De Ark
Een dikke bundel romantiek
TER HERDENKING VAN
TWEE GROTE MANNEN
Engeland beschikt
over het modernste
laboratorium voor
de hydrodynamica
WILDE BESCHA VINGEN
Poëzie en experiment Pierre, Pedro, Peter
Vlaamse „avatit^gardistem"
Litteraire
Kanttekeningen
vrouwen
ZUN GEEN
engele
Onze Puzzle
TEDDINGTON, MIDDLESEX Voor
Engeland Is het vijandelijk duikboot
wapen altijd een nachtmerrie geweest.
Welke andere gevaren een moderne oor
log ook meebrengt, steeds vormt de
duikbootbedreiging voor de Britse de
fensie een ontzaglijk probleem. Vandaar
dat men zich meer dan ooit verdiept in
de wetenschap van de hydrodynamica,
welke zich bezig houdt met het gedrag
van lichamen onder water.
Sinds kort beschikt Engeland over een
laboratorium op dit gebied, dat waar
schijnlijk het modernste ter wereld is,
zowel wat inrichting als instrumenten
betreft. Het is gelegen in Teddington,
een idyllische plaats,niet ver van Hamp-
langs de stilstaande projectielen geperst
voor de bestudering van de weerstand
en de luchtbellenvorming. De camera's
zijn hier in staat honderd foto's per
seconde te maken, terwijl bovendien
met het oog de reacties door middel van
televisie kunnen worden waargenomen.
Het indrukwekkendst is het enorme
koepelgebouw, waarin zich een cirkel
vormig bassin bevindt, waarover een
reuzenarm met een gewicht van zestig
ton molenwiekt. Hieraan is een onderge
dompeld cylindervormig lichaam opge
hangen, dat met een snelheid van hon
derd knopen kan worden voortbewogen.
Electronische instrumenten in het voor
werp lichten de onderzoekers in over de
waterweerstand en andere wetenschap
pelijke gegevens. Het bassin is drie me
ter diep en bevat vijf millioen liter wa
ter, dat speciaal gezuiverd is om foto
grafie mogelijk te maken. Het'water is
zo helder, dat men het zilverachtige
projectiel op dertig meter afstand kan
waarnemen. Het voordeel van het ronde
bassin is dat door de projectielen, die
een maximaal gewicht van anderhalve
ton hebben, een ruimte kan worden be
streken, waarvoor anders een recht ka
naal van vijf kliometer nodig zou zijn.
ton Court gelegen. Een der gebouwen
van het laboratorium behoorde trou
wens tot het historische paleis. Dwars
door het complex loopt een stenen
muurtje, dat in opdracht van Hendrik
de Achtste werd gebouwd. Het moet
daarom als monument bewaard blijven.
Waar de zachtbruine herten grazen
wordt in een complex van fraaie gebou
wen thans met verkleinde modellen van
gevaarlijke projectielen geëxperimen
teerd. Wat hier gebeurt kan van grote
invloed zijn op de toekomstige oorlog
voering ter zee. In een der ruimten be
vindt zich een enorm door felle lampen
beschenen „aquarium". Hier schiet een
verkleine catapult een speelgoedtorpedo
door de lucht het water in. Deze komt
na een korte baan beschreven te hebben,
Een model van de lab oratoriumg eb ou
wen. De koepel van het cirkelvormige
bassin is verwijderd.
IN EEN DER observatiekamers onder
water hebben wij proefnemingen met
een rondsnellend model kunnen volgen.
Men is er terdege bedacht op het gevaar,
dat door de druk van het water glazen
en stalen wanden van de observatie
ruimte kunnen bezwijken. In dat geval
daalt er automatisch een stalen veilig-
heidsscherm neer. Voor de zekerheid
wordt er echter een groot net van dik
touw gereed gehouden om eventuele
drenkelingen op te vissen.
Wie de film „The Dambusters" gezien
heeft of het boek over het bombarde
ment van de Ederdam heeft gelezen,
op de bodem tot stilstand. Door middel
van een camera met vijf lenzen, die
werkt met een snelheid van een veertig
duizendste seconde, wordt de wijze
waarop het projectiel de oppervlakte
raakt en ook de verdere baan van het
projectiel bestudeerd. Modellen van mij
nen en andere wapens worden hier
eveneens op natuurgetrouwe wijze on
dergedompeld. De proefnemingen kun
nen leiden tot nieuwe ontwerpen.
