De Ark Een dikke bundel romantiek TER HERDENKING VAN TWEE GROTE MANNEN Engeland beschikt over het modernste laboratorium voor de hydrodynamica WILDE BESCHA VINGEN Poëzie en experiment Pierre, Pedro, Peter Vlaamse „avatit^gardistem" Litteraire Kanttekeningen vrouwen ZUN GEEN engele Onze Puzzle TEDDINGTON, MIDDLESEX Voor Engeland Is het vijandelijk duikboot wapen altijd een nachtmerrie geweest. Welke andere gevaren een moderne oor log ook meebrengt, steeds vormt de duikbootbedreiging voor de Britse de fensie een ontzaglijk probleem. Vandaar dat men zich meer dan ooit verdiept in de wetenschap van de hydrodynamica, welke zich bezig houdt met het gedrag van lichamen onder water. Sinds kort beschikt Engeland over een laboratorium op dit gebied, dat waar schijnlijk het modernste ter wereld is, zowel wat inrichting als instrumenten betreft. Het is gelegen in Teddington, een idyllische plaats,niet ver van Hamp- langs de stilstaande projectielen geperst voor de bestudering van de weerstand en de luchtbellenvorming. De camera's zijn hier in staat honderd foto's per seconde te maken, terwijl bovendien met het oog de reacties door middel van televisie kunnen worden waargenomen. Het indrukwekkendst is het enorme koepelgebouw, waarin zich een cirkel vormig bassin bevindt, waarover een reuzenarm met een gewicht van zestig ton molenwiekt. Hieraan is een onderge dompeld cylindervormig lichaam opge hangen, dat met een snelheid van hon derd knopen kan worden voortbewogen. Electronische instrumenten in het voor werp lichten de onderzoekers in over de waterweerstand en andere wetenschap pelijke gegevens. Het bassin is drie me ter diep en bevat vijf millioen liter wa ter, dat speciaal gezuiverd is om foto grafie mogelijk te maken. Het'water is zo helder, dat men het zilverachtige projectiel op dertig meter afstand kan waarnemen. Het voordeel van het ronde bassin is dat door de projectielen, die een maximaal gewicht van anderhalve ton hebben, een ruimte kan worden be streken, waarvoor anders een recht ka naal van vijf kliometer nodig zou zijn. ton Court gelegen. Een der gebouwen van het laboratorium behoorde trou wens tot het historische paleis. Dwars door het complex loopt een stenen muurtje, dat in opdracht van Hendrik de Achtste werd gebouwd. Het moet daarom als monument bewaard blijven. Waar de zachtbruine herten grazen wordt in een complex van fraaie gebou wen thans met verkleinde modellen van gevaarlijke projectielen geëxperimen teerd. Wat hier gebeurt kan van grote invloed zijn op de toekomstige oorlog voering ter zee. In een der ruimten be vindt zich een enorm door felle lampen beschenen „aquarium". Hier schiet een verkleine catapult een speelgoedtorpedo door de lucht het water in. Deze komt na een korte baan beschreven te hebben, Een model van de lab oratoriumg eb ou wen. De koepel van het cirkelvormige bassin is verwijderd. IN EEN DER observatiekamers onder water hebben wij proefnemingen met een rondsnellend model kunnen volgen. Men is er terdege bedacht op het gevaar, dat door de druk van het water glazen en stalen wanden van de observatie ruimte kunnen bezwijken. In dat geval daalt er automatisch een stalen veilig- heidsscherm neer. Voor de zekerheid wordt er echter een groot net van dik touw gereed gehouden om eventuele drenkelingen op te vissen. Wie de film „The Dambusters" gezien heeft of het boek over het bombarde ment van de Ederdam heeft gelezen, op de bodem tot stilstand. Door middel van een camera met vijf lenzen, die werkt met een