HET
KERSTBROOD
Het onopgeloste raadsel
van de vogeltrek
Gevraagd: een gezellig vliegveld
Afrika-conferentie
in Tanganyika
Verborgen plaatsnamen
KERKELIJK LEVEN
Leerboek der Naaikunst
door W. Sdobnikov
Dierbare vrienden
Er was eens een bakker, die nog heel
laat aan het bakken was. De slaap zat
al op zijn ogen, maar nog bakte hij
door. Hij bakte kerstbrood! Je hebt geen
idee wat daar allemaal bij kijken komt:
krenten, rozijnen, sucade, eitjes, suiker,
citroen, boter en bier en natuurlijk
meel en gist. Hij hield met zijn slape
rige oogjes alles goed uit elkaar, behal
ve het meel en de gist. Hij gebruikte gist
in plaats van meel en meel in plaats
van gist. „Ziezo", zei hij, toen het alle
maal goed door elkaar was geklutst,
„ziezo, nu kan het deeg rijzen. Ik zal de
wekker naast me zetten en doe onder
hand een klein slaapje".
Dat deed hij. Boven op een paar zak
ken meel viel hij meteen in slaap met
de wekker vlak bij zijn oor. Voor de
oven stond de bak met deeg, waarvan
het meel gist was en de gist meel. Het
deeg begon te rijzen. Het stond als een
grote bobbel boven de bak, het ging
over de rand van de bak heen, het
kroop over de grond als een groot plat
beest met allemaal krentenoogjes. Het
liep tegen de oven op en het rees zó
ver, dat de oven er helemaal in ver
dween. Het rees nog verder en alle
zakken suiker, eieren, schalen en pan
nen, ook de zakken waar de bakker op
lag te slapen, ook de bakker zelf, met
de wekker vlakbij zijn oor, verdwenen
in het kerstbrooddeeg, dat maar bleef
rijzen. Van binnen uit bakte de oven
het kerstbrood gaar, het werd al mooi
stevig. Toen de hele bakkerij er in was
verdwenen en het brood hard en knap
perig werd, rolde het door de straat.
Het had de hele rijweg nodig, zó breed
was het. Omdat er toch niemand bui
ten liep, was dat gelukkig niet erg en
één politieagent die het brood zag aan
komen, dacht dat hij droomde en ging in
een portiek staan lachen om zijn rare
droom, zodat het brood hem zonder on
gelukken voorbij kon rollen.
Het kerstbrood rolde door tot het op
het grote plein van de stad kwam. Daar
kon het niet verder, want de kerstbo
men, die daar stonden opgesteld, hiel
den het tegen.
In de buik van het kerstbrood liep
de wekker af, maar de bakker sliep zo
vast dat hij het niet hoorde. De oven
ging uit, maar dat gaf niet, want het
kerstbrood was gaar.
Toen werd het dag. Het eerst kwam
de kerstbomenman op straat, omdat hij
die dag een heleboel bomen wilde ver
kopen. Al bij zijn huis rook hij een
heerlijke lucht. „Ha", dacht hij, „de
bakker heeft vannacht zeker kerstbrood
gebakken". Maar toen hij de bakkerij
zocht, was die er niet meer.
„Hé" zei de kerstbomenman. En hij
vroeg aan de politie-agent, die net naar
huis zou gaan, of dié misschien wist
waar de bakkerij was gebleven. „Nee",
zei de agent en hij kreeg een kleur, want
hij dacht dat die bakkerij verdwenen
moest zijn toen hij die leuke droom over
dat grote brood had gehad. Hij trok dus
maar gauw zijn boekje uit z'n zak, waar
hij alles altijd in schreef.
„Verdwenen, één bakkerij", schreef
hij en toen wilde hij naar huis gaan.
„Niks hoor", riep de kerstbomenman,
die het allemaal een beetje griezelig
begon te vinden, „niks hoor, wij gaan
eerst samen zoeken. Want ik ruik de
bakkerij wel".