DAN IS ER de watertunnel, een tegen-
j hanger van de voor de luchtvaart ge-
bruikte windtunnel. In de watertunnel
wordt het water met grote snelheid
Een kikvorsman onder water aan het
werk op een torpedo in het laborato
rium voor hydrodynamica.
weet dat de Engelsen al eerder over een
waterlaboratorium beschikten, maar dat
was bedoeld voor practische proeven en
niet voor theoretische arbeid, zoals die
thans in het nieuwe laboratorium ver
richt wordt. Enkele leden van de weten
schappelijke staf zijn als kikvorsmannen
geoefend zodat ze af en toe een duik
nemen om zelf met de modellen onder
water te werken.Voor een nieuwe speel
film welke zich gedeeltelijk op de bodem
van de zee afspeelt, werden opnamen in
het laboratorium vervaardigd.
HET VORIGE BOEK van de Nigeriaanse
negerschrijver Amos Tutuola was zo grim
mig dat de lezer de vrolijkheid verging die
door zijn debuut met „The Palm-Wine
Drinkard" was gewekt. De koddigheid van
het Engelse idioom van de groteske beelden
maakten er iets anders van dan een primi
tieve betuiging van oerangst. In de geschie
denis van Simbi zijn de karakteristieken
van de beide vorige boeken verenigd. Of
misschien is het beter te zeggen, dat wij nu
pas weten hoe wij Tutuola's verhalen moe
ten opvatten. In ieder geval lijken de ver
schrikkingen, die Simbi op haar pad ont
moet, minder beklemmend dank zij de
wonderlijkheden van de verteltrant, door
dat zij zich al haar moeilijkheden zelf op
de hals heeft gehaald en doordat ons van
tevoren verzekerd is dat zij er levend af zal
komen.
Simbi is de dochter van de rijkste vrouw
van het dorp, maar zij heeft genoeg van de
rijkdom. In ruil voor enige gecompliceerde
offers staan de goden haar een kennisma
king met „de Armoede en de Bestraffing"
toe. Zij wandelt over het Pad des Doods
het bos in. Daar komt zij Dogo, de meisjes
rover, tegen, die haar meeneemt naar de
stad waar niemand zingt. Zij ontvlucht
haar slavernij daar, maar komt dan terecht
in het vreselijke gebied der zondaars en
vandaar in de stad der veelkleurige men
sen, waar zij voor haar éénkleurigheid moet
boeten. Vervolgens ontmoet zij de „Satyr
of the dark jungle". Men leest: „De spin-
newebben waren over zijn mond gespreid
en daar bleek uit dat.
hij lang niet gegeten
had. Deze Satyr was
een pessimist, hij was
ongeduldig en slecht
gehumeurd, geweten
loos en een schade
lijk wezen". Niettemin
weet zij aan hem te ontkomen. Maar pas
nadat zij een tijdlang in een holle boom ge
vangen heeft gezeten, de vrouw is geweest
van een achterbakse houthakker en zich
ten tweede male tegen de Satyr heeft ver
weerd, vindt zij haar dorp terug.
Er is een ontwikkeling in Tutuola's ver
haaltrant door zijn boeken heen, die op den
duur een studie waard zijn. Het is geens
zins zo dat zijn werk steeds meer op dat
van een Europese romancier gaat lijken.
De verhalen zijn te diep gehecht aan hun
Nigeriaanse herkomst om een dergelijk
verraad toe te staan. Misschien berust zelfs
de indruk, dat de avonturen in de loop van
de romans aan logische helderheid winnen,
op gezichtsbedrog. Maar in leder geval zijn
de Europese invloeden onmiskenbaar in het
woordgebruik. Wie alleen dat laatste on
derzoekt, kan niet ver in de mentaliteit van
de auteur doordringen, maar hij zou zich
uitstekend vermaken. Nieuw in het verhaal
van Simbi is onder meer het gebruik van
bijwoordelijke bepalingen ter verduidelij
king van de dialogen. Tutuola past deze
ontdekking met een schitterende willekeu
righeid toe: „Wat is trouwens je naam?"