snelheid van een veertig duizendste seconde, wordt de wijze waarop het projectiel de oppervlakte raakt en ook de verdere baan van het projectiel bestudeerd. Modellen van mij nen en andere wapens worden hier eveneens op natuurgetrouwe wijze on dergedompeld. De proefnemingen kun nen leiden tot nieuwe ontwerpen. DAN IS ER de watertunnel, een tegen- j hanger van de voor de luchtvaart ge- bruikte windtunnel. In de watertunnel wordt het water met grote snelheid Een kikvorsman onder water aan het werk op een torpedo in het laborato rium voor hydrodynamica. weet dat de Engelsen al eerder over een waterlaboratorium beschikten, maar dat was bedoeld voor practische proeven en niet voor theoretische arbeid, zoals die thans in het nieuwe laboratorium ver richt wordt. Enkele leden van de weten schappelijke staf zijn als kikvorsmannen geoefend zodat ze af en toe een duik nemen om zelf met de modellen onder water te werken.Voor een nieuwe speel film welke zich gedeeltelijk op de bodem van de zee afspeelt, werden opnamen in het laboratorium vervaardigd. HET VORIGE BOEK van de Nigeriaanse negerschrijver Amos Tutuola was zo grim mig dat de lezer de vrolijkheid verging die door zijn debuut met „The Palm-Wine Drinkard" was gewekt. De koddigheid van het Engelse idioom van de groteske beelden maakten er iets anders van dan een primi tieve betuiging van oerangst. In de geschie denis van Simbi zijn de karakteristieken van de beide vorige boeken verenigd. Of misschien is het beter te zeggen, dat wij nu pas weten hoe wij Tutuola's verhalen moe ten opvatten. In ieder geval lijken de ver schrikkingen, die Simbi op haar pad ont moet, minder beklemmend dank zij de wonderlijkheden van de verteltrant, door dat zij zich al haar moeilijkheden zelf op de hals heeft gehaald en doordat ons van tevoren verzekerd is dat zij er levend af zal komen. Simbi is de dochter van de rijkste vrouw van het dorp, maar zij heeft genoeg van de rijkdom. In ruil voor enige gecompliceerde offers staan de goden haar een kennisma king met „de Armoede en de Bestraffing" toe. Zij wandelt over het Pad des Doods het bos in. Daar komt zij Dogo, de meisjes rover, tegen, die haar meeneemt naar de stad waar niemand zingt. Zij ontvlucht haar slavernij daar, maar komt dan terecht in het vreselijke gebied der zondaars en vandaar in de stad der veelkleurige men sen, waar zij voor haar éénkleurigheid moet boeten. Vervolgens ontmoet zij de „Satyr of the dark jungle". Men leest: „De spin- newebben waren over zijn mond gespreid en daar bleek uit dat. hij lang niet gegeten had. Deze Satyr was een pessimist, hij was ongeduldig en slecht gehumeurd, geweten loos en een schade lijk wezen". Niettemin weet zij aan hem te ontkomen. Maar pas nadat zij een tijdlang in een holle boom ge vangen heeft gezeten, de vrouw is geweest van een achterbakse houthakker en zich ten tweede male tegen de Satyr heeft ver weerd, vindt zij haar dorp terug. Er is een ontwikkeling in Tutuola's ver haaltrant door zijn boeken heen, die op den duur een studie waard zijn. Het is geens zins zo dat zijn werk steeds meer op dat van een Europese romancier gaat lijken. De verhalen zijn te diep gehecht aan hun Nigeriaanse herkomst om een dergelijk verraad toe te staan. Misschien berust zelfs de indruk, dat de avonturen in de loop van de romans aan logische helderheid winnen, op gezichtsbedrog. Maar in leder geval zijn de Europese invloeden onmiskenbaar in het woordgebruik. Wie alleen dat laatste on derzoekt, kan niet ver in de mentaliteit van