MUZIEK EN HAAR ZUSTERKUNSTEN KRUISPUNTEN l en ik en de ketaötinq,en Kinderwagen ESS Kort verhaal door Ad. LBastiaanse "j j Een leerzaam boekje Beschouwingen bij een cultuurhistorisch standaardwerk van Casper Höweler V" DOOR GUUS VLEUGEL met Chinese prenten Opvoering van de opera „La princesse de Navarre" van Rameau, ter ere van het huwelijk van de Franse Kroonprins TOT ONGEVEER 1800 voerde elke generatie hoofdzakelijk haar eigen mu ziek uit. Pas in de negentiende eeuw begon de belangstelling voor componis ten uit het verleden en tegenwoordig kan men geregeld door concerten, radio en gramofoon de meesterwerken van alle tijden genieten. Nu pas groeit er een al gemeen begrip voor de verbazingwek kende menselijke verscheidenheid, zo als die zich in de loop der eeuwen in muziek weerspiegelde. MET DEZE WOORDEN op het stof omslag van het pas bil H. J. Paris te Am sterdam verschenen werk „Verlucht relaas van dertig eeuwen muziek" van Caspar Höweler is verklaarbaar gemaakt, waarom de geschiedenis der muziek in onze diagen in brede kringen belangstelling vindt, ook in kwasi populaire vorm en dus ook een uitgave van dit rijk geïllustreerde boek van de bekende schrijver der „Inleiding tot de muziekgeschiedenis" en van „X IJ Z der muziek" welkom mag worden geheten, tevens omdat de zeer omvangrijke materie er zeer overzichtelijk in gerangschikt is en de abstracte dingen steeds in verband ge bracht worden met onderwerpen, die op visuele wijze direct aanspreken. Casper Höwelers „Verlucht relaas van dertig eeuwen muziek" is de som van een schat van ervaringen op het gebied der paedagogie. Het werk is namelijk een om werking en uitbreiding van de „Muziekge schiedenis" in beeld" (verschenen in 1931 en door de schrijver bedoeld als platenatlas te gebruiken naast zijn „Inleiding tot de muziekgeschiedenis"). Bij de heruitgave voor zoverre men hiervan nog kan spreken ging de schrijver van een ander stand punt uit. Hij maakte er een zelfstandig werk van, een geschiedenisboek der mu ziek, verlucht met ongeveer driehonderd afbeeldingen van zijn vroegere platen- album, welk materiaal uiteraard nog uit gebreid werd met recente foto's. Zo wer den tekst en illustratie gelijkwaardig en ontstond er een boeiend, doorlopend ver haal van de muziekcultuur en van wat hiermee op andere gebieden van kunst en beschaving samenhangt. CULTUURHISTORISCH inzicht en het daaruit voortvloeiend stijlbesef zijn door gaans de struikelblokken, die de leek in de weg staan om de kunst uit verre en ook uit nabije perioden te genieten. Wat niet aan zijn eigen levenssfeer verwant is, valt al gauw buiten zijn belangstelling. En zo tonische voorbeelden, die de groei laten zien van de vroegromaanse stijl naar de vlammende gothiek, welke muzikaal haar evenbeeld vindt in de ontwikkeling van het Gregoriaans naar de polyphonie van de Nederlandse scholen. Dat bij dit alles de groei van het Christendom en de riten van zijn kerkelijke beleving de grote stuw kracht gaven, is door de schrijver niet over het hoofd gezien. Doch dan is er ook het volkslied en komen troubadours, trouvères, minnezangers, meesterzangers en speellie den, litterair en muzikaal in profane be hoeften voorzien en uit dit alles ontwikkelt zich de Westerse meerstemmigheid, die in de Zuidelijke Nederlanden haar eerste hoogtepunt bereikt. Guillaume Dufay (hierbij afgebeeld naast zijn tijdgenoot Gilles Bïnchois) ver scheen daar als grondlegger van een school, die anderhalve eeuw de ontwikkeling van de muziek zou beheersen. Men kan hem zien als vertegenwoordiger der gothiek. „Zijn muziek is als geen andere in staat om ons een levendag beeld voor de geest te roepen van de verfijnde, luxueuze sfeer van het hof van Bourgondië met zijn bril- lante tapisserieën, zijn