MUZIEK EN HAAR ZUSTERKUNSTEN
KRUISPUNTEN
l
en ik en de ketaötinq,en
Kinderwagen
ESS
Kort verhaal door Ad. LBastiaanse "j
j Een leerzaam boekje
Beschouwingen bij een cultuurhistorisch
standaardwerk van Casper Höweler
V"
DOOR GUUS VLEUGEL
met Chinese prenten
Opvoering van de opera „La princesse
de Navarre" van Rameau, ter ere van
het huwelijk van de Franse Kroonprins
TOT ONGEVEER 1800 voerde elke
generatie hoofdzakelijk haar eigen mu
ziek uit. Pas in de negentiende eeuw
begon de belangstelling voor componis
ten uit het verleden en tegenwoordig kan
men geregeld door concerten, radio en
gramofoon de meesterwerken van alle
tijden genieten. Nu pas groeit er een al
gemeen begrip voor de verbazingwek
kende menselijke verscheidenheid, zo
als die zich in de loop der eeuwen in
muziek weerspiegelde.
MET DEZE WOORDEN op het stof
omslag van het pas bil H. J. Paris te Am
sterdam verschenen werk „Verlucht relaas
van dertig eeuwen muziek" van Caspar
Höweler is verklaarbaar gemaakt, waarom
de geschiedenis der muziek in onze diagen
in brede kringen belangstelling vindt, ook
in kwasi populaire vorm en dus ook een
uitgave van dit rijk geïllustreerde boek
van de bekende schrijver der „Inleiding tot
de muziekgeschiedenis" en van „X IJ Z der
muziek" welkom mag worden geheten,
tevens omdat de zeer omvangrijke materie
er zeer overzichtelijk in gerangschikt is en
de abstracte dingen steeds in verband ge
bracht worden met onderwerpen, die op
visuele wijze direct aanspreken.
Casper Höwelers „Verlucht relaas van
dertig eeuwen muziek" is de som van een
schat van ervaringen op het gebied der
paedagogie. Het werk is namelijk een om
werking en uitbreiding van de „Muziekge
schiedenis" in beeld" (verschenen in 1931
en door de schrijver bedoeld als platenatlas
te gebruiken naast zijn „Inleiding tot de
muziekgeschiedenis"). Bij de heruitgave
voor zoverre men hiervan nog kan spreken
ging de schrijver van een ander stand
punt uit. Hij maakte er een zelfstandig
werk van, een geschiedenisboek der mu
ziek, verlucht met ongeveer driehonderd
afbeeldingen van zijn vroegere platen-
album, welk materiaal uiteraard nog uit
gebreid werd met recente foto's. Zo wer
den tekst en illustratie gelijkwaardig en
ontstond er een boeiend, doorlopend ver
haal van de muziekcultuur en van wat
hiermee op andere gebieden van kunst en
beschaving samenhangt.
CULTUURHISTORISCH inzicht en het
daaruit voortvloeiend stijlbesef zijn door
gaans de struikelblokken, die de leek in de
weg staan om de kunst uit verre en ook uit
nabije perioden te genieten. Wat niet aan
zijn eigen levenssfeer verwant is, valt al
gauw buiten zijn belangstelling. En zo
tonische voorbeelden, die de groei laten
zien van de vroegromaanse stijl naar de
vlammende gothiek, welke muzikaal haar
evenbeeld vindt in de ontwikkeling van het
Gregoriaans naar de polyphonie van de
Nederlandse scholen. Dat bij dit alles de
groei van het Christendom en de riten van
zijn kerkelijke beleving de grote stuw
kracht gaven, is door de schrijver niet over
het hoofd gezien. Doch dan is er ook het
volkslied en komen troubadours, trouvères,
minnezangers, meesterzangers en speellie
den, litterair en muzikaal in profane be
hoeften voorzien en uit dit alles ontwikkelt
zich de Westerse meerstemmigheid, die in
de Zuidelijke Nederlanden haar eerste
hoogtepunt bereikt.
