„Aanklacht tegen Jungschlaeger berust op haat en fantasie Er is tegen beklaagde geen enkel bewijs geleverd Kort en bondig Verklaring van Jungschlaeger Pleidooi van mevrouw Bouman Werkgeversbijdragen aan bouwspaarfondsen 10 55 Waar is Baden?' Getuigen a décharge Getuigen a charge Neutrale getuigen Samenvatting De strafmaat Gedeeltelijke vrijstelling van fiscale en sociale lasten Vechtend voor mijn levenmet God als getuige verklaar ik mij onschuldig DONDERDAG 8 MAART 1956 Een moedig: en helder pleidooi was het antwoord van mevrouw Bouman op het felle requisitoir tegen Jungschlaeger, waarin de eb tot de doodstraf was vervat. Mevrouw Bouman rekende af met de doorzichtige kuiperijen en de lichtvaardige beschuldigingen der getuigen a charge en kwam tot de conclusie, dat haar cliënt niets strafbaars ten laste kon worden gelegd. Mevrouw Bouman betoogde in haar plei dooi, dat van de tenlastelegging door de bewijsmiddelen van de verdediging niets was overgebleven. Tegenover de verklaring van de officier van Justitie, dat de getuigen décharge „alleen maar waren gekomen om beklaagde te helpen", stelde zij, dat de getuigen charge hadden verklaard, de Nederlanders te haten en geld voor hun verklaringen te ontvangen. Tegenover de veronderstelling van Soenario, dat de ge tuigen a décharge betrokken zouden zijn geweest bij komplotten, stelde zij, dat de getuigen a charge volmondig hebben er kend aan samenzweringen te hebben deel genomen. Uitvoerig ging mevrouw Bouman in op de verklaringen van de voornaamste getui gen in het proces. „Er is," zo zeide zij, „door allerlei mensen gesproken over de Neder lands-Indische guerilla-organisatie. Dit zijn echter allemaal geruchten. Niemand weet iets concreets, dat hij met eigen ogen heeft gezien of met eigen oren heeft gehoord." Dezelfde geruchten noemde mevrouw Bouman de basis van de geheime rappor ten over de „Nigo". Zij bestreed voorts, dat de ter sprake gekomen vergaderingen het bestaan van een samenzwering zouden be wijzen. Er is immers niet eens vastgesteld wat op deze bijeenkomsten werd besproken. Stuk voor stuk ging mevrouw Bouman ook de verklaringen na, die de getuigen hebben afgelegd over de „droppings" voor illegale organisaties, waarin Jungschlaeger de hand zou hebben gehad. Ook hierbij kwam zij door analyse van de verklaringen en de hierin genoemde omstandigheden tot de conclusie, dat de beschuldigingen door de feiten worden weerlegd. Zo wordt in de tenlastelegging gezegd, dat de eerste „drop ping" in maart of april 1951 is gedaan. Met vele bewijsstukken is aangetoond, aldus mevrouw Bouman, dat Jungschlaeger toen met verlof in Nederland was. In november 1950 zou beklaagde volgens Tomasoa een vergadering op de onderneming „Dramaga" hebben geleid. Ook toen was hij met ver lof. „Kunnen nu toch de andere verhalen over de „droppings" onvoorwaardelijk worden geloofd, evenals de verdere ver klaringen van Tomasoa? En mag men zo maar veronderstellen, dat de getuigen en de bescheiden, die deze beweringen tegen spreken, vals zijn?" Mevrouw Bouman voegde hieraan toe:- „Dit kan stellig niet, nu immers de onbe trouwbaarheid van de andere zijde reeds is gebleken." Mevrouw Bouman herinnerde vervolgens aan het feit, dat Baden, De Mey van Ger- wen, Barkey en Ulmer hun in het voor onderzoek afgelegde verklaringen tijdens het proces onder ede hebben herroepen. Deze verklaringen kunnen dan ook niet als bewijs tegen beklaagde worden gebruikt. Maar wat zij in de rechtszaal hebben ver klaard dient wel geloofd, omdat zij toen onbelemmerd en ongedwongen voor een onpartijdige rechter konden spreken. „Maar Baden is sedertdien niet meer gezien". „Zuiver sentiment" noemde mevrouw Bouman de mening van de officier van Justitie, dat zij, die niet kunnen worden vertrouwd, allemaal Nederlanders en Indo- Europeanen zijn. Volkomen onlogisch noemde zij de argu menten, waarop volgens de officier van Justitie de als getuigen a décharge