Ze gingen op de lucht af en zó kwa
men ze bij het plein, waar een paar
hondjes het kerstbrood ook al gevonden
hadden en druk aan het peuzelen wa
ren.
„Allemensen", riep de kerstboomman,
die het kerstbrood, dat tot aan de top
van zijn hoogste kerstboom kwam, het
eerste zag. „Alle mensen, agent, wat is
dat?"
De agent schrok nog erger, want hij
begreep dat hij vannacht niét gedroomd
had.
Op hun geroep gingen overal ramen
en deuren open en even later stond het
zwart van de mensen op het plein. Een
paar vlugge jongetjes klauterden bo
ven op het kerstbrood en vandaar kon
den ze de hele stad zien. De burgemees
ter klom met een ladder ook naar boven
en hield een toespraak. Hij zei dat de
mensen rustig moesten blijven en thuis
allemaal een mes moesten halen om het
brood in stukken te snijden. Nu stond 't
het verkeer in de weg en de bedoeling
van zo'n groot brood kon alleen maar
zijn dat de hele stad het opat. En net
toen de mensen allemaal van ja knikten
of al wegholden, riep één van de jon
getjes: „Stil eens, er zit muziek in het
brood".
De mensen hielden hun adem in en
ja hoor: „tralalazong het binnen
in het brood. Dat was de bakker die
mum*»...
''"Wh
Welke plaatsnamen staan hier? Zoek
de lettergrepen bij elkaar. Je zult er
vier vinden.
heerlijk uitgerust overeind kwam op
zijn meelzakken en maar niet begreep
dat het nog geen dag was. Er kwam
geen licht door de ruitjes van zijn bak
kerij. Hij sprong van de zakken om te
zien hoe het met zijn deeg was. Er was
geen deeg, zijn oven was uit en zijn
ramen en deur zaten dicht. Hij zag al
leen dat er achter het raam een witte
muur stond, waarin alleen maar groene,
gele en zwarte puntjes zaten. In het
halfdonker kon hij niet zien, dat die
muur deeg was en dat die puntjes kren
ten, rozijnen en sucade waren. „Ik wil
er uit", riep de bakker. „Ik wil er uit!"
„We komen", hoorde hij buiten stem
men roepen. Daar kwam de brandweer
met zagen en bijlen die zich een weg
door het brood heen hakten. Aan één
stuk door klingelde de bel van de
brandweerauto. „Gelukkig", zuchtte de
bakker blij en hij drukte gauw het
knopje van de wekker in, die hem net
op tijd wakker maakte voor zijn kerst
brood te veel zou rijzen.
MIES BOUHUYS
Haast alle mensen
en wezen hem hun
bleven staan
kindren aan.
Er kwamen naar het bomenplein
wel duizend dennen, groot en klein.
De eerste dag zeiden ze niets,
maar 's avonds, toén gebeurde er iets:
de dennebomen die daar stonden
rekten zich uit, zo ver ze konden.
Want wie het allerhoogste kwam
en wie het meeste plaats innam,
zou van de dennen, groot en klein,
de kerstboomkoning zijn.
„Ik", riep er één, die tot het dak
zijn takken in de hoogte stak.
De andren keken naar hem op,
zij bogen voor zijn hoge top.
„Ik praat met niemand meer", zei hij,
„jullie zijn veel te klein voor mij".
Ik word het eerste uitgezocht,
ik word het allereerst verkocht.
Jullie wordt haast voor niets gehaald,
maar ik, ik word met goud betaald!"
Maar umt gebeurde er bij dag,
toen iedereen de koning zag?
Als je een ganzenbord hebt, is het
wel leuk er zelf opzettertjes bij te ma
ken, waar je mee speelt. Zaag ze netjes
uit triplex en plaats ze in ronde voetjes,
zoals de tekening laat zien. Schilder ze
in verschillende kleuren, bij voorbeeld
rood, wit en blauw.
Ze riepen och en oooh en hé,
maar niemand nam de koning mee.
„Als die in onze kamer staat,
dan staan we zelf met kerst op straat",
zei iedereen en koos daarbij
een kleiner boompje uit de rij.