Guillaume Dufay (hierbij afgebeeld
naast zijn tijdgenoot Gilles Bïnchois) ver
scheen daar als grondlegger van een school,
die anderhalve eeuw de ontwikkeling van
de muziek zou beheersen. Men kan hem
zien als vertegenwoordiger der gothiek.
„Zijn muziek is als geen andere in staat om
ons een levendag beeld voor de geest te
roepen van de verfijnde, luxueuze sfeer
van het hof van Bourgondië met zijn bril-
lante tapisserieën, zijn schilderwerken van
meesters als Jan van Eyck en Rogier van
der Weyden, onvergelijkelijke getuigen
van een tijd, waarin het religieuze idea
lisme zich met een wonderbaarlijke kracht
uitsprak." Deze woorden van Charles van
den Borren, door Höweler aangehaald,
kunnen het stijlbegrip niet weinig verhel
deren bij ieder die wat van zijn vader
landse geschiedenis onthouden heeft.
WAT IS RENAISSANCE? heet een vol
gend hoofdstuk. Het begint met heel wat
historische feiten, d'ie ieder ontwikkeld
mens bekend dienen te zijn. Overslaan?
Neen, lezen en overwegen, om verderop
de relatie te ontdekken, die deze stijlperio
de met alle kunstmanifestaties, ook met
die der muziek (hoewel in vertraagd tem
po) aanknoopte. Ook de instrumentale mu
ziek ging nu een vlucht nemen en de opera
ontstond. Deze kreeg haar grote ontwikke
ling in een volgende stijlperiode: de Ba
rok, die in verfijnde vorm tot het Rococo
uitgroeide.
Kerken en paleizen, schilderijen en to-
neeldécors voeg er nog bij klederdracht
en haartooi! zijn cultuur-historische il
lustraties van wat er op het gebied der mu
ziek omging. Let op de verfijnde luxe van
de toneelzaal te Versailles waarin de opera
„La Princesse de Navarre" In 1745 vertoond
werd. Men kan, dit plaatje bekijkend, zich
die muziek niet anders voorstellen dan ge
raffineerd luxueus van stijl. En nu mocht
Frederik de Grote in Potsdam ook wel de
sfeer van Versailles trachten na te bootsen,
de aard van zijn volk maakte toch dat in
Duitsland de Barok een eigen karakter be
hield en het Rococo zich al gauw neigde
naar de romantiek. Wat daar tussen lag,
heet dan Classicisme, Galante stij'l en
Sturm-und-Drang-periode, doch Höweler
behandelt al deze stromingen onder de ro
mantiek. Ondertussen wijst hij in deze
overgangsklasse op menige interessante
overeenkomst met andere uitingen van
kunst uit dit tijdvak.
ROMANTIEK noemt schrijver de kunst,
waarvan de schepper ervan zijn eigen ge
voelens onverbloemd weergeeft. Volgens
die bepaling is Beethoven tot de romantici
te rekenen. Doch wanneer hij spreekt van
„Romantici in engere zin" dan is Schubert
zijn eerste voorbeeld. Meer dan ooit gaat
nu de Litteratuur een hartig woordje mee
spreken. De lyrische poëzie van Goethe,
Rückert, Eichendorf, Heine, Miiller en tal
lozen meer vindt haar muzikale vertolker
in Franz Schubert, die met recht de groot
meester van het lied mag heten.
Litteraire gegevens bleven verder de ro
mantici inspireren. Alleen de romantiek
van Chopin heeft met de litteratuur weinig
relaties. In „Herfsttij der Romantiek"
schakelt Höweler dan Brahms, Bruckner en
Franck in, naast een aantal nevenfiguren.
Het hoogtepunt van de romantische oper3
vindt schrijver uiteraard in Wagner en
Verdi, doch hij onderschat ook de latere
veristische richting niet. En nog een be
langrijk aspect van de romantiek behandelt
hij in de nationale stromingen in de negen
tiende eeuw, waarbij volkslied en folklore
in wijde zin tot gelding komen.
