Muziek im de kerken van Parijs DE NATUUR KENT GEEN MEDELIJDEN £oq,e.e,WfbaAtLj, 0,u~ekp&itifr:(kj, aan m&nbetijfh ytlutic VOGEL AVONTUUR OP ZEE Nieuwe detectiveromans ,,Ik houd V&I1 katten' RoCRNh— EEN PARADIJS 1 VAN ORGELKUNST 1 In Frankrijk wordt de gezondheid het voornaamste geacht en komt de liefde pas in de derde plaats 11U1111111 11111 I 1111 IN DE Accolade-serie, uitgegeven bij Sijthoff te Leiden, zijn thans weer twee nieuwe detectives verschenen, die echter wel enigszins uit de toon vallen. „Discrete dood" van Dieuke Boissevain en „Het huis met de poppen" van Martin Mons kunnen namelijk in het geheel niet wedijveren met de vele werkjes van Agatha Christie, die eerder in dezelfde serie zijn verschenen. In „Discrete dood" is de intrige zo stun telig en verloopt de geschiedenis zo lang zaam, dat de lezer steeds weer geneigd is enkele bladzijden over te slaan, hetgeen voor een detective-roman nu niet bepaald een gunstig teken is. Bij Martin Mons is dit in mindere mate het geval, hoewel ook de schrijver van „Het huis met de poppen" meer dan de helft van zijn ruim tweehonderd pagina's tellend boekje nodig heeft om op gang te komen. Maar dan is het ook raak. De hoofdfiguur Pieter Auguste Perquin lost vervolgens alle raadsels in een sneltreinvaartje op. H. d. G. Montessori-pionierster. Burgemeester d' Ailly heeft aan mevrouw R. Joosten— Chotzen, hoofd van de Amsterdamse Lagere Montessorischool, ter gelegenheid van haar afscheid bij dat onderwijs de versierselen, verbonden aan de onderscheiding van rid der in de orde van Oranje Nassau uitgereikt, welke onderscheiding haar bij koninklijk besluit is verleend wegens haar zeer grote verdiensten en haar baanbrekend werk op het gebied van het Montessori-onderwijs. BIJ H. P. Leopolds Uitgeversmaatschap pij N.V. in Den Haag is een bijzonder aar dig boek van Paul Eipper de schrijver van „Dieren kijken u aan" verschenen, dat tot titel draagt „Ik houd van katten". De schrijver maakt deze liefdebetuiging waar door over dit meestgehouden huis dier op een zeer eigen wijze zijn beschou wingen en bevindingen te verstrekken: hij heeft er verscheidene achter elkaar gehad en geobserveerd en wijdt aan elk ervan een afzonderlijk, zeer karakteristiek stukje. Vooral het dagboek over „Loeloe en haar gezin" (bijna zeventig bladzijden) trekt de aandacht, hetgeen ook gezegd moet worden van de ruim dertien voortreffelijke foto studies van de schrijver, die de verhalen illustreren. De schrijver maakt zijn lezers nog maar eens attent op het zo vaak verwaarloosde verschil tussen katten en honden: de laat ste zijn nakomelingen van wolven en jak halzen, die in troepen leven en gezamenlijk een aanvoerder hebben bij het zoeken naar voedsel en veiligheid. Die leider wordt gepersonifieerd door de baas aan wie zij zich over het algemeen gemakkelijk on derwerpen. Maar onze poes is een eenling. Zij heeft twee stamvaders: de gele Nubi- sche kat, die al vijfenveertig eeuwen gele den, waarschijnlijk in Egypte, is getemd en de wilde boskat. De kat kwam echter pas vele duizenden jaren later dan de hond onder invloed van de mens. Met die oorsprong moet men in de om gang met katten voortdurend rekening houden. Respecteert mén hun wezen, dan valt er met deze dieren, ofschoon zij zich niet zo graag aan leiding onderwerpen als honden, veel te bereiken. H.B. ALS HET ZONDAG IS, kunt u mij aangenomen dat ik er ben voor dag en dauw door de Parijse straten zien hollen. Ik voel me dan een beetje zoals in mijn kinderjaren, wanneer ik voor mijn moeder op Zaterdag een pond allerhande moest halen. Als beloning mocht ik van de juffrouw één koekje voor mijzelf uitzoeken, maar er waren er zoveel en ze zagen er zo lekker uit.Zo is het ook op Zondagmorgen in Parijs met de orgelmuziek. In tal van kerken wordt door grote organisten voor treffelijk gespeeld. De vroegste diensten