Een kwart eeuw geleden vertrok
Van Beinum naar Amsterdam
ONZE NAMEN
Dieven vangen met Hitchcock
In Haarlem
begon zijn victorie
Koude kunstjes
De naam was nog
geen symbool
geworden
HERDENKING VAN
DOSTOJEVSKI
HET HART VAN DE WALVIS
De drie gebroeders
Wel of geen familie
MEN KAN ER PLEZIER AAN BELEVEN ONZE PUZZEL
De negen M
EDUARD VAN BEINUM: EEN NAAM, DIE EEN IN
TERNATIONALE KLANK GEKREGEN HEEFT EN IN
DE OUDE EN NIEUWE WERELD GECITEERD
WORDT IN GEZELSCHAP VAN ANDERE ILLUSTERE
NAMEN VAN ORKESTDIRIGENTEN
IK HERINNER MIJ de tijd, dat die naam bij ons alleen asso
ciaties wekte met knap pianospel en dat Van Beinum als zodanig
op de nominatie stond om in deze richting een fameuze reputatie
te krijgen. Maar de Schikgodinnen hadden nu eenmaal bepaald,
dat de naam Van Beinum weliswaar beroemd zou worden, echter
niet als die van een concertpianist, doch als die van een der
meest vooraanstaande orkestleiders van zijn tijd. In die om
zwaai en die opgang heeft Haarlem een niet onbelangrijke rol
gespeeld, waarover wel eens een woordje mag worden gezegd,
nu het feit in herinnering gebracht is, dat Eduard van Beinum
vijfentwintig jaar geleden als tweede dirigent aan het Amster
damse Concertgebouw-Orkest verbonden werd, met vooruit
zichten die voorlopig niemand dorst uit te spreken, maar niet
temin velen vermoedden.
Dit geschiedde na een vierjarige praktische leerschool bij de
Haarlemse Orkest Vereniging, waar zijn prestaties de aandacht
hadden getrokken, zodat Amsterdam belangstelling voor de HOV
begon te tonen, althans voor haar muzikale chef. Het Concert
gebouw-Orkest was naar een opvolger voor de aftredende Cor
nells Dopper op zoek. En zo gebeurde het dat op zeker HOV-
concert onder het publiek opgemerkt werden: dr. Rudolf Men
gelberg, vergezeld van de vermaarde Franse dirigent Pierre
Monteux, die toen met dr. Willem Mengelberg de muzikale
leiding van het Amsterdamse orkest deelde. Kort daarop was
de zaak beklonken: Amsterdam won in Van Beinum een kracht,
van wie men kon verwachten dat hij niet ten eeuwigen dage als
„inzeper'' zou fungeren. Maar Haarlem verloor in hem een jeug
dige animator van het muziekleven en mocht zich alleen ver
blijden met de faam. dat de HOV een waardevol doorgangshuis
was. De sympathie die Van Beinum met zijn werk en zijn per
soonlijkheid gewekt had, vergezelde hem naar Amsterdam.
Van Beinum was in Haarlem gekomen in 1927, als opvolger
van Nico Gerharz, die zeven
lang het orkest geleid had
en een doeltreffende rol
speelde in de definitieve
omvorming van de HOV tot
compleet symfonisch orkest.
Hij was een overgangsfi
guur geweest, die de brug
geslagen had van de oude
naar de nieuwe tijd, maar
zelf die weg der verbinding niet vermocht te overschrijden.
Hij trad vrijwillig af toen de tijd rijp was om Haarlem ook
muzikaal uit de provinciale sfeer te verheffen en „volte face" te
maken tegenover de stromingen van de dag. Wie niet verder
zagen dan hun neus lang was en zulke lieden zijn er altijd
op een dergelijk keerpunt vonden het misschien een hache
lijke onderneming een jonge onervaren kracht de taak te zien
overnemen van een zelfbewust leider, die bovendien een grote
populariteit verworven had met zijn Beethoven-programma's
en vooral met licht aansprekende stukken. Maar dergelijke wei
felaars vergaten, dat juist het tekort aan routine een voordeel
kan wezen, wanneer daar een sterke aanleg en een grondige
algemene muzikale vorming tegenover staan, plus ook nog een
levendig besef kind van zijn tijd te zijn en de ontvankelijkheid
en het élan van de jeugd te bezitten.