schilderwerken van meesters als Jan van Eyck en Rogier van der Weyden, onvergelijkelijke getuigen van een tijd, waarin het religieuze idea lisme zich met een wonderbaarlijke kracht uitsprak." Deze woorden van Charles van den Borren, door Höweler aangehaald, kunnen het stijlbegrip niet weinig verhel deren bij ieder die wat van zijn vader landse geschiedenis onthouden heeft. WAT IS RENAISSANCE? heet een vol gend hoofdstuk. Het begint met heel wat historische feiten, d'ie ieder ontwikkeld mens bekend dienen te zijn. Overslaan? Neen, lezen en overwegen, om verderop de relatie te ontdekken, die deze stijlperio de met alle kunstmanifestaties, ook met die der muziek (hoewel in vertraagd tem po) aanknoopte. Ook de instrumentale mu ziek ging nu een vlucht nemen en de opera ontstond. Deze kreeg haar grote ontwikke ling in een volgende stijlperiode: de Ba rok, die in verfijnde vorm tot het Rococo uitgroeide. Kerken en paleizen, schilderijen en to- neeldécors voeg er nog bij klederdracht en haartooi! zijn cultuur-historische il lustraties van wat er op het gebied der mu ziek omging. Let op de verfijnde luxe van de toneelzaal te Versailles waarin de opera „La Princesse de Navarre" In 1745 vertoond werd. Men kan, dit plaatje bekijkend, zich die muziek niet anders voorstellen dan ge raffineerd luxueus van stijl. En nu mocht Frederik de Grote in Potsdam ook wel de sfeer van Versailles trachten na te bootsen, de aard van zijn volk maakte toch dat in Duitsland de Barok een eigen karakter be hield en het Rococo zich al gauw neigde naar de romantiek. Wat daar tussen lag, heet dan Classicisme, Galante stij'l en Sturm-und-Drang-periode, doch Höweler behandelt al deze stromingen onder de ro mantiek. Ondertussen wijst hij in deze overgangsklasse op menige interessante overeenkomst met andere uitingen van kunst uit dit tijdvak. ROMANTIEK noemt schrijver de kunst, waarvan de schepper ervan zijn eigen ge voelens onverbloemd weergeeft. Volgens die bepaling is Beethoven tot de romantici te rekenen. Doch wanneer hij spreekt van „Romantici in engere zin" dan is Schubert zijn eerste voorbeeld. Meer dan ooit gaat nu de Litteratuur een hartig woordje mee spreken. De lyrische poëzie van Goethe, Rückert, Eichendorf, Heine, Miiller en tal lozen meer vindt haar muzikale vertolker in Franz Schubert, die met recht de groot meester van het lied mag heten. Litteraire gegevens bleven verder de ro mantici inspireren. Alleen de romantiek van Chopin heeft met de litteratuur weinig relaties. In „Herfsttij der Romantiek" schakelt Höweler dan Brahms, Bruckner en Franck in, naast een aantal nevenfiguren. Het hoogtepunt van de romantische oper3 vindt schrijver uiteraard in Wagner en Verdi, doch hij onderschat ook de latere veristische richting niet. En nog een be langrijk aspect van de romantiek behandelt hij in de nationale stromingen in de negen tiende eeuw, waarbij volkslied en folklore in wijde zin tot gelding komen. MODERNEN, 's Schrijvers onderschei dingsvermogen tussen „modern" en „mo dieus" leidt tot zeer interessante overwegin gen. I repression n isme en expressionisme in de muziek ziet hij parallel gaan met deze kunstrichtingen op picturaal gebied. Dan via het „Neoclassicisme" (met een aardige vergelijking tussen Strawmsky en Picasso) komt hij geleidelijk tot de proble matiek van onze eigen tijd. En tenslotte waagt hij het zelfs recente muziekgeschie denis te schrijven, wat altijd een hachelijke onderneming is. Daar wordt zijn bericht geving dan ook zeer eenzijdig. Overigens acht ik Höweler, „Verlucht relaas van dertig eeuwen muziek" een uit stekend werk voor ieder die in de muziek nog iets anders zocht dan een verpozing zonder meer. Het kan tevens de ogen openen voor andere takken van kunst en cultuur en