beginnen om kwart voor negen, de laatste eindigen om twaalf uur. Daartussen moet men dan maar zien zoveel mogelijk van de schaal met allerhande te snoepen. Het begin is niet moeilijk. Het begint voor mij altijd in ae St. Sulpice. Wie deze heilige precies was, weet ik als protestant eigenlijk niet goed. Maar ik weet wel, dat er in de kerk, aan hem gewijd, voortreffelijk gespeeld wordt. Marcel Du- pré is al sinds jaren aan deze kerk ver bonden. In de dagen van Widor was hij 6 AAA reeds diens eerste assistent. Ik schat dat VOOR LIEFHERBERS alweer terugspoedde naar de kerk voor de Dupré in de St. Sulpice al een jaar of V WWAV ^AA^A 1 tweede mis. kennis. Tussen de mis-delen worden handen geschud en als hij u werkelijk goed kent, moet u als man goed oppassen niet op een Franse kus getracteerd te worden. Zelf doe ik op dit kritie ke moment maar een stapje achteruit. Maar als u goed naar zijn spel wilt luisteren, moet u beslist niet boven zijn. TEGEN HALF TIEN begin ik altijd onrustig te worden. Wan neer Dupré zelf speelt is het moeilijk om weg te gaan. Het is ook zo gezellig om met hem een kopje koffie te gaan drinken in de bistro op het grote stille plein. Om de kerkgangers te laven is deze al voor dag en dauw open. Mocht u ook nog honger ge kregen hebben, dan kunt u op zij van de kerk bij een banket bakker terecht, die voor matige prijzen heerlijke dingen ver koopt. Het jongste dochtertje van de bakkersvrouw is gaarne be reid Franse volksliedjes voor u te zingen, waarbij het perso neel al spoedig invalt. Dit jaar was ik naar de melodie van „A la fontaine claire" op zoek, waar van zo veel verschillende lezingen bestaan. De hele bakkerswinkel zong nog, toen ik mij veertig speelt. Met het gaan naar deze kerk loopt de orgelliefhebber het minste risico. Wanneer Dupré er namelijk niet is, wordt hij prima vervangen. Wanneer men zijn eerste assistent hoort, kan iemand, die het spel van de meester niet in de perfectie kent, er wel eens ernstig aan twijfelen, wie hij nu v/el voor zich heeft. De St. Sulpice is een grote kerk. In tegenstelling tot de Hol landse Rooms-Katholieke kerken, worden er zomaar in de week ook wel orgelconcerten gegeven. In Juli 1950 gaf Dupré daar een avond ter gelegenheid van de herdenking van Bach's sterfjaar (1750). Ondanks de gepeperde toegangsprijzen was de kerk tot in de verste hoeken gevuld met een menigte rumoerige toeris ten, waarbij vooral de Amerikanen uitblonken door luid onder de muziek te kwekken. Mijn vrouw en ik hebben ons toen ach ter de rokplooien van een Mariabeeld verstopt. Het orgel hoor den we daar nog best, maar het getetter van de menigte werd zodoende getemperd. De muziek van Bach, die toch volledig is afgestemd op de Protestantse eredienst, is door de Rooms-Ka tholieke kerk reeds lang voor de volle honderd procent geadop teerd. Het is voor een protestant nog altijd een merkwaardige gewaarwording, wanneer hij tijdens de Rooms-Katholieke ere dienst, bijvoorbeeld wanneer het misoffer opgedragen wordt, een orgelkoraal van Bach hoort klinken. Zo hoorde ik in Parijs de bekende melodie van „Wie maar de goede God laat zorgen" opstijgen. De Haarlemse organist Albert de Klerk, die men in de St. Jozef kerk in de Jansstraat kan horen spelen (wat ik u dringend kan aanbevelen) heeft enige jaren geleden gedurende één-en- dertig avonddiensten in de maand Mei, die allen aan Maria ge wijd waren, twee-en-zestig koraal-voorspelen van Bach ver tolkt. Ik vroeg hem of deze beide uitersten elkaar wel verdroe gen en hij nodigde mij toen uit om maar te komen luisteren. Dat heb ik gedaan. Ik moest wel wat wennen. Maar tenslotte moest ik toegeven, dat het heel goed ging. En spelen protestantse orga nisten ook geen werken van César Franck in de eredienst? Na tuurlijk doen ze dat. En dat gaat toch immers ook goed. Wanneer u in de St. Sulpice het volle