de auteur doordringen, maar hij zou zich uitstekend vermaken. Nieuw in het verhaal van Simbi is onder meer het gebruik van bijwoordelijke bepalingen ter verduidelij king van de dialogen. Tutuola past deze ontdekking met een schitterende willekeu righeid toe: „Wat is trouwens je naam?" vraagt Dogo „wild". Waarop Simbi „zacht jes" antwoord: „Mijn naam? Mijn naam is Simbi". Dan herhaalt zij dit nog eens „on eerbiedig". Zulke onregelmatigheden ko men vaak genoeg voor om het boek veel grappiger te maken dan Tutuola het be doeld zal hebben, al kan men zich soms niet voorstellen, dat hij niet met zijn tong in zijn wang heeft zitten schrijven: „Zij was toen kerngezond en was zo stei-k dat, als zij hard tegen een boom op liep, die dadelijk zou Naar aanleiding van „Simbi and the Satyr of the dark jungle" door Amos Tutuola, een uitgave van Faber Faber te Londen en „Journey down a rainbow" door J. B. Priestley cn Jacquetta Haw- kes, verschenen bij Heineman-Cresset omvallen". Maar er is zoveel onverwachts in deze roman: poëtische beelden, grappen en fantastische voorvallen, dat een poging om hem te beschrijven beter kan wijken voor een aanbeveling om hem te lezen. DE ENGELSE ROMANCIER J. B. Priest ley is, zoals men weet, na een welgemoede jeugd bij het klimmen der jaren aan het brommen gegaan. De beste toekomst die hij tegenwoordig nog voor Engeland zegt te verwachten, is die van een agrarisch eiland achteraf. In „Journey down a Rainbow" rekent hij met de Amerikaanse dromen af. Terwijl hij in Texas de ontwikkeling van de moderne beschaving observeerde, be zocht zijn vrouw reservaten en monumen ten van de Indianen in Arizona en New Mexico. Zij is archeologe en zou aardige bijzonderheden moeten kunnen opmerken en vergelijkingen maken, maar zij heeft dit boek, ingericht volgens een systeem van om-de-beurt-een-artikel en daai'tussen af en toe brieven aan elkaar, te leuk opgevat: teveel gezellige beschrijvingen, losse woor den en conventionele appi-eciaties, aange boden als vruchten van een eigenaardig maar verstandig geleid denkproces. Het contrast tussen de razende Texanen en de eenvoudige Indianen wordt op deze manier wel zichtbaar, maar de voorstelling van za ken is geenszins overtuigend. Bij Priestley zelf kan men wat troost doeken. Zijn uitvallen tegen de de Texaan- se levenswijze laten weinig hoop, maar zijn altijd nog joyeus genoeg geformuleerd. „Massa's waar jaren lang mee gesold is, die gesard, gedreigd en gehypnotiseerd zijn tot ze terecht waren ge komen bij de groep, de partij, de winkel of de soort vermaak die over de slimste en meest gewetenloze pro pagandisten en verkopers beschikte, wor den plechtig geluk gewenst met de uitoefe ning van hun recht op vrije keuze". Of: „Er was een tijd, toen domme mensen zich enige moeite moesten geven om te begrij pen en te genieten wat er gedrukt werd. Maar tegenwoordig wordt ieder dwaas of gevaarlijk vooroordeel, ieder symptoom van halfzachtheid, ieder schreeuwende idiotie van leesstof voorzien en eindeloos gevleid". De lijst van zulke citaten is makkelijk uit te breiden, maar het is hiermee al ge noeg gebleken, dat Texas voor J. B. Priest ley gediend heeft als doelwit, om zijn grie ven tegen de gemechaniseerde en gemassa- ficeerde beschaving op te richten. De zwak heid van zijn aanklacht is dat geen lezer in ernst kan denken, dat hij onbevangen van geest op reis is gegaan: wat hij in Te xas zag, had hij alleen nodig om wat ac tuele illustratie bij zijn opvattingen te kun nen leveren. Het is geen