De kerstboomkoning merkte 't pas
toen er niet één meer over was.
De koopman zou naar huis toegaan,
daar kwamen zeven kindren aan.
„Toe, zeven boompjes, bomenman,
toe, zeven kleintjes als het kan".
De koopman keek eens rond, maar och,
daar stond alleen de koning nog.
„Een kleine boom? Die heb ik niet".
De kindren huilden van verdriet.
En toen - ze wilden het zo graag -
greep de koopman naar zijn zaag.
De kindren stonden om hem heen:
in zevenen viel de boom uitéén.
In zevenen viert de boom straks feest.
Was hij maar niet zo trots geweest!
MIES BOUHUYS.
«nrx* iCfXXXXOOOOOOOOOOOOOCCOOOOOCXXxnoOOOOCXXDOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
IN DE VORIGE maand is te Maranger
in Tanganyika de eerste Lutherse conferen
tie voor geheel Afrika gehouden, welke van
het Departement voor Wereldzending van
de Lutherse Wereldfederatie is uitgegaan.
Afgevaardigden van kerken uit Afrika,
Europa en Amerika woonden deze confe
rentie bij. Het doel was het geven van lei
ding te stimuleren door de inheemse bevol
king in de Christelijke kerken van Afrika.
Het hoofd van de Chagga-stam, uit
Noord-Tanganyika, waar een groot aantal
Lutheranen voorkomt, heeft een belangrij
ke rede gehouden tijdens de conferentie.
Hij noemde hierin de punten, waarop het
Christendom in het Afrikaanse leven van
vandaag te kort schiet en gaf aan, waaraan
de Christelijke kerk moet voldoen, wil zij
zich kunnen handhaven als logische, gees
telijke en menselijke instelling.
„De Christelijke gemeenten zijn er niet
in geslaagd een algemene basis voor ons
geloof aan te geven, een basis, die, met in
achtneming van de locale achtergronden en
tradities, zo is samengesteld, dat zij niet tot
voorwei-p van spot of verwarring wordt,
wanneer het gaat om interraciale verhou
dingen.
Ons geloof rust op oude fundamenten en
toch moet het dienen ook voor een nieuwe
generatie. De Bijbel is niet veranderd, toch
zijn de levensomstandigheden en de opvat
tingen van de mensen wel veranderd. De
oude heidense geloven waren irrationeel,
toch getuigen bepaalde aspecten van het
Christelijk geloof niet van logisch redeneren.
Er zijn talloze conferenties gehouden
over Afrika en koninklijke commissies be
noemd, toch is de „Oude Dame" niet veel
veranderd, omdat ondanks de goede voor
nemens achter al deze conferenties en com
missies een volledige Christelijke benade
ring van een oplossing is prijs gegeven ter
wille van het eigenbelang. Op het strijdto
neel van de politiek wordt God met de
mond beleden in sommige zogenaamd be
schaafde landen, terwijl men Hem geheel
ontloopt.
De boodschap van de broederschap der
mensheid, die een van de leerstellingen is
van het Christendom is in bepaalde landen
verbannen naar de vier uithoeken van het
kerkgebouw. De theorie van de gelijkheid
van alle mensen voor God wordt door men
sen, die zich zeer beslist Christenen noe
men, op verschillende wijzen uitgelegd. In
al deze conflicten wordt de oprechte zoeker
naar de waarheid verward en verbitterd.
Diegenen onder u, die Afi'ika willen red
den, moeten dit doen in de naam van een
waarlijk menselijke Jezus, die, behalve dat
Hij zielszorg gaf, ook voorzag in veel van
onze menselijke noden. Hij genas zieken,
woonde bi-uiloften bij, at met de armen en
de Zondai'en en troostte hen".