Geheel onvoorbereid kwam Eduard van Beinum trouwens niet
voor het orkest te staan. Als zoon van een orkestmusicus was
hij uiteraard ingewijd in de sfeer van het bedrijf, dat hij boven
dien ook als altist practisch had leren kennen. En tevens had
hij zich reeds de nodige armslag eigen gemaakt als dirigent van
een zeer verdienstelijk orkest van amateurs. Maar dat alles kon
slechts van bijkomsrtig belang en betekenis geacht worden, in
dien de natuurlijke geschiktheid als mens en als kunstenaar
had ontbroken, want deze faculteiten geven tenslotte de door
slag en bepalen uiteindelijk het persoonlijk karakter van het
dirigeren als kunstvak. Doch juist op dit punt bleek de jonge
dirigent sterk te staan.
OP 10 OKTOBER 1927 leidde Van Beinum te Haarlem, na
betrekkelijk korte tijd van voorbereiding, zijn eerste concert:
met de ouverture „Carnaval Romain" van Berlioz, de Pavane
van Ravel, het symfonisch gedicht „Viviane" van Chausson en
de Tweede Symfonie van Brahms en op slag en stoot stond
de positie van de debuterende chef stevig, want hij wist de
gunstigste verwachtingen te overtreffen. Ik schreef toen over
dit eerste concert onder meer: „Wellicht hadden de meesten
onder het publiek zich de nieuwe dirigent voorgesteld als een
jong beginnertje, waarmee men het met alle welwillendheid
nog enige tijd zou dienen aan te zien. De goed bedoelde woorden
van Gerharz bij zijn afscheid konden deze mening allicht hebben
doen post vatten., Maar het bleek al heel gauw, dat Van Beinum,
al is hij nóg zo jong, absoluut geen consideratie van een goed
gunstig publiek nodig heeft en dat hij de man is om direct,
zonder onderbreking, zonder weifelen, of tasten, het verdien
stelijke werk van Gerharz voort te zetten en op hoger plan te
brengen." Dit was een eerste indruk, die in het verloop van het
eerste jaar nauwelijks verbleekte, wanneer door jeugdige over
moed wel eens iets minder gelukkig uitviel, wat echter telkens
weer gecompenseerd werd door verrassende prestaties, van
goede smaak getuigende vernieuwingen en consequente uitbouw
van een artistiek verantwoord werkprogramma.
Van Beinum dacht er niet aan om met een afgespeeld reper
toire van licht verteerbare stukken bij het publiek om de gunst
te bedelen, ook niet als het volksconcerten betrof. Zo werd menig
afgereden stokpaardje door hem definitief op stal gezet. Maar
naast veel waardevols van het oude repertoire, bracht hij Bach,
Mozart, Corelli, Roussel en begon hij grootse plannen betref
fende het oeuvre van Bruckner te beramen. Ook duurde het niet
lang of, naar het voorbeeld van Mengelberg en Bruno Walter,
manifesteerde hij zich als pianosolist met een Concert van
Mozart, tevens het orkest leidend. En het lukte hem voortreffe
lijk aldus een fraai geheel te bereiken, want ook zonder gebaar
had hij vat op zijn mannen. Later heeft hij op deze wijze onder
meer ook het Vijfde Concert van Beethoven en de Symfonische
Variaties van Franck ten gehore gebracht.
Weldra begon de HOV in den lande de reputatie te krijgen
van een soort proefstation voor jonge Nederlandse componisten.
Van Beinum nam daarbij soms grote risico's voor hem zelf
en voor het orkest. Maar er gebeurde wat, er gebeurde zelfs vrij
wat belangrijks, wat de HOV ook bui
ten Haarlem in aanzien bracht. En on
dertussen schoolde de jonge dirigent
zich aan de nieuwste muzikale pro
blemen voor wat betreft zijn diri-
geerpraktijk. Zelfvertrouwen en de ervaring die de praktijk hem
dagelijks bijbracht, typeerden zijn gestage groei. En zo kwam na
vier jaren het moment dat hij rijp was Haarlem te verlaten met
een promotie, die zeer belangrijke vooruitzichten beloofde.