pond wilt hebben, moet u zorgen dat u er uiterlijk kwart voor negen bent. U hebt de kans, dat Dupré, die op een Zondagmorgen drie missen achter eikaar speelt, bruisend en fris een kwartier voor de mis begint te improviseren. Hoewel zijn spel niet meer het nieuwste van het nieuwste vertegenwoordigt, is het wel zo doorleefd en kern gezond, dat het luisteren er naar tot mijn heerlijkste beleve nissen in 1 arijs behoort. Dupré heeft de gewoonte, vooral in de eerste mis van 9 uur, om in aansluiting op de Gregoriaanse ge zangen te improviseren. Het allereenvoudigste Gregoriaanse Kyrie dat in deze kerk, waar de koorzang meestal schamel is, e,-f, dltwlJls gebruikt wordt, betekent voor hem een ïïimf 13 Van insPiratie- Ik heb hem er zeker wel vijftien verschillende improvisaties op horen maken in de loop der jaren. Elke keer weer totaal anders. Het orgel van de St. Sulpice heeft vijf klavieren. Wanneer u °f£am.st b°yen mocht willen opzoeken, dan zal niemand u egenhouden. Dupré vmdt het zelf prachtig wanneer een inter nationale schare van bewonderaars zich om zijn speeltafel ver dringt. Hij begroet iedere nieuwkomer alsof hij hem al jaren kent Hij doet dit voor alle zekerheid, want sommigen komen inderdaad elk jaar terug. Dupré kan ze al lang niet meer uit elkaar houden en begroet iedere nieuweling maar als een oude Wanneer Dupré zich echter laat vervan gen, ben ik voor halftien al onderweg naar de volgende kerk. Er bestaat een soort dienstregeling voor dit gehol op Zondagmorgen, namelijk het weekblaadje „La Semaine Réli- gieuse". Dit kunt u kopen in het straatje naast de Notre Dame of ook wel in sommige kerken bij de ingang. U moet dan vragen naar het eerste nummer van de maand, want daar staan alle missen met de beginuren in. Wanneer achter het tijdstip G-M staat, hebt u met de Grande Messe te doen, die het langste duurt en waarbij ook koorzang te horen is. De organist, die bijvoorbeeld in de Notre Dame om kwart voor elf begint, is een verschijnsel, dat men, meen ik, in Nederland niet kent. De priester draagt de mis op met één assistent. Hoe wel men hem bezig ziet, hoort men weinig van hem. De tekst van de misdelen en van de gebeden worden halfluid door hem gepreveld. Intussen geeft de organist een compleet orgelconcert, waarvan u het programma vóór in de kerk kunt zien hangen. Opgepast! Soms hangt een half uur voor de dienst het program ma van de vorige week er nog en brengt de organist het nieuwe programma zelf mee. In de Notre Dame eindigt mijn zwerftocht altijd, tenzij ik bij Jeanne Demessieux in de St. Esprit ben blijven hangen. Deze kerk is een heel eind uit de richting, vrijwel aan het uiterste Oostelijke randje van Parijs, bij de metrohalte Daumesnil ge legen. Wanneer u pech hebt en Jeanne Demessieux weer eens op reis is, moet u maken dat u snel wegkomt, want ze wordt maar slecht vervangen. Misschien kunt u dan de St. Clothilde nog halen, die een kwartier later dan de St. Esprit begint. Ook hier is de plaatsvervangende juffrouw geen uitblinkster, maar de organist van de kerk, Jean Langlais, is meer hokvast en speelt verrukkelijk. Dit is het orgel, waar César Franck vroeger op speelde. Bij de trappen van de kerk is een steen ingemetseld, waarop u dit nog kunt lezen. In het plantsoentje voor de kerk staat een standbeeld, erg conservatief van aanpak, waar u de grote componist achter zijn orgelklavier kunt zien zitten. Wan neer u hier belangstelling voor hebt, vergeet u dan vooral niet het kerkhof Montparnasse te bezoeken, waar de buste van César Franck door Rodin u in een ommezien leert wat waarlijk beeld houwkunst is. DE JONGERE organisten van Parijs hebben een heel andere stijl van spelen dan Dupré, hoewel de meesten toch wel bij hem gestudeerd hebben. Van het schuimende, luchtige s^el zijn wij in allerlei donkere kleuren terecht gekomen bij de jongere gene ratie. De