MODERNEN, 's Schrijvers onderschei
dingsvermogen tussen „modern" en „mo
dieus" leidt tot zeer interessante overwegin
gen. I repression n isme en expressionisme
in de muziek ziet hij parallel gaan met
deze kunstrichtingen op picturaal gebied.
Dan via het „Neoclassicisme" (met een
aardige vergelijking tussen Strawmsky en
Picasso) komt hij geleidelijk tot de proble
matiek van onze eigen tijd. En tenslotte
waagt hij het zelfs recente muziekgeschie
denis te schrijven, wat altijd een hachelijke
onderneming is. Daar wordt zijn bericht
geving dan ook zeer eenzijdig.
Overigens acht ik Höweler, „Verlucht
relaas van dertig eeuwen muziek" een uit
stekend werk voor ieder die in de muziek
nog iets anders zocht dan een verpozing
zonder meer. Het kan tevens de ogen
openen voor andere takken van kunst en
cultuur en de weg wijzen naar algemene
ontwikkeling. Hel is zo een van die zeld
zame boeken waar men nooit op uitge
keken raakt.
JOS. DE KLERK.
Dufay en Binchois, twee Zuid-Nederland
se componisten uit de vijftiende eeuw.
(Naar een manuscript uit de Nationale
Bibliotheek te Parijs).
houdt men dan alleen van de muziek „waar
men van houdt". En dat is in de regel een
vrij beperkt aandeel van hetgeen Höweler
uit dertig eeuwen samenvat. Die driedui
zend jaren zijn natuurlijk een ruwe schat
ting en daarvan is een ruim aandeel toege
dacht aan wat de muziek voor de natuur
mens betekend heeft en nog betekent
en welke rol zij gespeeld heeft en nog
speelt bij de Oosterse cultuurvolken.
WAT DE OUDHEID ons overleverde aan
muziek, die nog tot klinken gebracht kan
worden, is betrekkelijk weinig. En toch is
haar geschiedenis er vol van en kunnen wij
deze niet missen om het fundament te vin
den, waarop onze Westerse muziek steunt
en waaruit zij zich ontwikkeld heeft.
Höweler confronteert zijn lezers dan ook
met religieuze, ethische en aesthetische
aangelegenheden uit het oude Palestina,
van de Grieken en de Romeinen, waarbij
zijn illustratiemateriaal goede diensten be
wijst. Doch hoe verder men komt, hoe dui
delijker het verband tussen dit alles zich
aftekent. Het is dan ook typerend voor het
parallelisme, door Höweler consequent toe
gepast, dat het hoofdstuk over de Middel- Schubert en zijn propagandist Vogl, naar
ecuwen rijkelijk verlucht is met architec- een tekening van M. von Schwind.
AMSTERDAM, November. In mijn
positie van automobilist in het kleinste
genre betreur ik het dat de soldaten te
genwoordig niet meer mogen liften. Geheel
oprecht sprekend kan ik u vertellen, dat ik
hen mis. Op lange, eenzame, vervelende
ritten zijn lifters soms bijzonder aangenaam
en voorzover mij bekend, was iedere auto
mobilist altijd verheugd als hij een mili
tair kon meenemen. Het was de enige ca
tegorie van lifters, die door de groep auto
mobilisten, die veel alleen in hun auto zit
ten, volledig werd geaccepteerd en zelfs
bijzonder gewaardeerd. Nu zijn die solda
ten er niet meer langs de weg en mét mij
kijken vele verveelde autorijders soms bui
ten iedere stad uit naar een redelijke lifter.
Die zijn er, het moet gezegd worden, nog
maar zelden. Bij de meeste denkt men even
met een rilling aan de vele berichten van
de laatste jaren over lifters, die hun tijde
lijke gastheer met een hard voorwerp op
het hoofd sloegen en daarna beroofden.
Men rijdt dus door.