Sprekende over de zelfstandigheid van
kerken en zendingsgenootschappen zei
Chief Mai-ealle: „Alhoewel er op het ogen
blik in Afi-ika duizenden Afrikaanse Chx-is-
tenen zijn, is de tijd nog niet rijp om de
plaatselijke kerken aan ons over te dragen,
omdat wij nog niet in staat zijn om alles
zelf te kunnen bekostigen. Wij staan thans
op een groot keex-punt, in een beslissende
phase van onze ontwikkeling en het zou
noodlottig zijn om de grote taak geheel aan
ons over te laten, hoe goed dit de theox-etici
van de autonomie ook in de oren moge
klinken. Natuurlijk moeten wij ons zelf hel
pen, maar dat betekent niet, dat de gehele
kerk moet steunen op ongeveer een kwai't
van de practiserende Christenen".
EEN MENIGTE van wel tienduizend
mensen hoorde deze toespraak aan, die bij
de opening op 13 November werd gehouden.
De gouverneur van Tanganyika heeft ge
sproken over de rol van de zending bij de
ontwikkeling van het land, waarbij hij haar
activiteit px-ees op het gebied van onder
wijs, gezondheid en geestelijk leven.
De keizer van Ethiopië zond een bood
schap, waarin hij de hoop uitsprak, dat „de
confei'entie zou bijdragen tot het bevorde
ren van de zaak van internationale vriend
schap en begrip in dit grote laxrd waar
mensen van zo verschillende godsdienstige
overtuiging naast elkaar leven".
Naar deze eerste „All-Africa"-conferen-
tie, die op 22 November beëindigd werd,
had ook de Wereldraad van Kerken een
blangrijke afgevaardigde gezonden.
Van het bekende „Leerboek der Naai
kunst" door Hilde LeferenzVavra is een
door de dames L. M. en H. W. Huyskamp,
leraressen bij het kweekschoolonderwijis,
geheel herziene en uitgebreide derde druk
ver-schenen. Het is gedoeld als vraagbaak
voor beginners en practische handleiding
voor geoefenden. Vijfhonderd foto's en te
keningen, benevens handige knippatronen,
verluchten en verduidelijken de tekst.
Iedere vrouw, die zelf haar kleren maakt,
zal in dit door De Nederlanden te Amster
dam uitgegeven boek waardevolle tips en
aanwijzingen vinden.
VAN DE VOGELS, die 's zomers de arc
tische toendra's bevolken, overwintert er
daar niet één. Zij vliegen allemaal weg en
de toendra verhndert voor lange tijd in een
bijna geluidloze sneeuwwoestijn. Alleen
het sneeuwhoen, de sneeuwuil, het barm-
sijsje en enkele andere vogels vliegen be
trekkelijk niet ver naar het zuiden, naar
de grens van boomtoendra en woudzóne.
De meerderheid van de toendravogels
(voornamelijk de vele snipachtigen) vlie
gen naar verre winterkwartieren in de
sub-tropische en tropische zones van Azië
en Amerika.
Zeevogels vliegen naar de niet bevrie
zende gedeelten van de Atlantische en
Stille Oceaan en brengen de winter door
bij de kusten van West-Europa, Afrika,
Amerika en Azië, alsook ver daar vandaan
op de open oceaan. Als een bijzonderheid
wil ik hier gewag maken van het feit, dat
de Poolstern, na in de toendra's van Tsjoe-
kot en Takoetsk te hebben gebroed, langs
de gehele noordkust van Azië en Europa
pal west vliegt en dan pas naar het zuiden
draait, om naar het zuidpunt van Afrika
of zelfs Zuid-Amei-ika door te vliegen
een afstand van dertigduizend kilometer.
Als die Stern, naar verhouding, een
beetje verder oostwaarts doorvloog, zou de
directe weg naar het zuiden langs de
kusten van Azië en Amerika voor hem
openliggen. Ornithologen zeggen daarom
dat de Poolstern de Beringstraat en de
Stille Oceaan nog niet heeft ontdekt.