hoofdtoon is veel mystieker geworden. Het valt op zo zwaar als de bas bezet is. Het dubbele pedaalspel is aan de orde van de dag, waarbij ware virtuozenstukjes worden verricht. De invloed van het contrapunt, toch al niet het „fort" van de Franse school, is nog meer teruggedrongen voor de meest wonderlijke accoordcombinaties. Wanneer u een soort Picasso op orgelgebied wilt horen, moet u eens naar Olivier Messiaen gaan luisteren. Diens composities kunt u trouwens in de meeste Parijse kerken horen. In de Notre Dame speelde Pierre Cocheron diens „1'Ap parition de l'Eglise Eternelle" en elders hoorde ik van hem „Dieu parmi nous". Steeds neem ik mij voor om ook nog een kruistocht langs de kleinere kerken te maken, waar nog ware orgelrevolutionnairen moeten schuilen. Maar ik kom er nooit toe. Het aantal koekjes op de schaal met allerhande is in Parijs ook zo erg groot. PAUL CHR. VAN WESTERING DE VORST knaagde reeds enige tijd met felle tanden aan onze levenslust. Er zijn namelijk plaatsen op deze aardbodem, zelfs in Nederland, waar de ijsvorming de mens niet in staat stelt op de zilveren wieken der schaatsvreugde voort te snellen. Wij woon den in zulk een plaats, die behalve deze negatieve eigenschap nog enkele andere nadelen bezat: winderigheid, verlatenheid, kortom onherbergzaamheid: Vandaar ons besluit van een vriendelijke uitnodiging gebruik te maken en in de stad te gaan lo geren, tot de natuur hier weer zo'n vrien delijk gezicht zou zetten, dat ons moreel er voldoende door werd gesteund. Een stad is in de verbeelding van iemand, die zijn dagen aan de rand van het conti nent slijt, een oord van warmte en gezel ligheid. Bovendien vindt men er woningen, die de uitheemse naam flat dragen en aan alle kanten omringd zijn door soortgelijke behuizingen, hetgeen, een voortreffelijk iso lerende laag tegen de koude vormt. Dat dachten wij tenminste. Toen wij onze ver kleumde voeten over de drempel van de riante vestibule zetten, leek onze verwach ting te worden bewaarheid. Een centrale verwarming waakte over de temperatuur, onze gastvrouw stak nooit een hand naar een kachel uit, ten hoogste naar een radia tor om het pijltje op warm, matig of koud te schuiven. Die avond, alleen mijn vrouw was met onze hospita uitgegaan in een stoel ge zeten, die zich nog naar mijn proporties moest voegen, gaf ik mij over aan een boek en vervolgens aan het lome welbehagen, dat uit alle hoeken op mij aan kwam krui pen. Ik liet het begaan ik was de gewillig ste mens van de wereld en ik zou dat mis schien op heden nog zijn. indien niet op een ietwat vergevorderd uur een zich in snel/ tempo herhalend stoterig geluid de kamer had vervuld. Het leek of er korzelig op blik of ijzer werd geslagen. Verschrikt schoot ik overeind en keek om mij heen. Ik zag editer niets anders dan de mij reeds beken de inventaris van een ontwikkelde jonge vrouw met culturele en artistieke belang stelling. Het stoterige alarm hield inmid dels aan. Ook uit andere kamers scheen het mij tegemoet te komen. Ik betastte ontsteld diverse voorwerpen en dacht even aan spokerij. Ik geloofde echter niet, dat spoken zich in flats thuis voelden en zocht het weer in het reële. Daar school het geluid inderdaad: het woedde in de radiatoren van de centrale verwarming. Ik legde mijn oor tegen een van die instrumenten te luisteren maar no dig was dat eigenlijk niet, want nu ik de bron had gevonden, was deze zo onmisken baar, dat zij ook op een afstand te identi ficeren viel. Het stoten ging over in gereu tel. Ik gaf mijn rondwandeling op en liet mij weer in de armen van de clubfauteuil zinken. Een actiever optreden mijnerzijds achtte ik niet geraden, gezien mijn ondes kundigheid op het gebied der verwar mingstechniek. Laat in de avond ontving ik met rillerige bewegingen onze vriendin en mijn vrouw. De temperatuur in de kamer voldeed