In een vriendschappelijk onderhoud met Eduard van Beinum,
in het eerste jaar van zijn directeurschap te Haarlem, waagde
ik de voorspelling dat wij hem niet langer dan vijf jaar bij de
H.O.V. zouden houden. ,ÏNou, nou!", hoor ik hem nog zeggen,
alsof hij aan die veronderstelling geen geloof kon hechten.
Misschien heeft hij er later nog wel eens aan gedacht en zich
gerealiseerd dat deze zelfs tekort deed aan de werkelijkheid.
OP 12 MEI 1931, de laatste avond van de Beethoven-cyclus
van dat jaar, dirigeerde Van Beinum zijn afscheidsconcert met
als sluitstuk de Negende, die een triomfzang werd van een
uiterst vruchtbare vierjarige werkperiode van dirigent en orkest.
Haarlem was zich volkomen bewust welke voorname kracht in
het muziekleven men voortaan zou moeten missen. Dit bleek
uit de hulde, die de scheidende dirigent na afloop van het con
cert door kan ik wel zeggen de hele stedelijke gemeen
schap gebracht werd, want ook de gemeentelijk overheid liet
zich niet onbetuigd. Wat in die tijd opmerkelijk was. Ook Van
Beinum betuigde zijn dank voor het vertrouwen dat men in hem
gesteld had, waardoor het hem mogelijk gemaakt was te bereiken
wat bereikt werd. Op geheel andere toon dan hij zelf vier jaar
vroeger door zijn voorganger begroet werd, verwelkomde hij
zijn opvolger, Frits Schuurman: „Ik vraag geen clementie voor
hem van critiek of publiek, maar schenk hem het vertrouwen
dat hij nodig heeft om zich artistiek te ontplooien." Een slot
woord dat typerend was voor de humane en hartelijk-gulle
kunstenaar, die wij in Van Beinum tijdens de vier verstreken
jaren hadden leren kennen. Met evenveel geloof in de verbor
gen mogelijkheden bij een jonge kracht, had hij immers ook
Marinus Adam de dirigeerstok toevertrouwd en hem de kans
geboden zich te ontplooien.
EN TOEN begon voor Eduard van Beinum de strijd om
erkenning in Amsterdam; eerst (in de schaduw van Mengelberg)
als tweede, later als eerste (naast de „Imperator") en nog later
als volstrekt eerste, maar met naast zich de schim van hem die
in het „Gebouw" machtige tradities had gekweekt, waar het
publiek moeilijk van los kon komen. Maar Van Beinum bleef
wie hij was, wilde noch kon een copie worden van iemand
anders en toonde voor routinier al even weinig aanleg. Zijn
persoonlijkheid zou tenslotte het pleit winnen. En toen het bui
tenland zijn hoge en vooral eerlijke kunstvermogens sanctio
neerde weken voor hem en Amsterdam als vanzelf de nevelen
van een voorbije tijd en gingen oren en ogen open voor Van
Beinums gezonde dirigeerkunst, die wij in Haarlem hadden
weten te ontluiken JOS. DE KLERK
WASHINGTON (United Press) Dr. Paul Dudley White, de
hartspecialist van president Eisenhower, heeft aan de „National
Geographic Society" een verslag gezonden van zijn huidige
studiereis. White is namelijk bezig de hartslag te registreren,
niet van de Amerikaanse president, maar van een walvis.
„Bezig" is trouwens niet het juiste woord, want het vlot niet
erg met de patiënt. De grijze walvis, aldus bericht dr. White,
is een „moeilijk te vangen, slim, geducht en argwanend" dier.
Het duidelijkste resultaat van de expeditie is tot nu toe een in
stukken geslagen volgboot. Dr. White vervolgt de grijze walvis
met zoveel hardnekkigheid, omdat hij de electrode van een
electrocardiograaf in het lichaam wil schieten: de hartslag zal
worden geregistreerd door een ontvanger in een kleine volgboot.
