NEGERKERKDIENST IN DE BEBOSTE BLAUWE BERGEN VAN VIRGINIA New Sjamberloek Yoortreffelijke vertalingen van Aleida G. Schot JaZZ-m UZiek T weemaal Marjoleintje Drie Russische meesters F Litteraire Kanttekeningen em kunstzin Oplossing puzzle Wenen wil geen afscheid nemen van Theater an der Wien" (Van onze correspondent te Washington) ZO VAAK kan men de verzuchting horen: „Als Amerika maar geen neger probleem haddan zou alles veel gemakkelijker zijn in dit land'Zo n ver zuchting is volkomen begrijpelijk: het is inderdaad nog altijd een groot probleem voor Amerika, hoe men die vijftien millioen negers, wier voor ouders een goede honderd jaar geleden nog slaven waren, harmonisch moet opnemen temidden van geheel het volk. Niet alleen in kleur, maar ook in temperament, schoolontwikkeling en algemene beschaving verschillen de meeste negers aanmerkelijk van de meerderheid der bevolking. De neger kwestie is ook een sociaal probleem. Niettemin zou ik de stelling willen poneren, dat Amerika zonder de negers armer zou zijn. Ik bedoel niet: economisch armer, want de negers zijn soms goedkope werkkrachten. Ik bedoel: geestelijk armer, omdat Amerika - zonder de negers - veel menselijke warmte, kinderlijke blijheid en vroomheid zou missen. De negers vormen een specerij in de Amerikaanse samenleving, dat node ontbeerd kan worden. Sommige blanke Amerikaanse romanschrijvers hebben die menselijke waar den van de negerbevolking onderkend, ondergaan ten eigen bate en aange wend tot groter rijpheid en warmte van eigen werk. In dit artikel wil ik niet anders doen dan simpel weergeven, op welk een manier ik dezer dagen zelf in contact ben gekomen met een kleine groep uit die negerbevolking. Mijn relaas beoogt niet anders te zijn dan een illustratie van de stelling, dat Amerika rijker is, dank zij zulke negers. MET ZIJN pas verschenen boek „Jazz" (een uitgave van Bosch en Keuning N.V. te Baarn) heeft de hoofdleraar schoolmuziek A. Heerkens gezorgd voor een welkome aanvulling van de bescheiden Nederlandse boekenrij over jazzmuziek. Binnen het bestek van nog geen 120 pa gina's heeft de schrijver kans gezien op duidelijke wijze een inzicht te geven in het wezen van de jazz, de plaats die zij in het moderne leven inneemt en de geschiedenis, het ontstaan en de ontwikkeling van dit „stuk adembenemende tragiek van het ver trapte en verguisde negerras in Amerika, een scherpe aanklacht tegen de moderne maatschappij". Bovendien bevat het boek een vrij uitvoerig lexicon, dat behalve uit korte schetsen van voor de jazz belang rijke personen verder bestaat uit verkla ringen van vaktermen en begrippen. Ook een serie notenvoorbeelden, afbeeldingen, overzichten en staatjes draagt er toe bij VRIENDEN VAN MIJ, die een buitenhuis hebben in de „blauwe bergen" van Virgi nia, laten hun woning aldaar schoonhouden door een negervrouw, die getrouwd is met een ouderling van de doopsgezinde negergemeente. Op die manier hoorde ik over hun kerkje. Barbara, de negerin, zei me dat ik hartelijk welkom was, wanneer ik daar op een Zondagochtend heen zou willen komen. Het is ongeveer negentig kilometer rijden van Washington tot het kerkje. Een heel eind dus. Maar in de herfst, wanneer de blaren beginnen te kleuren, is het een prachtige tocht. De mais staat nog op de velden, de kleine, zwarte koeien zijn nog in de wei en de gele en rode blaren steken fel af tegen de inder daad blauwige bergen, die in het Westen opdoemen. Barbara had me precies verteld hoe te rijden, nadat ik de grote weg zou verlaten: bruggetje over, smalle weg tot tweede grintpad links, dan eerste weg rechts en de tweede weer links. De weggetjes werden steiler en slechter hier kon het toch niet zijn, zo meende ik. Maar het pad maakte een scherpe