de weg wijzen naar algemene ontwikkeling. Hel is zo een van die zeld zame boeken waar men nooit op uitge keken raakt. JOS. DE KLERK. Dufay en Binchois, twee Zuid-Nederland se componisten uit de vijftiende eeuw. (Naar een manuscript uit de Nationale Bibliotheek te Parijs). houdt men dan alleen van de muziek „waar men van houdt". En dat is in de regel een vrij beperkt aandeel van hetgeen Höweler uit dertig eeuwen samenvat. Die driedui zend jaren zijn natuurlijk een ruwe schat ting en daarvan is een ruim aandeel toege dacht aan wat de muziek voor de natuur mens betekend heeft en nog betekent en welke rol zij gespeeld heeft en nog speelt bij de Oosterse cultuurvolken. WAT DE OUDHEID ons overleverde aan muziek, die nog tot klinken gebracht kan worden, is betrekkelijk weinig. En toch is haar geschiedenis er vol van en kunnen wij deze niet missen om het fundament te vin den, waarop onze Westerse muziek steunt en waaruit zij zich ontwikkeld heeft. Höweler confronteert zijn lezers dan ook met religieuze, ethische en aesthetische aangelegenheden uit het oude Palestina, van de Grieken en de Romeinen, waarbij zijn illustratiemateriaal goede diensten be wijst. Doch hoe verder men komt, hoe dui delijker het verband tussen dit alles zich aftekent. Het is dan ook typerend voor het parallelisme, door Höweler consequent toe gepast, dat het hoofdstuk over de Middel- Schubert en zijn propagandist Vogl, naar ecuwen rijkelijk verlucht is met architec- een tekening van M. von Schwind. AMSTERDAM, November. In mijn positie van automobilist in het kleinste genre betreur ik het dat de soldaten te genwoordig niet meer mogen liften. Geheel oprecht sprekend kan ik u vertellen, dat ik hen mis. Op lange, eenzame, vervelende ritten zijn lifters soms bijzonder aangenaam en voorzover mij bekend, was iedere auto mobilist altijd verheugd als hij een mili tair kon meenemen. Het was de enige ca tegorie van lifters, die door de groep auto mobilisten, die veel alleen in hun auto zit ten, volledig werd geaccepteerd en zelfs bijzonder gewaardeerd. Nu zijn die solda ten er niet meer langs de weg en mét mij kijken vele verveelde autorijders soms bui ten iedere stad uit naar een redelijke lifter. Die zijn er, het moet gezegd worden, nog maar zelden. Bij de meeste denkt men even met een rilling aan de vele berichten van de laatste jaren over lifters, die hun tijde lijke gastheer met een hard voorwerp op het hoofd sloegen en daarna beroofden. Men rijdt dus door. Behalve en daar wilde ik u vandaag nu juist eens over vertellen bij één ge heel aparte groep van lifters. Zij dienen geen enkel doel, zij zullen niemand op het hoofd slaan en u kunt soms een kostelijke conversatie met ze hébben. Weest niet bang, dat u met deze kleine jongetjes-lif ters toevallig een ontsnapt knaapje uit het dichtstbijzijnde opvoedingsgesticht ont snappingsmogelijkheid geeft. Dat zal zel den of nooit het geval zijn. Iedere Woensdag- en Zaterdagmiddag kunt u ze vinden, op de grote weg van Haarlem naar Amsterdam. Ze staan in klei ne trosjes, soms alleen, soms met z'n twee- en of drieën. Ze heffen hun vragende duim vrolijk lachend en volstrekt onbezorgd over uw reactie op. Toen ik afgelopen Woensdag even buiten Haarlem voor twee van die jongetjes stopte, vroegen ze bijzonder be leefd of ze naar Amsterdam mee mochten. Om een bezoekje aan een tante te brengen, zeiden ze. Ik nam hen mee. Onderweg heb ben we een geanimeerd gesprek gehad over de huidige prijsschommelingen in de snoep- rnarkt, over tantes in het algemeen en hun blijkbaar moeilijke tante in het bijzonder, over school en de verderfelijkheid van rapporten en over auto's. Ik begreep, dat het eigenlijk een soort gunst was, dat ze bereid waren geweest hun duim voor mijn minuscule auto'tje