niet meer aan de meest bescheiden eis van comfort. Schielijk begaf onze gastvrouw zich naar de concierge van het gebouw en keerde terug met de boodschap, dat de jeugdige verwarming aan een kinderziekte leed, die evenwel nog in de loop van de nacht, uiterlijk de volgende ochtend, zoti worden genezen. Vervolgens onttrokken de dekens ons aan alle koudeproblemen. Toen ik de volgende morgen als eerste uit het gezinsverband stapte en onder de douche trad, daalde bovengenoemde kin derziekte in de vorm van een ijskoude re gen op mij neer. Grimmig, zonder iets van de verrassing te zeggen, keerde ik naar de slaapkamer terug. Mijn opvolgster onder het badinstrument was echter zo voorzich tig eerst een verkenning met de hand uit te voeren, zodat mij althans één genoegen ontging. Er ontgingen mij trouwens nog meer genoegens. P verwarming bleef op haar stuk staan, de vorst ook en de volgen de morgen reeds sjouwde ik met twee em mers een onwaarschijnlijk aantal trappen af om in een keldergewelf iets vloeibaars op te doen. Ik heb die tocht de trappen af en op vele keren herhaald. Wij konden on ze gastvrouw moeilijk in de steek laten, want behalve als waterdrager moest ik ook optreden als speurder naar een petroleum kachel. Ik vond er een en we hebben vijf dagen rondom het niet steeds welriekende ding gesleten. Toen ging de centrale verwarming weer branden, de vorst verdween en mijn vrouw en ik keerden naar huis terug. Dat wij daar een slaapkamer en de gang met ijs bevloerd vonden, kon ons na alle verrassingen niet hevig schokken. Het enige dat ons nog al tijd kwelt is de schuldvraag, want wij had den beiden in de stellige mening verkeerd, dat de ander bij het vertrek de nodige ma nipulaties aan de hoofdkraan van de water leiding had verricht. M. MOK (Van onze correspondent in Parijs) VOLGENS de bekende Gallup-methode hebben de Franse opiniepeilers een duizendtal mensen, de helft vrouwen, de helft mannen, uitgekozen, waarvan kon worden aangenomen, dat ze tezamen de openbare mening vertegenwoordigden. Elf hoofd punten kregen ze voorgelegd, waaruit er één geko/.en moest worden waardoor, volgens hun oordeel, het menselijk geluk in de eerste plaats bepaald werd. Die elf „geluksoorzaken" waren: gezondheid, kinderen, liefde, arbeid, geld, familie, geloof, eerbe wijzen, vrijheid, vriendschap, reizen. Men kan direct natuurlijk al wel opmerken, dat er óók nog wel een heleboel andere rubrie ken zouden zijn op te noemen: geestelijke of artistieke activiteit bijvoorbeeld, lectuur, theater, muziek of filmkunst. En aan de andere kant zou men zich kunnen voorstellen, dat enkele van de bovengenoemde tabellen zonder bezwaar gecombineerd zou den kunnen worden: familie en kinderen bijvoorbeeld, die bei den nog al nauw verwant zijn in dit verband. Maar over het al gemeen leek dus de keuze toch wel tamelijk scherp gesteld en Was het terrein van onderzoek ook wel zó afgebakend, dat dooi de resultaten een aantal positieve gegevens konden worden op geleverd. In elk geval heeft men voor dit onderzoek een over zicht gekregen van meningen en gevoelens van de Fransen ten opzichte van het menselijk geluk, dat zeker wel waard is er ken nis van te nemen. MOGEN WE in een kerstkrant de goede lezers met cijfers en-tabellen lastig vallen? U voelt daar zelf we,inig voor? Maar wacht u, als we vragen mogen, nog heel even met uw oordcel. Herdenken we met Kerstmis niet de geboorte van het Kind, dat de mensheid hoop en geluk wilde bren gen? Daarover zijn we het dus eens. Kunt u er dan be zwaar tegen maken, dat we eens nagaan hoe het met dat menselijk geluk, na bijna twintig eeuwen, eigenlijk is ge steld? Een vaag en wisselvallig begrip, het menselijk ge luk? Zeker, maar misschien toch iets minder abstract dan u zich voorstelt. In ieder geval verbeelden de meeste mensen zich, dat ze zelf weten of ze gelukkig of ongelukkig