Muziek im de kerken van Parijs
DE NATUUR KENT GEEN MEDELIJDEN
£oq,e.e,WfbaAtLj,
0,u~ekp&itifr:(kj, aan m&nbetijfh ytlutic
VOGEL AVONTUUR OP ZEE
Nieuwe detectiveromans ,,Ik houd V&I1 katten'
RoCRNh—
EEN PARADIJS
1 VAN ORGELKUNST 1
In Frankrijk wordt de gezondheid
het voornaamste geacht en komt de
liefde pas in de derde plaats
11U1111111 11111 I 1111
IN DE Accolade-serie, uitgegeven bij
Sijthoff te Leiden, zijn thans weer twee
nieuwe detectives verschenen, die echter
wel enigszins uit de toon vallen. „Discrete
dood" van Dieuke Boissevain en „Het huis
met de poppen" van Martin Mons kunnen
namelijk in het geheel niet wedijveren met
de vele werkjes van Agatha Christie, die
eerder in dezelfde serie zijn verschenen.
In „Discrete dood" is de intrige zo stun
telig en verloopt de geschiedenis zo lang
zaam, dat de lezer steeds weer geneigd is
enkele bladzijden over te slaan, hetgeen
voor een detective-roman nu niet bepaald
een gunstig teken is.
Bij Martin Mons is dit in mindere mate
het geval, hoewel ook de schrijver van „Het
huis met de poppen" meer dan de helft van
zijn ruim tweehonderd pagina's tellend
boekje nodig heeft om op gang te komen.
Maar dan is het ook raak. De hoofdfiguur
Pieter Auguste Perquin lost vervolgens alle
raadsels in een sneltreinvaartje op.
H. d. G.
Montessori-pionierster. Burgemeester
d' Ailly heeft aan mevrouw R. Joosten—
Chotzen, hoofd van de Amsterdamse Lagere
Montessorischool, ter gelegenheid van haar
afscheid bij dat onderwijs de versierselen,
verbonden aan de onderscheiding van rid
der in de orde van Oranje Nassau uitgereikt,
welke onderscheiding haar bij koninklijk
besluit is verleend wegens haar zeer grote
verdiensten en haar baanbrekend werk op
het gebied van het Montessori-onderwijs.
BIJ H. P. Leopolds Uitgeversmaatschap
pij N.V. in Den Haag is een bijzonder aar
dig boek van Paul Eipper de schrijver
van „Dieren kijken u aan" verschenen,
dat tot titel draagt „Ik houd van katten".
De schrijver maakt deze liefdebetuiging
waar door over dit meestgehouden huis
dier op een zeer eigen wijze zijn beschou
wingen en bevindingen te verstrekken: hij
heeft er verscheidene achter elkaar gehad
en geobserveerd en wijdt aan elk ervan een
afzonderlijk, zeer karakteristiek stukje.
Vooral het dagboek over „Loeloe en haar
gezin" (bijna zeventig bladzijden) trekt de
aandacht, hetgeen ook gezegd moet worden
van de ruim dertien voortreffelijke foto
studies van de schrijver, die de verhalen
illustreren.
De schrijver maakt zijn lezers nog maar
eens attent op het zo vaak verwaarloosde
verschil tussen katten en honden: de laat
ste zijn nakomelingen van wolven en jak
halzen, die in troepen leven en gezamenlijk
een aanvoerder hebben bij het zoeken naar
voedsel en veiligheid. Die leider wordt
gepersonifieerd door de baas aan wie zij
zich over het algemeen gemakkelijk on
derwerpen. Maar onze poes is een eenling.
Zij heeft twee stamvaders: de gele Nubi-
sche kat, die al vijfenveertig eeuwen gele
den, waarschijnlijk in Egypte, is getemd en
de wilde boskat. De kat kwam echter pas
vele duizenden jaren later dan de hond
onder invloed van de mens.
Met die oorsprong moet men in de om
gang met katten voortdurend rekening
houden. Respecteert mén hun wezen, dan
valt er met deze dieren, ofschoon zij zich
niet zo graag aan leiding onderwerpen als
honden, veel te bereiken. H.B.
ALS HET ZONDAG IS, kunt u mij aangenomen dat ik er
ben voor dag en dauw door de Parijse straten zien hollen.