gehoor de officieren van de Nederlandse militaire missie meineed zouden hebben gepleegd, namelijk uit vrees voor de gevolgen in Nederland, als zij hun euveldaden zouden bekennen. Ook de bezwaren, die de officier van Justitie tegenover de andere uit Ne derland overgekomen getuigen had aange voerd, noemde mevrouw Bouman weinig steekhoudend. Zo werd de getuige Pantus door de officier van Justitie niet geloofd, omdat Jungschlaeger bij Pantus logeerde zolang hij in Nederland was. Deze redene ring noemde mevrouw Bouman onbegrijpe lijk, want de officier wilde juist betogen, dat de heer Jungschlaeger niet in Neder land is geweest. Toen Pantus als getuige werd gehoord, vroeg de officier of hij zijn gastenboek bij zich had. Daaraan werd dus blijkbaar wel waarde gehecht. Het gasten boek werd later overgelegd, maar toen voerde de officier aan, dat „het boek zo danig in orde kan worden gemaakt, dat daarmede een alibi kan worden bewezen". Mevrouw Bouman voegde hieraan toe: „Men kan toch in gemoede niet aannemen, dat een man van 75 jaar, die met deze hele zaak niets te maken heeft, bewogen zou kunnen worden om naar Indonesië te rei zen alleen om daar een meineed te gaan plegen". Ook Bertin werd door de officier niet geloofd, omdat deze Jungschlaeger van de lagere school kent. „Alsof men dus de halve wereld zal gaan afreizen om meineed te plegen voor iedere willekeurige persoon, met wie men op school geweest is". Voor iemand als beklaagde is het eenvoudig een alibi te construeren, heeft Suario gezegd. Mevrouw Bouman stelde hier tegenover, dat Jungschlaeger zich daartoe de mede werking zou hebben moeten verzekeren van personen, die daar stellig voor zouden bedanken. „Het is al een heel gewaagde veronderstelling, dat een directeur van de K.P.M. bereid zou worden gevonden, door een meineed een vals alibi te dekken. En wat te denken van een oude man als Pan tus, die gemakkelijk kon zeggen, dat hij zich met zulke zaken niet in wilde laten. En wat de officier ook over de notariële verklaringen moge zeggen, zij bewijzen in ieder geval, dat de daarin afgelegde ver klaringen onder ede voor de notaris zijn afgelegd." Mevrouw Bouman voegde hieraan toe: „Het lijdt geen twijfel of het verlof van beklaagde moet als volledig bewezen wor den aangenomen, nu volkomen neutrale getuigen dit onder ede hebben bevestigd en dit door betrouwbare bescheiden, zoals banknota's, wordt bevestigd". Mevrouw Bouman betoogde voorts, dat Jungschlaeger onmogelijk de beweerde tochten naar „Dramaga" en de grotten kan hebben gemaakt. Dit volgt logisch uit het feit, dat de getuigen van de K.P.M. hem op kantoor zagen of wisten, waar zij hem kon den bereiken. De bewering van de officier van Justitie, dat de scheepsofficieren van de K.P.M. onder dwang van de directie schriftelijke verklaringen ter ontzenuwing van de be schuldiging zouden hebben afgelegd, noem de mevrouw Bouman eveneens weinig steekhoudend. Mevrouw Bouman ging vervolgens over op de verklaringen van de getuigen a char ge. „Manoch", zo zei zij, „heeft verschei dene keren ronduit erkend te hebben ge logen. In de loop van dit proces heeft hij zichzelf tenminste op ongeveer 20 punten tegengesproken." De verdedigster zei te kunnen toegeven, dat een mens zich na jaren niet alle details kan herinneren, maar iemand, die zo slecht van memorie is als Manoch, die zelf heeft erkend vaak maar wat gefantaseerd te hebben, kan toch niet als een betrouwbare getuige worden beschouwd. Daar komt dan nog bij, zo voegde ze hieraan toe, dat zijn verklarin gen niet kloppen met die van anderen, die hem zouden moeten steunen. Bij de bespreking van de verklaringen van getuige Harris memoreerde mevrouw Bouman, dat deze in de zaak-Schmidt een verhaal over een duikboot tot drie keer toe wijzigde, omdat het niet bleek te kloppen. Over getuige Amiruddin, die tijdens het proces verklaringen heeft afgelegd over het contact met Jungschlaeger met de mili taire