vraagt Dogo „wild". Waarop Simbi „zacht
jes" antwoord: „Mijn naam? Mijn naam is
Simbi". Dan herhaalt zij dit nog eens „on
eerbiedig". Zulke onregelmatigheden ko
men vaak genoeg voor om het boek veel
grappiger te maken dan Tutuola het be
doeld zal hebben, al kan men zich soms niet
voorstellen, dat hij niet met zijn tong in zijn
wang heeft zitten schrijven: „Zij was toen
kerngezond en was zo stei-k dat, als zij hard
tegen een boom op liep, die dadelijk zou
Naar aanleiding van „Simbi and the
Satyr of the dark jungle" door Amos
Tutuola, een uitgave van Faber Faber
te Londen en „Journey down a rainbow"
door J. B. Priestley cn Jacquetta Haw-
kes, verschenen bij Heineman-Cresset
omvallen". Maar er is zoveel onverwachts
in deze roman: poëtische beelden, grappen
en fantastische voorvallen, dat een poging
om hem te beschrijven beter kan wijken
voor een aanbeveling om hem te lezen.
DE ENGELSE ROMANCIER J. B. Priest
ley is, zoals men weet, na een welgemoede
jeugd bij het klimmen der jaren aan het
brommen gegaan. De beste toekomst die hij
tegenwoordig nog voor Engeland zegt te
verwachten, is die van een agrarisch eiland
achteraf. In „Journey down a Rainbow"
rekent hij met de Amerikaanse dromen af.
Terwijl hij in Texas de ontwikkeling van
de moderne beschaving observeerde, be
zocht zijn vrouw reservaten en monumen
ten van de Indianen in Arizona en New
Mexico. Zij is archeologe en zou aardige
bijzonderheden moeten kunnen opmerken
en vergelijkingen maken, maar zij heeft dit
boek, ingericht volgens een systeem van
om-de-beurt-een-artikel en daai'tussen af
en toe brieven aan elkaar, te leuk opgevat:
teveel gezellige beschrijvingen, losse woor
den en conventionele appi-eciaties, aange
boden als vruchten van een eigenaardig
maar verstandig geleid denkproces. Het
contrast tussen de razende Texanen en de
eenvoudige Indianen wordt op deze manier
wel zichtbaar, maar de voorstelling van za
ken is geenszins overtuigend.
Bij Priestley zelf kan men wat troost
doeken. Zijn uitvallen tegen de de Texaan-
se levenswijze laten weinig hoop, maar zijn
altijd nog joyeus genoeg geformuleerd.
„Massa's waar jaren
lang mee gesold is, die
gesard, gedreigd en
gehypnotiseerd zijn tot
ze terecht waren ge
komen bij de groep, de
partij, de winkel of
de soort vermaak die
over de slimste en meest gewetenloze pro
pagandisten en verkopers beschikte, wor
den plechtig geluk gewenst met de uitoefe
ning van hun recht op vrije keuze". Of:
„Er was een tijd, toen domme mensen zich
enige moeite moesten geven om te begrij
pen en te genieten wat er gedrukt werd.
Maar tegenwoordig wordt ieder dwaas of
gevaarlijk vooroordeel, ieder symptoom van
halfzachtheid, ieder schreeuwende idiotie
van leesstof voorzien en eindeloos gevleid".
De lijst van zulke citaten is makkelijk
uit te breiden, maar het is hiermee al ge
noeg gebleken, dat Texas voor J. B. Priest
ley gediend heeft als doelwit, om zijn grie
ven tegen de gemechaniseerde en gemassa-
ficeerde beschaving op te richten. De zwak
heid van zijn aanklacht is dat geen lezer
in ernst kan denken, dat hij onbevangen
van geest op reis is gegaan: wat hij in Te
xas zag, had hij alleen nodig om wat ac
tuele illustratie bij zijn opvattingen te kun
nen leveren. Het is geen goed idéé van hem
geweest om een deel van zijn ergernis on
der te brengen in voor de gelegenheid ge
maakte nieuwe woorden, zoals „admass"
of „propmass" en andere deze woorden
doen denken aan het jaar 1984 zeals George
Orwell het zich voorstelde. Hel lijkt wel
of Priestley zelf door de bacil van de me
chanisatie besmet is. Dat is natuurlijk toch
niet zo, maar wel toont het gebruik van die
woorden aan dat hij hier meer aan het
blaffen is dan aan het schrijven. Het is
nogal onderhoudend, maar verder beter ge
schikt om ons met Priestley in kennis te
brengen dan met de gevaren van de mo
derne beschaving. S. M.