Ik voel me dan een beetje zoals in mijn kinderjaren, wanneer
ik voor mijn moeder op Zaterdag een pond allerhande moest
halen. Als beloning mocht ik van de juffrouw één koekje voor
mijzelf uitzoeken, maar er waren er zoveel en ze zagen er zo
lekker uit.Zo is het ook op Zondagmorgen in Parijs met de
orgelmuziek. In tal van kerken wordt door grote organisten voor
treffelijk gespeeld. De vroegste diensten beginnen om kwart voor
negen, de laatste eindigen om twaalf uur. Daartussen moet men
dan maar zien zoveel mogelijk van de schaal met allerhande te
snoepen. Het begin is niet moeilijk. Het begint voor mij altijd
in ae St. Sulpice.
Wie deze heilige precies was, weet ik als protestant eigenlijk
niet goed. Maar ik weet wel, dat er in de kerk, aan hem gewijd,
voortreffelijk gespeeld wordt. Marcel Du-
pré is al sinds jaren aan deze kerk ver
bonden. In de dagen van Widor was hij 6 AAA
reeds diens eerste assistent. Ik schat dat VOOR LIEFHERBERS alweer terugspoedde naar de kerk voor de
Dupré in de St. Sulpice al een jaar of V WWAV ^AA^A 1 tweede mis.
kennis. Tussen de mis-delen worden handen geschud en als hij
u werkelijk goed kent, moet u als man goed oppassen niet op
een Franse kus getracteerd te worden. Zelf doe ik op dit kritie
ke moment maar een stapje achteruit. Maar als u goed naar zijn
spel wilt luisteren, moet u beslist niet boven zijn.
TEGEN HALF TIEN begin ik altijd onrustig te worden. Wan
neer Dupré zelf speelt is het moeilijk om weg te gaan. Het is
ook zo gezellig om met hem een kopje koffie te gaan drinken
in de bistro op het grote stille plein. Om de kerkgangers te laven
is deze al voor dag en dauw open. Mocht u ook nog honger ge
kregen hebben, dan kunt u op zij van de kerk bij een banket
bakker terecht, die voor matige prijzen heerlijke dingen ver
koopt. Het jongste dochtertje van de bakkersvrouw is gaarne be
reid Franse volksliedjes voor u te zingen, waarbij het perso
neel al spoedig invalt. Dit jaar was ik naar de melodie van „A
la fontaine claire" op zoek, waar van zo
veel verschillende lezingen bestaan. De
hele bakkerswinkel zong nog, toen ik mij
veertig speelt. Met het gaan naar deze kerk
loopt de orgelliefhebber het minste risico.
Wanneer Dupré er namelijk niet is, wordt
hij prima vervangen. Wanneer men zijn
eerste assistent hoort, kan iemand, die het spel van de meester
niet in de perfectie kent, er wel eens ernstig aan twijfelen, wie
hij nu v/el voor zich heeft.
De St. Sulpice is een grote kerk. In tegenstelling tot de Hol
landse Rooms-Katholieke kerken, worden er zomaar in de week
ook wel orgelconcerten gegeven. In Juli 1950 gaf Dupré daar een
avond ter gelegenheid van de herdenking van Bach's sterfjaar
(1750). Ondanks de gepeperde toegangsprijzen was de kerk tot
in de verste hoeken gevuld met een menigte rumoerige toeris
ten, waarbij vooral de Amerikanen uitblonken door luid onder
de muziek te kwekken. Mijn vrouw en ik hebben ons toen ach
ter de rokplooien van een Mariabeeld verstopt. Het orgel hoor
den we daar nog best, maar het getetter van de menigte werd
zodoende getemperd. De muziek van Bach, die toch volledig is
afgestemd op de Protestantse eredienst, is door de Rooms-Ka
tholieke kerk reeds lang voor de volle honderd procent geadop
teerd. Het is voor een protestant nog altijd een merkwaardige
gewaarwording, wanneer hij tijdens de Rooms-Katholieke ere
dienst, bijvoorbeeld wanneer het misoffer opgedragen wordt, een
orgelkoraal van Bach hoort klinken. Zo hoorde ik in Parijs de
bekende melodie van „Wie maar de goede God laat zorgen"
opstijgen.
De Haarlemse organist Albert de Klerk, die men in de St.
Jozef kerk in de Jansstraat kan horen spelen (wat ik u dringend
kan aanbevelen) heeft enige jaren geleden gedurende één-en-
dertig avonddiensten in de maand Mei, die allen aan Maria ge
wijd waren, twee-en-zestig koraal-voorspelen van Bach ver
tolkt. Ik vroeg hem of deze beide uitersten elkaar wel verdroe
gen en hij nodigde mij toen uit om maar te komen luisteren. Dat
heb ik gedaan. Ik moest wel wat wennen. Maar tenslotte moest
ik toegeven, dat het heel goed ging. En spelen protestantse orga
nisten ook geen werken van César Franck in de eredienst? Na
tuurlijk doen ze dat. En dat gaat toch immers ook goed.