Behalve en daar wilde ik u vandaag
nu juist eens over vertellen bij één ge
heel aparte groep van lifters. Zij dienen
geen enkel doel, zij zullen niemand op het
hoofd slaan en u kunt soms een kostelijke
conversatie met ze hébben. Weest niet
bang, dat u met deze kleine jongetjes-lif
ters toevallig een ontsnapt knaapje uit het
dichtstbijzijnde opvoedingsgesticht ont
snappingsmogelijkheid geeft. Dat zal zel
den of nooit het geval zijn.
Iedere Woensdag- en Zaterdagmiddag
kunt u ze vinden, op de grote weg van
Haarlem naar Amsterdam. Ze staan in klei
ne trosjes, soms alleen, soms met z'n twee-
en of drieën. Ze heffen hun vragende duim
vrolijk lachend en volstrekt onbezorgd over
uw reactie op. Toen ik afgelopen Woensdag
even buiten Haarlem voor twee van die
jongetjes stopte, vroegen ze bijzonder be
leefd of ze naar Amsterdam mee mochten.
Om een bezoekje aan een tante te brengen,
zeiden ze. Ik nam hen mee. Onderweg heb
ben we een geanimeerd gesprek gehad over
de huidige prijsschommelingen in de snoep-
rnarkt, over tantes in het algemeen en hun
blijkbaar moeilijke tante in het bijzonder,
over school en de verderfelijkheid van
rapporten en over auto's. Ik begreep, dat
het eigenlijk een soort gunst was, dat ze
bereid waren geweest hun duim voor mijn
minuscule auto'tje op te steken. Meestal,
zeiden ze, doen we het alleen met grote
sleeën, met die Amerikanen, weet u wel?
Toen dat allemaal besproken was, waren
we al buiten Halfweg en dus vlak voor de
verste tentakels van Westelijk Amsterdam.
En op dat moment nog helemaal in nie
mandsland zei de één: „Zoudt u hier
willen stoppen, meneer? We zijn er". Kilo
meters in de omtrek waren slechts andere
auto's, koeien en bomen te zien. Geen tan
tes. Ik drukte mijn verrassing uit. „Nou,
meneer", zei het knaapje weer, „ziet u, we
gaan eigenlijk niet naar een tante. Nu gaan
we weer terug. We zijn vanmiddag al vier
keer heen en weer geweest. Dat doen we
altijd op de vrije middagen. Leuk, joh".
Goed, dat was het dus. Dat zijn de nieu
we lifters. Ik voelde me niet eens opge
licht. Het was wel gezellig geweest. En
Zaterdag heb ik ze weer zien staan, vlak
buiten Amsterdam. Ze keken me nauwe
lijks aan. Toen ik even een uitnodigend ge
baar maakte, draaiden ze zich half om, net
alsof ze het niet zagen.
Net als een soldaat, die niet voor de ka- 4
pitein wil groeten. A. S. H.
IK SPRONG van het achterbalcon van lijn 15 en stak
de straat over.
Er stonden zoals gewoonlijk veel mensen voor het
stadhuis. Maar Henriëtte was er niet bij. Ik zou haar
anders zeker gezien hebben, omdat ze de hoed met de
hoge veer zou opzetten. Dat had ze beloofd. Ik hoop
maar, dacht ik, dat ze nu niet te laat komt. Ik zag me
zelf al alleen zitten voor de ambtenaar van de burger
lijke stand, met alle belangstellenden achter me en
maar wachten. Ik kreeg het er warm van en trok mijn
jas uit.