DIE DIKKE bloemlezing,
die Annie M. G. Schmidt
onder de tiltel „De Ark"
heeft samengesteld, is nu
echt zo'n boek, waarvan
gezegd moet worden: „Als
u het uw kinderen van
twaalf jaar en ouder nog
niet met Sinterklaas gaf,
doe het dan ter gelegen
heid van een andere feest
dag". De redactrice, wier
eigen versjes en verhalen
zo langzamerhand geen
aanbeveling meer nodig
hebben, heeft in haar vroe
gere betrekking van biblio
thecaresse de voorkeur van
de jeugd terdege leren
kennen. Maar gelukkig is
zij haar zelden volledig
bevredigde „leeshonger"
van vroeger indachtig
geheel op haar eigen smaak
afgegaan. Daardoor is de
kans niet uitgesloten, dat
de jonge lezers en lezeres
sen nu en dan een geschie
denis zullen aantreffen, die
zij beter voor later kunnen
bewaren. Dat is immers
niet erg, want op die ma
nier hebben zij veel langer
plezier van dit onuitputte
lijke boek, waarvoor Jen
ny Dalenoord vele tiental
len over 't algemeen voor
beeldig geslaagde illustra
ties tekende.
Men kan in „De Ark" in
derdaad van alles vinden
en doorgaans het beste, oud
zowel als nieuw. Zo staat
een sprookje uit de verza
meling van de gebroeders
Grimm vlak achter een van
die heerlijke verhalen over
Maria Poppins, de door P.
L. Travers de wereld inge
stuurde kinderjuffrouw.
Sprookjes zijn er uiteraard
vele, uit de „Duizend-en-
één nacht" en van Ander
sen, Hauff of Selma Lager-
löf, maar ook van Oscar
Wilde, van Antoine de
Saint-Exupéry en Antoon
Coolen, om slechts enkelen
te noemen. Men zal bemer
ken, dat Annie Schmidt bij
de keuze van de gedichten
een gedurfde greep heeft
gedaan. Men verwacht J.
H. Leopold of Hans Lodei-
zen niet in een kinderboek.
Zoveel te groter zal de ver
rassing of de prille schoon
heidsontroering zijn. Ge
lukkig ontbreekt ook de
kolderpoëzie niet, even
min als het humoristische
proza. Als men de inhouds
opgave doorkijkt, ziet men
op één pagina in deze
volgorde de namen ver
enigd van: Alfred Tenny
son, de Schoolmeester, Ru-
dyard Kipling, Jac. van der
Ster, Godfried Bomans,
Manna de Wijs-Mouton,
Ovidius, La Fontaine en
Alphonse Daudet. Op de
volgende bladzijde ziet
men Marsman en Verwey
naast Remco Campert en
Trijntje Fop staan. Benij
denswaardig gelukkig is de
Jeugd, die nu als voedsel
voor de fantasie vindt, wat
al te spoedig misschien
vervelende leerstof gaat
worden.
Het is een prachtig boek
vol wonderlijke verhalen
over mensen, dieren en
dingen. Iedere school
meesterachtigheid is er
volstrekt vreemd aan. K.
#T'v;
MISSCHIEN ZOU IK ANDERS, afwijzender of lauwer, op de zojuist verschenen
bloemlezing door Jan Walravens van jonge experimentele dichters in Vlaanderen
„Waar is de eerste morgen?" een pendant van Paul Rodenko's avant-gardisti-
sche anthologie „Nieuw griffels, schone leien" hebben gereageerd, als ik me
niet juist een aantal dagen had verdiept in de levendige en bijzonder instructieve
briefwisseling tussen Karei Jonckheei-e en Ex-ik van Ruysbeek, die eerst in het „Nieuw
Vlaams Tijdschrift" en daarna in boekvorm onder de titel „Poëzie en experiment"
het licht zag. Deze puntige en van de kant van Van Ruysbeek zelfs hartstochtelijke
„notawisseling" van weerszijden gevoerd met oprechte overtuiging en volledig
respect voor elkanders standpunt heeft mij even leerzame als netelige uren be
zorgd. Was mijn gevoel, mijn persoonlijke „dichterlijke ervaring" onverdeeld bij de
„traditionele" Jonckheere, voor wiens poëzie ik een grote bewondering koester, ik
moet eerlijk bekennen dat mijn historisch bewustzijn, mijn „tijdservaring" mij weer
partij deed kiezen voor de „experimentele" Van Ruysbeek.