bocht en ineens kwam ik uit op een grasveldje, dat in deze wildernis kennelijk was vrijgemaakt. In de schaduw van de bosrand zag ik een aantal oude auto's staan en aan de andere kant van het grasplein was „de kerk" een simpel, wit- geverfd huisje met een knobbeltorentje voor op het dak. In 1896 is dat kerkje daar al gebouwd en men heeft hard moeten werken om het graspleintje vrij te houden van het aan alle kanten opdringende bos. Toen ik aankwam was de dienst nog niet begonnen. Zelfs de dominéé, de vijfender- tigjarige mijnheer Baltimore, stond nog in de schaduw bij zijn zwarte wagen. Hij was pp de hoogte van mijn bezoek en hij was de eerste van de negers, die mij welkom heten: „Ik ben blij" zo zei hij „dat u deel komt nemen aan onze godsdienstoefe ning. Gaat u maar naar binnen en hebt u er maar plezier in." Met opzet vertaal ik die laatste woorden maar zo gewoon moge lijk, want dat bedoelde hij toch, toen hij zei „enjoy yourself". Natuurlijk hebben wij in het Nederlands wel de statiger woorden „blijdschap" en „vreugde" maar statig zijn deze negers allerminst. Zij allen had den er plezier in om naar de kerk te gaan, vroom plezier, zo ge wilt. Uit de kerk klonk reeds pianomuziek: een melodie, die aan een psalm deed denken een rhythme, dat zuiver tot de jazz behoor de. De herfstzon scheen vrolijk op de bomen en het witte gebouwtje. De deuren en de ramen van de kerk werden wijd open gezet en Barbara ging naar binnen om haar grote bos veldbloemen te verdelen in de twee groene vazen naast de katheder. Haar volgden al gauw alle anderen, die in de schaduw hadden gestaan: twee jonge negerinnen met een soort witte verpleeg stersjurken aan, een paar jichtige ouder lingen in donkere pakken, maar met fel gekleurde dassen, ietwat ouderwets uit ziende, dikke negervrouwen met malle pot hoeden op en tussen hen en alle anderen door: schètten van kinderen, jongetjes met heel ondeugende gezichtjes en prachtige, lange wimpers, meisjes met pittige, zwarte vlechtjes en mooie ogen, trots op hun rood geruit Zondags jurkje en blij met hun Zon dagse stuk kauwgummi. Een leeftijdsgrens kent deze kerk niet. Ook een zuigeling kwam mee. Toen deze baby halverwege de preek begon te huilen, wist de moeder het kind dadelijk zoals dat in oud-Nederlands heet te „stillen." VAN TWEE DINGEN ben ik die Zon dagochtend onder de indruk gekomen: van de ongekunstelde vroomheid van deze mensen en van hun onmiskenbare artistici teit. Theatraal was deze kerkdienst met vijftig of zestig aanwezigen zeker niet. Voordat de dominee begon, knielde een der onderlinge neer en smeekte God, in her halingen, die bijna aan een bezweringsfor mule deden denken: „Onze heer, Vader in de hemel, wees bij ons." De pianist, een jonge neger met een gouden biil op en in een prachtig blauw pak, begeleidde dit smeekgebed met enkele passende accoorden en sommigen uit de gemeente begonnen hardop mee te bidden. Misschien was dit wel het indrukwek kendste van heel deze dienst: dat voort durende, hoorbare meeleven van de ge meente met wat er gebeden of gepredikt werd. Wanneer de ouderling God dankte her. beschermd te hebben tegen de gevaren van de grote verkeersweg, dan hoorde men in de begeleidende geluiden der gemeente leden een primitieve angst voor die voor- bijjagende auto's. Wanneer de dominéé in een van zijn vele lyrische passages Gods hulp voorzag voor allen, die in nood verkeerden, dan riepen verscheidene man nen en vrouwen triomfantelijk: „Dat is waar." Maar nogmaals: theatraal en op effect berekend was dit alles niet. Het waren emotionele uitingen van medeleven, die dank zij een natuurlijk gevoel voor rhythme nooit al te luid waren en steeds in harmonie met de krachtige cadans van de preek. Voor het eerst heb ik op