op te steken. Meestal, zeiden ze, doen we het alleen met grote sleeën, met die Amerikanen, weet u wel? Toen dat allemaal besproken was, waren we al buiten Halfweg en dus vlak voor de verste tentakels van Westelijk Amsterdam. En op dat moment nog helemaal in nie mandsland zei de één: „Zoudt u hier willen stoppen, meneer? We zijn er". Kilo meters in de omtrek waren slechts andere auto's, koeien en bomen te zien. Geen tan tes. Ik drukte mijn verrassing uit. „Nou, meneer", zei het knaapje weer, „ziet u, we gaan eigenlijk niet naar een tante. Nu gaan we weer terug. We zijn vanmiddag al vier keer heen en weer geweest. Dat doen we altijd op de vrije middagen. Leuk, joh". Goed, dat was het dus. Dat zijn de nieu we lifters. Ik voelde me niet eens opge licht. Het was wel gezellig geweest. En Zaterdag heb ik ze weer zien staan, vlak buiten Amsterdam. Ze keken me nauwe lijks aan. Toen ik even een uitnodigend ge baar maakte, draaiden ze zich half om, net alsof ze het niet zagen. Net als een soldaat, die niet voor de ka- 4 pitein wil groeten. A. S. H. IK SPRONG van het achterbalcon van lijn 15 en stak de straat over. Er stonden zoals gewoonlijk veel mensen voor het stadhuis. Maar Henriëtte was er niet bij. Ik zou haar anders zeker gezien hebben, omdat ze de hoed met de hoge veer zou opzetten. Dat had ze beloofd. Ik hoop maar, dacht ik, dat ze nu niet te laat komt. Ik zag me zelf al alleen zitten voor de ambtenaar van de burger lijke stand, met alle belangstellenden achter me en maar wachten. Ik kreeg het er warm van en trok mijn jas uit. Zodra ik mijn jas uit had, viel mijn oog op de witte bloem, die mijn moeder 's morgens nog haastig in mijn knoopsgat gestoken had. Omdat het anders helemaal zo kaal was, zei ze veelbetekenend. Ik trok mijn jas weer aan en voegde mij bij de mensen voor het* stadhuis. Ze stonden in twee groepen aan weerszijden van de trap en keken naar een bruidspaar, dat juist uit een ouder wets koetsje stapte. In de bruidegom herkende ik plotse ling de melkboer en ik herinnerde me dat mijn moe der mij had verteld, dat de melkboer vandaag ook ging trouwen, dat was wel erg toevallig. Ik had altijd veel bewondering gehad voor het zware werk, dat een melk boer moet verzetten en voor de moed en het plichts besef, die nodig zijn om door weer en wind de onmis bare melk bij alle burgers te bezorgen. Dit had ik onze melkboer ook wel eens verteld, toen mijn moeder hem tijdens een hagelbui even binnen liet zitten om een kopje koffie te drinken. Die woorden hadden hem, ver telde mijn moeder later, zeer getroffen. Hij had nog dikwijls naar mijn welstand geïnformeerd en bleek een grote sympathie voor mij te hebben opgevat. Toen nu de melkboer zijn bruid voorzichtig uit het koetsje getrokken had, keek hij even verlegen de rijen langs en voor ik mij achter een man met een hoed kon werken, zag hij mij. Hij begon helemaal te stralen, hief zijn hand op en wenkte mij. De mensen voor mij keken verrast om en maakten ruim baan. Ik trad naar voren en schudde de handen van de bruid en de bruidegom. Inmiddels was een fotograaf in actie gekomen. De bruid herinnerde zich, dat er buiten niet getrouwd werd en zo besloten we, naar binnen te gaan. Er bleek toen nog een vrij lange sleep aan haar hoofd vast te zitten, die, naar de melkboer mij uiteenzette, door een klein bruids meisje gedragen zou worden. Maar dat kleine bruids meisje was ziek geworden, juist die nacht, dat zul je altijd zien. „Ik hou die sleep wel even vast", zei ik beminnelijk, want ik kan bijzonder beminnelijk zijn, wanneer dat zo uitkomt. Zo gingen wij de marméren trap op, terwijl de fotograaf maar om ons heen zwierf en honderden foto's maakte. IN DE WACHTKAMER was het zo vol, dat ik niet de indruk kreeg, dat we er nog