Wanneer u in de St. Sulpice het volle pond wilt hebben, moet
u zorgen dat u er uiterlijk kwart voor negen bent. U hebt de
kans, dat Dupré, die op een Zondagmorgen drie missen achter
eikaar speelt, bruisend en fris een kwartier voor de mis begint
te improviseren. Hoewel zijn spel niet meer het nieuwste van
het nieuwste vertegenwoordigt, is het wel zo doorleefd en kern
gezond, dat het luisteren er naar tot mijn heerlijkste beleve
nissen in 1 arijs behoort. Dupré heeft de gewoonte, vooral in de
eerste mis van 9 uur, om in aansluiting op de Gregoriaanse ge
zangen te improviseren. Het allereenvoudigste Gregoriaanse
Kyrie dat in deze kerk, waar de koorzang meestal schamel is,
e,-f, dltwlJls gebruikt wordt, betekent voor hem een
ïïimf 13 Van insPiratie- Ik heb hem er zeker wel
vijftien verschillende improvisaties op horen maken in de loop
der jaren. Elke keer weer totaal anders.
Het orgel van de St. Sulpice heeft vijf klavieren. Wanneer u
°f£am.st b°yen mocht willen opzoeken, dan zal niemand u
egenhouden. Dupré vmdt het zelf prachtig wanneer een inter
nationale schare van bewonderaars zich om zijn speeltafel ver
dringt. Hij begroet iedere nieuwkomer alsof hij hem al jaren
kent Hij doet dit voor alle zekerheid, want sommigen komen
inderdaad elk jaar terug. Dupré kan ze al lang niet meer uit
elkaar houden en begroet iedere nieuweling maar als een oude
Wanneer Dupré zich echter laat vervan
gen, ben ik voor halftien al onderweg
naar de volgende kerk. Er bestaat een
soort dienstregeling voor dit gehol op
Zondagmorgen, namelijk het weekblaadje „La Semaine Réli-
gieuse". Dit kunt u kopen in het straatje naast de Notre Dame
of ook wel in sommige kerken bij de ingang. U moet dan vragen
naar het eerste nummer van de maand, want daar staan alle
missen met de beginuren in. Wanneer achter het tijdstip G-M
staat, hebt u met de Grande Messe te doen, die het langste duurt
en waarbij ook koorzang te horen is.
De organist, die bijvoorbeeld in de Notre Dame om kwart voor
elf begint, is een verschijnsel, dat men, meen ik, in Nederland
niet kent. De priester draagt de mis op met één assistent. Hoe
wel men hem bezig ziet, hoort men weinig van hem. De tekst
van de misdelen en van de gebeden worden halfluid door hem
gepreveld. Intussen geeft de organist een compleet orgelconcert,
waarvan u het programma vóór in de kerk kunt zien hangen.
Opgepast! Soms hangt een half uur voor de dienst het program
ma van de vorige week er nog en brengt de organist het nieuwe
programma zelf mee.
In de Notre Dame eindigt mijn zwerftocht altijd, tenzij ik bij
Jeanne Demessieux in de St. Esprit ben blijven hangen. Deze
kerk is een heel eind uit de richting, vrijwel aan het uiterste
Oostelijke randje van Parijs, bij de metrohalte Daumesnil ge
legen. Wanneer u pech hebt en Jeanne Demessieux weer eens
op reis is, moet u maken dat u snel wegkomt, want ze wordt
maar slecht vervangen. Misschien kunt u dan de St. Clothilde
nog halen, die een kwartier later dan de St. Esprit begint. Ook
hier is de plaatsvervangende juffrouw geen uitblinkster, maar
de organist van de kerk, Jean Langlais, is meer hokvast en speelt
verrukkelijk. Dit is het orgel, waar César Franck vroeger op
speelde. Bij de trappen van de kerk is een steen ingemetseld,
waarop u dit nog kunt lezen. In het plantsoentje voor de kerk
staat een standbeeld, erg conservatief van aanpak, waar u de
grote componist achter zijn orgelklavier kunt zien zitten. Wan
neer u hier belangstelling voor hebt, vergeet u dan vooral niet
het kerkhof Montparnasse te bezoeken, waar de buste van César
Franck door Rodin u in een ommezien leert wat waarlijk beeld
houwkunst is.