Deze „operatie" zal de walvis geen kwaad doen. Uit waarne
mingen op walvissen wil dr. White conclusies trekken ten aan
zien van het menselijk hart.
NOG STEEDS noemen we iemand
„met naam en toenaam". En die volg
orde zegt het al: de naam dat is dan
de doopnaam werd belangrijker ge
acht dan wat er op volgde. Zelfs zo dat
men in een oude index van persoons
namen Jan Willemsz Kuyper niet onder
de K moet zoeken, maar onder de J van
Jan. En men dacht er al evenmin aan
voornamen en patroniemen weer te ge
ven door initialen. Een schilder R. H.
van Rhijn en een zeeheid M. A. de Ruy-
ter zijn onbekend in het historieboek.
WAT DE GROTE admiraal betreft, in
het Amsterdamse Rijksmuseum kunt ge
een door hem op 8 juni 1667 onder
tekende brief zien. Er staat slechts
Michiel Adryensz en dat, terwijl hy
hele vloten commandeerde en al zeven
jaar in het bezit was van een door de
Deense koning verleend adellyk wapen.
In een der kwartieren daarvan prijkt
een ruiter en dat is stellig een zinspe
ling op de naam, die de vlootvoogd was
gaan voeren. Maar geslachtsnamen wer
den in die dagen als een tamelijk exclu
sieve nieuwigheid gezien en blijkbaar
wist De Ruyter „uit het voetzandt
van 't geringste door deugt tot den
hoogsten top van eere opgeklommen"
nog niet goed weg met de zijne. Doch
voor zijn nakomelingen bestond er niet
de minste aanleiding de zo glorieus ge
voerde naam te verdonkeremanen. Nog
lang daarna hebben verre afstammelin
gen van zijn dochters hem aan de hunne
toegevoegd. Zo ontstonden de namen De
Ruyter de Wildt en De Ruyter van Ste-
veninek. Het mannelijk nageslacht van
de admiraal was al in 1683 uitgestorven
met zijn zoon Engel.
VOOR ZOVER onze voorvaderen ge
slachtsnamen voerden, sprongen ze er
soms wonderlijk mee om. Uit alles blykt
dat ze de naam nog niet zagen als een
symbool van de familie-eenheid. Wie er
niet bij vertelt, dat ze met een rapier In
de vuist op de Haarlemse wallen vocht,
mag gerust van Kenau Simons Hasse-
laer spreken. Deze kordate dame was
echter de dochter van Simon Gcrritsz,
die wel met de aanduiding Brouwer
voorkomt dat was hij en haar
echtgenoot heette Nanning Gerbrandtsz
Borst. Het was haar moeder, die tot de
familie Ilasselaer behoorde. Gijsbert
Jansz. van Berensteyn, anno 1530 sche
pen van Amsterdam, was een zooa van
Jan in 't Hart zo heette zijn huls
en Duve Jacobsd. van Berensteyn. wier
broer Gijsbert als peet optrad en toen
ook zijn familienaam zag vererven. In
de vijftiende en zestiende eeuw wemel
den de genealogieën der stedelijke re
gentengeslachten van dergelijk naam
wisselingen. Mr. Albert de Veer, Willem
Duyn en Jan Bout waren volle broers,
geboren uit het huwelijk van de Am- j
sterdamse schepen Pieter Bicker en Ael
Duynen, welke Pieter dan weer een
zoon was van Mees Dircksz Doos
MEN WEET HET. artikel 62 van ons j
Burgerlijk Wetboek zegt: „Wettige en
door den vader erkende onwettige kin-
deren dragen den naam van den vader".