Zodra ik mijn jas uit had, viel mijn oog op de witte
bloem, die mijn moeder 's morgens nog haastig in mijn
knoopsgat gestoken had. Omdat het anders helemaal zo
kaal was, zei ze veelbetekenend. Ik trok mijn jas weer
aan en voegde mij bij de mensen voor het* stadhuis. Ze
stonden in twee groepen aan weerszijden van de trap
en keken naar een bruidspaar, dat juist uit een ouder
wets koetsje stapte. In de bruidegom herkende ik plotse
ling de melkboer en ik herinnerde me dat mijn moe
der mij had verteld, dat de melkboer vandaag ook ging
trouwen, dat was wel erg toevallig. Ik had altijd veel
bewondering gehad voor het zware werk, dat een melk
boer moet verzetten en voor de moed en het plichts
besef, die nodig zijn om door weer en wind de onmis
bare melk bij alle burgers te bezorgen. Dit had ik onze
melkboer ook wel eens verteld, toen mijn moeder hem
tijdens een hagelbui even binnen liet zitten om een
kopje koffie te drinken. Die woorden hadden hem, ver
telde mijn moeder later, zeer getroffen. Hij had nog
dikwijls naar mijn welstand geïnformeerd en bleek een
grote sympathie voor mij te hebben opgevat.
Toen nu de melkboer zijn bruid voorzichtig uit het
koetsje getrokken had, keek hij even verlegen de rijen
langs en voor ik mij achter een man met een hoed kon
werken, zag hij mij. Hij begon helemaal te stralen, hief
zijn hand op en wenkte mij. De mensen voor mij keken
verrast om en maakten ruim baan. Ik trad naar voren
en schudde de handen van de bruid en de bruidegom.
Inmiddels was een fotograaf in actie gekomen. De bruid
herinnerde zich, dat er buiten niet getrouwd werd en
zo besloten we, naar binnen te gaan. Er bleek toen nog
een vrij lange sleep aan haar hoofd vast te zitten, die,
naar de melkboer mij uiteenzette, door een klein bruids
meisje gedragen zou worden. Maar dat kleine bruids
meisje was ziek geworden, juist die nacht, dat zul je
altijd zien.
„Ik hou die sleep wel even vast", zei ik beminnelijk,
want ik kan bijzonder beminnelijk zijn, wanneer dat
zo uitkomt. Zo gingen wij de marméren trap op, terwijl
de fotograaf maar om ons heen zwierf en honderden
foto's maakte.
IN DE WACHTKAMER was het zo vol, dat ik niet
de indruk kreeg, dat we er nog bij konden. Maar de
bruid liep gewoon door, alsof ze iedere dag trouwde en
trok mij mee, dwars door het gewoel en langs een
groepje ooms en tantes van Henriëtte, die er niets van
begrepen. Het duurde niet lang of ik kon het witte
gewaad loslaten en toen begon ik links en rechts naar
Henriëtte te zoeken. Ik zag haar niet, maar mijn moeder
trok mij aan mijn arm naar een hoekje en vertelde
fluisterend, dat de melkboer er ook al was. Direct daar
op hoorden we zijn naam afroepen.
„Hij is aan de beurt", zei mijn moeder, „laten we even
gaan kijken, jullie moeten pas om elf uur".
Ze trok mij mee naar de trouwzaal, waar we vooraan
konden staan, vlak achter de melkboer en zijn aan
staande vrouw, die al onrustig op hun stoelen zaten en
voortdurend omkeken.
Ik begrijp niet waar Henriëtte blijft, dacht ik en ik
begon ook om te kijken of ik haar niet zag in de
trouwzaal, want misschien zou ze voor alle zekerheid
wel alvast daarheen gegaan zijn. Mijn moeder en andere
belangstellenden keken ook maar eens om, want er was
klaarblijkelijk wat te zien achter in de zaal. De ambte
naar van de burgerlijke stand stono achter de tafel op
en rekte zich om over de hoofden heen te kijken. Dat
duurde zo even, tot iedereen weer naar de ambtenaar
keek, die zich vermande en het woord nam.
Hij bleef nogal lang praten en ik begon hoe langer
hoe onrustiger te worden, omdat ik visioenen kreeg van
Henriëtte die buiten maar stond te wachten en niet
begreep waar ik bleef. Ze ziet zichzelf nu natuurlijk
alleen voor die ambtenaar zitten met alle belangstel
lenden achter zich, bedacht ik. En ik wist hoe vervelend
dat was, vooral als je je jas niet uit kan trekken. Toen
de trouwklok op vijf voor elf stond, begon ik voor
zichtig tussen de kijkers door naar de deur te schuifelen.