deze bijeenkomst begrepen, hoe ongeveer de improvisatie- poëzie geklonken moet hebben, die oudtijds ook in ons land wel werd beoefend. Niet dat de predikant in dit negerkerkje in rijmende verzen sprak maar telkens wanneer hij in vuur geraakte (en dat was bijna voortdurend) werd zijn taal sterk rhythmisch, dan kregen de korte zinnen alle dezelfde lengte en cadans en dan geraakte ook zijn gehoor meer en meer in de geluk zalige vervoering en werden de uitroepen van instemming talrijker. Wat die lieve kindertjes van dit alles begrepen, ik zou het niet kunnen zeggen, maar hun grappige bruine kinderbeentjes zwaaiden fiks heen en weer op de maat van het lyrische proza en de zuigeling in moeders armen werd heen en weer gewiegd op de maat van de preek en van de psalmen. Wanneer men alles zo neerschrijft, lijkt het gauw wat bont en luidruchtig, doch het was alles alleen maar kleurig en mu zikaal. De warme wind woei binnen door de open vensters en de vrome negers ge loofden wat hun dominee zei: zij moesten geduld hebben, zij moesten zo moedig zijn om geduld te hebben. God zou hen bijstaan op Zijn tijd. Blij kwamen zij de kerk weer uit. De kinderen kregen een nieuw stukje kauwgummi en waren vlugger, guitiger en vrolijker dan ooit. Toen ik wegreed, zwaaide de hele gemeente mij na. De prijzen van onze vorige puzzle wer den na loting als volgt toegekend: C. H. Nieuwenhuizen, Sterrebosstraat 48, Haar lem (f 7,50); mevrouw Rijneker, Pol 36, Spaarndam (f 5,—) en E. J. van Donselaar, Rijksstraatweg 45, Bennebroek (f 2,50). De oplossing van de vorige puzzle luidt: Horizontaal: 1. haas, 3. baas, 6. en, 7. no, 10. ar, 11. er of zo, 14. toer, 15. boos. Verticaal: 1. hoed, 2. al, 4. af of al; 5. stok, 8. mast, 9. kras of fors, 12. de, 13. do, In de cirkel: 1. pier, 2. ober, 3. oven, 4. laan, 5. ster, 6. hart, 7. oker, 8. open, 9. gram, 10. teen, 11, edel, 12. naaf, 13. ever, 14. melk, 15. eten, 16. nier. De zegswijze luidt: Poolshoogte nemen. Jazz-trompettist Bunk Johnson ten opzichte van deze muziek verhelde rend te werken. Terecht merkt de schrijver op, dat vele, zelfs de meeste mensen de ware jazz-inu- ziek verwarren en over één kam scheren met schlagers, salonstukjes en dansmu ziek. Zijn boek wil daarom een leiddraad zijn bij het ontdekken, het beoordelen en waarderen van echte jazz-muziek. Het wil ook aantonen, dat men in de jazz-muziek niet zozeer de schoonheid moet zoeken, zoals bij de klassieke werken, maar eerder de sfeer, de oprechtheid en vooral de origi naliteit, die de musici in hun spel aan de dag leggen. De schrijver is een bewonderaar van de jazzmuziek, maar in genen dele een dwe per. Hij staat geheel open voor de goede eignschappen ervan, maar sluit zijn ogen niet voor de vele excessen, die haar aan kleven. Ook deze heeft hij in zijn boek met nadruk gesignaleerd. Deze objectieve afweging van voor en tegen is dan ook een van de voornaamste factoren, die het boek „Jazz" hebben ge maakt tot waardevol naslagwerkje voor ingewijden èn voor diegenen, die nog met de jazz-muziek moeten kennis maken. N.K. HOE Marjoleintje Bronkhorst steeds nieuwe avonturen beleeft kunnen meisjes van acht tot twaalf jaar lezen in „Marjo leintje doe je mee?" dat onlangs verscheen als vervolg op „Marjoleintje van het plein tje" en „Belt u Marjoleintje even." Freddy Hagers beschrijft hierin, hoe Marjolein zich voorneemt om in de vacantie, die volgt op haar toelatingsexamen voor de HBS, eens heerlijk te gaan luieren. Dit plan wordt echter in de war gestuurd door haar klasgenoten, die haar vertellen over een openlucht fancy-fair, waaraan alle scholen meedoen. De school die de aardigste stands heeft, krijgt een médaille. Marjoleintje zou Marjoleintje niet zijn, als ze niet meteen boordevol