zijn. Een tweede vraag is dan wat, Iaat ons zeggen, de kwaliteit is van dat geluk en ook waarin we het zoeken. En dié vraag is het nu juist geweest, die een der grootste Franse maandbladen „Réalités" als onderwerp heeft gekozen voor een opiniepeiling. Dank zij de moderne tech niek, gebaseerd op kansberekening en massapsychologie, hebben die Franse enquêteurs de harten van hun mede mensen geproefd. En de resultaten van hun onderzoek lijken ons voldoende interessant om er nu juist op deze dag, die tot overdenking noodt, enige gedachten* aan te wijden en conclusies aan te verbinden. WANNEER WE ons nu eindelijk over die tabellen buigen, dan valt ons in de eerste plaats op dat een absolute meerderheid Vierenvijftig percent het geluk direct gekoppeld heeft aan het begrip gezondheid. Heeft die meerderheid gelijk? Een zieke zal in het algemeen zo sterk naar -ijn her stel verlangen, dat in zijn geest de woor den gezondheid en geluk elkaar dekken. Maar een niet ziek mens lijkt ons eer der geneigd de gezondheid als voorwaarde voor zijn geluk te beschouwen en niet di rect als synoniem. Hoe dat zij, het ant woord van die meerderheid is intussen wel nog al kenmerkend voor de Fransen Want die houden zich namelijk veel en gaarne met hun echte of vermeende kwa len bezig. Té veel misschien. Na de gezond heid komen, als bron van geluk, onmiddel lijk: de kinderen. Veertien en een half per cent van de mannen en achttien percent der vrouwen zijn het daarover met elkaar toerend eens. Het zijn mooie cijfers voor een land, waar gedurende tientallen van jaren veel te weinig kinderen geboren wer den en waar ook nu nog de „grote gezin nen" officieel van ten minste drie kin deren tot de hoge uitzonderingen beho- ren. De Fransen houden dus wel veel van hun kinderen. En ze zouden er vermoede lijk wel méér willen bezitten, indien door de heersende woningtoestanden gezinsvor ming niet bijna onverantwoordelijk was ge worden. Maar we gaan verder. Hoofdstuk drie heet: liefde. Liefde zonder meer. Twaalf percent der beide sexen houdt het vooral wel op die liefde om zijn persoonlijk geluk veilig te kunnen stellen. Welk soort liefde, wordt er niet bij verteld. Maar te oordelen naar de kranten, de Franse films en romans hadden we toch wel een wat hoger percen tage durven verwachten. Die Fransen staan toch nog wel wat steviger met hun benen op de vloer dan uit verschillende aanwij zingen vermoed kon worden. Vervolgens: arbeid. De mannen met bijna 8 percent hebben er wat meer fi ducie in dan de vrouwen met maar vijf, doch over de hele linie kan moeilijk wor den gezegd, dat de Fransen in nijvere plichtsvervulling hun allerhoogste ziele- vreugde zoeken. Enigszins geflatteerd lijkt ons, eerlijk gezegd, het antwoord op de vol gende vraag naar de gelukswaardering van het geld. Voor slechts zes percent zou aan het geld, dat aardse slijk, óók nog een wat hogere waarde mogen worden toegekend. Dat hadden wij echt niet gedacht, gezien de middelen en het fanatisme, waarmee de strijd om aardse goederen hier in onze da gen wordt gevoerd. Maar des te beter, wan neer wij ons hebben vergist. DAT DE FRANSEN nu eigenlijk niet zo heel bijzonder op een gezellig gezinsleven zijn gebrand, wordt door deze enquête ook nog eens bevestigd. Met een anderhalf per cent zijn de liefhebbers van het geluk rond de huiselijke haard alweer geteld. Nóg triester is echter het beeld dat hier door het hoofdstuk Godsgeloof gesuggereerd zou kunnen worden. Een half percent der Fransen slechts vestigt zijn aards geluk op het geloof in een hogere macht. Materialis me? Vermoedelijk niet uitgesloten. Maar dan is het toch weer wat verwonderlijk bij de volgende rubriek te lezen dat óók maar een half percent zeer speciale betekenis hecht aan uiterlijke eerbewijzen. Voor Frankrijk, het land van de strikjes en de lintjes, waar bijna geen revers het