Er ontstond enig rumoer toen iemand pardon zei, zodat
iedereen keek en de ambtenaar even ophield. De melk
boer keek ook. En zijn vrouw eveneens. Het was erg
jammer, dat de plechtigheid zo verstoord werd en ik
begreep dat een verklaring op zijn plaats was.
„Ik trouw straks ook", zei ik, „neemt u mij niet kwa
lijk. Ik wil eerst even mijn aanstaande vrouw halen".
„Dan moet u immers toch hier zijn straks", merkte de
ambtenaar op. „U kunt net zo goed blijven." Dat was
niet onlogisch.
„Inderdaad", zei ik, want ik had geen zin om hele
maal uit te leggen, dat we vóór het stadhuis hadden
afgesproken en dat Henriëtte nu maar stond te wachten.
Ik bleef staan en de ambtenaar hervatte zijn rede. Hij
moest wel even zoeken voor hij de draad weer had.
Toen hoorde ik pas, dat er iets niet helemaal in orde
was met die draad. De ambtenaar sprak zeer geestig
over het huwelijk van de melkboer, maar alle woord
spelingen hadden betrekking op iets heel anders. En
hoe langer ik luisterde, hoe duidelijker het voor mij
werd, dat hij het over mij had. Er had blijkbaar een
vergissing plaats gevonden. Ik vond dat heel pijnlijk,
maar het leek wel, of niemand van de aanwezigen er
enige notitie van nam. Iedereen keek heel gewoon en
vond de vergelijkingen van de ambtenaar normaal. Ter
wijl ik me hierover verbaasde, hoorde ik de deur open
gaan. Een bode verscheen en riep: „Het huwelijk van
Bastiaanse".
Iedereen keek weer verstoord op en mijn moeder en
ik haastten ons de zaal uit. Er bleek nog een trouwzaal
te zijn. Toen ik daar binnentrad, was iedereen al aan
wezig. Op één van de twee stoelen voor de ambtenaar
zat Henriëtte, heel zelfbewust, met alle belangstellen
den achter haar, te wachten. Ze had het, voor zover ik
het kon zien, niet eens erg warm.
Wat ik verwachtte, gebeurde. Er was werkelijk een
vergissing gemaakt. Deze ambtenaar sprak in den brede
over het verband tussen zuivelproducten en het huwe
lijk. Maar ik was, geloof ik, weer de enige, die het
merkte. Henriëtte keek mij zo nu en dan aan, met een
blik, waarin een wijsheid straalde, die ik nooit zal
bezitten.
EEN JAAR, twee maanden en dertien dagen later
stond ik voor het grote Ziekenhuis in de sneeuw. Het
sneeuwde maar door en alle mensen in de rij hadden
sneeuw op hun hoofd en op hun jas. De schemer viel,
straatlantaarns gingen aan. Het was een sprookjes
achtige middag.
Toen ik bij Henriëtte kwam las ze in een krant. Aan
het voeteneinde van haar bed hing het kistje met Peter,
die nu bijna twee dagen was. Hij sliep. „Het gaat goed",
zei Henriëtte, „hij drinkt alsof hij uit de woestijn komt".
Zij reikte mij de krant en wees waar onze namen
stonden onder de familieberichten. „En kijk", zei ze,
„de melkboer van je moeder staat er ook bij. Ook een
zoon, op dezelfde dag".
Ik ging lange tijd naar Peter staan kijken en ver
baasde mij zeer. „Ha, die Peter ze ik. Henriëtte lachte.
„Hij heet Philip, ik heb hem op het laatste moment
toch maar Philip genoemd."