bij konden. Maar de bruid liep gewoon door, alsof ze iedere dag trouwde en trok mij mee, dwars door het gewoel en langs een groepje ooms en tantes van Henriëtte, die er niets van begrepen. Het duurde niet lang of ik kon het witte gewaad loslaten en toen begon ik links en rechts naar Henriëtte te zoeken. Ik zag haar niet, maar mijn moeder trok mij aan mijn arm naar een hoekje en vertelde fluisterend, dat de melkboer er ook al was. Direct daar op hoorden we zijn naam afroepen. „Hij is aan de beurt", zei mijn moeder, „laten we even gaan kijken, jullie moeten pas om elf uur". Ze trok mij mee naar de trouwzaal, waar we vooraan konden staan, vlak achter de melkboer en zijn aan staande vrouw, die al onrustig op hun stoelen zaten en voortdurend omkeken. Ik begrijp niet waar Henriëtte blijft, dacht ik en ik begon ook om te kijken of ik haar niet zag in de trouwzaal, want misschien zou ze voor alle zekerheid wel alvast daarheen gegaan zijn. Mijn moeder en andere belangstellenden keken ook maar eens om, want er was klaarblijkelijk wat te zien achter in de zaal. De ambte naar van de burgerlijke stand stono achter de tafel op en rekte zich om over de hoofden heen te kijken. Dat duurde zo even, tot iedereen weer naar de ambtenaar keek, die zich vermande en het woord nam. Hij bleef nogal lang praten en ik begon hoe langer hoe onrustiger te worden, omdat ik visioenen kreeg van Henriëtte die buiten maar stond te wachten en niet begreep waar ik bleef. Ze ziet zichzelf nu natuurlijk alleen voor die ambtenaar zitten met alle belangstel lenden achter zich, bedacht ik. En ik wist hoe vervelend dat was, vooral als je je jas niet uit kan trekken. Toen de trouwklok op vijf voor elf stond, begon ik voor zichtig tussen de kijkers door naar de deur te schuifelen. Er ontstond enig rumoer toen iemand pardon zei, zodat iedereen keek en de ambtenaar even ophield. De melk boer keek ook. En zijn vrouw eveneens. Het was erg jammer, dat de plechtigheid zo verstoord werd en ik begreep dat een verklaring op zijn plaats was. „Ik trouw straks ook", zei ik, „neemt u mij niet kwa lijk. Ik wil eerst even mijn aanstaande vrouw halen". „Dan moet u immers toch hier zijn straks", merkte de ambtenaar op. „U kunt net zo goed blijven." Dat was niet onlogisch. „Inderdaad", zei ik, want ik had geen zin om hele maal uit te leggen, dat we vóór het stadhuis hadden afgesproken en dat Henriëtte nu maar stond te wachten. Ik bleef staan en de ambtenaar hervatte zijn rede. Hij moest wel even zoeken voor hij de draad weer had. Toen hoorde ik pas, dat er iets niet helemaal in orde was met die draad. De ambtenaar sprak zeer geestig over het huwelijk van de melkboer, maar alle woord spelingen hadden betrekking op iets heel anders. En hoe langer ik luisterde, hoe duidelijker het voor mij werd, dat hij het over mij had. Er had blijkbaar een vergissing plaats gevonden. Ik vond dat heel pijnlijk, maar het leek wel, of niemand van de aanwezigen er enige notitie van nam. Iedereen keek heel gewoon en vond de vergelijkingen van de ambtenaar normaal. Ter wijl ik me hierover verbaasde, hoorde ik de deur open gaan. Een bode verscheen en riep: „Het huwelijk van Bastiaanse". Iedereen keek weer verstoord op en mijn moeder en ik haastten ons de zaal uit. Er bleek nog een trouwzaal te zijn. Toen ik daar binnentrad, was iedereen al aan wezig. Op één van de twee stoelen voor de ambtenaar zat Henriëtte, heel zelfbewust, met alle belangstellen den achter haar, te wachten. Ze had het, voor zover ik het kon zien, niet eens erg warm. Wat ik verwachtte, gebeurde. Er was werkelijk een vergissing gemaakt. Deze ambtenaar sprak in den brede over het verband tussen zuivelproducten en het huwe lijk. Maar ik was, geloof ik, weer de enige, die het merkte. Henriëtte