NEGERKERKDIENST IN DE BEBOSTE
BLAUWE BERGEN VAN VIRGINIA
New Sjamberloek
Yoortreffelijke vertalingen
van Aleida G. Schot
JaZZ-m UZiek T weemaal Marjoleintje
Drie Russische meesters F
Litteraire
Kanttekeningen
em kunstzin
Oplossing puzzle
Wenen wil geen afscheid nemen
van Theater an der Wien"
(Van onze correspondent te Washington)
ZO VAAK kan men de verzuchting horen: „Als Amerika maar geen neger
probleem haddan zou alles veel gemakkelijker zijn in dit land'Zo n ver
zuchting is volkomen begrijpelijk: het is inderdaad nog altijd een groot
probleem voor Amerika, hoe men die vijftien millioen negers, wier voor
ouders een goede honderd jaar geleden nog slaven waren, harmonisch moet
opnemen temidden van geheel het volk. Niet alleen in kleur, maar ook in
temperament, schoolontwikkeling en algemene beschaving verschillen de
meeste negers aanmerkelijk van de meerderheid der bevolking. De neger
kwestie is ook een sociaal probleem. Niettemin zou ik de stelling willen
poneren, dat Amerika zonder de negers armer zou zijn. Ik bedoel niet:
economisch armer, want de negers zijn soms goedkope werkkrachten. Ik
bedoel: geestelijk armer, omdat Amerika - zonder de negers - veel menselijke
warmte, kinderlijke blijheid en vroomheid zou missen. De negers vormen
een specerij in de Amerikaanse samenleving, dat node ontbeerd kan worden.
Sommige blanke Amerikaanse romanschrijvers hebben die menselijke waar
den van de negerbevolking onderkend, ondergaan ten eigen bate en aange
wend tot groter rijpheid en warmte van eigen werk. In dit artikel wil ik niet
anders doen dan simpel weergeven, op welk een manier ik dezer dagen zelf
in contact ben gekomen met een kleine groep uit die negerbevolking. Mijn
relaas beoogt niet anders te zijn dan een illustratie van de stelling, dat
Amerika rijker is, dank zij zulke negers.
MET ZIJN pas verschenen boek „Jazz"
(een uitgave van Bosch en Keuning N.V. te
Baarn) heeft de hoofdleraar schoolmuziek
A. Heerkens gezorgd voor een welkome
aanvulling van de bescheiden Nederlandse
boekenrij over jazzmuziek.
Binnen het bestek van nog geen 120 pa
gina's heeft de schrijver kans gezien op
duidelijke wijze een inzicht te geven in het
wezen van de jazz, de plaats die zij in het
moderne leven inneemt en de geschiedenis,
het ontstaan en de ontwikkeling van dit
„stuk adembenemende tragiek van het ver
trapte en verguisde negerras in Amerika,
een scherpe aanklacht tegen de moderne
maatschappij". Bovendien bevat het boek
een vrij uitvoerig lexicon, dat behalve uit
korte schetsen van voor de jazz belang
rijke personen verder bestaat uit verkla
ringen van vaktermen en begrippen. Ook
een serie notenvoorbeelden, afbeeldingen,
overzichten en staatjes draagt er toe bij
VRIENDEN VAN MIJ, die een buitenhuis
hebben in de „blauwe bergen" van Virgi
nia, laten hun woning aldaar schoonhouden
door een negervrouw, die getrouwd is met
een ouderling van de doopsgezinde
negergemeente. Op die manier hoorde ik
over hun kerkje. Barbara, de negerin, zei
me dat ik hartelijk welkom was, wanneer
ik daar op een Zondagochtend heen zou
willen komen. Het is ongeveer negentig
kilometer rijden van Washington tot het
kerkje. Een heel eind dus. Maar in de
herfst, wanneer de blaren beginnen te
kleuren, is het een prachtige tocht. De mais
staat nog op de velden, de kleine, zwarte
koeien zijn nog in de wei en de gele en
rode blaren steken fel af tegen de inder
daad blauwige bergen, die in het Westen
opdoemen.