missie, zei mevrouw Bouman, dat zijn veroordeling wegens verduistering niet pleit voor zijn betrouwbaarheid. Zijn ver halen zei zij voor een belangrijk deel te kunnen verklaren uit een grote zelfover schatting. Mevrouw Bouman herinnerde eraan, dat het zoeken naar de volgens Ami ruddin vervalste stukken niets had opge leverd. Hij had, toen hij zijn verhalen deed, kennelijk niet verwacht, dat het onderzoek zo diep zou gaan, zeide zij. Dat deze stuk ken er niet waren, noemde mevrouw Bou man een feit, dat de veronderstelling van de geheime verhouding tussen Amiruddin en de militaire missie ontzenuwt. De verklaringen van Tomasoa, die niet door anderen zijn bevestigd, dat hij vier keer Jungschlaeger op „Dramaga" heeft ontmoet, noemde de verdedigster onwaar, omdat is gebleken, dat hij op de door hem zelf opgegeven tijdstippen zelf niét op de onderneming was. Een andere tegenstrij digheid in zijn beëdigde verklaringen noemde zij de mededing dat Tomasoa bekl. in augustus 1950 dus toen Jungschlaeger met verlof in Nederland was op „Dra maga" zou hebben gezien. Bovendien er kende Tomasoa op 8 augustus 1955 voor rechter Liem, meineed te hebben gepleegd om zijn schuld te verkleinen", zoals hij zei. Mevrouw Bouman vervolgde: De Djaksa Tinggi stelt in zijn requisitoir de getuigen Manoch c.s. steeds tegenover de getuigen a décharge. Behalve deze beide groepen van getuigen zijn er echter nog andere getuigen, die neutraal zijn, en feiten, die niet te ontkennen zijn. Als voorbeelden noemde zij o.m.: Het onderzoek naar de grotten van Gu- nung Ombang wees uit, dat die niet vol deden aan hetgeen de getuigen ervan had den verteld. De reeds genoemde verklaringen van verschillende mensen van de „Air Tower Control", die hoewel zij de mogelijk heid van illegale vluchten openlieten verklaarden, zelf daarvan nooit iets ge merkt te hebben. De verklaring van kolonel Sutoko, die een onderzoek op „Dramaga" liet instellen, maar niets vond dat op illegale actie wees. De verklaring van De Bont, die alle be richten betreffende beklaagde liet nagaan, maar nimmer iets vond dat klopte. De verklaring van Masaryk Telehala, die Manoch en Tomasoa goed kent en het stel lig geweten zou hebben, wanneer deze in een ondergrondse beweging zaten, waartoe hij hen niet geschikt achtte. Het verhaal van Amiruddin dat Wierda hoofd van de spionagedienst zou zijn geweest, is ken nelijk niet waar. De verklaring van getuige Asmaun, die Tomasoa wegens onbetrouwbaarheid, ver duistering, valsheid in geschrifte en mis bruik van de naam van de onderneming, ontsloeg en die zelf administrateur van „Dramaga" geweest zijnde, van illegale activiteiten nooit heeft gehoord. Het niet aantreffen van de stukken, die volgens Amiruddin vervalst waren. Al deze gegevens pleiten voor het stand punt van de verdediging en niemand kan beweren, dat deze getuigen door de ver dediging zouden zijn bewerkt, of uit an deren hoofde onbetrouwbaar zouden zijn. „Op de uitvoerige politieke beschouwin gen in het requisitoir zal ik" aldus me vrouw Bouman „niet ingaan, daar het hier gaat om een strafzaak en het dus al leen de vraag is, of beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten, zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven. Wanneer deze procedure slechts ten doel zou hebben subversieve actie aan te tonen, dan meen ik, dat deze procedure achter wege gelaten had kunnen worden, want de activiteiten van de Darul Islam, de Bam boe Roentjang en andere benden zijn even min een geheim als de Apra-overval op Bandung. Wanneer het evenwel de bedoeling is geweest, de schuld van beklaagde aan de concrete tenlaste gelegde feiten en de straf baarheid van beklaagde aan te tonen, dan is deze poging geheel mislukt, zoals in het voorgaande uitvoerig ten aanzien van elk onderdeel der te laste legging is betoogd. Dit betoog kan in het kort als volgt wor den samengevat in aansluiting met de con clusie in het requisitoir. De