrek aan voedsel. Hoe moet men echter de retourvlucht der vogels in het voorjaar verklaren? Waarom blijven zij niet in de streken, waar zij overwinteren? Daar is het immers altijd warm en vinden zij ook voldoende voedsel. De reden moet zijn, dat in die plaatsen, waar zij in het voorjaar heen trekken, het broeden en het grootbrengen der jongen het vlotst verloopt. Onverklaarbaar bleef tot op heden het buitengewone vermogen van vogels om zonder fout hun oude nestplaatsen terug te vinden en vandaar retour naar hun winterkwartieren. Het gaat hier niet om de algemene richting noord of zuid, maar om de nauwkeurige route, die zij volgen en die hen naar precies hetzelfde stroom pje, meer, eiland of moeras leidt, waar zij het jaar tevoren hebben gebroed.' Vroeger dacht men dat een vogel zich de gehele reusachtige weg, met al zijn land merken en wendingen, door aanschouwing eigen maakte dus dat hij behalve over een zeer scherp gezicht ook over een feno menaal geheugen beschikte. Dat vermoe den is echter onhoudbaar gebleken, sinds men bij sommige soorten vogels heeft waargenomen dat bij hun trek naar het zuiden eerst oude en later jonge vogels voorop vliegen. Het ringen van die dieren heeft ook dat aangetoond. Wat helpt de jonge vogels de weg te vin den, die zij voor het eerst in hun leven vliegen? Tot voor kort was die vraag een van de ingewikkeldste raadsels van de vogelvluchten. Helemaal verklaard is zij ook nu nog niet, maar de geleerden zijn nu op de goede wetg naar een oplossing. Men had namelijk al vaak waargenomen dat vogels, wanneer zij in een magnetische storm geraken of in de buurt van sterke radiozenders komen, hun vluchtrichting verliezen en beginnen te dwalen. Men heeft daarom met postduiven de volgende proef genomen. Aan de vleugels van de duiven van een groep werden lichte mag neten bevestigd en aan de vleugels van de duiven van een andere groep, gelijk in aantal, koperen plaatjes van gelijke vorm en gewicht. Beide groepen werden ver weg van hun gemeenschappelijk hok vervoerd en opgelaten. Alle duiven met koperen plaatjes waren binnen twee dagen terug, maar van de andere groep keerde slechts één terug en die pas op de vierde dag. DIE PROEF toont aan, dat er een ver binding moet bestaan tussen het oriëntatie vermogen van duiven in de vlucht en het aardmagnetisme. Men veronderstelt nu dat duiven en natuurlijk ook andere vogels onderhevig zijn aan de invloed van de magnetische polen, dat zij die kracht hoe dan ook voelen en dat dat gevoel hun leidt bij verre vluchten. De gemag netiseerde plaatjes, die aan de vleugels van de ene groep bevestigd waren, bemoeilijkte de oriëntatie en de duiven verdwaalden. Maar de invloed van het aardmagnetisme alléén is niet voldoende voor vogels om hun broedplaatsen terug te vinden, want die invloed is gelijk over de hele lengte van die magnetische parallel. Er moet nog iets anders zijn en men veronderstelt nu, dat dat de kracht is, die ontstaat door de wenteling van de aarde van west naar oost. Tengevolge van die kracht zijn op het noordelijke halfrond de rechter oevers van rivieren in de regel hoger en steiler dan de linker. Diezelfde kracht veroorzaakt ook dat bij een dubbele spoorlijn de rechter- rails sterker slijten. De kracht hangt af van de geografische breedte en is gelijk over de hele lengte van die breedte. De geografische en mag netische breedten vallen niet samen, maar snijden elkander in twee punten. In die twee punten is de som van de krachten van aardmagnetisme en wenteling gelijk. Men veronderstelt nu dat die omstandig heid voor vogels van beslissende betekenis is. Om dat te controleren heeft men de volgende proef genomen. Een groep jonge duiven werd eerst aangeleerd om van steeds grotere afstanden naar hun hok terug te keren. Dan werd nauwkeurig op de landkaart bepaald, waar de geografische en magnetische breedten, die door de plaats van het duivenhok liepen, elkander op nieuw kruisten die plek was tweedui zend kilometer verwijderd. Daar werd een nieuw duivenhok ingericht. Vervolgens werden de duiven naar die buurt overge bracht en opgelaten. De meerderheid der duiven vloog naar het nieuwe hok, ofschoon zy daar nog nooit eerder waren geweest en het nieuwe hok niet tussen bergen en bossen, zoals het oude, maar in een boomloze streek lag. Aangezien de gezamenlijke invloed van het aardmagnetisme en de aardwentcling daar gelyk was als bij het oude hok, is het slechts natuurlijk dat dat gevoel de vogels naar hun nieuw verblijf leidde. Maar vele geleerden ontkennen de mogelijkheid hier van. Zij zullen mathematisch