Barbara had me precies verteld hoe te
rijden, nadat ik de grote weg zou verlaten:
bruggetje over, smalle weg tot tweede
grintpad links, dan eerste weg rechts en de
tweede weer links. De weggetjes werden
steiler en slechter hier kon het toch niet
zijn, zo meende ik. Maar het pad maakte
een scherpe bocht en ineens kwam ik uit
op een grasveldje, dat in deze wildernis
kennelijk was vrijgemaakt. In de schaduw
van de bosrand zag ik een aantal oude
auto's staan en aan de andere kant van het
grasplein was „de kerk" een simpel, wit-
geverfd huisje met een knobbeltorentje
voor op het dak. In 1896 is dat kerkje daar
al gebouwd en men heeft hard moeten
werken om het graspleintje vrij te houden
van het aan alle kanten opdringende bos.
Toen ik aankwam was de dienst nog niet
begonnen. Zelfs de dominéé, de vijfender-
tigjarige mijnheer Baltimore, stond nog in
de schaduw bij zijn zwarte wagen. Hij was
pp de hoogte van mijn bezoek en hij was de
eerste van de negers, die mij welkom
heten: „Ik ben blij" zo zei hij „dat u
deel komt nemen aan onze godsdienstoefe
ning. Gaat u maar naar binnen en hebt u
er maar plezier in." Met opzet vertaal ik
die laatste woorden maar zo gewoon moge
lijk, want dat bedoelde hij toch, toen hij
zei „enjoy yourself". Natuurlijk hebben wij
in het Nederlands wel de statiger woorden
„blijdschap" en „vreugde" maar statig
zijn deze negers allerminst. Zij allen had
den er plezier in om naar de kerk te gaan,
vroom plezier, zo ge wilt.
Uit de kerk klonk reeds pianomuziek: een
melodie, die aan een psalm deed denken
een rhythme, dat zuiver tot de jazz behoor
de. De herfstzon scheen vrolijk op de
bomen en het witte gebouwtje. De deuren
en de ramen van de kerk werden wijd open
gezet en Barbara ging naar binnen om haar
grote bos veldbloemen te verdelen in de
twee groene vazen naast de katheder. Haar
volgden al gauw alle anderen, die in de
schaduw hadden gestaan: twee jonge
negerinnen met een soort witte verpleeg
stersjurken aan, een paar jichtige ouder
lingen in donkere pakken, maar met fel
gekleurde dassen, ietwat ouderwets uit
ziende, dikke negervrouwen met malle pot
hoeden op en tussen hen en alle anderen
door: schètten van kinderen, jongetjes met
heel ondeugende gezichtjes en prachtige,
lange wimpers, meisjes met pittige, zwarte
vlechtjes en mooie ogen, trots op hun rood
geruit Zondags jurkje en blij met hun Zon
dagse stuk kauwgummi.
Een leeftijdsgrens kent deze kerk niet.
Ook een zuigeling kwam mee. Toen deze
baby halverwege de preek begon te huilen,
wist de moeder het kind dadelijk zoals
dat in oud-Nederlands heet te „stillen."
VAN TWEE DINGEN ben ik die Zon
dagochtend onder de indruk gekomen: van
de ongekunstelde vroomheid van deze
mensen en van hun onmiskenbare artistici
teit. Theatraal was deze kerkdienst met
vijftig of zestig aanwezigen zeker niet.
Voordat de dominee begon, knielde een der
onderlinge neer en smeekte God, in her
halingen, die bijna aan een bezweringsfor
mule deden denken: „Onze heer, Vader in
de hemel, wees bij ons." De pianist, een
jonge neger met een gouden biil op en in
een prachtig blauw pak, begeleidde dit
smeekgebed met enkele passende accoorden
en sommigen uit de gemeente begonnen
hardop mee te bidden.