officier van Justitie komt in zijn re quisitoir tot de conclusie, dat in dit proces is bewezen, dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf, omschre ven in artikel 108, luidende „hij, die wa pens voert tegen het in Indonesië gevestig de gezag". Deze conclusie, aldus mevrouw Bouman, is op zichzelf niet juist. Voor strafbaarheid volgens deze bepaling Is no dig, dat beklaagde zelf wapens bij zich droeg om die zelf tegen het wettige gezag te hanteren. Niemand heeft zelfs maar be weerd, dat beklaagde persoonlijk aan wa pengeweld tegen de regering heeft deel genomen. Het requisitoir, aldus mevrouw Bouman. heeft de mogelijkheid open ge laten beklaagde te doen veroordelen we gens een samenspanning om de regering van Indonesië ten val te brengen volgens art. 110. De feiten, die volgens de tenlaste legging de samenspanning zouden opleve ren (de verschillende vergaderingen) zijn niet bewezen, zodat ook ten aanzien hier van het bewijs niet is geleverd. Op juridische gronden weerlegde me vrouw Bouman vervolgens het punt in de tenlastelegging, waarin beklaagde wordt beschuldigd van medeplichtigheid. Ten aanzien van de beschuldiging, dat beklaagde hulp heeft verleend aan de Da- rul Islam, de Tentara Islam Indonesia en andere organisaties, merkte verdedigster op, dat hierop geen veroordeling kan vol gen, daar zij niet „opzettelijk" ten laste is gelegd. Ook op de beschuldiging, dat beklaagde zonder vergunning over wapens heeft be schikt. kan geen veroordeling volgen, aldus mevrouw Bouman: de vraag naar een ver gunning is zelfs niet ter sprake gekomen en het „zonder vergunning" als element van het misdrijf moet worden bewezen. Eveneens op juridische gronden bestreed mevrouw Bouman vervolgens het vierde punt van de tenlastelegging: het leiding geven aan of het lid zijn van de Apra. de Nigo, de „White Eagle" en de N.Z.H. (Ne derland Zal Herrijzen). Over de straf, die de officier heeft geëist merk ik op, aldus mevrouw Bouman, aan het einde van het requisitoir, dat enige om standigheden naar voren zijn gebracht, die de schuld van beklaagde zouden verlich ten,indien er al van enige schuld zou zijn ge bleken, hetgeen nogmaals uitdrukkelijk wordt ontkend. De officier heeft met deze omstandighe den waarvan uit de door hem als geloof waardig aanvaarde getuigenissen zou zijn gebleken, evenwel bij de bepaling van de door hem gevorderde straf in het geheel geen rekening gehouden door de aller zwaarste straf te vorderen. Wanneer be klaagde op grond van deze verklaringen zou worden schuldig bevonden, dan moet ook rekening worden gehouden met de verlichtende omstandigheden, waarvan in die verklaringen blijkt. Doch afgezien daarvan, komt mij de gevorderde straf veel te zwaar voor wanneer men die ver gelijkt met de straffen in processen, die, naar de Officier meent te mogen aanne men, met het aan beklaagde ten laste ge legde in nauw verband staan. Ik denk hier inzonderheid aan de processen tegen sul tan Hamid, Andi Azis en de R.M.S.-lei- ders. Sultan Hamid, die bekende aan Wes terling opdracht gegeven te hebben de mi nister van Defensie en enige andere per sonen te liquideren en de overige leden der regering gevangen te nemen, werd ver- oqrdeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Andi Azis, die openlijk muiterij heeft gepleegd als TNI-officier, kreeg een straf van dertien jaar, die vrijwel onmiddellijk daarna bij wijze van gratie werd vermin derd tot acht jaar. Aan de R.M.S.