IN DIT DILEMMA stond één ding voor
mij vast: deze „modernen" hebben er hoe
dan ook recht op aangehoord te worden,
ernstig genomen te worden, voor zover zij
natuurlijk geen meelopers, napraters of
parademakers zijn. Zij staan voor hun
zaak, voor de vernieuwing van de dicht
kunst. Zij hebben iets te zéggen. Veel,
overrompelend veel te zeggen zelfs. En
wanneer zij in vex-schillende toonaarden
steeds weer verkondigen, dat ze hetgeen
er dichterlijk-menselijk in hen omgaat niet
kunnen uitdrukken in de traditionele vers-
vorm en dus vernieuwers zijn uit noodzaak,
uit een dwang die de tijd hen oplegt, is
ik kan het niet anders zien het gelijk
aan hun zijde. Geboren in een periode, die
in alle menselijke domeinen de traditie
weerspreekt, staan zij (en zo voelen zij
het ook) jong in een jonge tijd, een in
wording zijnde tijd.
De vraag is alleen en daarmee staat
en valt de poëtische waarde van hun ex
periment of zij niet het onmogelijke
willen: het onzegbare zeggen, het onuit
drukbare uitdrukken. Tot dusver hebben
de meesten hunner zich daar niet bijster
om bekommerd. En terecht. Terecht, om
dat hun levenserevaring (en dus ook hun
dichterlijke ervaring) het verkennen-zelf
is, het herontdekken en exploreren van
het woord als menselijk expressiemiddel
het woord zoals het, ontdaan van zijn ra
tionele verstarring, zijn gestandaardiseerde
beeldvorming, zijn door eindrijm en vers
maat gestremd rhythme, zijn door logica
verschaalde oerbetekenis, „op de eerste
morgen" geklonken moet hebben, als ar
chaïsche ontlading van het totale mens
zijn.
„Wij dichtèn (of trachten te dichten)
niet meer met gevoel, verbeelding, geest,
doch met gans de volheid van wat er bin
nen (en wie weet buiten) onze huid aan
wezig is", sqhreef Van Ruysbeek. En hij
formuleerde daarmee niet alleen zijn cre
do inzake de dichtkunst, maar zijn geloof
in de in gang zijnde evolutie der mensheid,
waarvan deze poëzie de aesthetisch-ethi-
sche expressie wil zijn. Ze wil dienen, deze
dichtkunst. Ze wil creatief zijn, niet om
dat zij poëzie is, maar omdat zij de roeping
voelt mee te scheppen aan de bewustwor
ding van een nieuwe mensenstaat, waar
van deze tijd zwanger is. De jongste uit
komsten van natuurwetenschap en psy
chologie, de technische vervolmaking, de
ervaring van twee wereldoorlogen, heb
ben het geconsolideex-d wereldbeeld van
eeuwenlang vorsen weggevaagd. Wetmatig
heden, door de positivistische kennis voor
onomstotelijk gehouden, zijn nietig geble
ken. Onwrikbare normen hebben in een
proces van radicaal-revolutionnaire veran
dering hun geldigheid verloren. Opnieuw
staat de mens, aan het eind van zijn rede
gekomen, aan het begin van een nieuwe
notie in zijn relatie tot de wex-eld, tot de
kosmos, hoort hij als ultiem antwoord op
zijn „redelijk" vragen naar de zin der din
gen een eclio: een weerklank van het my
sterie, van het wonder, het irrationele, dat
alles gelijkelijk omvat.