leuke ideeën zat. Een vlot, levendig boek over de grootste rakker uit de klas, met een hartje van goud. DE OUDERE meisjes (dertien tot zestien jaar) zullen ongetwijfeld veel plezier be leven aan „Marjolein op nieuwe wegen," waarin Marjolein, inmiddels wat ouder en bezadigder geworden, tóch weer een avon tuur beleeft in Parijs, zoals alleen zij dat beleven kan. Even dreigt haar verloving in het gedrang te komen, maar gelukkig komt alles op zijn pootjes terecht. Zij trekt aan het slot van dit boek als pasgetrouwde dok tersvrouw naar Parijs, waar haar man assistent wordt van een professor, maar in een woordje achteraf laat Freddy Hagers doorschemeren, dat we haar toch misschien niet helemaal uit het oog zullen verliezen, daar Marjolein reeds een paar verhalen op haar naam heeft staan en misschien nog wel eens carrière zal maken als schrijfster. Beide boeken verschenen bij Uitgeverij Kluitman te Alkmaar. E. M. EVEN ONVERWACHT als een ver fami lielid van mij is overleden, ben ik in het bezit gekomen van een indrukwekkende kamerjapon, die nog taaier is gebleken dan een stuk of zes voorzaten tezamen. Het was zo'n jas, die wij niet dragen, maar die ons draagt. Zodra ik het ding had aangetrok ken, kwam het mij voor, dat mijn gang wat zwevend werd: de jas, die deze men sen vóór mij gedragen had, leek zijn be reidheid te tonen, ook mij door het huis mee te voeren. Het merkwaardige van een fraai erfstuk is alleen, dat het de nieuwe omgeving en de nieuwe tijd belachelijk maakt. Ik heb dat ook al eens beleefd met een zwaar wafelijzer, dat er alleen maar toe diende, om mij onder indruk te brengen van de grootte en de potentie der vroegere mens, net als die middeleeuwse ridderzwaarden, die men in de hal van het Haarlemse stad huis ziet. In een poging er een paar reële wafels mee te bakken, heb ik er een keer twee ruiten van het keukenkastje mee ver brijzeld. Deze jas veegde al bij mijn eerste schreden zo'n krantenrekje van fijn lat werk over de vloer. Het is, naar ik mocht vernemen, een laat exemplaar van de japonsche rock. De ge schiedenis erover naslaande leerde ik, dat de keizer van Japan uit dankbaarheid over de verlengde handelsovereenkomst derge lijke rokken in grote aantallen aan het ge zantschap der Oost Indische Compagnie heeft uitgedeeld. De leden daarvan, aan wier commercieel inzicht men nimmer heeft hoeven twijfelen.hebben ze in Europa verpatst. Zo kwam de rok erin. Patriciërs lieten zich er in portretteren en begaven zich er in op straat. En ook dit was een gewaad, waarin men zich in die tijd zonder aarzeling op straat zou hebben begeven. Maar deze kamerjapon maakt ook het hui dige straatbeeld belachelijk: zij is volko men onverenigbaar met bromfietsen. ACH NEEN. er blijft niets voor over, dan de huidige bestemming van „sjamberloeks" het soezerige stadium tussen waken en dromen na het opstaan, waarin men ver strooid met beschuitjes en thee knoeit. En dat kan ik nu wel schrijven, maar in wer kelijkheid staan de vasthoudendheid van het" bed en de onverbiddelijkheid van het arbeidsproces dit nooit toe. Die twee leve ren dagelijks slag, zó dicht opeen, dat er geen niemandsland tussen kan bestaan om nog eens in degelijk négligé rond te wandelen. Trouwens, de woorden ..degelijk" en „né gligé" vormen op zichzelf een tegenspraak, indien men zich er rekenschap van geeft, dat het laatste ookk „verwaarloosd" be tekent. Hoewel het ding mij schitterend staat, al zegt mijn vrouw het zélf, kan ik mij er niet mee aan mijn vrienden ver tonen. Men denke zich de situatie in: zij trekt op een avond dat aardige nieuwe ruitje aan en bestuift wangen en neus en Ik zou mij in négligé gaan steken! De enige mogelijkheid rest mij nu er op de morgen van Tweede Kerstdag een paar