Misschien was dit wel het indrukwek
kendste van heel deze dienst: dat voort
durende, hoorbare meeleven van de ge
meente met wat er gebeden of gepredikt
werd. Wanneer de ouderling God dankte
her. beschermd te hebben tegen de gevaren
van de grote verkeersweg, dan hoorde men
in de begeleidende geluiden der gemeente
leden een primitieve angst voor die voor-
bijjagende auto's. Wanneer de dominéé
in een van zijn vele lyrische passages
Gods hulp voorzag voor allen, die in nood
verkeerden, dan riepen verscheidene man
nen en vrouwen triomfantelijk: „Dat is
waar." Maar nogmaals: theatraal en op
effect berekend was dit alles niet. Het
waren emotionele uitingen van medeleven,
die dank zij een natuurlijk gevoel voor
rhythme nooit al te luid waren en steeds
in harmonie met de krachtige cadans van
de preek.
Voor het eerst heb ik op deze bijeenkomst
begrepen, hoe ongeveer de improvisatie-
poëzie geklonken moet hebben, die oudtijds
ook in ons land wel werd beoefend. Niet
dat de predikant in dit negerkerkje in
rijmende verzen sprak maar telkens
wanneer hij in vuur geraakte (en dat was
bijna voortdurend) werd zijn taal sterk
rhythmisch, dan kregen de korte zinnen alle
dezelfde lengte en cadans en dan geraakte
ook zijn gehoor meer en meer in de geluk
zalige vervoering en werden de uitroepen
van instemming talrijker. Wat die lieve
kindertjes van dit alles begrepen, ik zou
het niet kunnen zeggen, maar hun grappige
bruine kinderbeentjes zwaaiden fiks heen
en weer op de maat van het lyrische proza
en de zuigeling in moeders armen werd
heen en weer gewiegd op de maat van de
preek en van de psalmen.
Wanneer men alles zo neerschrijft, lijkt
het gauw wat bont en luidruchtig, doch
het was alles alleen maar kleurig en mu
zikaal. De warme wind woei binnen door
de open vensters en de vrome negers ge
loofden wat hun dominee zei: zij moesten
geduld hebben, zij moesten zo moedig zijn
om geduld te hebben. God zou hen bijstaan
op Zijn tijd. Blij kwamen zij de kerk weer
uit. De kinderen kregen een nieuw stukje
kauwgummi en waren vlugger, guitiger en
vrolijker dan ooit. Toen ik wegreed,
zwaaide de hele gemeente mij na.
De prijzen van onze vorige puzzle wer
den na loting als volgt toegekend: C. H.
Nieuwenhuizen, Sterrebosstraat 48, Haar
lem (f 7,50); mevrouw Rijneker, Pol 36,
Spaarndam (f 5,—) en E. J. van Donselaar,
Rijksstraatweg 45, Bennebroek (f 2,50).
De oplossing van de vorige puzzle luidt:
Horizontaal: 1. haas, 3. baas, 6. en, 7. no,
10. ar, 11. er of zo, 14. toer, 15. boos.
Verticaal: 1. hoed, 2. al, 4. af of al;
5. stok, 8. mast, 9. kras of fors, 12. de,
13. do,
In de cirkel: 1. pier, 2. ober, 3. oven,
4. laan, 5. ster, 6. hart, 7. oker, 8. open,
9. gram, 10. teen, 11, edel, 12. naaf, 13. ever,
14. melk, 15. eten, 16. nier.
De zegswijze luidt: Poolshoogte nemen.
Jazz-trompettist Bunk Johnson
ten opzichte van deze muziek verhelde
rend te werken.