met een leeg knoopsgat hoeft te doen, hadden we hier op een heel ander antwoord gerekend. Dat valt dus ook al weer mee. Bepaald teleurstellend achten we het evenwel dat nog geen half percent der ge lukszoekers de vrijheid als voornaamste doel voor ogen heeft gesteld. En dat in het land, dat het woord vrijheid als devies in zijn nationale schild heeft geschreven. Laten we ons dus troosten met de gedachte, dat men gemeenlijk slechts de waarde schat van iets dat men bezit, en waaraan men gewend is geraakt. In de bezettings tijd zouden de koersen van de vrijheid ze ker wel hoger zijn aangeschreven. Maar toen werden er geen opiniepeilingen op het gebied van het menselijk geluk georgani seerd. We komen intussen tot de slottabel- len. Vriendschap had slechts voor twee der duizend ondervraagden ooit echt persoon lijk geluk opgebracht en maar één enkele Fransman kon getuigen, dat hij zich pas op reis in de zevende hemel had kunnen wanen. ZIJN WIJ daarmee aan het eind van ons latijn gekomen? Nog niet helemaal. Want negen op de duizend mensen waren tegenover de nieuwsgierige meningvorsers met hun monden vol tanden blijven staan. En misschien, als u het ons helemaal eer lijk vraagt, waren dat wel degenen, die van de meeste wijsheid getuigden. We moeten maar voortgaan in het menselijk geluk te blijven geloven. Maar de geest blaast waar en wanneer hij wil. En zo is het vermoedelijk ook maar verstandiger het geluk evenmin een vaste standplaats te willen wijzen GISTEREN en vandaag zat ons schip vol vogels en de stuurkast leek wel een volière. Ze zaten in onze haren en soms had de kapitein er wel drie op zijn schou der zitten, het waren heel kleine vogeltjes van een geelgroene kleur met een oranje streepje over hun kopje ZO BEGON een beschrijving uit een brief van een kapiteinsvrouw, die op het schip van haar man, varend van Rotterdam naar een Noorse haven, ergens op de Noordzee een merkwaardig avon tuur beleefde, waarvan ze ook een goed verslag gaf. Ik moet beken nen, dat zo'n bericht, ergens in volle zee geschreven in de kajuit van een kustvaarder, me boeit en zo zal het iedere Nederlander wel gaan, zeker als hij bovendien nog een vogelliefhebber is. Allereerst de gebeurtenis zelf, want die is al interessant genoeg, maar vooral de omstandigheden, die de gebeurte nis als het ware omlijsten. Want terwijl hij die enkele re gels leest, gaat zijn fantasie wer ken. Hij stelt zich voor hoe het er toegaat op z'n schip, nee! hij staat zelf op de voorplecht of in de stuurkast van die donkere schuit, eigenlijk maar een stip op een on metelijke watervlakte, een klein wereldje, met een handvol men sen, die allen hetzelfde doel heb ben. Ter weerszijden, zover hij kan zien, de langzame kanteling van golven, de rusteloze wisseling van water, bergen en dalen, met schuimvlekken bepareld. Boven hem de hemel, ondoordringbaar grijs, een grauw gordijn, dat aan alle kanten tot op de horizon is neergelaten. Soms veegt de wind een stuk van de wolkenflarden uiteen. De omkruivende golven- koppen vangen het licht en het schuim sprietst over blauwgroene watervlakken, die rijzen en dalen en voor de stuwende boeg met bruisend geweld in tweeën splij ten. En dan gebeurt ineens het won der. Zonder waarschuwing, als bij toverslag, wervelen ze plotseling 5 over het schip, honderden kleine vogeltjes, groengele verendotjes. Ze bezetten er alle beschikbare plaatsen. Het schip is eensklaps gepavoiseerd met een levende versiering, raadselachtig boeiend. Want raadselachtig is die invasie, dat neervallen van ontelbare doodvermoeide diertjes, die het bestaan op hun nietige vlerkjes, gedreven door een onbegrepen drift, zeeën te kruisen, oceanen te overspannen, honderden kilome ters ver. Te raadselachtiger voor ons, toeschouwende mensen, is dit gevaarlijke overtrekken, omdat we weten, dat de kleine lichaam pjes, hebben