vrienden komen. Zij zal opendoen en ik zit lui doch geïnteresseerd een tijdschrift te lezen, zodat ik een beetje verward over eind kom. wanneer zij de kamer betreden. En terwijl ik me tegenover hen nog nooit zo gekleed heb gevoeld als op dat moment, zal ia zeggen: „Sorry, ik moet me nog kléden" KO BRUGBIER. VERTALEN IS EEN KUNST, Poesjkin vertalen een duivelskunst. Aleida G. Schot j heeft zich aan die hachelijke onderneming gewaagd. Ze heeft de onvoorstelbare moei- lijkheden van rijm en metrum, van taalcoloriet en gevoelstoon Poesjkin's toon, onvervangbaar en onvergelijkelijk getrotseerd en van De bronzen ruiter een Ne- derlandse versie geschapen, die binnen de grenzen van het menselijk-mogelijke Poesjkin is en Poesjkin gehéél: de verteller, die in alle eenvoud in de volkstoon kon verhalen en i n die simpelheid zich een groot dichter toonde, een zeldzaam-gelukkige synthese van natuur en cultuur, van epiek en lyriek, van romantiek en klassicisme. Natuurlijk, zelfs de gaafste vertaling kan tenslotte niet meer zijn dan een „bewer- king", zeker één van een Slavische in een Germaanse taal. Er blijft hoe dan ook een onverdeelde rest: iets van het klankgehalte, van het idioom, van de ziel van een taal weigert om zich bij het spraakelement van andere herkomst te laten inlijven. Des te bewonderenswaardiger, dat de virtuositeit van Aleida Schot dit „iets" tot een nauwelijks merkbaar minimum heeft weten te reduceren. En zo luistert men dan dus tóch naar Poesjkin-zelf, als men „De bronzen ruiter" in het Nederlands leest. „Luistert", zei ik. Poesjkin moet men hóren, bij gesloten gordijnen en een warme haard. Hij verhaalt. Trouw schikt hij zich naar de straffe versmaat der jambe, bindt hij zich aan het eindrijm. Maar wat een rhythme binnen de grenzen van deze vers wetmatigheid, hiér van bewogen innigheid, daar van onstuimige vaart! Wat een fris heid van beeld, wat een levendigheid van taal! Ja, wat een dichter, die Poesjkin! Ik ben een vurige bewonderaar van Jewgeni Onégin, al is mij deze wonderbaarlijke ro- man-in-verzen niet in een evenwaardige Nederlandse vertaling bekend. Maar in de gave hex'schepping van „De bi'onzen rui ter" heb ik de stem van Jewgeni Onégin horen naklinken. Ook hier heet de „held" van de vertelling en niet zonder reden allicht Jewgeni, ook hier is de liefde de inzet van een menselijke tragedie. Storm aan de Oostzeekust. De Newa zwelt. Petersburg, in de voorzang geloofd als de grootse en schone schepping van de Grote Peter, wordt geteisterd door het woedende water met een wilde vaart jaagt het tempeest door Poesjkin's stro- phen. Schrijlings op een marmeren leeuw gezeten temidden van het aanspoelend wrakhout staart er één in de verte, naar waar hij zijn bedreigde liefste weet, zijn Paraasja: Jewgeni. Hij waagt zich ten slotte op de nabruisende rivier om déér te zijn, waar hij zich haar droomde en vindt op de geliefkoosde plek niet meer terug dan een eenzame wilg. Sindsdien doolt Jewgeni als een waanzinnige, een spookachtige-sombere verschijning, door de stad, door kinderen met stenen beko geld, door het beeld van de bronzen rui ter, van de Grote Peter, wiens heerserswil de nietige mensenverlangens niet telt, achtervolgd in zijn kranke verbeelding, om ten leste te sterven op de plaats, waar zijn hart eens de liefde vond. Aldus Jewgeni's lot. Wie Poesjkin gelezen heeft, weet waarom Thomas Mann eens gesproken heeft van „de heilige Russische letterkunde" heilig in haar weemoed, in haar volkskracht, in haar menselijke deernis, haar verbonden heid aan de natuur, haar bekommernis om het raadsel van het menszijn. Ik heb in de eminente vertaling van Aleida Schot voor het eerst Garsjin gelezen: De rode bloem en Attalea Princeps*), van Wsewolod Gar sjin, twee