goed idéé van hem geweest om een deel van zijn ergernis on der te brengen in voor de gelegenheid ge maakte nieuwe woorden, zoals „admass" of „propmass" en andere deze woorden doen denken aan het jaar 1984 zeals George Orwell het zich voorstelde. Hel lijkt wel of Priestley zelf door de bacil van de me chanisatie besmet is. Dat is natuurlijk toch niet zo, maar wel toont het gebruik van die woorden aan dat hij hier meer aan het blaffen is dan aan het schrijven. Het is nogal onderhoudend, maar verder beter ge schikt om ons met Priestley in kennis te brengen dan met de gevaren van de mo derne beschaving. S. M. DIE DIKKE bloemlezing, die Annie M. G. Schmidt onder de tiltel „De Ark" heeft samengesteld, is nu echt zo'n boek, waarvan gezegd moet worden: „Als u het uw kinderen van twaalf jaar en ouder nog niet met Sinterklaas gaf, doe het dan ter gelegen heid van een andere feest dag". De redactrice, wier eigen versjes en verhalen zo langzamerhand geen aanbeveling meer nodig hebben, heeft in haar vroe gere betrekking van biblio thecaresse de voorkeur van de jeugd terdege leren kennen. Maar gelukkig is zij haar zelden volledig bevredigde „leeshonger" van vroeger indachtig geheel op haar eigen smaak afgegaan. Daardoor is de kans niet uitgesloten, dat de jonge lezers en lezeres sen nu en dan een geschie denis zullen aantreffen, die zij beter voor later kunnen bewaren. Dat is immers niet erg, want op die ma nier hebben zij veel langer plezier van dit onuitputte lijke boek, waarvoor Jen ny Dalenoord vele tiental len over 't algemeen voor beeldig geslaagde illustra ties tekende. Men kan in „De Ark" in derdaad van alles vinden en doorgaans het beste, oud zowel als nieuw. Zo staat een sprookje uit de verza meling van de gebroeders Grimm vlak achter een van die heerlijke verhalen over Maria Poppins, de door P. L. Travers de wereld inge stuurde kinderjuffrouw. Sprookjes zijn er uiteraard vele, uit de „Duizend-en- één nacht" en van Ander sen, Hauff of Selma Lager- löf, maar ook van Oscar Wilde, van Antoine de Saint-Exupéry en Antoon Coolen, om slechts enkelen te noemen. Men zal bemer ken, dat Annie Schmidt bij de keuze van de gedichten een gedurfde greep heeft gedaan. Men verwacht J. H. Leopold of Hans Lodei- zen niet in een kinderboek. Zoveel te groter zal de ver rassing of de prille schoon heidsontroering zijn. Ge lukkig ontbreekt ook de kolderpoëzie niet, even min als het humoristische proza. Als men de inhouds opgave doorkijkt, ziet men op één pagina in deze volgorde de namen ver enigd van: Alfred Tenny son, de Schoolmeester, Ru- dyard Kipling, Jac. van der Ster, Godfried Bomans, Manna de Wijs-Mouton, Ovidius, La Fontaine en Alphonse Daudet. Op de volgende bladzijde ziet men Marsman en Verwey naast Remco Campert en Trijntje Fop staan. Benij denswaardig gelukkig is de Jeugd, die nu als voedsel voor de fantasie vindt, wat al te spoedig misschien vervelende leerstof gaat worden. Het is een prachtig boek vol wonderlijke verhalen over mensen, dieren en dingen. Iedere school meesterachtigheid is er volstrekt vreemd aan. K. #T'v; MISSCHIEN ZOU IK ANDERS, afwijzender of lauwer, op de zojuist verschenen bloemlezing door Jan Walravens van jonge experimentele dichters in Vlaanderen „Waar is de eerste morgen?" een pendant van Paul Rodenko's avant-gardisti- sche anthologie „Nieuw griffels, schone leien" hebben gereageerd, als ik me niet juist een aantal dagen had verdiept in de levendige en bijzonder instructieve briefwisseling tussen Karei Jonckheei-e en Ex-ik