Maar nog in 1825 moest Willem I een
besluit afkondigen, waarin de Nederlan- j
ders eraan werden herinnerd dat het
niet langer was toegestaan van naam te
wisselen. Een waarschuwing, die vooral
gericht was tot de Groningse boeren, die
op dit gebied tot verrassende dingen In
staat waren. Vier gebroeders, in het
aardige ronde dorpje Spijk geboren als
zoons van Arend Willems en Geertje
Arends, noemden zich in die jaren Wil-
lem Arends, Arend Ungcrsma, Tjasse
Bieuwlnga en Derk Omta, de laatste
drie namen naar boerderijen te Uithui-
zermeden. Zeerijp en 't Zandt, welke
boerderijen zo heetten naar vroegere
bewoners, waarvan het nageslacht soms
ook die namen bleef voeren. En Jan
Jansz, rond 1800 landbouwer te Uit
huizen, komt in de stukken afwisselend
voor als De Vries hij kwam van de
Friese kant en Nieboer. omdat hij In
deze omgeving inderdaad een nieuwe
boer was. Maar zijn zoon ging door het
leven als Berghuis, ook alweer de naam
van een boerderij. Hetgeen een juist
Inzicht In de familieverhoudingen nu
niet bepaald ten goede kwam
J. G. DE BOER VAN DER LEI'
DE NIEUWSTE HITCHCOCK is er een, Amerikaanse, verhoudingen die zich telkens
waaraan men ook in de strikste zin van het
woord plezier kan beleven. „To catch a
thief" luidt de titel, hetgeen letterlijk ver
taald wil zeggen: „om een dief te van
gen...." Daarvoor komt heel wat in het
geweer. In de eerste plaats Hitchcock zelf,
wijzigen en vol verrassingen zitten. Zo vol
verrassingen en met zoveel vaart en gees
tigheid in beeld gebracht, dat men er zich
volop mee kan amuseren.
Als een komedie is de nieuwe Hitchcock
dan ook van meet aan geslaagd. Vooral de
Horizontaal: 1. feestgewaad, 5. loot
van een plant, 8. kalm, berustend, 11. dorp
in de Gelderse gemeente Eist aan de Rijn
dijk, 13. leger (Fr.), 15. deel van een boom,
17. water in N.-Brabant, 18. groente, 20.
algemeen kiesrecht (afk.), 21 reeks, 23.
Franse meisjesnaam, 25. dier, 27. stekel-
vinnige zeevis, 29. mogelijkheid tot een ge
lukje, 30. snede.
die een ware gebeurtenis aangreep voor een manier, waarop hij gebruik maakt van de
filmverhaal dat, vooral bij ontleding ach- omgeving en het natuurlijk decor van de
eraf, dan wel vrij willekeurig is, maar met Rivièra laat meespelen in zijn film is ver
meesterhand is gerealiseerd, zodat ge uw
bedenkingen tegen de logica van de inhoud
bewaart voor uw kopje koffie na.
Het is weer echt een film van Hitchcock
geworden en wanneer ge probeert te om-
bluffend. Hij speelt bijna simultaan. Hij
laat uw oog te gast gaan aan dat decor en
vergeet niet het in te passen in de puzzles,
waarvoor hij u stelt en de ontwikkelingen
van zijn gretig bekeken drama. Hij speelt
Hitchcock himself
schrijven wat ge onder deze tot cliché ge- zelf een bekeken spel. Hij moet een film
worden formulering verstaat, moet ge zeg- wel helemaal in zijn hoofd hebben om er
gen, dat het een film is, waarin de details de film van te maken, die wij krijgen te
en kleine terzijdes met zoveel suggestieve zien.
ER IS EEN TROOST, behalve het dage
lijkse kopje koffie, in deze witte wereld:
het is nooit absoluut koud. Ergens in De
Bilt wonen heren, die dat allemaal precies
voor ons uitrekenen: in 1870 bijvoorbeeld
vroor het dat het nog harder kraakte. Dat
de waarnemingen toen misschien onnauw
keurig waren en men het geluid van de
kanonnen in de Frans-Duitse oorlog voor
het kraken van de.... ja, van wat eigen
lijk? aanzag of liever aan hoorde, vermag
ons achteraf nauwelijks te deren. Toch zijn
die historische vergelijkingen dienstig. Er
blijkt bijvoorbeeld uit, dat men ook in de
vorige eeuw reeds de koude oorlog kende.