novellen van een beklemmende somberheid, beide voortgekomen uit een voor de menselijke staat die wij voeren, onze liefde en eerbied voor het onloochen- bare feit, dat ons aards bestaan „leven" is, j dat we óan dat in-leven-zijn groots en tragisch, machtig en raadselachtig het hoogste van ons menszijn verschuldigd zijn: goedheid, mildheid, menselijkheid. Van die drie is Tsjechof's „pessimisme" vol. Lees en ook dat in de vertaling van Aleida Schot de vertelling Depres- sie*), geschreven om aan de tragisch omgekomen Garsjin een laatste en hoge eer te bewijzen, door hem in een novelle te vei'eeuwigen als mens-type, als één die zich links en rechts geschonden voelt door het kwaad der wereld, zich voelt „aange- grepen door een ondraaglijk gevoel van deernis met zichzelf, met zijn vrienden, met al degenen die hij twee dagen gele- den gezien had" (en wel de bezoekers en bewoonsters van ontuchtige huizen). „Hij begon te snikken en liet zich in een leun- stoel vallen". En ik denk aan een woord van Tsjechof, waarin ik het wapperen van Gogolj's Mantel hoor: „Voor de mens-op- zichzelf is de gehele wereld een woestijn". Dat was, verzekert ons Gorki, geen „pose" allesbehalve. „Heilige Russische litteratuur": in welke andere staat de lijdensweg van het mens- dom zo diep gegrift en met bloed bezegeld? Op een berg zat eens een man en hakte en beitelde in steen wat hem werd ingege- ven. Mozes heette hij, de Man-Gods. Hij spatelde in het zweet zijns aanschijns. „Opeens werd Wasielja door een ondraag- lijk gevoel van deernis aangegrepen Ja, Tsjechof was een groot schrijver, om- dat hij een groot mens was. C. J. E. DINAUX De hier besproken publicaties zijn versche- j nen in de serie Robijnenboekjes" (uitgegeven door De Bezige Bij, Amsterdam). Voor velen is de kerstboom het symbool voor de komende feestdag. Op deze foto ziet men een van de beide reusachtige bomen uit de koninklijke wouden te Sandringham in Norfolk die jaarlijks - een geschenk van Koningin Eliza beth - in de St. Paul's Cathedral met fraaie tooi staan opgesteld. diepgekweld mensenhart, dat het onrecht, het kwaad, de ban van een verminkt leven niet kon dragen zonder er bij te breken. Nu en ik denk aan Thomas Mann's uit spraak: Garsjin stièrf aan een gebroken hart, uit liefde voor het leven, uit erken ning van de dood als „de eeuwige waarheid van het niet-zijn". Men heeft dit levensge voel opstandig in zijn vex-zet tegen des levens onvolkomenheid, melancholisch in zijn hunkering naar het volstrekte goede en ware en schone een pessimisme van het fin-de-siècle genoemd: de gevoelsmoe- heid van een eeuw, die ten einde loopt. Natuurlijk gaf de maatschappelijke struc tuur van het tsaristische Rusland dier ja ren de „intelligentsia" reden te over om zich benard, gekortwiekt en vertwijfeld te gevoelen. Maar 'er is in een Garsjin een „pessimsime", dat ik „positief" zou wil len noemen: een droefgeestigheid, die méér is dan tijdsverschijnsel, méér dan ge- voelsexponent van een nationaal-histori- sche fase en wel een diep-verontrust gevoel van verantwoordelijkheid voor ons doen en laten, voor onze existentiële waarheid, Tekort begroting Indonesië De Indonesische minister van Financiën, prof. dr. Sumitro, heeft medegedeeld, dat q het tekort op de begroting voor 1956 min- der dan twee milliard rupiah zal bedragen. (Van onze correspondent in Wenen) VRIJWEL ALLE vroegere schouwburgen uit het oude Wenen zijn verdwenen,want het oorspronkelijke Burgtheater, het Karnt- nertor-theater, het Ringtheater en het Carltheater, zijn ofwel vervallen of moesten plaats maken voor nieuwe en grotere ge bouwen. Alleen het oude „Theater an der Wien" is practisch ge heel bewaard gebleven zoals het meer dan honderdvijftig jaar geleden werd