DE JONGERE organisten van Parijs hebben een heel andere
stijl van spelen dan Dupré, hoewel de meesten toch wel bij hem
gestudeerd hebben. Van het schuimende, luchtige s^el zijn wij
in allerlei donkere kleuren terecht gekomen bij de jongere gene
ratie. De hoofdtoon is veel mystieker geworden. Het valt op zo
zwaar als de bas bezet is. Het dubbele pedaalspel is aan de orde
van de dag, waarbij ware virtuozenstukjes worden verricht. De
invloed van het contrapunt, toch al niet het „fort" van de Franse
school, is nog meer teruggedrongen voor de meest wonderlijke
accoordcombinaties. Wanneer u een soort Picasso op orgelgebied
wilt horen, moet u eens naar Olivier Messiaen gaan luisteren.
Diens composities kunt u trouwens in de meeste Parijse kerken
horen. In de Notre Dame speelde Pierre Cocheron diens „1'Ap
parition de l'Eglise Eternelle" en elders hoorde ik van hem „Dieu
parmi nous".
Steeds neem ik mij voor om ook nog een kruistocht langs de
kleinere kerken te maken, waar nog ware orgelrevolutionnairen
moeten schuilen. Maar ik kom er nooit toe. Het aantal koekjes
op de schaal met allerhande is in Parijs ook zo erg groot.
PAUL CHR. VAN WESTERING
DE VORST knaagde reeds enige tijd met
felle tanden aan onze levenslust. Er zijn
namelijk plaatsen op deze aardbodem, zelfs
in Nederland, waar de ijsvorming de mens
niet in staat stelt op de zilveren wieken der
schaatsvreugde voort te snellen. Wij woon
den in zulk een plaats, die behalve deze
negatieve eigenschap nog enkele andere
nadelen bezat: winderigheid, verlatenheid,
kortom onherbergzaamheid: Vandaar ons
besluit van een vriendelijke uitnodiging
gebruik te maken en in de stad te gaan lo
geren, tot de natuur hier weer zo'n vrien
delijk gezicht zou zetten, dat ons moreel er
voldoende door werd gesteund.
Een stad is in de verbeelding van iemand,
die zijn dagen aan de rand van het conti
nent slijt, een oord van warmte en gezel
ligheid. Bovendien vindt men er woningen,
die de uitheemse naam flat dragen en aan
alle kanten omringd zijn door soortgelijke
behuizingen, hetgeen, een voortreffelijk iso
lerende laag tegen de koude vormt. Dat
dachten wij tenminste. Toen wij onze ver
kleumde voeten over de drempel van de
riante vestibule zetten, leek onze verwach
ting te worden bewaarheid. Een centrale
verwarming waakte over de temperatuur,
onze gastvrouw stak nooit een hand naar
een kachel uit, ten hoogste naar een radia
tor om het pijltje op warm, matig of koud
te schuiven.
Die avond, alleen mijn vrouw was met
onze hospita uitgegaan in een stoel ge
zeten, die zich nog naar mijn proporties
moest voegen, gaf ik mij over aan een boek
en vervolgens aan het lome welbehagen,
dat uit alle hoeken op mij aan kwam krui
pen. Ik liet het begaan ik was de gewillig
ste mens van de wereld en ik zou dat mis
schien op heden nog zijn. indien niet op een
ietwat vergevorderd uur een zich in snel/
tempo herhalend stoterig geluid de kamer
had vervuld. Het leek of er korzelig op blik
of ijzer werd geslagen. Verschrikt schoot
ik overeind en keek om mij heen. Ik zag
editer niets anders dan de mij reeds beken
de inventaris van een ontwikkelde jonge
vrouw met culturele en artistieke belang
stelling. Het stoterige alarm hield inmid
dels aan. Ook uit andere kamers scheen het
mij tegemoet te komen.
Ik betastte ontsteld diverse voorwerpen
en dacht even aan spokerij. Ik geloofde
echter niet, dat spoken zich in flats thuis
voelden en zocht het weer in het reële.
Daar school het geluid inderdaad: het
woedde in de radiatoren van de centrale
verwarming. Ik legde mijn oor tegen een
van die instrumenten te luisteren maar no
dig was dat eigenlijk niet, want nu ik de
bron had gevonden, was deze zo onmisken
baar, dat zij ook op een afstand te identi
ficeren viel. Het stoten ging over in gereu
tel. Ik gaf mijn rondwandeling op en liet
mij weer in de armen van de clubfauteuil
zinken. Een actiever optreden mijnerzijds
achtte ik niet geraden, gezien mijn ondes
kundigheid op het gebied der verwar
mingstechniek.
Laat in de avond ontving ik met rillerige
bewegingen onze vriendin en mijn vrouw.