ze zich eenmaal aan de ongewisheid van de elementen overgeleverd, hun waagstuk be talen met de hoogste inzet: hun leven. Echter, voor hen is het geen waagstuk. Ze weten niet beter, ze móeten dit doen, ze worden ge stuwd door een kracht, die ster ker is dan zij zelf en waaraan ze blindelings gehoorzamen. Maar wie zal onthullen, hoevele het land (Engeland of de Far-Oer- eilanden of wellicht nog verder!) niet zullen bereiken, wie zal be schrijven hun strijd tegen de elementen, die ze in dwarrelende vlucht omhoog jagen of ze neer slingeren op het gevaarlijke wa ter! DE BRIEF luidt verder: „Latei- kwam er een sperwer en die zat er één op te eten en toen heeft een matroos hem doodgegooid, want we vonden het zo zielig, dat hij werd opgegeten. En 's avonds had de meester (de machinist) weer een sperwer gevangen Dan volgt het verhaal over de sperwer, die zich in de salon weet te bevrijden en daar de hele boel op stelten zet. De mensen zijn bang voor het dier met zijn felle ogen, bang voor zijn snavel, waarmee hij hen de ogen zou kunnen uitpikken enzovoorts. Tja! en nu wordt me gevraagd wat voor vogeltjes dat wel zijn ge weest! En wat ik van dat geval vind! Wel, allereerst wilde ik, dat ik zelf op die boot was geweest, Dan had ik het signalement van die uitgeputte diertjes kunnen op nemen. Misschien had ik ook als vogelverschrikker gestaan met dat kleine goedje op mijn muts. Ik denk, dat het goudhaantjes zijn geweest, dat zijn de kleinste Ne derlandse vogeltjes uit onze naald bossen. Op zoek naar een winter verblijfplaats hebben ze waar schijnlijk de wouden van Scandi navië verlaten en trekken Zuide lijk en Westelijk door Europa Maar hun vliegrichting moet men natuurlijk ook weten in zo'n ge val. Goudhaantjes zijn inderdaad groengeel en ze hebben een mooie oranjegele kruinstreep. WAT DIE roofvogel betreft, als hij grijs was op kop en rug en roodbruin dwars gestreept of grijs dwarsgestreept aan de voor zijde, ja, dan kan het een sperwer zijn geweest. Deze vogel trekt na melijk met de zangvogelzwermen mee, zoals ook valken en zelfs de grotere haviken dat doen. Maar ik moet afgaan op een onvoldoende beschijving. Hoe het ook zij, vast en zeker zou ik deze roofvogel hebben ge spaard en me niet hebben laten overrompelen door vals senii- ment. Met dit woord „vals" bedoel ik, dat we speciaal bij het beoor delen van de natuur ons hoofd koel moeten houden. De zeeman, die de vogel doodsloeg, weet heel best, dat een paar meter onder de kiel van zijn schip een eeuwige strijd wordt gestreden in de die renwereld van de oceaan, waar maar één wet geldt, namelijk die van het recht van de sterkste. Medelijden bestaat daar nergens, de natuur kent geen medelijden, alle leugenverhaaltjes uit onze schoolboekjes en onze dierenro mans ten spijt. Toch maakt die zeeman zich daar geen zorgen over en hij krijgt er ook geen grijze haren van. Maar die sperwer, die even bek af was als de kleine vogeltjes en die eveneens op de boot een toe vlucht had gevonden, die sperwer mocht niet doen, wat hij nu een maal niet kon laten, namelijk zijn honger stillen. Wat zitten wij mensen toch eigenaardig in elkaar. Altijd wil len we ingrijpen in de natuur, die het met haar eigen wetten veel beter weet dan wij. Altijd be moeien we ons met de gang van zaken in de natuur en nog maar zelden hebben we er blijvend iets goeds van overgehouden. Wat ik zou hebben gedaan op het schip? Als de mensen aanstoot hadden genomen aan de sperwer, dan had ik hem tijdelijk in bewaring ge nomen en hem, na het vertrek van de andere niet betalende pas sagiers, weer vrijgelaten. Heel eenvoudig dus. Maar.ik vaar helaas niet op een kustvaarder. Ik ben maar een landrot, een gewone zandhaas. En voor zandhazen is zo'n prach tig vogelavontuur in volle zee niet weggelegd. SJOUKE VAN DER ZEE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 19