Terecht merkt de schrijver op, dat vele,
zelfs de meeste mensen de ware jazz-inu-
ziek verwarren en over één kam scheren
met schlagers, salonstukjes en dansmu
ziek. Zijn boek wil daarom een leiddraad
zijn bij het ontdekken, het beoordelen en
waarderen van echte jazz-muziek. Het wil
ook aantonen, dat men in de jazz-muziek
niet zozeer de schoonheid moet zoeken,
zoals bij de klassieke werken, maar eerder
de sfeer, de oprechtheid en vooral de origi
naliteit, die de musici in hun spel aan de
dag leggen.
De schrijver is een bewonderaar van de
jazzmuziek, maar in genen dele een dwe
per. Hij staat geheel open voor de goede
eignschappen ervan, maar sluit zijn ogen
niet voor de vele excessen, die haar aan
kleven. Ook deze heeft hij in zijn boek met
nadruk gesignaleerd.
Deze objectieve afweging van voor en
tegen is dan ook een van de voornaamste
factoren, die het boek „Jazz" hebben ge
maakt tot waardevol naslagwerkje voor
ingewijden èn voor diegenen, die nog met
de jazz-muziek moeten kennis maken.
N.K.
HOE Marjoleintje Bronkhorst steeds
nieuwe avonturen beleeft kunnen meisjes
van acht tot twaalf jaar lezen in „Marjo
leintje doe je mee?" dat onlangs verscheen
als vervolg op „Marjoleintje van het plein
tje" en „Belt u Marjoleintje even." Freddy
Hagers beschrijft hierin, hoe Marjolein
zich voorneemt om in de vacantie, die volgt
op haar toelatingsexamen voor de HBS,
eens heerlijk te gaan luieren. Dit plan
wordt echter in de war gestuurd door haar
klasgenoten, die haar vertellen over een
openlucht fancy-fair, waaraan alle scholen
meedoen. De school die de aardigste stands
heeft, krijgt een médaille. Marjoleintje zou
Marjoleintje niet zijn, als ze niet meteen
boordevol leuke ideeën zat.
Een vlot, levendig boek over de grootste
rakker uit de klas, met een hartje van goud.
DE OUDERE meisjes (dertien tot zestien
jaar) zullen ongetwijfeld veel plezier be
leven aan „Marjolein op nieuwe wegen,"
waarin Marjolein, inmiddels wat ouder en
bezadigder geworden, tóch weer een avon
tuur beleeft in Parijs, zoals alleen zij dat
beleven kan. Even dreigt haar verloving in
het gedrang te komen, maar gelukkig komt
alles op zijn pootjes terecht. Zij trekt aan
het slot van dit boek als pasgetrouwde dok
tersvrouw naar Parijs, waar haar man
assistent wordt van een professor, maar in
een woordje achteraf laat Freddy Hagers
doorschemeren, dat we haar toch misschien
niet helemaal uit het oog zullen verliezen,
daar Marjolein reeds een paar verhalen op
haar naam heeft staan en misschien nog
wel eens carrière zal maken als schrijfster.
Beide boeken verschenen bij Uitgeverij
Kluitman te Alkmaar. E. M.
EVEN ONVERWACHT als een ver fami
lielid van mij is overleden, ben ik in het
bezit gekomen van een indrukwekkende
kamerjapon, die nog taaier is gebleken dan
een stuk of zes voorzaten tezamen. Het was
zo'n jas, die wij niet dragen, maar die ons
draagt. Zodra ik het ding had aangetrok
ken, kwam het mij voor, dat mijn gang
wat zwevend werd: de jas, die deze men
sen vóór mij gedragen had, leek zijn be
reidheid te tonen, ook mij door het huis
mee te voeren.
Het merkwaardige van een fraai erfstuk
is alleen, dat het de nieuwe omgeving en
de nieuwe tijd belachelijk maakt. Ik heb
dat ook al eens beleefd met een zwaar
wafelijzer, dat er alleen maar toe diende,
om mij onder indruk te brengen van de
grootte en de potentie der vroegere mens,
net als die middeleeuwse ridderzwaarden,
die men in de hal van het Haarlemse stad
huis ziet. In een poging er een paar reële
wafels mee te bakken, heb ik er een keer
twee ruiten van het keukenkastje mee ver
brijzeld. Deze jas veegde al bij mijn eerste
schreden zo'n krantenrekje van fijn lat
werk over de vloer.