De temperatuur in de kamer voldeed niet
meer aan de meest bescheiden eis van
comfort. Schielijk begaf onze gastvrouw
zich naar de concierge van het gebouw en
keerde terug met de boodschap, dat de
jeugdige verwarming aan een kinderziekte
leed, die evenwel nog in de loop van de
nacht, uiterlijk de volgende ochtend, zoti
worden genezen. Vervolgens onttrokken de
dekens ons aan alle koudeproblemen.
Toen ik de volgende morgen als eerste
uit het gezinsverband stapte en onder de
douche trad, daalde bovengenoemde kin
derziekte in de vorm van een ijskoude re
gen op mij neer. Grimmig, zonder iets van
de verrassing te zeggen, keerde ik naar de
slaapkamer terug. Mijn opvolgster onder
het badinstrument was echter zo voorzich
tig eerst een verkenning met de hand uit
te voeren, zodat mij althans één genoegen
ontging. Er ontgingen mij trouwens nog
meer genoegens. P verwarming bleef op
haar stuk staan, de vorst ook en de volgen
de morgen reeds sjouwde ik met twee em
mers een onwaarschijnlijk aantal trappen
af om in een keldergewelf iets vloeibaars
op te doen. Ik heb die tocht de trappen af
en op vele keren herhaald. Wij konden on
ze gastvrouw moeilijk in de steek laten,
want behalve als waterdrager moest ik ook
optreden als speurder naar een petroleum
kachel. Ik vond er een en we hebben vijf
dagen rondom het niet steeds welriekende
ding gesleten.
Toen ging de centrale verwarming weer
branden, de vorst verdween en mijn vrouw
en ik keerden naar huis terug. Dat wij daar
een slaapkamer en de gang met ijs bevloerd
vonden, kon ons na alle verrassingen niet
hevig schokken. Het enige dat ons nog al
tijd kwelt is de schuldvraag, want wij had
den beiden in de stellige mening verkeerd,
dat de ander bij het vertrek de nodige ma
nipulaties aan de hoofdkraan van de water
leiding had verricht. M. MOK
(Van onze correspondent in Parijs)
VOLGENS de bekende Gallup-methode hebben de Franse
opiniepeilers een duizendtal mensen, de helft vrouwen, de helft
mannen, uitgekozen, waarvan kon worden aangenomen, dat ze
tezamen de openbare mening vertegenwoordigden. Elf hoofd
punten kregen ze voorgelegd, waaruit er één geko/.en moest
worden waardoor, volgens hun oordeel, het menselijk geluk in
de eerste plaats bepaald werd. Die elf „geluksoorzaken" waren:
gezondheid, kinderen, liefde, arbeid, geld, familie, geloof, eerbe
wijzen, vrijheid, vriendschap, reizen. Men kan direct natuurlijk
al wel opmerken, dat er óók nog wel een heleboel andere rubrie
ken zouden zijn op te noemen: geestelijke of artistieke activiteit
bijvoorbeeld, lectuur, theater, muziek of filmkunst. En aan de
andere kant zou men zich kunnen voorstellen, dat enkele van
de bovengenoemde tabellen zonder bezwaar gecombineerd zou
den kunnen worden: familie en kinderen bijvoorbeeld, die bei
den nog al nauw verwant zijn in dit verband. Maar over het al
gemeen leek dus de keuze toch wel tamelijk scherp gesteld en
Was het terrein van onderzoek ook wel zó afgebakend, dat dooi
de resultaten een aantal positieve gegevens konden worden op
geleverd. In elk geval heeft men voor dit onderzoek een over
zicht gekregen van meningen en gevoelens van de Fransen ten
opzichte van het menselijk geluk, dat zeker wel waard is er ken
nis van te nemen.
MOGEN WE in een kerstkrant de goede lezers met cijfers
en-tabellen lastig vallen? U voelt daar zelf we,inig voor?
Maar wacht u, als we vragen mogen, nog heel even met
uw oordcel. Herdenken we met Kerstmis niet de geboorte
van het Kind, dat de mensheid hoop en geluk wilde bren
gen? Daarover zijn we het dus eens. Kunt u er dan be
zwaar tegen maken, dat we eens nagaan hoe het met dat
menselijk geluk, na bijna twintig eeuwen, eigenlijk is ge
steld? Een vaag en wisselvallig begrip, het menselijk ge
luk? Zeker, maar misschien toch iets minder abstract
dan u zich voorstelt. In ieder geval verbeelden de meeste
mensen zich, dat ze zelf weten of ze gelukkig of ongelukkig
zijn. Een tweede vraag is dan wat, Iaat ons zeggen, de
kwaliteit is van dat geluk en ook waarin we het zoeken.