van Ruysbeek, die eerst in het „Nieuw Vlaams Tijdschrift" en daarna in boekvorm onder de titel „Poëzie en experiment" het licht zag. Deze puntige en van de kant van Van Ruysbeek zelfs hartstochtelijke „notawisseling" van weerszijden gevoerd met oprechte overtuiging en volledig respect voor elkanders standpunt heeft mij even leerzame als netelige uren be zorgd. Was mijn gevoel, mijn persoonlijke „dichterlijke ervaring" onverdeeld bij de „traditionele" Jonckheere, voor wiens poëzie ik een grote bewondering koester, ik moet eerlijk bekennen dat mijn historisch bewustzijn, mijn „tijdservaring" mij weer partij deed kiezen voor de „experimentele" Van Ruysbeek. IN DIT DILEMMA stond één ding voor mij vast: deze „modernen" hebben er hoe dan ook recht op aangehoord te worden, ernstig genomen te worden, voor zover zij natuurlijk geen meelopers, napraters of parademakers zijn. Zij staan voor hun zaak, voor de vernieuwing van de dicht kunst. Zij hebben iets te zéggen. Veel, overrompelend veel te zeggen zelfs. En wanneer zij in vex-schillende toonaarden steeds weer verkondigen, dat ze hetgeen er dichterlijk-menselijk in hen omgaat niet kunnen uitdrukken in de traditionele vers- vorm en dus vernieuwers zijn uit noodzaak, uit een dwang die de tijd hen oplegt, is ik kan het niet anders zien het gelijk aan hun zijde. Geboren in een periode, die in alle menselijke domeinen de traditie weerspreekt, staan zij (en zo voelen zij het ook) jong in een jonge tijd, een in wording zijnde tijd. De vraag is alleen en daarmee staat en valt de poëtische waarde van hun ex periment of zij niet het onmogelijke willen: het onzegbare zeggen, het onuit drukbare uitdrukken. Tot dusver hebben de meesten hunner zich daar niet bijster om bekommerd. En terecht. Terecht, om dat hun levenserevaring (en dus ook hun dichterlijke ervaring) het verkennen-zelf is, het herontdekken en exploreren van het woord als menselijk expressiemiddel het woord zoals het, ontdaan van zijn ra tionele verstarring, zijn gestandaardiseerde beeldvorming, zijn door eindrijm en vers maat gestremd rhythme, zijn door logica verschaalde oerbetekenis, „op de eerste morgen" geklonken moet hebben, als ar chaïsche ontlading van het totale mens zijn. „Wij dichtèn (of trachten te dichten) niet meer met gevoel, verbeelding, geest, doch met gans de volheid van wat er bin nen (en wie weet buiten) onze huid aan wezig is", sqhreef Van Ruysbeek. En hij formuleerde daarmee niet alleen zijn cre do inzake de dichtkunst, maar zijn geloof in de in gang zijnde evolutie der mensheid, waarvan deze poëzie de aesthetisch-ethi- sche expressie wil zijn. Ze wil dienen, deze dichtkunst. Ze wil creatief zijn, niet om dat zij poëzie is, maar omdat zij de roeping voelt mee te scheppen aan de bewustwor ding van een nieuwe mensenstaat, waar van deze tijd zwanger is. De jongste uit komsten van natuurwetenschap en psy chologie, de technische vervolmaking, de ervaring van twee wereldoorlogen, heb ben het geconsolideex-d wereldbeeld van eeuwenlang vorsen weggevaagd. Wetmatig heden, door de positivistische kennis voor onomstotelijk gehouden, zijn nietig geble ken. Onwrikbare normen hebben in een proces van radicaal-revolutionnaire veran dering hun geldigheid verloren. Opnieuw staat de mens, aan het eind van zijn rede gekomen, aan het begin van een nieuwe notie in zijn relatie tot de wex-eld, tot de kosmos, hoort hij als ultiem antwoord op zijn „redelijk" vragen naar de zin der din gen een eclio: een weerklank van het my sterie, van het