Misschien moesten deze jongeren, voor
wie de dubieuze verworvenheden van het
verleden moeilijk nog bindende ervarin
gen konden zijn, eerst „de baaierd woest
en ledig" zien, moesten ze de beruchte ab
surditeit van het existentialisme aan den
lijve ondervinden, om voor een nieuwe
genesis ontvankelijk te kunnen zijn ont
vankelijker dan de ouderen, wier blik nog
door het traditionele wereldbeeld is be
vangen. En zeker moesten de „dichterlij
ken" onder hen neemt het hun niet kwa
lijk het „oude" afzweren, ook dan als
het hun lief was, moesten zij zich tegen
hun „ti'aditionalistische" voorgangers ke
ren, om vrij van elk vooi-gesteld ABC dei-
dichtkunst hun éigen taal, hun éigen ex
pressiemiddelen in de mogelijkheid van
het woord te kunnen vinden.
MAAKTEN ZIJ er poëzie van, nieuwe
poëzie als een ochtendgloren van een nieu
we wereld? Is dit poëzie? Ernstig had ik,
na mijn lectuur van de in Nederland ver
schenen bloemlezingen („Atonaal" en
„Nieuwe griffels") gehoopt in de door Jan
Walravens met zoveel zorg samengestelde
Vlaamse anthologie een antwoord te horen
op die brandende vraag. Zelfs door aller
hande beschouwingen voorbereid op de
aard van dit nieuwe, ingesteld dus op de
aanwending van een volstrekt ander per
ceptie-orgaan, van de „intuïtie" in plaats
van de logica, van een dynamisch „zien"
in plaats van een luisterend lezen („samen
scholingen van beelden" noemde Walravens
deze moderne poëzie) is mij dat maar zeer,
zeer ten dele gelukt.
En wat des te verdachter is voor mijn
appreciatie: waar ik er in geslaagd ben
poëzie te ontdekken, bespeurde ik haar,
moet ik vrezen, op verkeerde gronden: op
die van de geijkte kenmex-ken van de
dichtkunst.
En Claus? Nóg lees ik hem totaal ver
keerd dus zoals ik destijds Whitman las.
Ik weet het, dat is „vieux jeu". Maar het
wil me niet anders, niet „beter" afgaan.
Bij Remy van de Kerckhove vergaat het
mij niet anders dan bij Van Ruysbeek:
plotseling heb ik contact, ex-vaar ik bij de
eerste de angst, de vertwijfeling, de hun
kering naar het ongerept-oorspronkelijke,
hoor ik in het extatische van de tweede de
ochtendbelevenis van een nieuw menszijn.
Maar het dynamische zién, het lijfelijk on
dergaan, waarvan déze jongeren herhaal
delijk spreken het wil me niet gelukken.
Ik blijf deze poëzie iets - het wezenlijke -
schuldig. Of blijft zij het mij? De vraag
blijft open, ook na het herlezen van deze
dertien dichters, in wier ernst ik wil gelo
ven op grond van mijn inzicht in hun „his
torisch" gelijk. Ik zal het opnieuw beproe
ven. Tot dat doel houd ik dit merkwaardige
boekje bij de hand. C. J. E. DINAUX
Bij C. J. P. van der Peet te Amsterdam
is „Pierre, Pedro, Peter" door Nico de
Laaf en Anisje Boswijk verschenen. Wat
schrijver en tekenares bewogen heeft dit
kinderboekje in vijf talen tegelijk uit te
geven, is een raadsel dat met peinzen niet
kan worden opgelost. Het is een fraai ge
bonden boekje, dat op iedere bladzijde vijf-
talige opmerkingen over de kleine Peter
behelst met een daarop betrekking hebben
de tekening. Wij kunnen ons niet voorstel
len dat kinderen, die dit boekje ten ge
schenke krijgen, er veel wijzer door wor
den wat betreft het Engels, Duits, Frans
en Spaans, terwijl zij het Nederlands wel
zullen begrijpen doch erg kort zullen vin
den. De tekeningen zijn bijzonder ge
slaagd, wat eigenlijk de enige aanbeveling
moet heten die men dit internationale kin
derboekje kan meegeven. L.
Horizontaal: 1. knaagdier, 3. chef, 6. voeg
woord, 7. ontkenning (Eng.), 10. slede, 11.
bijwoord, 14. lastig werk, 15. kwaad.