Het is, naar ik mocht vernemen, een laat
exemplaar van de japonsche rock. De ge
schiedenis erover naslaande leerde ik, dat
de keizer van Japan uit dankbaarheid over
de verlengde handelsovereenkomst derge
lijke rokken in grote aantallen aan het ge
zantschap der Oost Indische Compagnie
heeft uitgedeeld. De leden daarvan, aan
wier commercieel inzicht men nimmer
heeft hoeven twijfelen.hebben ze in Europa
verpatst. Zo kwam de rok erin. Patriciërs
lieten zich er in portretteren en begaven
zich er in op straat. En ook dit was een
gewaad, waarin men zich in die tijd zonder
aarzeling op straat zou hebben begeven.
Maar deze kamerjapon maakt ook het hui
dige straatbeeld belachelijk: zij is volko
men onverenigbaar met bromfietsen.
ACH NEEN. er blijft niets voor over, dan
de huidige bestemming van „sjamberloeks"
het soezerige stadium tussen waken en
dromen na het opstaan, waarin men ver
strooid met beschuitjes en thee knoeit. En
dat kan ik nu wel schrijven, maar in wer
kelijkheid staan de vasthoudendheid van
het" bed en de onverbiddelijkheid van het
arbeidsproces dit nooit toe. Die twee leve
ren dagelijks slag, zó dicht opeen, dat er
geen niemandsland tussen kan bestaan om
nog eens in degelijk négligé rond te
wandelen.
Trouwens, de woorden ..degelijk" en „né
gligé" vormen op zichzelf een tegenspraak,
indien men zich er rekenschap van geeft,
dat het laatste ookk „verwaarloosd" be
tekent. Hoewel het ding mij schitterend
staat, al zegt mijn vrouw het zélf, kan ik
mij er niet mee aan mijn vrienden ver
tonen. Men denke zich de situatie in: zij
trekt op een avond dat aardige nieuwe
ruitje aan en bestuift wangen en neus en
Ik zou mij in négligé gaan steken!
De enige mogelijkheid rest mij nu er op
de morgen van Tweede Kerstdag een paar
vrienden komen. Zij zal opendoen en ik zit
lui doch geïnteresseerd een tijdschrift te
lezen, zodat ik een beetje verward over
eind kom. wanneer zij de kamer betreden.
En terwijl ik me tegenover hen nog nooit
zo gekleed heb gevoeld als op dat moment,
zal ia zeggen: „Sorry, ik moet me nog
kléden"
KO BRUGBIER.
VERTALEN IS EEN KUNST, Poesjkin vertalen een duivelskunst. Aleida G. Schot j
heeft zich aan die hachelijke onderneming gewaagd. Ze heeft de onvoorstelbare moei-
lijkheden van rijm en metrum, van taalcoloriet en gevoelstoon Poesjkin's toon,
onvervangbaar en onvergelijkelijk getrotseerd en van De bronzen ruiter een Ne-
derlandse versie geschapen, die binnen de grenzen van het menselijk-mogelijke
Poesjkin is en Poesjkin gehéél: de verteller, die in alle eenvoud in de volkstoon kon
verhalen en i n die simpelheid zich een groot dichter toonde, een zeldzaam-gelukkige
synthese van natuur en cultuur, van epiek en lyriek, van romantiek en klassicisme.
Natuurlijk, zelfs de gaafste vertaling kan tenslotte niet meer zijn dan een „bewer-
king", zeker één van een Slavische in een Germaanse taal. Er blijft hoe dan ook een
onverdeelde rest: iets van het klankgehalte, van het idioom, van de ziel van een taal
weigert om zich bij het spraakelement van andere herkomst te laten inlijven. Des
te bewonderenswaardiger, dat de virtuositeit van Aleida Schot dit „iets" tot een
nauwelijks merkbaar minimum heeft weten te reduceren. En zo luistert men dan dus
tóch naar Poesjkin-zelf, als men „De bronzen ruiter" in het Nederlands leest.