wonder, het irrationele, dat alles gelijkelijk omvat. Misschien moesten deze jongeren, voor wie de dubieuze verworvenheden van het verleden moeilijk nog bindende ervarin gen konden zijn, eerst „de baaierd woest en ledig" zien, moesten ze de beruchte ab surditeit van het existentialisme aan den lijve ondervinden, om voor een nieuwe genesis ontvankelijk te kunnen zijn ont vankelijker dan de ouderen, wier blik nog door het traditionele wereldbeeld is be vangen. En zeker moesten de „dichterlij ken" onder hen neemt het hun niet kwa lijk het „oude" afzweren, ook dan als het hun lief was, moesten zij zich tegen hun „ti'aditionalistische" voorgangers ke ren, om vrij van elk vooi-gesteld ABC dei- dichtkunst hun éigen taal, hun éigen ex pressiemiddelen in de mogelijkheid van het woord te kunnen vinden. MAAKTEN ZIJ er poëzie van, nieuwe poëzie als een ochtendgloren van een nieu we wereld? Is dit poëzie? Ernstig had ik, na mijn lectuur van de in Nederland ver schenen bloemlezingen („Atonaal" en „Nieuwe griffels") gehoopt in de door Jan Walravens met zoveel zorg samengestelde Vlaamse anthologie een antwoord te horen op die brandende vraag. Zelfs door aller hande beschouwingen voorbereid op de aard van dit nieuwe, ingesteld dus op de aanwending van een volstrekt ander per ceptie-orgaan, van de „intuïtie" in plaats van de logica, van een dynamisch „zien" in plaats van een luisterend lezen („samen scholingen van beelden" noemde Walravens deze moderne poëzie) is mij dat maar zeer, zeer ten dele gelukt. En wat des te verdachter is voor mijn appreciatie: waar ik er in geslaagd ben poëzie te ontdekken, bespeurde ik haar, moet ik vrezen, op verkeerde gronden: op die van de geijkte kenmex-ken van de dichtkunst. En Claus? Nóg lees ik hem totaal ver keerd dus zoals ik destijds Whitman las. Ik weet het, dat is „vieux jeu". Maar het wil me niet anders, niet „beter" afgaan. Bij Remy van de Kerckhove vergaat het mij niet anders dan bij Van Ruysbeek: plotseling heb ik contact, ex-vaar ik bij de eerste de angst, de vertwijfeling, de hun kering naar het ongerept-oorspronkelijke, hoor ik in het extatische van de tweede de ochtendbelevenis van een nieuw menszijn. Maar het dynamische zién, het lijfelijk on dergaan, waarvan déze jongeren herhaal delijk spreken het wil me niet gelukken. Ik blijf deze poëzie iets - het wezenlijke - schuldig. Of blijft zij het mij? De vraag blijft open, ook na het herlezen van deze dertien dichters, in wier ernst ik wil gelo ven op grond van mijn inzicht in hun „his torisch" gelijk. Ik zal het opnieuw beproe ven. Tot dat doel houd ik dit merkwaardige boekje bij de hand. C. J. E. DINAUX Bij C. J. P. van der Peet te Amsterdam is „Pierre, Pedro, Peter" door Nico de Laaf en Anisje Boswijk verschenen. Wat schrijver en tekenares bewogen heeft dit kinderboekje in vijf talen tegelijk uit te geven, is een raadsel dat met peinzen niet kan worden opgelost. Het is een fraai ge bonden boekje, dat op iedere bladzijde vijf- talige opmerkingen over de kleine Peter behelst met een daarop betrekking hebben de tekening. Wij kunnen ons niet voorstel len dat kinderen, die dit boekje ten ge schenke krijgen, er veel wijzer door wor den wat betreft het Engels, Duits, Frans en Spaans, terwijl zij het Nederlands wel zullen begrijpen doch erg kort zullen vin den. De tekeningen zijn bijzonder ge slaagd, wat eigenlijk de enige aanbeveling moet heten die men dit internationale kin derboekje kan meegeven. L. Horizontaal: 1. knaagdier, 3. chef, 6. voeg woord, 