-leiders aan wie ten dele hetzelfde werd tenlaste gelegd als aan deze beklaagde en wier activiteiten stellig ;cer veel bloed hebben gekost, werden straffen opgelegd variërend tussen drie en tien jaar. In het licht van deze vonnissen kan de doodstraf tegen deze beklaagde, zelfs in dien hij zich zou hebben schuldig gemaakt aan alles wat hem wordt "erweten, niet te rechtvaardigen zijn. De vraag waarom juist beklaagde en zo vele anderen dan worden beticht van aller lei wandaden, die zij niet hebben bedre ven, is in deze procedure reeds vaak ter sprake gekomen zonder dat zij werd be antwoord. Ik meen dat wij ons daar thans ook niet mee bezig behoeven te houden. Misschien zal dit te eniger tijd nog wel eens aan het licht komen. Voor de beoor deling van de vraag of beklaagde al dan niet schuldig is, is de oplossing van dit probleem slechts van betekenis voorzover de wet de rechter voorschrijft, bij de be oordeling der getuigenissen te letten op de beweegredenen welke de getuigen kunnen hebben gehad om een bepaalde voorstel ling van zaken te geven. Ten aanzien van sommige getuigen is het niet moeilijk deze beweegredenen op te sporen. Persoonlijke vijandige gezind heid jegens de Nederlanders in het alge meen en dus ook jegens beklaagde, voorts de geldelijke beloning die voor informa ties werd ontvangen (Manoch ontving 5000 rupiah van kapitein Siswadi). De arrestatie van beklaagde werd ver haast door zijn voorgenomen vertrek naar Nederland. Ware dit niet het geval ge weest dan zouden de informaties onge twijfeld eerst nog eens zijn gecontroleerd en zou cfè politie tót hetzelfde resultaat zijn gekomen als Sutoko, De Bont en de politie te Djambi. Dan zou deze zaak vermoedelijk ook nooit voor de rechter zijn gekomen. Wanneer men ook maar enigszins op de hoogte is van de werkwijze van de illega liteit en hoe vaak heeft de Djaksa Ting gi niet betoogd dat beklaagde daar ge weldig slim in moet zijn beseft men aanstonds, dat deze verhalen over plenaire zittingen van alle kopstukken met slechts een enkele buitenstaander, vergaderingen van leiders waar men zo maar even een kijkje kan gaan nemen, vergaderingen van zestig a honderd mensen, plechtige rede voeringen zonder enige aanleiding, gedruk te lidmaatschapskaarten met de naam van de leider voluit, telegrammen die men met drie of vier man gaat verzenden, geld- en wapenzendingen waar altijd enige volko men overbodige personen bij zijn, docu menten betreffende illegale wapenzendin gen in veelvoud en ondertekend door twee of meer personen, brieven die altijd open worden verstuurd, etc., etc., juist aangeven hoe men het niet moet doen. Bedenkt men dan bovendien dat volgens de Djaksa Ting gi het gehele personeel van de KPM, alle leden van de NMM, het gehele personeel Wat er op het eerste gezicht als een vrij onschuldige verzameling busjes en flesjes uitziet, is in werkelijkheid een collectie zelfgemaakt oorlogstuig door de Engelse troe pen buitgemaakt op de opstandige elementen op het eiland Cyprus. Op de voorgrond ziet men een met een lont voorziene mijn, bestaande uit in elkaar geschroefde stukken waterpijp, gevuld met T.N.T. Nog verder op de voorgrond de schrootvulling van de diverse machines. Verder handgranaten en Molotov-Cocktails. Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp ingediend dat een beperkte vrijstelling be oogt van heffing van sociale verzekerings- premiën, van vereveningsheffing en van loon- en inkomstenbelasting voor werkge versbijdragen aan bouwspaarfondsen. De regering heeft ondanks de bezwaren van fiscale aard gemeend de indiening van dit wetsontwerp te moeten bevorderen. Zij verklaart in de toelichting dat het bij de bouwspaarfondsen in de eerste plaats oin een van de meest karakteristieke vormen van op bezitsvorming gericht bestemmings sparen gaat. Uit een oogpunt van duurzaam bezit moet met name voor degenen met lagere inkomens uit onzelfstandige be roepsuitoefening het bezit van een eigen woning van bijzondere waarde worden ge acht. De bevordering van het eigen woning- bezit neemt ook in andere opzichten in het overheidsbeleid een bijzondere plaats in. De premie- en bijdrageregeling 1953 stelt bijvoorbeeld een extra premie beschikbaar voor hen die een eigen woning bouwen. Bovendien ontleent de faciliteit haar be lang voor de betrokkenen vooral aan het feit, dat zij een stimulans vormt tot ver groting van het inkomen van de werkne