Sommige soorten pleviers en strand-
lopers bouwen hun nesten in het uiterste
noorden van de toendra, maar kiezen de
kusten van Zuid-Australië en Tasmanië om
te overwinteren. Andere trekken van
Noord-Oost-Siberië naar Hawaii en de
eilanden van Polynesië, daarbij honderden
en duizenden kilometers vliegende over
open zee, zonder mogelijkheid om uit te
rusten. Door storm verrast en reeds ver-
Dit artikel is in verkorte vorm ver
taald naar het Russische origineel, dat
verscheen in een der laatste afle
ringen van het populair-wetenschap-
pelijke tijdschrift „Om de wereld".
moeid vinden vele de dood in de golven.
Niet weinig vogels vallen ten prooi aan
gevleugelde (en wanneer ze over land trek
ken, ook aan viervoetige) rovers om van
menselijke belagers niet te spreken.
Maar geen enkel gevaar kan de vogels
van hun vlucht weerhouden of doen om
keren. Telkenjare bij het aanbreken van
het voorjaar trekken ze naar de noord en
in de herfst naar het zuiden. En dat doen
ze al sinds vele duizenden jaren.
WELKE REDENEN drijven de vogels
aan om tweemaal per jaar die moeilijke en
gevaarlijke tocht te ondernemenen? En hoe
vinden ze de weg? De ornithologie de
wetenschap die zich met vogels bezig
houdt beantwoordde tot nog toe slechts
de eerste vraag. Dat de vogels in de herfst
naar het zuiden vliegen, is gemakkelijk te
begrijpen. In het barre noorden dreigt hen
in de winter zonder uitzondering de dood
door koude en gebrek aan voedsel.
Hoe moet men echter de retourvlucht
der vogels in het voorjaar verklaren?
Waarom blijven zij niet in de streken,
waar zij overwinteren? Daar is het immers
altijd warm en vinden zij ook voldoende
voedsel. De reden moet zijn, dat in die
plaatsen, waar zij in het voorjaar heen
trekken, het broeden en het grootbrengen
der jongen het vlotst verloopt.
Onverklaarbaar bleef tot op heden het
buitengewone vermogen van vogels om
zonder fout hun oude nestplaatsen terug
te vinden en vandaar retour naar hun
winterkwartieren. Het gaat hier niet om
de algemene richting noord of zuid, maar
om de nauwkeurige route, die zij volgen
en die hen naar precies hetzelfde stroom
pje, meer, eiland of moeras leidt, waar zij
het jaar tevoren hebben gebroed.'
Vroeger dacht men dat een vogel zich de
gehele reusachtige weg, met al zijn land
merken en wendingen, door aanschouwing
eigen maakte dus dat hij behalve over
een zeer scherp gezicht ook over een feno
menaal geheugen beschikte. Dat vermoe
den is echter onhoudbaar gebleken, sinds
men bij sommige soorten vogels heeft
waargenomen dat bij hun trek naar het
zuiden eerst oude en later jonge vogels
voorop vliegen. Het ringen van die dieren
heeft ook dat aangetoond.
Wat helpt de jonge vogels de weg te vin
den, die zij voor het eerst in hun leven
vliegen? Tot voor kort was die vraag een
van de ingewikkeldste raadsels van de
vogelvluchten. Helemaal verklaard is zij
ook nu nog niet, maar de geleerden zijn nu
op de goede wetg naar een oplossing.
Men had namelijk al vaak waargenomen
dat vogels, wanneer zij in een magnetische
storm geraken of in de buurt van sterke
radiozenders komen, hun vluchtrichting
verliezen en beginnen te dwalen. Men
heeft daarom met postduiven de volgende
proef genomen. Aan de vleugels van de
duiven van een groep werden lichte mag
neten bevestigd en aan de vleugels van
de duiven van een andere groep, gelijk in
aantal, koperen plaatjes van gelijke vorm
en gewicht. Beide groepen werden ver weg
van hun gemeenschappelijk hok vervoerd
en opgelaten.
Alle duiven met koperen plaatjes waren
binnen twee dagen terug, maar van de
andere groep keerde slechts één terug en
die pas op de vierde dag.