En dié vraag is het nu juist geweest, die een der grootste
Franse maandbladen „Réalités" als onderwerp heeft
gekozen voor een opiniepeiling. Dank zij de moderne tech
niek, gebaseerd op kansberekening en massapsychologie,
hebben die Franse enquêteurs de harten van hun mede
mensen geproefd. En de resultaten van hun onderzoek
lijken ons voldoende interessant om er nu juist op deze
dag, die tot overdenking noodt, enige gedachten* aan te
wijden en conclusies aan te verbinden.
WANNEER WE ons nu eindelijk over die
tabellen buigen, dan valt ons in de eerste
plaats op dat een absolute meerderheid
Vierenvijftig percent het geluk direct
gekoppeld heeft aan het begrip gezondheid.
Heeft die meerderheid gelijk? Een zieke
zal in het algemeen zo sterk naar -ijn her
stel verlangen, dat in zijn geest de woor
den gezondheid en geluk elkaar dekken.
Maar een niet ziek mens lijkt ons eer
der geneigd de gezondheid als voorwaarde
voor zijn geluk te beschouwen en niet di
rect als synoniem. Hoe dat zij, het ant
woord van die meerderheid is intussen wel
nog al kenmerkend voor de Fransen
Want die houden zich namelijk veel en
gaarne met hun echte of vermeende kwa
len bezig. Té veel misschien. Na de gezond
heid komen, als bron van geluk, onmiddel
lijk: de kinderen. Veertien en een half per
cent van de mannen en achttien percent
der vrouwen zijn het daarover met elkaar
toerend eens. Het zijn mooie cijfers voor
een land, waar gedurende tientallen van
jaren veel te weinig kinderen geboren wer
den en waar ook nu nog de „grote gezin
nen" officieel van ten minste drie kin
deren tot de hoge uitzonderingen beho-
ren. De Fransen houden dus wel veel van
hun kinderen. En ze zouden er vermoede
lijk wel méér willen bezitten, indien door
de heersende woningtoestanden gezinsvor
ming niet bijna onverantwoordelijk was ge
worden.
Maar we gaan verder. Hoofdstuk drie
heet: liefde. Liefde zonder meer. Twaalf
percent der beide sexen houdt het vooral
wel op die liefde om zijn persoonlijk geluk
veilig te kunnen stellen. Welk soort liefde,
wordt er niet bij verteld. Maar te oordelen
naar de kranten, de Franse films en romans
hadden we toch wel een wat hoger percen
tage durven verwachten. Die Fransen staan
toch nog wel wat steviger met hun benen
op de vloer dan uit verschillende aanwij
zingen vermoed kon worden.
Vervolgens: arbeid. De mannen met
bijna 8 percent hebben er wat meer fi
ducie in dan de vrouwen met maar vijf,
doch over de hele linie kan moeilijk wor
den gezegd, dat de Fransen in nijvere
plichtsvervulling hun allerhoogste ziele-
vreugde zoeken. Enigszins geflatteerd lijkt
ons, eerlijk gezegd, het antwoord op de vol
gende vraag naar de gelukswaardering van
het geld. Voor slechts zes percent zou aan
het geld, dat aardse slijk, óók nog een wat
hogere waarde mogen worden toegekend.
Dat hadden wij echt niet gedacht, gezien de
middelen en het fanatisme, waarmee de
strijd om aardse goederen hier in onze da
gen wordt gevoerd. Maar des te beter, wan
neer wij ons hebben vergist.
DAT DE FRANSEN nu eigenlijk niet zo
heel bijzonder op een gezellig gezinsleven
zijn gebrand, wordt door deze enquête ook
nog eens bevestigd. Met een anderhalf per
cent zijn de liefhebbers van het geluk rond
de huiselijke haard alweer geteld. Nóg
triester is echter het beeld dat hier door
het hoofdstuk Godsgeloof gesuggereerd zou
kunnen worden. Een half percent der
Fransen slechts vestigt zijn aards geluk op
het geloof in een hogere macht. Materialis
me? Vermoedelijk niet uitgesloten. Maar
dan is het toch weer wat verwonderlijk bij
de volgende rubriek te lezen dat óók maar
een half percent zeer speciale betekenis
hecht aan uiterlijke eerbewijzen. Voor
Frankrijk, het land van de strikjes en de
lintjes, waar bijna geen revers het met een
leeg knoopsgat hoeft te doen, hadden we
hier op een heel ander antwoord gerekend.