Verticaal: 1. hoofddeksel, 2. reeds, 4. bij
woord, 5. stuk hout. 8. deel van een schip,
9. kloek, 12. lidwoord, 13. muzieknoot.
In de cirkel van buiten naar binnen: 1.
worm. 2. kellner, 3. deel v. e. fornuis, 4.
wandeldreef, 5. hemellichaam, 6. inwendig
lichaamsdeel, 7. gele verfstof, 8. niet geslo
ten, 9. gewicht, 10. twijg, 11. nobel, 12.
akelig, 13. wild zwijn, 14. zuivelproduct, 15.
voedsel, 16. inwendig lichaamsdeel. Bij
juiste oplossing leest men in de cirkel van
1 tot en met 16 een zegswijze.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad ƒ7,50, ƒ5,en
2,50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux: in Haarlem: Gi-ote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzle".
Oplossing van de' vorige puzzle:
Horizontaal: 1. de, 4. i.e., 6. leren, 10. a.d.,
12. Nel, 13. si, 14. regelen, 17. sire, 18. eden,
19. kellner, 21. ba, 22. eed, 23. te, 25. Sneek,
27. N.S., 28. as.
Verticaal: 2. el, 3. tree, 4. in, 5. o.a., 7.
Engelen, 8. ellende, 9. ei, 11. Drika, 13.
snert, 15. ere, 16. Ede, 20. leer, 21. bij, 24.
e.k., 25 s.s., 26 ka.
De prijzen van onze vorige puzzle werden
na loting als volgt toegekend: mevr. B. van
Randtwijk, Junoplantsoen 11, Haarlem-
Nooi-d (ƒ7,50); J. v. d. Dag, Stichting „Vo
gelenzang", Paviljoen „Randihorst", Benne-
broek 5,—) en J. Reijm, J. v. d. Bergstraat
39, Heefnstede (ƒ2,50).
Tilburg: 130.000. De zeer snelle groei van
het inwonertal van Tilburg een toeneming
van 5000 gedurende de laatste drie jaren
heeft een mijlpaal bereikt: het eerste kindje
van de 33-jarige tuinman J. P. M. van Bers,
bleek de 130.000ste Tilburgse te zijn.
Nieuwe veerboten. De Provinciale Sta
ten van Zeeland hebben besloten vijftien
millioen gulden te lenen voor de bouw van
twee honderd meter lange veerboten voor
de Westerschelde.
Uitgegeven door de uitgeversmaatschappij
A. Manteau N.V. te Brussel.
N.V. Daamen, Den Haag.
„Ontwikkeling" te Antwerpen.
LUXOR BIOSCOOP
BRE.N01
R-Olomq
WEER NEIGT een jaar ten einde. Weer
gaat men terugzien op wat ons rijker
maakte, terugdenken aan wat ons ontviel.
Twee die heengingen wil ik hier met en
kele woorden herdenken, belangrijke re
presentanten van de scheppende en van
de reproducerende toonkunst, persoonlijk
heden waarvan de artistieke wegen uiteen
liepen, maar wier beider einddoel de
schoonheid was. Het zijn Arthur Honegger
en Carl Friedberg.
DE AFSLUITING van een levenswerk
voltooit in zekere mate ook het beeld, dat
wij orns van een componist hadden ge
vormd, maar wij komen er tevens toe ons
opnieuw te oriënteren ten opzichte van
wat hij heeft nagelaten. Heeft Honegger
muziek geschreven
die boeide, interes
seerde, ontroerde?
Inderdaad, de geeste
lijke rijkdom van zijn
levenswerk heeft, on
danks het ontbreken
van alle concessies
aan de massa, Ho-
neggers naam dooi
de gehele wereld ge
voerd. Ik denk hier
bij vooral aan zijn
„Jeanne d'Arc au
bücher", waarin het ontroerende, soms
schrikwekkende onderwerp zo sterk per
soonlijk werd behandeld en waarin de mu
ziek een zo aangrijpend-suggestieve taal
spreekt, dat men voelde: dit is het werk
van een meester. Men vergat de strijdvra
gen over conservatisme, progressiviteit
systeem of geen systeem en onderging dit
eenvoudig. „Jeanne" was van 1934 en over
trof het in 1921 gecomponeerde „Le Roi
David", een symphonisch oratorium, welk
opus overigens toen al Honeggers meester
schap had bewezen.