DIE PROEF toont aan, dat er een ver
binding moet bestaan tussen het oriëntatie
vermogen van duiven in de vlucht en het
aardmagnetisme. Men veronderstelt nu dat
duiven en natuurlijk ook andere vogels
onderhevig zijn aan de invloed van de
magnetische polen, dat zij die kracht
hoe dan ook voelen en dat dat gevoel
hun leidt bij verre vluchten. De gemag
netiseerde plaatjes, die aan de vleugels van
de ene groep bevestigd waren, bemoeilijkte
de oriëntatie en de duiven verdwaalden.
Maar de invloed van het aardmagnetisme
alléén is niet voldoende voor vogels om
hun broedplaatsen terug te vinden, want
die invloed is gelijk over de hele lengte
van die magnetische parallel. Er moet nog
iets anders zijn en men veronderstelt nu,
dat dat de kracht is, die ontstaat door de
wenteling van de aarde van west naar
oost. Tengevolge van die kracht zijn op het
noordelijke halfrond de rechter oevers van
rivieren in de regel hoger en steiler dan
de linker. Diezelfde kracht veroorzaakt ook
dat bij een dubbele spoorlijn de rechter-
rails sterker slijten.
De kracht hangt af van de geografische
breedte en is gelijk over de hele lengte
van die breedte. De geografische en mag
netische breedten vallen niet samen, maar
snijden elkander in twee punten. In die
twee punten is de som van de krachten
van aardmagnetisme en wenteling gelijk.
Men veronderstelt nu dat die omstandig
heid voor vogels van beslissende betekenis
is. Om dat te controleren heeft men de
volgende proef genomen. Een groep jonge
duiven werd eerst aangeleerd om van
steeds grotere afstanden naar hun hok
terug te keren. Dan werd nauwkeurig op
de landkaart bepaald, waar de geografische
en magnetische breedten, die door de plaats
van het duivenhok liepen, elkander op
nieuw kruisten die plek was tweedui
zend kilometer verwijderd. Daar werd een
nieuw duivenhok ingericht. Vervolgens
werden de duiven naar die buurt overge
bracht en opgelaten.
De meerderheid der duiven vloog naar
het nieuwe hok, ofschoon zy daar nog
nooit eerder waren geweest en het nieuwe
hok niet tussen bergen en bossen, zoals
het oude, maar in een boomloze streek lag.
Aangezien de gezamenlijke invloed van het
aardmagnetisme en de aardwentcling daar
gelyk was als bij het oude hok, is het
slechts natuurlijk dat dat gevoel de vogels
naar hun nieuw verblijf leidde. Maar vele
geleerden ontkennen de mogelijkheid hier
van. Zij zullen mathematisch bewijzen, dat
de invloed van het aardmagnetisme en de
aardwenteling zo zwak is, dat ze onmoge
lijk door het vogelorganisme kan worden
waargenomen.
De pelikanen en vele andere subtropische vogels in Artis werden vroeger
gedurende de winter in verwarmde loodsen opgeborgen, maar al spoedig
bleek, dat zij zich daar niet gelukkig voelen. Tegenwoordig kunnen zij, dank
zij hun aanpassingsvermogen en een wat vetrijker voeding, ook bij vriezend
weer buiten blijven en ze bevinden zich daar best bij. Alleen bij felle vries
kou zoeken de dieren het wanne ligstro van hun (open) dagverblijven op.
mooi weer zijn ze te warm, te broeierig
boven het beton. Met regen zijn ze ontstel
lend triest. En als het vriest, is een vlieg
veld zó vreselijk, dat wij er verder geen
aandacht aan behoeven te besteden. Alleen
als het sneeuwt gaat het wel. Maar dan
heeft het als regel ook zijn functionele
waax-de verloren. Hetzelfde geldt trouwens
voor mist. Dan kan men zich achter de flar
den vage viezigheid echter nog aantrekke
lijke fantasieën maken.