Dat valt dus ook al weer mee.
Bepaald teleurstellend achten we het
evenwel dat nog geen half percent der ge
lukszoekers de vrijheid als voornaamste
doel voor ogen heeft gesteld. En dat in het
land, dat het woord vrijheid als devies in
zijn nationale schild heeft geschreven.
Laten we ons dus troosten met de gedachte,
dat men gemeenlijk slechts de waarde
schat van iets dat men bezit, en waaraan
men gewend is geraakt. In de bezettings
tijd zouden de koersen van de vrijheid ze
ker wel hoger zijn aangeschreven. Maar
toen werden er geen opiniepeilingen op het
gebied van het menselijk geluk georgani
seerd. We komen intussen tot de slottabel-
len. Vriendschap had slechts voor twee der
duizend ondervraagden ooit echt persoon
lijk geluk opgebracht en maar één enkele
Fransman kon getuigen, dat hij zich pas
op reis in de zevende hemel had kunnen
wanen.
ZIJN WIJ daarmee aan het eind van
ons latijn gekomen? Nog niet helemaal.
Want negen op de duizend mensen waren
tegenover de nieuwsgierige meningvorsers
met hun monden vol tanden blijven staan.
En misschien, als u het ons helemaal eer
lijk vraagt, waren dat wel degenen, die
van de meeste wijsheid getuigden. We
moeten maar voortgaan in het menselijk
geluk te blijven geloven. Maar de geest
blaast waar en wanneer hij wil. En zo is
het vermoedelijk ook maar verstandiger
het geluk evenmin een vaste standplaats
te willen wijzen
GISTEREN en vandaag zat ons
schip vol vogels en de stuurkast
leek wel een volière. Ze zaten
in onze haren en soms had de
kapitein er wel drie op zijn schou
der zitten, het waren heel kleine
vogeltjes van een geelgroene
kleur met een oranje streepje
over hun kopje
ZO BEGON een beschrijving uit
een brief van een kapiteinsvrouw,
die op het schip van haar man,
varend van Rotterdam naar een
Noorse haven, ergens op de
Noordzee een merkwaardig avon
tuur beleefde, waarvan ze ook een
goed verslag gaf. Ik moet beken
nen, dat zo'n bericht, ergens in
volle zee geschreven in de kajuit
van een kustvaarder, me boeit en
zo zal het iedere Nederlander wel
gaan, zeker als hij bovendien nog
een vogelliefhebber is. Allereerst
de gebeurtenis zelf, want die is al
interessant genoeg, maar vooral de
omstandigheden, die de gebeurte
nis als het ware omlijsten.
Want terwijl hij die enkele re
gels leest, gaat zijn fantasie wer
ken. Hij stelt zich voor hoe het er
toegaat op z'n schip, nee! hij staat
zelf op de voorplecht of in de
stuurkast van die donkere schuit,
eigenlijk maar een stip op een on
metelijke watervlakte, een klein
wereldje, met een handvol men
sen, die allen hetzelfde doel heb
ben. Ter weerszijden, zover hij
kan zien, de langzame kanteling
van golven, de rusteloze wisseling
van water, bergen en dalen, met
schuimvlekken bepareld. Boven
hem de hemel, ondoordringbaar
grijs, een grauw gordijn, dat aan
alle kanten tot op de horizon is
neergelaten. Soms veegt de wind
een stuk van de wolkenflarden
uiteen. De omkruivende golven-
koppen vangen het licht en het
schuim sprietst over blauwgroene
watervlakken, die rijzen en dalen
en voor de stuwende boeg met
bruisend geweld in tweeën splij
ten.
En dan gebeurt ineens het won
der. Zonder waarschuwing, als bij
toverslag, wervelen ze plotseling
5 over het schip, honderden kleine
vogeltjes, groengele verendotjes.
Ze bezetten er alle beschikbare
plaatsen. Het schip is eensklaps
gepavoiseerd met een levende
versiering, raadselachtig boeiend.
Want raadselachtig is die invasie,
dat neervallen van ontelbare
doodvermoeide diertjes, die het
bestaan op hun nietige vlerkjes,
gedreven door een onbegrepen
drift, zeeën te kruisen, oceanen te
overspannen, honderden kilome
ters ver. Te raadselachtiger voor
ons, toeschouwende mensen, is dit
gevaarlijke overtrekken, omdat
we weten, dat de kleine lichaam
pjes, hebben ze zich eenmaal aan
de ongewisheid van de elementen
overgeleverd, hun waagstuk be
talen met de hoogste inzet: hun
leven.