mer. Temeer mag van deze vrijstelling een gunstig effect worden verwacht, omdat zij tegemoet komt aan het thans bestaande be zwaar, dat de werkgever, die wil bijdragen aan een bouwspaarfonds, in de uitvoering van dat voornemen zich geremd voelt om dat over zijn bijdrage, sociale en fiscale lasten worden geheven. Tenslotte wordt door de begrenzing van het bedrag van de werkgeversbijdrage waarvoor de vrijstellingen worden ver leend, tot f 390 per jaar het bezwaar ver kleind, dat deze faciliteit in belangrijke mate meer tot bezitsvorming bij de werk nemers met hogere dan bij die met lagere inkomens zou leiden. Jungschlaeger en zijn verdedigster mevrouw Bouman van de vliegvelden plus de BPM, enige ambassades, het Nederlandse departement van Oorlog en nog een hele reeks anderen bij het complot betrokken moeten zijn, om het onaanvaardbare in deze verhalen weg te werken, dan kan men maar tot één conclusie komen: dat dit alles pure fanta sie is en dat inderdaad tegen beklaagde geen enkel bewijs is geleverd. Op deze gronden verzoek ik u, edelacht bare, beklaagde vrij te spreken van het hem ten laste gelegde". Rechter Maengkom bepaalde dat de open bare aanklager Sunarjo het pleidooi van mevrouw Bouman op 22 maart zal beant woorden. Na de verdaging van de zitting maakte de politie eerst het terrein voor het ge rechtsgebouw vrij. Twintig minuten later verscheen de beklaagde in een auto vol met militaire politie, waarin hij niet ge makkelijk herkend kon worden. Toen de auto van mevrouw Bouman passeerde, werden haar een paar woorden toege schreeuwd. Incidenten vielen niet voor. Tijdens de zitting hield het publiek zich rustig. De publieke belangstelling was ge ringer dan toen Sunarjo zijn requisitoir hield. BINNENLAND „Tonica" uit de ether. In de nacht van 6 op 7 maart hebben opsporingsambtenaren van de PTT in samenwerking met de ge- meente-politie te Stadskanaal de clandestiene zender „Tonica" opgespoord en in beslag genomen. Proces-verbaal werd opgemaakt tegen de 39-jarige G. V. te Musseik anaal. Gouden medaille. Mevrouw E. Hartogs Hijman, de weduwe van de stichter van de Eerste Nederlandse Rayonindustrie waaruit later de Algemene Kunstzijde Unie N.V. is ontstaan, dr. J. C. Hartogs, is ter gelegenheid van haar 85e verjaardag woensdag begiftigd met de gouden medaille van de stad Arnhem. Brieven voor de Paus. Ten Vaticane zijn vijftigduizend brieven van Nederlandse kin deren, aan de paus bij gelegenheid van diens tachtigste verjaardag geschreven, aangeko men. Deze partij post, in drie kisten verpakt, had een gewicht van meer dan honderd kilo, Verdronken. De politie heeft uit het wa ter van de Singel nabij het Koningsplein te Amsterdam een lijk van een man uit het water gehaald, dat daar door voorbijgangers tussen de ijsschotsen was waargenomen. Na onderzoek bleek 't het stoffelijk overschot te zijn van de 48-jarige gehuwde chauffeur Th. V. uit Amsterdam-Oost, die sedert eind december werd vermist. HAARLEM EN OMGEVING Volkstuinders. De leden van de volks- tuindersvereniging komen morgen, vrijdag avond bijeen in het lokaal van de heer Mer- riënboer aan de Amsterdamsevaart. De heer K. J. de Lange zal spreken over „Groente teelt en onderhoud van de tuin". Op dinsdag- avond vergadert de dahlia-club van de volkstuindersvereniging in het gebouw Tweede Zuidpolderstraat 50 om de plannen te bespreken voor de deelname aan de Na tionale Dahlia-tentoonstelling te Hillegom. De heer Bakker uit Heemstede, zal spreken „over het kweken van dahlias". Zwemwedstrijden. De jaarlijkse zwem wedstrijden van de verkenners van de katho lieke jeugdbeweging zullen wegens het niet meer op werkdagen beschikbaar zijn van Stoop's bad te Overveen niet op dinsdag 3 april gehouden kunnen worden. Zij zijn nu vastgesteld op zondagmiddag 8 april in Stoop's Bad. De organisatie van de wedstrij den wordt weer verzorgd door de voortrek kers van de II Poverello stam. WEEKABONNEMENTEN dienen