Ik nam de krant en zocht bij de familieberichten naar
de naam van de melkboer. „Philip", stond er, „zoon
vanen dan kwamen de namen van de melkboer
en zijn vrouw.
De volgende morgen zat ik al vroeg bij mijn moeder
op visite. Toen er gebeld werd, deed ik open. „Goeden-
mogen meneer", zei de melkboer. ,.Mag ik u felici-teren".
„Ik wens u ook geluk", antwoordde ik. Ik hield zijn
hand nog even vast. Het was niet de hand van een
melkboer, voelde ik.
„Hoe gaat het met Peter?" vroeg ik toen. Hij glim
lachte. „Dank u", zei hij. „Hij drinkt of hijof hij
„Of hij uit de woestijn komt", vulde ik aan.
„Zo zei mijn vrouw het", knikte hij. „Ik was het al
weer bijna vergeten."
■aaaaaaaaaaaaaaaaa
aaaaaaaaaa
laaaaaiiaaaaaaaaaaaiaaaaaiiaaiaiai
■aaiaaaaai
ELIZABETH EN IK hebben het altijd
zo razend druk. We hebben namelijk
geen secrtaresse of ander personeel om
ons te steunen. We doen alles zelf. We
beantwoorden de post, zetten thee, gaan
op visite. Dat doen we allemaal zelf.
Bovendien schrijven we romans en ver
halen en gedichten. Ook zelf. Want we
zijn allebei auteur, uit roeping en ge
nade.
Vanmorgen dan zat Elizabeth met ie
mand van de belastingen in de keuken.
We ontvangen de belastingen altijd in
de keuken, omdat Elizabeth en ik vin
den dat we de belastingen niet in onze
werkkamer kunnen ontvangen. Er gaat
zo'n ongezonde invloed van de belas
tingen uit, vinden wij. En dat kan niet
met het oog op ons werk.
Elizabeth zat dus in de keuken en ik
zat in onze werkkamer te piekeren
over iemand in een roman van ojis, die
dood moet gaan. We weten nog niet
hoe. Er is wel een oudere dame met
een gehoorapparaat in onze roman, die
hem zou kunnen vermoorden, maar
Elizabeth en ik houden niet van moor
den in onze romans, die vinden wij zo
onfris. Ik zocht het dus in een verkeers
ongeval: een bestelauto van een chemi
sche wasserij met een ontspoorde was-
baas achter het stuur. Maar toen ging
de telefoon en ik nam de hoorn van de
haak en zei: Hallo.
Met Dolly, zei de stem en er maakte
zich een onbeschrijfelijke verwarring
van mij meester, want Dolly is een zeer
gevaarlijk meisje met een kroeskop,
dat bij een onbemiddelde oom en tante
woont en met wie ze altijd ruzie maakt,
waarop ze dan bij ons komt logeren en
alle gevulde chocolaadjes opeet.
Ik heb ruzie met mijn tante, zei Dolly.
Waarom, vroeg ik zenuwachtig.
Dat weet ik niet, zei Dolly. Ze heeft
vorige week mijn nylonkousen aange
trokken, toen ze naar de schouwburg
moest met. oom en zodoende had ik
geen nylonkousen om naar Dirk te gaan.
En dat is nog niet het ergste, maar ze
heeft een brief achtergehouden van
van nou ja, van Dirk.
Wie is Dirk, dacht ik. En ik riep: Dirk!
Ja, riep de man van de belastingen uit
de keuken, maar ik had eigenlijk Eli-
zebeth willen roepen en dus riep ik:
Elizabeth, zeg, Dolly heeft ruzie met
haar tante omdat ze een brief heeft
achtergehouden van Dirk.
Hè die afscluiwelijke Dolly, zei Eliza
beth, die naar de telefoon kwam ge
hold. Ze zei in de hoorn: Hallo liefje,
wat is dat nu?