„Luistert", zei ik. Poesjkin moet men
hóren, bij gesloten gordijnen en een warme
haard. Hij verhaalt. Trouw schikt hij zich
naar de straffe versmaat der jambe, bindt
hij zich aan het eindrijm. Maar wat een
rhythme binnen de grenzen van deze vers
wetmatigheid, hiér van bewogen innigheid,
daar van onstuimige vaart! Wat een fris
heid van beeld, wat een levendigheid van
taal! Ja, wat een dichter, die Poesjkin! Ik
ben een vurige bewonderaar van Jewgeni
Onégin, al is mij deze wonderbaarlijke ro-
man-in-verzen niet in een evenwaardige
Nederlandse vertaling bekend. Maar in de
gave hex'schepping van „De bi'onzen rui
ter" heb ik de stem van Jewgeni Onégin
horen naklinken. Ook hier heet de „held"
van de vertelling en niet zonder reden
allicht Jewgeni, ook hier is de liefde de
inzet van een menselijke tragedie.
Storm aan de Oostzeekust. De Newa
zwelt. Petersburg, in de voorzang geloofd
als de grootse en schone schepping van de
Grote Peter, wordt geteisterd door het
woedende water met een wilde vaart
jaagt het tempeest door Poesjkin's stro-
phen. Schrijlings op een marmeren leeuw
gezeten temidden van het aanspoelend
wrakhout staart er één in de verte, naar
waar hij zijn bedreigde liefste weet, zijn
Paraasja: Jewgeni. Hij waagt zich ten
slotte op de nabruisende rivier om déér te
zijn, waar hij zich haar droomde en
vindt op de geliefkoosde plek niet meer
terug dan een eenzame wilg. Sindsdien
doolt Jewgeni als een waanzinnige, een
spookachtige-sombere verschijning, door
de stad, door kinderen met stenen beko
geld, door het beeld van de bronzen rui
ter, van de Grote Peter, wiens heerserswil
de nietige mensenverlangens niet telt,
achtervolgd in zijn kranke verbeelding, om
ten leste te sterven op de plaats, waar zijn
hart eens de liefde vond. Aldus Jewgeni's
lot.
Wie Poesjkin gelezen heeft, weet waarom
Thomas Mann eens gesproken heeft van
„de heilige Russische letterkunde" heilig
in haar weemoed, in haar volkskracht, in
haar menselijke deernis, haar verbonden
heid aan de natuur, haar bekommernis om
het raadsel van het menszijn. Ik heb in de
eminente vertaling van Aleida Schot voor
het eerst Garsjin gelezen: De rode bloem en
Attalea Princeps*), van Wsewolod Gar
sjin, twee novellen van een beklemmende
somberheid, beide voortgekomen uit een
voor de menselijke staat die wij voeren,
onze liefde en eerbied voor het onloochen-
bare feit, dat ons aards bestaan „leven" is, j
dat we óan dat in-leven-zijn groots en
tragisch, machtig en raadselachtig het
hoogste van ons menszijn verschuldigd zijn:
goedheid, mildheid, menselijkheid.
Van die drie is Tsjechof's „pessimisme"
vol. Lees en ook dat in de vertaling van
Aleida Schot de vertelling Depres-
sie*), geschreven om aan de tragisch
omgekomen Garsjin een laatste en hoge eer
te bewijzen, door hem in een novelle te
vei'eeuwigen als mens-type, als één die
zich links en rechts geschonden voelt door
het kwaad der wereld, zich voelt „aange-
grepen door een ondraaglijk gevoel van
deernis met zichzelf, met zijn vrienden,
met al degenen die hij twee dagen gele-
den gezien had" (en wel de bezoekers en
bewoonsters van ontuchtige huizen). „Hij
begon te snikken en liet zich in een leun-
stoel vallen". En ik denk aan een woord
van Tsjechof, waarin ik het wapperen van
Gogolj's Mantel hoor: „Voor de mens-op-
zichzelf is de gehele wereld een woestijn".