En weet u nog van Napoleon over de
Berezina in 1812? Dacht u, dat ze daar via
de radio net zoveel drukte over gemaakt
hadden als nu over de Elfstedentocht?
Antwoord: nee, want er was geen radio.
Intussen zitten we midden in de door
wetenschappelijke profeten reeds zo dik
wijls aangekondigde ijstijd. De verworven
heden der moderne beschaving zijn hope
loos zoekgeraakt. De vrouwen hullen zich
in beestenvellen, de mannen draven langs
de wegen als briesende roodhuiden. Maar
de grootste ellende speelt zich af in de
anders zo knusse Hollandse binnenhuizen.
Zelfs een ijsheilige zou er zijn geduld bij
verliezen. Beter dan met woorden kunnen
wij u de gemiddelde toestand illustreren
met de bijgaande tekening van Ficp Wes
tendorp, de eerste uit de serie: „De triomf
van het naturalisme." Wij hoeven daar
niets aan toe te voegen. Men lette in het
bijzonder op de oplossing van het slaap
probleem, op de kruiken met warm en
slerk water, op de uitkering van de onge
vallenwet der communicerende vaten en op
de eskimode van de ijskouman, die bezig is
dc schoorsteenmantel te voeren.
HOE MEN op het idee is gekomen met
dit weer de Weense ijsrevue uit te nodigen
voorstellingen in de Haagse Houtrusthallen
te geven, mag op zijn zachtst gezegd een
raadsel heten. Het is er 's avonds net zo
koud als buiten. Maar men kan zich war
men aan de vertoonde prestaties en aan de
schetterende klanken van het orkest, die
hier de windstilte verbreken. De deel
nemers aan de vertoning, voornamelijk
meisjes die zich stevig op de been weten te
houden, dansen in ongemeen korte zomer
jurkjes als gedresseerde bijen om de bloe
men op de geweldige, door veelkleurige
voetlichten omzoomde vlakte.
De ijsrevues zijn als democratische diver
tissementen in de plaats gekomen van de
hofballetten ten tijde van Lodewijk de
Veertiende, waarvan zij overigens hemels
breed verschillen. De hier optredende ster
ren hebben immers een nachtvorstelijk
karakter. Zij baden zich niet in de glans
van de Zonnekoning, zoals deze monarch
zich in alle eenvoud noemde, doch in het
kunstlicht van tientallen schijnwerpers
indien men het zich sierlijk bewegen op een
gestolde vloeistof althans als baden mag
aanduiden. De solisten zijn allemaal ge
wezen kampioenen, hetzij van de wereld,
hetzij van een begrensd gedeelte daarvan.
Hun specialiteit was en is het maken van
axels en pirouetten. Dat doen zij dan ook
in ieder nummer van iedere revue. Daar
door komt het dat ijsrevues op elkaar lijken
als twee druppels bevroren water.
Het heerlijke van dergelijke voorstellin
gen is, behalve de kostbare overbodigheid,
de volstrekte minachting voor de realiteit.
Zo kan men in dit programma een mee
slepende zuidzeedans zien schaatsen door
jongedames met rokjes van raffia, bij een
temperatuur, die op de thermometers van
Hawaii niet eens voorkomt. Aan de
realiteit wordt men in Den Haag overigens
onmiskenbaar herinnerd als men na afloop
probeert in een café nog een alcoholische
versnapering te gebruiken. Men heeft hier
namelijk een bijzonder geraffineerd middel
uitgedacht om de bezoekers op het aan
breken van de hoogste tijd attent te maken:
men draait niet de lampen uit, doch de ver-
7 warming. KO BRUGBIER
bmdingskracht in het geheel zijn gescho
ven, dat ze een elementaire betekenis krij
gen en wel die van oorzaak en gevolg. Ze
zijn symbolisch, intrigerend, scheppen
sfeer en contrast. Hitchcock verstaat de
kunst al zijn beelden te laden. Hij gebruikt
precies zoveel als hij nodig vindt, hij ver
telt niets te veel. Hij is een schatbewaar
der van spanning, omdat hij het geheim
verstaat der beperking. Hij is een realist,
die weet hoe hij de fantasie aan het werk
moet zetten. Hij is een goochelaar en een
geraffineerd psycholoog. Hij moge zich dan
„verengen" tot het terrein der misdaad,
dat houdt niet in, dat hij zijn mensen niet
zou kennen. Hij doorgrondt zijn „misdadi
gers" en zijn publiek. Hij onthult en ver
bergt in een dosering, die hem tot een
diagnosticus bij uitstek maakt.