De rest verstond ik niet want Eliza
beth en ik laten nooit de belastingen
alleen in de keuken en daarom duwde
Elizabeth mij de gang in. Ik praatte dus
enige tijd met de belastingen, over zijn
moeder die zulke lekkere kaassoep
kookt, totdat Elizabeth de keuken weer
binnentrad om mij mee te sleuren naar
Dolly, die overspannen was. De man
van de belastingen liep als een hond
achter ons aan. Elizabeth har namelijk
uitsluitend over kaassoep met hem ge
praat en hij wist nog niets van onze
inkomsten, wat dan ook volgens ons
niet hoefde
De tante van Dolly was rozerood aan
gelopen van de zenuwen, wat haar al
lerliefst stond. Ze schreeuwde maar
steeds: Ik heb het niet gedaan, ik heb
het niet gedaan! Net als een papegaai
die een nieuw zinnetje geleerd heeft.
We klommen naar de kamer van Dolly
en daar zat ze. Ik dacht eerst dat ze in
het gips zat, maar het bleek een nieu
we witte peignoir te zijn.
Maar kindje, zei Elizabeth, om te be
ginnen. Dolly barstte in snikken uit en
riep: Dirk! Ze viel de belastingen om
zijn hals en de belastingen zoende haar,
zodat ik hen van elkaar los wilde scheu
ren. Maar Elizabeth hield me tegen.
Elizabeth en ik zijn toen stiekem naar
huis gegaan, want we hebben waar
achtig wel wat beters te doen dan te
leuteren over achtergehouden brieven
van belastingmannen. De brief was
trouwens nooit achtergehouden, weten
we nu. De brief was nooit verzonden,
omdat de belastingman, die Dirk heet,
niet van brievenschrijven houdt, net
zomin als Elizabeth en ik van belas
tingmannen.
We hadden dus wel wat beters te doen
en dat hebben we ook gedaan door In
onze roman iemand dood te laten gaan.
Het werd een mooie dood, niet met een
bestelwagen van een chemische wasse
rij, maar gewoon, in een praalbed.
HET BOEK „Chin Pao in het dieren-
park" door Chiang Yee, in de vertaling van
H. S. van Hall uitgegeven door C. P. J. van
der Peet te Amsterdam, Ls een verhaal over
j een Ghinees jongetje, dat een bezoek
brengt aan een Londense dierentuin, waar
hij zijn oude vriend Meo-Mao, een panda-
beertje, terugziet. Hij heeft vroeger lange
tijd bij de panda's geleefd en het weerzien
betekent voor hem de vervulling van een
lang gekoesterde droom. Het verhaal is voor
kinderen geschreven, maar het blijft de
vraag, of het enige aantrekkelijkheid voor
kinderen heeft. De stijl is enigszins tam en
droog en er komen herhaaldelijk passages
in voor, die door hun zakelijke, volwassen
f uitdrukkingswijze ieder contact met de kin-
derwereld zeer onwaarschijnlijk maken.
Leerzaam is het boekje zeker. De door
Confucius' leer geïnspireerde denkwijze en
leefgewoonten van de Chinezen, welke zo
veel verschillen van de onze, de eigenaar-
digheden van de vele dieren uit het park,
zijn op zichzelf interessant genoeg. Maar
leerzaamheid ten koste van natuurlijkheid
heeft nauwelijks enige verdienste en nog
minder effect. De karaktertegenstelling
tussen de Chinese Chin-Pao en het Engelse
jongetje Richard doet zo opgelegd en syste-
matisch aan, dat zij geen van beiden als
kinderen aanvaardbaar zijn geworden.
De talrijke Chinese tekeningen, waarbij
twee in kleuren, staan in tegenstelling tot
de tekst op een onbetwistbaar artistiek ni-
veau. Ook wat de verdere uitvoering be-
treft laat het boekje niets te wensen. A. N.
Kerstfeest op het Loo. De koninklijke
familie zal op 23 December Kerstfeest op
Het Loo vieren met het personeel van het
paleis, van de domeinnen en de houtveste-
rijen. Ook het personeel van het paleis te
Amsterdam zal daarbij aanwezig zijn.