7. ontkenning (Eng.), 10. slede, 11. bijwoord, 14. lastig werk, 15. kwaad. Verticaal: 1. hoofddeksel, 2. reeds, 4. bij woord, 5. stuk hout. 8. deel van een schip, 9. kloek, 12. lidwoord, 13. muzieknoot. In de cirkel van buiten naar binnen: 1. worm. 2. kellner, 3. deel v. e. fornuis, 4. wandeldreef, 5. hemellichaam, 6. inwendig lichaamsdeel, 7. gele verfstof, 8. niet geslo ten, 9. gewicht, 10. twijg, 11. nobel, 12. akelig, 13. wild zwijn, 14. zuivelproduct, 15. voedsel, 16. inwendig lichaamsdeel. Bij juiste oplossing leest men in de cirkel van 1 tot en met 16 een zegswijze. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad ƒ7,50, ƒ5,en 2,50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaux: in Haarlem: Gi-ote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzle". Oplossing van de' vorige puzzle: Horizontaal: 1. de, 4. i.e., 6. leren, 10. a.d., 12. Nel, 13. si, 14. regelen, 17. sire, 18. eden, 19. kellner, 21. ba, 22. eed, 23. te, 25. Sneek, 27. N.S., 28. as. Verticaal: 2. el, 3. tree, 4. in, 5. o.a., 7. Engelen, 8. ellende, 9. ei, 11. Drika, 13. snert, 15. ere, 16. Ede, 20. leer, 21. bij, 24. e.k., 25 s.s., 26 ka. De prijzen van onze vorige puzzle werden na loting als volgt toegekend: mevr. B. van Randtwijk, Junoplantsoen 11, Haarlem- Nooi-d (ƒ7,50); J. v. d. Dag, Stichting „Vo gelenzang", Paviljoen „Randihorst", Benne- broek 5,—) en J. Reijm, J. v. d. Bergstraat 39, Heefnstede (ƒ2,50). Tilburg: 130.000. De zeer snelle groei van het inwonertal van Tilburg een toeneming van 5000 gedurende de laatste drie jaren heeft een mijlpaal bereikt: het eerste kindje van de 33-jarige tuinman J. P. M. van Bers, bleek de 130.000ste Tilburgse te zijn. Nieuwe veerboten. De Provinciale Sta ten van Zeeland hebben besloten vijftien millioen gulden te lenen voor de bouw van twee honderd meter lange veerboten voor de Westerschelde. Uitgegeven door de uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. te Brussel. N.V. Daamen, Den Haag. „Ontwikkeling" te Antwerpen. LUXOR BIOSCOOP BRE.N01 R-Olomq WEER NEIGT een jaar ten einde. Weer gaat men terugzien op wat ons rijker maakte, terugdenken aan wat ons ontviel. Twee die heengingen wil ik hier met en kele woorden herdenken, belangrijke re presentanten van de scheppende en van de reproducerende toonkunst, persoonlijk heden waarvan de artistieke wegen uiteen liepen, maar wier beider einddoel de schoonheid was. Het zijn Arthur Honegger en Carl Friedberg. DE AFSLUITING van een levenswerk voltooit in zekere mate ook het beeld, dat wij orns van een componist hadden ge vormd, maar wij komen er tevens toe ons opnieuw te oriënteren ten opzichte van wat hij heeft nagelaten. Heeft Honegger muziek geschreven die boeide, interes seerde, ontroerde? Inderdaad, de geeste lijke rijkdom van zijn levenswerk heeft, on danks het ontbreken van alle concessies aan de massa, Ho- neggers naam dooi de gehele wereld ge voerd. Ik denk hier bij vooral aan zijn „Jeanne d'Arc au bücher", waarin het ontroerende, soms schrikwekkende onderwerp zo sterk per soonlijk werd behandeld en waarin de mu ziek een zo aangrijpend-suggestieve taal spreekt, dat men voelde: dit is het werk van een meester. Men vergat de strijdvra gen over conservatisme, progressiviteit systeem of geen systeem en onderging dit eenvoudig. „Jeanne" was van 1934 en over trof het in 1921 gecomponeerde „Le Roi David", een symphonisch oratorium, welk opus overigens toen al Honeggers meester schap had bewezen. Honegger beschouwde de kunst als een ernstige, een heilige