keek mij zo nu en dan aan, met een blik, waarin een wijsheid straalde, die ik nooit zal bezitten. EEN JAAR, twee maanden en dertien dagen later stond ik voor het grote Ziekenhuis in de sneeuw. Het sneeuwde maar door en alle mensen in de rij hadden sneeuw op hun hoofd en op hun jas. De schemer viel, straatlantaarns gingen aan. Het was een sprookjes achtige middag. Toen ik bij Henriëtte kwam las ze in een krant. Aan het voeteneinde van haar bed hing het kistje met Peter, die nu bijna twee dagen was. Hij sliep. „Het gaat goed", zei Henriëtte, „hij drinkt alsof hij uit de woestijn komt". Zij reikte mij de krant en wees waar onze namen stonden onder de familieberichten. „En kijk", zei ze, „de melkboer van je moeder staat er ook bij. Ook een zoon, op dezelfde dag". Ik ging lange tijd naar Peter staan kijken en ver baasde mij zeer. „Ha, die Peter ze ik. Henriëtte lachte. „Hij heet Philip, ik heb hem op het laatste moment toch maar Philip genoemd." Ik nam de krant en zocht bij de familieberichten naar de naam van de melkboer. „Philip", stond er, „zoon vanen dan kwamen de namen van de melkboer en zijn vrouw. De volgende morgen zat ik al vroeg bij mijn moeder op visite. Toen er gebeld werd, deed ik open. „Goeden- mogen meneer", zei de melkboer. ,.Mag ik u felici-teren". „Ik wens u ook geluk", antwoordde ik. Ik hield zijn hand nog even vast. Het was niet de hand van een melkboer, voelde ik. „Hoe gaat het met Peter?" vroeg ik toen. Hij glim lachte. „Dank u", zei hij. „Hij drinkt of hijof hij „Of hij uit de woestijn komt", vulde ik aan. „Zo zei mijn vrouw het", knikte hij. „Ik was het al weer bijna vergeten." ■aaaaaaaaaaaaaaaaa aaaaaaaaaa laaaaaiiaaaaaaaaaaaiaaaaaiiaaiaiai ■aaiaaaaai ELIZABETH EN IK hebben het altijd zo razend druk. We hebben namelijk geen secrtaresse of ander personeel om ons te steunen. We doen alles zelf. We beantwoorden de post, zetten thee, gaan op visite. Dat doen we allemaal zelf. Bovendien schrijven we romans en ver halen en gedichten. Ook zelf. Want we zijn allebei auteur, uit roeping en ge nade. Vanmorgen dan zat Elizabeth met ie mand van de belastingen in de keuken. We ontvangen de belastingen altijd in de keuken, omdat Elizabeth en ik vin den dat we de belastingen niet in onze werkkamer kunnen ontvangen. Er gaat zo'n ongezonde invloed van de belas tingen uit, vinden wij. En dat kan niet met het oog op ons werk. Elizabeth zat dus in de keuken en ik zat in onze werkkamer te piekeren over iemand in een roman van ojis, die dood moet gaan. We weten nog niet hoe. Er is wel een oudere dame met een gehoorapparaat in onze roman, die hem zou kunnen vermoorden, maar Elizabeth en ik houden niet van moor den in onze romans, die vinden wij zo onfris. Ik zocht het dus in een verkeers ongeval: een bestelauto van een chemi sche wasserij met een ontspoorde was- baas achter het stuur. Maar toen ging de telefoon en ik nam de hoorn van de haak en zei: Hallo. Met Dolly, zei de stem en er maakte zich een onbeschrijfelijke verwarring van mij meester, want Dolly is een zeer gevaarlijk meisje met een kroeskop, dat bij een onbemiddelde oom en tante woont en met wie ze altijd ruzie maakt, waarop ze dan bij ons komt logeren en alle gevulde chocolaadjes opeet. Ik heb ruzie met mijn tante, zei Dolly. Waarom, vroeg ik zenuwachtig. Dat weet ik niet, zei Dolly. Ze heeft vorige week mijn nylonkousen aange trokken, toen ze naar de schouwburg moest met. oom en zodoende had ik geen nylonkousen om naar Dirk te gaan. En dat is nog niet het ergste, maar ze heeft een brief achtergehouden van van nou ja, van Dirk. Wie is Dirk, dacht ik. En ik riep: Dirk! Ja, riep de man van de belastingen uit de keuken, maar ik had eigenlijk Eli- zebeth willen roepen en dus riep ik: Elizabeth, zeg, Dolly