Dat was, verzekert ons Gorki, geen „pose"
allesbehalve.
„Heilige Russische litteratuur": in welke
andere staat de lijdensweg van het mens-
dom zo diep gegrift en met bloed bezegeld?
Op een berg zat eens een man en hakte en
beitelde in steen wat hem werd ingege-
ven. Mozes heette hij, de Man-Gods. Hij
spatelde in het zweet zijns aanschijns.
„Opeens werd Wasielja door een ondraag-
lijk gevoel van deernis aangegrepen
Ja, Tsjechof was een groot schrijver, om-
dat hij een groot mens was.
C. J. E. DINAUX
De hier besproken publicaties zijn versche- j
nen in de serie Robijnenboekjes" (uitgegeven
door De Bezige Bij, Amsterdam).
Voor velen is de kerstboom het symbool voor de komende feestdag. Op deze
foto ziet men een van de beide reusachtige bomen uit de koninklijke wouden
te Sandringham in Norfolk die jaarlijks - een geschenk van Koningin Eliza
beth - in de St. Paul's Cathedral met fraaie tooi staan opgesteld.
diepgekweld mensenhart, dat het onrecht,
het kwaad, de ban van een verminkt leven
niet kon dragen zonder er bij te breken.
Nu en ik denk aan Thomas Mann's uit
spraak: Garsjin stièrf aan een gebroken
hart, uit liefde voor het leven, uit erken
ning van de dood als „de eeuwige waarheid
van het niet-zijn". Men heeft dit levensge
voel opstandig in zijn vex-zet tegen des
levens onvolkomenheid, melancholisch in
zijn hunkering naar het volstrekte goede
en ware en schone een pessimisme van
het fin-de-siècle genoemd: de gevoelsmoe-
heid van een eeuw, die ten einde loopt.
Natuurlijk gaf de maatschappelijke struc
tuur van het tsaristische Rusland dier ja
ren de „intelligentsia" reden te over om
zich benard, gekortwiekt en vertwijfeld te
gevoelen. Maar 'er is in een Garsjin een
„pessimsime", dat ik „positief" zou wil
len noemen: een droefgeestigheid, die
méér is dan tijdsverschijnsel, méér dan ge-
voelsexponent van een nationaal-histori-
sche fase en wel een diep-verontrust gevoel
van verantwoordelijkheid voor ons doen en
laten, voor onze existentiële waarheid,
Tekort begroting Indonesië
De Indonesische minister van Financiën,
prof. dr. Sumitro, heeft medegedeeld, dat
q het tekort op de begroting voor 1956 min-
der dan twee milliard rupiah zal bedragen.
(Van onze correspondent in Wenen)
VRIJWEL ALLE vroegere schouwburgen uit het oude Wenen
zijn verdwenen,want het oorspronkelijke Burgtheater, het Karnt-
nertor-theater, het Ringtheater en het Carltheater, zijn ofwel
vervallen of moesten plaats maken voor nieuwe en grotere ge
bouwen. Alleen het oude „Theater an der Wien" is practisch ge
heel bewaard gebleven zoals het meer dan honderdvijftig jaar
geleden werd gebouwd. In deze schouwburg heeft na de laatste
oorlog tien jaar lang het ensemble van de Weense Opera een toe
vlucht gevonden.