zaak. Reeds in 1920 publiceerde hij zijn gedachten hierover. Hij stelde zich Bach als voorbeeld. „Ik heb geen verering voor de kermis en de music- hall, maar integendeel voor de kamer muziek en de symphonische muziek van de ernstigste en verhevenste soort." Na zijn jonge jaren was de invloed van Debussy en van liet Lmpressionmisme, waar hij en zijn vrienden de „Groupe des six" zich van afwendden, door hem te ruggedrongen zonder echter geheel te zijn verdwenen. Daar komt bij, dat Arthur Honegger, hoewel in Frankrijk geboren, een zoon van Zwitserse ouders was. Het is mogelijk, dat dit verschil van origine Ho negger nog gemakkelijker losmaakte van Debussy's in schone vaagheden voortdro- mende epigonen, waarbij zijn liefde voor het positieve, voor het lijnenspel der con- trapuntiek, hem andere wegen wees. Hij sloeg die in, met geloof en overtuiging. Men klaagt meermalen over het ontbre ken van contact tussen de moderne mu ziek en de muziekminnaar. En niet ten on rechte. De melomaan hoort liever de be wogenheid der ziel dan het experiment. Uit Honeggei-s muziek heeft hij echter de stem van een waarachtig kunstenaar en van een warm-levend mens kunnen vernemen. HET IS MIJ ontgaan, of het bericht in onze bladen is verschenen, maar pas nu vind ik het in „Musical America" de mededeling, dat Carl Friedberg op 82- jarige leeftijd in Italië is overleden. Er is een vrouwelijk-fijnigevoelig hedenkings- woord van Myra Hess bij opgenomen. Wie beiden kende, zal dit van vriendschap en bewondering vervulde. In Memoriam ver staan. Er waren in beider artistieke inzich ten veel affiniteiten. Hij was, zegt Dame Myra Hess, een van de laatste grote na men en persoonlijk heden die vóór de twee wereldoorlogen tot het romantische muzikale leven van Europa behoorden. In zijn spel verbond hij een begrijpen van de klassieken met een aangeboren dichter lijkheid en onverge telijke klankschoon heid. Zij deelt mede, dat hij, de laatste jaren in Amerika ver blijvend, zo goed als niet meer optrad, maar dat hij er toch nog toe gekomen was als meer dan tachtigjarige, een langspeelplaat te laten maken van zijn spel, een plaat die een blijvende herinnering aan zijn grote artistieke eigenschappen zal betekenen Friedberg heeft Nederland dikwijls be zocht en er veeel bewonderaars gevonden» Zowel de persoonlijkheid als het spel van Friedberg staan mij na vele jaren onver- ge ten voor de geest. In de tijd, dat ik hem ontmoette, was hij een tengere, lichtgebo gen man, die enigszins lispelend en met zachte stem sprak. Maar als hij speelde was hij een ander geworden. Zijn spel was tech nisch supérieur, maar het had niets van de virtuositeit die de muziek als middel en het effect als einddoel beschouwt. Friedberg had in zijn jonge jaren veel kamermuziek gespeeld en de stijl daarvan had zijn hoofd en hand nog altijd geleid ook als hij alléén speelde. Sonates, fantasieën, variaties, heel de vormenrijkdom van de klavierlitteratuur werd door hem in intieme kamermuziek- sfeer weergegeven, zonder dat hij daai'bij aan reliëf of aan wezenlijke kracht te kort schoot. Ik herinner mij niet ooit de „Etudes symphoniques" van Schumann zo dichter lijk te hebben gehoord als van deze man, wiens kunst, zoals Myra Hess zeide, roman tisch was, maar dan toch romantisch zon der sentimentaliteit, gevoelig, maar zonder de opzettelijkheid, die de zuiverheid ervan aantast, de ongereptheid doet verloren gaan. Ook hij was eexjj groot man. WILLEM ANDRIESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 16