bewijzen, dat de invloed van het aardmagnetisme en de aardwenteling zo zwak is, dat ze onmoge lijk door het vogelorganisme kan worden waargenomen. De pelikanen en vele andere subtropische vogels in Artis werden vroeger gedurende de winter in verwarmde loodsen opgeborgen, maar al spoedig bleek, dat zij zich daar niet gelukkig voelen. Tegenwoordig kunnen zij, dank zij hun aanpassingsvermogen en een wat vetrijker voeding, ook bij vriezend weer buiten blijven en ze bevinden zich daar best bij. Alleen bij felle vries kou zoeken de dieren het wanne ligstro van hun (open) dagverblijven op. mooi weer zijn ze te warm, te broeierig boven het beton. Met regen zijn ze ontstel lend triest. En als het vriest, is een vlieg veld zó vreselijk, dat wij er verder geen aandacht aan behoeven te besteden. Alleen als het sneeuwt gaat het wel. Maar dan heeft het als regel ook zijn functionele waax-de verloren. Hetzelfde geldt trouwens voor mist. Dan kan men zich achter de flar den vage viezigheid echter nog aantrekke lijke fantasieën maken. Ik heb dit alles vorige week weer eens ernstig gevoeld, toen ik anderhalf uur in regen en kille wind op een militair vlieg veld in Nederland op iets heb moeten staan wachten. Door een schier eindeloze laan van lelijke bakstenen gebouwen vol de fensie-geheimen reden we naar het veld zelf. Enfin, wat kan ik u er verder van vertellen? Daar lag het. In al zijn uitge strekte verlatenheid. In een hoekje stonden enkele vliegtuigen rillerig op een kluitje gedrukt. In het midden di-aaide eentonig en vind ik altijd een beetje onheil spellend de antenne van een radarstation onophoudelijk in het rond. Een natte schild wacht met gelaatsuitdx-ukking vol demobi- lisatiedromen liep verongelijkt over het glimmend natte beton, dat op zo'n militair veld vies gevlekt is met olie en kerosine- i-esten. Verder was er niets, behalve regen en wind. Dat zijn ervax-ingen, die zelfs de meest verwilderde ontdekkingsx-eiziger snikkend van verlangen naar de haard en het klokje thuis moet doen hollen..Nu is mijn argu ment het volgende: al die strevers naar het „industrial design" doen begrijp ik voortreffelijke zaken. Zij verkopen en ver huren zich duur en iedex-een zal dat waar deren. Maar impliceert dat niet, dat zij veel reizen en dat vliegen toch altijd goed koper is dan zij denken als zij er over denken? Dan komen zij dus ook veel op vliegvelden. Zij zien dit lelijks dus ook. Laten zij nu eens de koppen bij elkaar ste ken of het desnoods individueel doen, maar laten zij nu eens een aardig, gezellig, hups vliegveld ontwerpen. Een vliegveld waar een noi-male reiziger kan aankomen, rond kijken en tot zichzelf zeggen: „Kijk, wat een aardig vliegveld. Wat gezellig en vro lijk. Laten we nog een uurtje blijven han gen voor we vex-der gaan naar die stad, hier twintig kilometer vandaan". Ik doe geen concrete voorstellen. Het is mijn vak tenslotte niet. Ik stel geen sche- mei-lampen voor, of pluche, bloemenvelden of modex-ne décors. Ik vraag slechts. Na mens iedereen, die over de eerste fascine ring van het modex-ne luchtverkeer héén is en walgt van alle vliegvelden. Namens «alle bemanningen van vliegtuigen waarschijn lijk ook, trouwens. A. S. H. AMSTERDAM, December. Als iemand van u in staat is mij iets druilerigers, naar- ders en deprimerenders aan te wijzen dan een vliegveld op een regendag, dan zal ik het antwoord gaarne hoi-en. Vooralsnog ge loof ik er niet in. In Amerika zijn ze nu al zeker vijftien en hier bij ons toch ook al enkele jax*en bezig met wat aan de over kant van de Oceaan „industrial designing" wordt genoemd. Bijzonder begaafde men sen leggen zich er op toe iets aantrekkelijks en iets artistiek verantwoords te maken van de dagelijkse dingen, die wij voortdu rend om ons heen zien. Niet alleen van auto's dus en stoelen en tafelkleden, maar ook van kurketrekkers, sigax-ettendoosjes, telefoons, vliegtuigen en nog enkele dui zenden andere zaken. Architecten wijden zich al sinds eeuwen aan het ontwerpen van zoveel mogelijk aesthetisch en functio neel verantwoorde gebouwen. Nu neem ik aan, dat de vliegvelden van het midden van de twintigste eeuw althans functioneel wel in orde zijn. Het ware ten minste triest, als zoiets lelijks werd ge maakt en het dan nog niet eens zijn doel trof. Neen, het gaat om het uiterlijk. Daar klaag ik ovex*. Ik heb in mijn leven mis schien twintig of vijfentwintig vliegvelden gezien. Mogelijk nóg meer. Maar ze wax-en allemaal onuitsprekelijk ongezellig. Met In Australië vindt men gevulde buidels

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 15