In dit bescheiden theatertje met nog geen duizend plaatsen
heeft Josef Krips reeds op 1 Juni 1945 met de opvoering van
„De Bruiloft van Figaro" het bewijs geleverd dat de Weense
operakunst paraat bleef. Hier hebben ook in die eerste jaren van
het isolement grote zangers als Schöffler, Patzak, Dermota en
zangeressen als Ililde Konetzi, Welitsch en Güden hun stam-
publiek weer gevonden en aan zich weten te binden. Reeds in
het najaar van 1945, werd er Beethovens „Fidelio" met Irmgard
Seefried en Schöffler opgevoerd. Van dit kleine gebouw uit on
dernam het ensemble van 1947 af zijn tournées in het buiten
land, beginnend met Parijs en Londen.
Mozarts libx-ettist Schikaneder had deze schouwburg tegen het
einde van de achttiende eeuw laten bouwen om er voornamelijk
de „lichte muze" te dienen. Alle zorg werd besteed aan het luch
tige genre of de opera buffa, zodat er onder deze vlag ook menig
werk van Mozart zijn intrede deed. Daarop volgde dan later de
operette, vooral in de bloeitijd met Johann Strauss, op welke
traditie Hubert Marischka teruggreep door er de operettes van
Léhar, Kalmann en Robert Stolz voor het voetlicht te brengen.
Maar Schikaneder en diens opvolgers waren niet eenzijdig, zodat
ook ernstige muziek ten gehore werd gebracht.
Wie Wenen niet goed kent, kan deze schouwburg maar nauwe
lijks vinden, want de hoofdingang werd in de loop der jaren af
gebroken en gaat nu schuil achter de afschuwelijke gevel van
een huurkazerne. Een zij-ingang echter de „Papageno-poort"
is in de oorspronkelijke vorm bewaard gebleven, de klassi-
cistische pilaartjes, het Griekse timpanon en de grappige figuur
uit Mozarts „Toverfluit" incluis. Vooral binnen echter onder
gaan we nog geheel de betovering van deze intieme schouw-
bui'g, die bijna de indruk maakt van een poppenhuis. Daar ziet
men nog de px-ecieuze deurtjes voor de kleine en gezellige loges
en de miniatuur-balustrades met leeuwenkoppen, pilaartjes en
beeldzuilen, alles in goud. Het lijkt eerder op een familie-
schouwburg, zo gezellig is de sfeer en toch werden hier de
mooiste operettes en opera's in de hoogste perfectie opgevoerd.
Nu het grote opera-gebouw aan de Ring zijn poorten weer
heeft geopend, schijnt het kleine „Theater an der Wien" nutte
loos te zijn geworden, maar de Weense bevolking wil het niet
prijsgeven. Zij weet natuurlijk dat het niet meer beantwoordt
aan de moderne veiligheidsvoorschriften, dat de kleedkamers
primitief moeten worden genoemd, dat men zich in de smalle
gangetjes nauwelijks kan bewegen, dat er geen buffet en geen
rooksalon zijn en dat de nooduitgangen niet aan moderne eisen
beantwoorden. Toch wil men er geen afstand van doen. Dit
bleek op de laatste avond, toen Wenen officieel afscheid zou
nemen van deze schouwburg en de Beethoven-vereniging het
muzikale publiek had opgeroepen om tegenwoordig te zijn.
Het was een prachtig concert, dat diep ontroerde. Maar er
heerste eigenlijk geen afscheidsstemming. Het leek veeleer op
een demonstratie om de officiële instanties ervan te overtuigen
dat deze schouwburg zij het dan ook met de nodige verande
ringen voor de muziek bewaard dient te blijven en dat dit
kleinood niet aan zijn lot mag worden overgelaten, zodat een
bioscoop-concern de hand maar behoeft uit te steken om er een
Cinemascope-theater van te maken. Na alles wat de Oostenrij
kers en vooral de Wenei-s voor hun opera en het Burgtheater
hebben overgehad, kan men verwachten dat met deze wens re
kening zal worden gehouden. De beste waarborg hiervoor zag
men in dé aanwezigheid van bondspresident Körncr.