Honegger beschouwde de kunst als een
ernstige, een heilige zaak. Reeds in 1920
publiceerde hij zijn gedachten hierover. Hij
stelde zich Bach als voorbeeld. „Ik heb
geen verering voor de kermis en de music-
hall, maar integendeel voor de kamer
muziek en de symphonische muziek van de
ernstigste en verhevenste soort."
Na zijn jonge jaren was de invloed van
Debussy en van liet Lmpressionmisme, waar
hij en zijn vrienden de „Groupe des
six" zich van afwendden, door hem te
ruggedrongen zonder echter geheel te zijn
verdwenen. Daar komt bij, dat Arthur
Honegger, hoewel in Frankrijk geboren,
een zoon van Zwitserse ouders was. Het is
mogelijk, dat dit verschil van origine Ho
negger nog gemakkelijker losmaakte van
Debussy's in schone vaagheden voortdro-
mende epigonen, waarbij zijn liefde voor
het positieve, voor het lijnenspel der con-
trapuntiek, hem andere wegen wees. Hij
sloeg die in, met geloof en overtuiging.
Men klaagt meermalen over het ontbre
ken van contact tussen de moderne mu
ziek en de muziekminnaar. En niet ten on
rechte. De melomaan hoort liever de be
wogenheid der ziel dan het experiment. Uit
Honeggei-s muziek heeft hij echter de stem
van een waarachtig kunstenaar en van een
warm-levend mens kunnen vernemen.
HET IS MIJ ontgaan, of het bericht in
onze bladen is verschenen, maar pas nu
vind ik het in „Musical America" de
mededeling, dat Carl Friedberg op 82-
jarige leeftijd in Italië is overleden. Er is
een vrouwelijk-fijnigevoelig hedenkings-
woord van Myra Hess bij opgenomen. Wie
beiden kende, zal dit van vriendschap en
bewondering vervulde. In Memoriam ver
staan. Er waren in beider artistieke inzich
ten veel affiniteiten.
Hij was, zegt Dame Myra Hess, een van
de laatste grote na
men en persoonlijk
heden die vóór de
twee wereldoorlogen
tot het romantische
muzikale leven van
Europa behoorden. In
zijn spel verbond hij
een begrijpen van de
klassieken met een
aangeboren dichter
lijkheid en onverge
telijke klankschoon
heid. Zij deelt mede,
dat hij, de laatste jaren in Amerika ver
blijvend, zo goed als niet meer optrad, maar
dat hij er toch nog toe gekomen was als
meer dan tachtigjarige, een langspeelplaat
te laten maken van zijn spel, een plaat die
een blijvende herinnering aan zijn grote
artistieke eigenschappen zal betekenen
Friedberg heeft Nederland dikwijls be
zocht en er veeel bewonderaars gevonden»
Zowel de persoonlijkheid als het spel van
Friedberg staan mij na vele jaren onver-
ge ten voor de geest. In de tijd, dat ik hem
ontmoette, was hij een tengere, lichtgebo
gen man, die enigszins lispelend en met
zachte stem sprak. Maar als hij speelde was
hij een ander geworden. Zijn spel was tech
nisch supérieur, maar het had niets van de
virtuositeit die de muziek als middel en het
effect als einddoel beschouwt. Friedberg
had in zijn jonge jaren veel kamermuziek
gespeeld en de stijl daarvan had zijn hoofd
en hand nog altijd geleid ook als hij alléén
speelde. Sonates, fantasieën, variaties, heel
de vormenrijkdom van de klavierlitteratuur
werd door hem in intieme kamermuziek-
sfeer weergegeven, zonder dat hij daai'bij
aan reliëf of aan wezenlijke kracht te kort
schoot. Ik herinner mij niet ooit de „Etudes
symphoniques" van Schumann zo dichter
lijk te hebben gehoord als van deze man,
wiens kunst, zoals Myra Hess zeide, roman
tisch was, maar dan toch romantisch zon
der sentimentaliteit, gevoelig, maar zonder
de opzettelijkheid, die de zuiverheid ervan
aantast, de ongereptheid doet verloren
gaan. Ook hij was eexjj groot man.
WILLEM ANDRIESSEN