Ik heb dit alles vorige week weer eens
ernstig gevoeld, toen ik anderhalf uur in
regen en kille wind op een militair vlieg
veld in Nederland op iets heb moeten staan
wachten. Door een schier eindeloze laan
van lelijke bakstenen gebouwen vol de
fensie-geheimen reden we naar het veld
zelf. Enfin, wat kan ik u er verder van
vertellen? Daar lag het. In al zijn uitge
strekte verlatenheid. In een hoekje stonden
enkele vliegtuigen rillerig op een kluitje
gedrukt. In het midden di-aaide eentonig
en vind ik altijd een beetje onheil
spellend de antenne van een radarstation
onophoudelijk in het rond. Een natte schild
wacht met gelaatsuitdx-ukking vol demobi-
lisatiedromen liep verongelijkt over het
glimmend natte beton, dat op zo'n militair
veld vies gevlekt is met olie en kerosine-
i-esten. Verder was er niets, behalve regen
en wind.
Dat zijn ervax-ingen, die zelfs de meest
verwilderde ontdekkingsx-eiziger snikkend
van verlangen naar de haard en het klokje
thuis moet doen hollen..Nu is mijn argu
ment het volgende: al die strevers naar het
„industrial design" doen begrijp ik
voortreffelijke zaken. Zij verkopen en ver
huren zich duur en iedex-een zal dat waar
deren. Maar impliceert dat niet, dat zij
veel reizen en dat vliegen toch altijd goed
koper is dan zij denken als zij er over
denken? Dan komen zij dus ook veel op
vliegvelden. Zij zien dit lelijks dus ook.
Laten zij nu eens de koppen bij elkaar ste
ken of het desnoods individueel doen, maar
laten zij nu eens een aardig, gezellig, hups
vliegveld ontwerpen. Een vliegveld waar
een noi-male reiziger kan aankomen, rond
kijken en tot zichzelf zeggen: „Kijk, wat
een aardig vliegveld. Wat gezellig en vro
lijk. Laten we nog een uurtje blijven han
gen voor we vex-der gaan naar die stad,
hier twintig kilometer vandaan".
Ik doe geen concrete voorstellen. Het is
mijn vak tenslotte niet. Ik stel geen sche-
mei-lampen voor, of pluche, bloemenvelden
of modex-ne décors. Ik vraag slechts. Na
mens iedereen, die over de eerste fascine
ring van het modex-ne luchtverkeer héén is
en walgt van alle vliegvelden. Namens «alle
bemanningen van vliegtuigen waarschijn
lijk ook, trouwens. A. S. H.
AMSTERDAM, December. Als iemand
van u in staat is mij iets druilerigers, naar-
ders en deprimerenders aan te wijzen dan
een vliegveld op een regendag, dan zal ik
het antwoord gaarne hoi-en. Vooralsnog ge
loof ik er niet in. In Amerika zijn ze nu al
zeker vijftien en hier bij ons toch ook al
enkele jax*en bezig met wat aan de over
kant van de Oceaan „industrial designing"
wordt genoemd. Bijzonder begaafde men
sen leggen zich er op toe iets aantrekkelijks
en iets artistiek verantwoords te maken
van de dagelijkse dingen, die wij voortdu
rend om ons heen zien. Niet alleen van
auto's dus en stoelen en tafelkleden, maar
ook van kurketrekkers, sigax-ettendoosjes,
telefoons, vliegtuigen en nog enkele dui
zenden andere zaken. Architecten wijden
zich al sinds eeuwen aan het ontwerpen
van zoveel mogelijk aesthetisch en functio
neel verantwoorde gebouwen.
Nu neem ik aan, dat de vliegvelden van
het midden van de twintigste eeuw althans
functioneel wel in orde zijn. Het ware ten
minste triest, als zoiets lelijks werd ge
maakt en het dan nog niet eens zijn doel
trof. Neen, het gaat om het uiterlijk. Daar
klaag ik ovex*. Ik heb in mijn leven mis
schien twintig of vijfentwintig vliegvelden
gezien. Mogelijk nóg meer. Maar ze wax-en
allemaal onuitsprekelijk ongezellig. Met
In Australië vindt men gevulde buidels