IN „TO CATCH A THIEF" maken we
het uitzonderlijke geval mee, dat een in
twee betekenissen knappe juwelendief, die
een prinsheerlijk leventje leidt, wordt in
gezet tegen een juwelendief, die blijkbaar
ook een prinsheerlijk leventje wil gaan
leiden en daartoe tracht te geraken volgens
de methodes, waarmee zijn voorganger
slaagde. Het werkterrein van de slimme
schurk vormt de Rivièra. Dat geeft Hitch
cock gelegenheid een dier Amerikaanse
families in het spel te brengen, die zo
heerlijk rijk geworden kan doen: een met
realistische opvattingen gezegende ma en
haar dochter, profiterend van het geld, dat
papa haar naliet, maar niet onverdienste
lijk democratisch voelend op beslissende
ogenblikken. Een tweede kapitale figuur is
een verzekeringsagent van Lloyds, heel
fijntjes getekend in zijn met het masker
der correctheid bedekte emotionaliteit. De
hoofdrol speelt de gentleman-dief, die zijn
blazoen tracht te zuiveren van de tegen
hem opgevatte verdenkingen en nu de
politie gaat helpen zijn epigoon op het
spoor te komen. Natuurlijk wordt de Ame
rikaanse dochter verliefd op de ex-dief.
Natuurlijk zuivert dit heerschap zich van
alle blaam. Hoe dat gaat zal ik niet naver
tellen, noch wat er allemaal aan te pas komt
en achter welke identiteit de epigoon schuil
gaat. Hitchcock bewaart de ontknoping
voor het eind en brengt ons maar heel ge
leidelijk naar die ontknoping. Ditmaal is
het meer begonnen om de verhoudingen
van de vroegere dief tot de politie en de
Het gaat allemaal door de zeef van zijn
vernuft en artistiek inzicht. Als hij een
achtervolging filmt, doet hij het de ene
keer van heel hoog uit een vliegtuig om de
schokkende tevergeefsheid van die achter
volging des te komischer te kunnen laten
uitwerken en de andere keer van de be
gane grond om u mee te slepen in de vaart
en de gebeurtenissen, welke die race „op
leven en dood" kruiden. Het eind van de
film moge afsteken tegen wat voorafging,
omdat het zo erg happy-ending is. Hij
slaagt erin die conventionele afloop zolang
tegen te houden, dat ge u genoeg kunt
vergapen aan de humor en sensatie die hij
voor u in petto heeft.
En als ge wilt weten waar Hitchcocks
signatuur van de film ditkeer te vinden is:
men kan hem zien zitten achter in een
autobus, rechts naast Cary Crant, die links
wordt geflankeerd door een dame met
„vogelepietjes." De film is dus van Hitch
cock. De film is Hitchcock zelf!
P. W. FRANSE
Vlaamse cahiers. De Beuk, stichting
voor litteraire publikaties te Amsterdam,
zal dit voorjaar beginnen met een nieuw
tijdschrift, speciaal bedoeld voor werk van
schrijvers beneden de grote rivieren, uit
Vlaanderen in het bijzonder. Deze Zuid
nederlandse Cahiers staan onder redactie
van Frans Babylon, Willem Coumans, Gust
Gils en Wim J. Simons.
Amerikaanse aquarellen. In het Ste
delijk Museum te Amsterdam wordt van 17
februari tot 13 maart een tentoonstelling
van werken van leden van de National As
sociation of Woman Artists in de Verenig
de Staten gehouden in samenwerking met
de Bond van Nederlandse kunstenaressen
De Zeester.