gebouwd. In deze schouwburg heeft na de laatste oorlog tien jaar lang het ensemble van de Weense Opera een toe vlucht gevonden. In dit bescheiden theatertje met nog geen duizend plaatsen heeft Josef Krips reeds op 1 Juni 1945 met de opvoering van „De Bruiloft van Figaro" het bewijs geleverd dat de Weense operakunst paraat bleef. Hier hebben ook in die eerste jaren van het isolement grote zangers als Schöffler, Patzak, Dermota en zangeressen als Ililde Konetzi, Welitsch en Güden hun stam- publiek weer gevonden en aan zich weten te binden. Reeds in het najaar van 1945, werd er Beethovens „Fidelio" met Irmgard Seefried en Schöffler opgevoerd. Van dit kleine gebouw uit on dernam het ensemble van 1947 af zijn tournées in het buiten land, beginnend met Parijs en Londen. Mozarts libx-ettist Schikaneder had deze schouwburg tegen het einde van de achttiende eeuw laten bouwen om er voornamelijk de „lichte muze" te dienen. Alle zorg werd besteed aan het luch tige genre of de opera buffa, zodat er onder deze vlag ook menig werk van Mozart zijn intrede deed. Daarop volgde dan later de operette, vooral in de bloeitijd met Johann Strauss, op welke traditie Hubert Marischka teruggreep door er de operettes van Léhar, Kalmann en Robert Stolz voor het voetlicht te brengen. Maar Schikaneder en diens opvolgers waren niet eenzijdig, zodat ook ernstige muziek ten gehore werd gebracht. Wie Wenen niet goed kent, kan deze schouwburg maar nauwe lijks vinden, want de hoofdingang werd in de loop der jaren af gebroken en gaat nu schuil achter de afschuwelijke gevel van een huurkazerne. Een zij-ingang echter de „Papageno-poort" is in de oorspronkelijke vorm bewaard gebleven, de klassi- cistische pilaartjes, het Griekse timpanon en de grappige figuur uit Mozarts „Toverfluit" incluis. Vooral binnen echter onder gaan we nog geheel de betovering van deze intieme schouw- bui'g, die bijna de indruk maakt van een poppenhuis. Daar ziet men nog de px-ecieuze deurtjes voor de kleine en gezellige loges en de miniatuur-balustrades met leeuwenkoppen, pilaartjes en beeldzuilen, alles in goud. Het lijkt eerder op een familie- schouwburg, zo gezellig is de sfeer en toch werden hier de mooiste operettes en opera's in de hoogste perfectie opgevoerd. Nu het grote opera-gebouw aan de Ring zijn poorten weer heeft geopend, schijnt het kleine „Theater an der Wien" nutte loos te zijn geworden, maar de Weense bevolking wil het niet prijsgeven. Zij weet natuurlijk dat het niet meer beantwoordt aan de moderne veiligheidsvoorschriften, dat de kleedkamers primitief moeten worden genoemd, dat men zich in de smalle gangetjes nauwelijks kan bewegen, dat er geen buffet en geen rooksalon zijn en dat de nooduitgangen niet aan moderne eisen beantwoorden. Toch wil men er geen afstand van doen. Dit bleek op de laatste avond, toen Wenen officieel afscheid zou nemen van deze schouwburg en de Beethoven-vereniging het muzikale publiek had opgeroepen om tegenwoordig te zijn. Het was een prachtig concert, dat diep ontroerde. Maar er heerste eigenlijk geen afscheidsstemming. Het leek veeleer op een demonstratie om de officiële instanties ervan te overtuigen dat deze schouwburg zij het dan ook met de nodige verande ringen voor de muziek bewaard dient te blijven en dat dit kleinood niet aan zijn lot mag worden overgelaten, zodat een bioscoop-concern de hand maar behoeft uit te steken om er een Cinemascope-theater van te maken. Na alles wat de Oostenrij kers en vooral de Wenei-s voor hun opera en het Burgtheater hebben overgehad, kan men verwachten dat met deze wens re kening zal worden gehouden. De beste waarborg hiervoor zag men in dé aanwezigheid van bondspresident Körncr.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18