Echter, voor hen is het geen
waagstuk. Ze weten niet beter, ze
móeten dit doen, ze worden ge
stuwd door een kracht, die ster
ker is dan zij zelf en waaraan ze
blindelings gehoorzamen. Maar
wie zal onthullen, hoevele het
land (Engeland of de Far-Oer-
eilanden of wellicht nog verder!)
niet zullen bereiken, wie zal be
schrijven hun strijd tegen de
elementen, die ze in dwarrelende
vlucht omhoog jagen of ze neer
slingeren op het gevaarlijke wa
ter!
DE BRIEF luidt verder: „Latei-
kwam er een sperwer en die zat
er één op te eten en toen heeft
een matroos hem doodgegooid,
want we vonden het zo zielig, dat
hij werd opgegeten. En 's avonds
had de meester (de machinist)
weer een sperwer gevangen
Dan volgt het verhaal over de
sperwer, die zich in de salon weet
te bevrijden en daar de hele boel
op stelten zet. De mensen zijn
bang voor het dier met zijn felle
ogen, bang voor zijn snavel,
waarmee hij hen de ogen zou
kunnen uitpikken enzovoorts.
Tja! en nu wordt me gevraagd
wat voor vogeltjes dat wel zijn ge
weest! En wat ik van dat geval
vind! Wel, allereerst wilde ik, dat
ik zelf op die boot was geweest,
Dan had ik het signalement van
die uitgeputte diertjes kunnen op
nemen. Misschien had ik ook als
vogelverschrikker gestaan met dat
kleine goedje op mijn muts. Ik
denk, dat het goudhaantjes zijn
geweest, dat zijn de kleinste Ne
derlandse vogeltjes uit onze naald
bossen. Op zoek naar een winter
verblijfplaats hebben ze waar
schijnlijk de wouden van Scandi
navië verlaten en trekken Zuide
lijk en Westelijk door Europa
Maar hun vliegrichting moet men
natuurlijk ook weten in zo'n ge
val.
Goudhaantjes zijn inderdaad
groengeel en ze hebben een mooie
oranjegele kruinstreep.
WAT DIE roofvogel betreft, als
hij grijs was op kop en rug en
roodbruin dwars gestreept of
grijs dwarsgestreept aan de voor
zijde, ja, dan kan het een sperwer
zijn geweest. Deze vogel trekt na
melijk met de zangvogelzwermen
mee, zoals ook valken en zelfs de
grotere haviken dat doen. Maar ik
moet afgaan op een onvoldoende
beschijving.
Hoe het ook zij, vast en zeker
zou ik deze roofvogel hebben ge
spaard en me niet hebben laten
overrompelen door vals senii-
ment. Met dit woord „vals" bedoel
ik, dat we speciaal bij het beoor
delen van de natuur ons hoofd
koel moeten houden. De zeeman,
die de vogel doodsloeg, weet heel
best, dat een paar meter onder de
kiel van zijn schip een eeuwige
strijd wordt gestreden in de die
renwereld van de oceaan, waar
maar één wet geldt, namelijk die
van het recht van de sterkste.
Medelijden bestaat daar nergens,
de natuur kent geen medelijden,
alle leugenverhaaltjes uit onze
schoolboekjes en onze dierenro
mans ten spijt. Toch maakt die
zeeman zich daar geen zorgen
over en hij krijgt er ook geen
grijze haren van.
Maar die sperwer, die even bek
af was als de kleine vogeltjes en
die eveneens op de boot een toe
vlucht had gevonden, die sperwer
mocht niet doen, wat hij nu een
maal niet kon laten, namelijk zijn
honger stillen.
Wat zitten wij mensen toch
eigenaardig in elkaar. Altijd wil
len we ingrijpen in de natuur, die
het met haar eigen wetten veel
beter weet dan wij. Altijd be
moeien we ons met de gang van
zaken in de natuur en nog maar
zelden hebben we er blijvend iets
goeds van overgehouden. Wat ik
zou hebben gedaan op het schip?
Als de mensen aanstoot hadden
genomen aan de sperwer, dan had
ik hem tijdelijk in bewaring ge
nomen en hem, na het vertrek
van de andere niet betalende pas
sagiers, weer vrijgelaten. Heel
eenvoudig dus.
Maar.ik vaar helaas niet
op een kustvaarder. Ik ben maar
een landrot, een gewone zandhaas.
En voor zandhazen is zo'n prach
tig vogelavontuur in volle zee
niet weggelegd.
SJOUKE VAN DER ZEE