Studio. De toneelgroep „Studio" te
Amsterdam heeft twee nieuwe toneelstuk
ken aan haar repertoire toegevoegd. Het
zijn „Een huwelijk onder Lodewijk de Vijf
tiende" van Alexandre Dumas onder regie
van Cruys Voorbergh en „Voor mij geen
fanfare" van de Engelse toneelschrijver
Forbesh Walsh onder regie van Jaap
Hoogstra, van welke stukken in maart en
april de première worden gegeven.
Verticaal: 2. afkorting van argen
tum, 3. taaie aardsoort, 4. de gezamenlijke
hoeveelheid, 5. sociëteit (afk.), 6. kraam, 7.
voegwoord, 9. roofvogel, 10. maand van het
jaar, 12. stuk bouwland, 14. bekend ge
bouw in Amsterdam, 16. slangvormige vis,
19. opschrift van een enveloppe, 22, twee
tal, 24. lusthof, 26. bijl met lange steel, 27.
familielid, 28. lidwoord (Fr.)
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en
f2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de
oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzel".
Oplossing van de vorige puzzel:
Horizontaal: 1. por, 4. dam, 6. ka
pel, 9. Ot, 11, log, 12. re, 13. ra, 15. be, 16.
Nederland, 17. de, 18. st., 19. ne, 20. dos, 22.
en, 24. poort, 26. blij, 27. esp.
Verticaal: 1. pro, 2. R.K., 3. spoor
loos, 4. dl., 5. mee, 7. al, 8. eg. 10. trede, 12.
rente, 14. adé, 15. bas, 19 neb, 20 do, 21. sr.,
23. nop, 24. pij, 25. te.
De prijzen werden na loting als volgt
toegekend: S. Booiman, Slachthuisstraat
IB, Haarlem (ƒ7.50): wed. P. Brendel,
Stuyvesantstraat 62, Haarlem 5.en
W. de Jong, M. K. Hofstedestraat 30, IJmui
den (ƒ2.50).
MOSKOU (United Press) Deze maand
zal de Unie van Sovjet-schrijvers de nage
dachtenis van de grote Russische letterkun
dige Tjidor Dostojevski eren door onder
andere een nieuwe editie van zijn volledige
werken te doen uitgeven. De schrijver van
onder meer „Schuld en Boete" en „De ge
broeders Karamazov" stierf op 9 februari
vijfenzeventig jaar geleden.
Zowel Lenin als Maxim Gorki, de pa
triarch van de Russische litteratuur, had
den zich gekeerd tegen Dostojevski's gods
dienstige en wijsgerige opvatting nog voor
de Bolsjewisten in 1917 aan de macht wa
ren gekomen. Zij erkenden zijn groot talent
als een realistisch schrijver en zijn sympa
thie voor het gewone volk, doch zij waren
tegen zijn extreem nationalisme en anti
socialistische opvattingen. Nog in de twin
tiger jaren evenwel werden enkele van zijn
boeken in de Sovjet-Unie uitgegeven. In
1926 verscheen een editie van dertien delen,
de laatste volledige die in de USSR werd
gepubliceerd.
Het Russische regiem liet duidelijk zijn
afkeer voor de auteur blijken, die slechts
het heil van de mens zag in liefde en God,
maar niet in wederopbouw van de maat
schappij volgens de socialistische lijnen. In
de dertiger jaren werd hij het mikpunt van
de critici die zich vooral koerden tegen zijn
„reactionaire" opvattingen.
In de laatste jaren evenwel kwam een
wending in de houding ten aanzien van
Dostojevski: de Russische critici wijzen
wel nog steeds op wat zij als zijn fouten
beschouwden, maar de nadruk wordt thans
gelegd op zijn „anti-kapitalistische" en
„humanistische" kwaliteiten en zijn sym
pathie van de zwoegende massa.
Op scholen en universiteiten in het hele
land zullen lezingen en tentoonstellingen
over zijn werken worden gehouden. De
kamers in een vleugel van het voormalige
Marilinski-hospitaal in Moskou, waar
Dostojevski gewoond heeft, zijn thans op
nieuw gemeubileerd en in een museum
veranderd, voor het publiek geopend.