heeft ruzie met haar tante omdat ze een brief heeft achtergehouden van Dirk. Hè die afscluiwelijke Dolly, zei Eliza beth, die naar de telefoon kwam ge hold. Ze zei in de hoorn: Hallo liefje, wat is dat nu? De rest verstond ik niet want Eliza beth en ik laten nooit de belastingen alleen in de keuken en daarom duwde Elizabeth mij de gang in. Ik praatte dus enige tijd met de belastingen, over zijn moeder die zulke lekkere kaassoep kookt, totdat Elizabeth de keuken weer binnentrad om mij mee te sleuren naar Dolly, die overspannen was. De man van de belastingen liep als een hond achter ons aan. Elizabeth har namelijk uitsluitend over kaassoep met hem ge praat en hij wist nog niets van onze inkomsten, wat dan ook volgens ons niet hoefde De tante van Dolly was rozerood aan gelopen van de zenuwen, wat haar al lerliefst stond. Ze schreeuwde maar steeds: Ik heb het niet gedaan, ik heb het niet gedaan! Net als een papegaai die een nieuw zinnetje geleerd heeft. We klommen naar de kamer van Dolly en daar zat ze. Ik dacht eerst dat ze in het gips zat, maar het bleek een nieu we witte peignoir te zijn. Maar kindje, zei Elizabeth, om te be ginnen. Dolly barstte in snikken uit en riep: Dirk! Ze viel de belastingen om zijn hals en de belastingen zoende haar, zodat ik hen van elkaar los wilde scheu ren. Maar Elizabeth hield me tegen. Elizabeth en ik zijn toen stiekem naar huis gegaan, want we hebben waar achtig wel wat beters te doen dan te leuteren over achtergehouden brieven van belastingmannen. De brief was trouwens nooit achtergehouden, weten we nu. De brief was nooit verzonden, omdat de belastingman, die Dirk heet, niet van brievenschrijven houdt, net zomin als Elizabeth en ik van belas tingmannen. We hadden dus wel wat beters te doen en dat hebben we ook gedaan door In onze roman iemand dood te laten gaan. Het werd een mooie dood, niet met een bestelwagen van een chemische wasse rij, maar gewoon, in een praalbed. HET BOEK „Chin Pao in het dieren- park" door Chiang Yee, in de vertaling van H. S. van Hall uitgegeven door C. P. J. van der Peet te Amsterdam, Ls een verhaal over j een Ghinees jongetje, dat een bezoek brengt aan een Londense dierentuin, waar hij zijn oude vriend Meo-Mao, een panda- beertje, terugziet. Hij heeft vroeger lange tijd bij de panda's geleefd en het weerzien betekent voor hem de vervulling van een lang gekoesterde droom. Het verhaal is voor kinderen geschreven, maar het blijft de vraag, of het enige aantrekkelijkheid voor kinderen heeft. De stijl is enigszins tam en droog en er komen herhaaldelijk passages in voor, die door hun zakelijke, volwassen f uitdrukkingswijze ieder contact met de kin- derwereld zeer onwaarschijnlijk maken. Leerzaam is het boekje zeker. De door Confucius' leer geïnspireerde denkwijze en leefgewoonten van de Chinezen, welke zo veel verschillen van de onze, de eigenaar- digheden van de vele dieren uit het park, zijn op zichzelf interessant genoeg. Maar leerzaamheid ten koste van natuurlijkheid heeft nauwelijks enige verdienste en nog minder effect. De karaktertegenstelling tussen de Chinese Chin-Pao en het Engelse jongetje Richard doet zo opgelegd en syste- matisch aan, dat zij geen van beiden als kinderen aanvaardbaar zijn geworden. De talrijke Chinese tekeningen, waarbij twee in kleuren, staan in tegenstelling tot de tekst op een onbetwistbaar artistiek ni- veau. Ook wat de verdere uitvoering be- treft laat het boekje niets te wensen. A. N. Kerstfeest op het Loo. De koninklijke familie zal op 23 December Kerstfeest op Het Loo vieren met het personeel van het paleis, van de domeinnen en de houtveste- rijen. Ook het personeel van het paleis te Amsterdam zal daarbij aanwezig zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18