uiterlijk up Woensdag te worden betaald, daar de bezorgers op Donder dag moeten afrekenen. DE ADMINISTRATIE Jungschlaeger sprak de volgende pleit rede uit: Edelachtbare, het zij mij vergund mijn persoonlijk pleidooi in het Nederlands uit te spreken, ik ken de Bahasa Indonesia niet, of althans in zo weinige mate, dat ik mijn gedachten er niet naar behoren in kan uitdrukken. Ik wil trachten op geheel eigen wijze een beroep te doen op het ge zond verstand, op de lqgica en op de rede lijkheid. Dit immers zijn elementen, die als richtlijnen dienen bij tot standbrenging van alle wettelijke bepalingen en die dus aan het recht ten grondslag liggen. De getuigen a charge, die a décharge, de officier van Justitie en mijn verdedigster hebben u, edelachtbare, gedurende een jaar geconfronteerd met volmaakt met elkaar in strijd zijnde verklaringen. Ik vertrouw echter, dat u, edelachtbare, als vertegenwoordiger van het recht in In donesië, de waarheid en verdichtsels zult weten te scheiden. Deze waarheid is, dat ik onschuldig ben aan het mij ten laste gelegde, dat ik dus kan verklaren, dat ik nooit iets heb ondernomen tegen het wet tig gezag in Indonesië en dat ik niets uit staande heb gehad met enige ondergrond se beweging. Dat de waarheid uiteindelijk zal zegevieren is voor mij een vaststaand feit. Om haar nog te illustreren zal ik enige punten behandelen, die de waarheid en de leugen duidelijk tegenover elkaar stellen. Pri m o De officier van Justitie heeft de be trouwbaarheid van de getuigen a décharge in twijfel getrokken. Toch is het voor mij zeker, dat geen van hen ooit bezijden de waarheid is geweest in zijn verklaringen voor deze rechtbank. Het zijn allen per sonen van onbesproken gedrag en hun strafregisters zijn blanco. De officier van Justitie heeft de verklaringen van de ge tuigen a charge als waar aangenomen en als betrouwbaar, zulks ondanks het feit, dat velen van hen zich ettelijke malen te genspraken en overtuigd werden van on ware verklaringen, onder ede afgelegd. De meeste van de getuigen a charge zijn geen mensen van onbesproken gedrag en zij hebben geen blanco strafregisters. De ge tuigen a décharge waren, in het algemeen, mensen van mijn milieu, van mijn verstan delijke ontwikkeling, terwijl het milieu, waaruit de getuigen a charge komen, mij geheel vreemd is. En deze getuigen a charge, die ik geen van allen ooit gekend heb, die gezien hun strafregisters bepaald niet aan te bevelen personen zijn, die heb ben mij met een net van leugens omspan nen. De reden waarom zij dit gedaan heb ben, is mij onbekend. Wel staat voor mij vast, dat zij daarbij niets te verliezen had den, wel te winnen of te herwinnen. Secundo De officier van justitie heeft betoogd, dat het voor mij wel zeer gemakkelijk moest zijn om clandestien dit land binnen te komen en het te verlaten. Hoe is het dan echter te verklaren, dat ik Indonesië niet clandestien verlaten heb voor herhaal voor de 30ste januari 1954, de dag van mijn arrestatie, terwijl de heer Schmidt, die het slachtoffer van een soortgelijk lot als het mijne is, op 18 december 1953, dat is dus 42 dagen te voren, reeds gearres teerd was. Hoe is het mogelijk, dat ik na die 18de december 1953 hier bleef, terwijl gezien de verklaringen van getuigen a charge ik met diezelfde heer Schmidt zo hier en daar en overal gezien was. Waarom, edelachtbare, ben ik die 42 dagen niet stilletjes weggegaan? Dat was toch zo gemakkelijk voor me, zegt de officier van justitie. Waarom deed ik het dan niet? Omdat, edelachtbare, ik onschuldig ben, volkomen zuiver van geweten, omdat ik Schmidt niet kende, en omdat er dus geen enkele reden voor mij was om mij onge rust te maken. Volgens verklaringen van getuigen a Charge, die door de officier van justitie be trouwbaar worden geacht, zou in dit land een wijdvertakte geheime ondergrondse organisatie hebben bestaan, waarbij be trokken waren: (a.) verschillende grote Nederlandse bedrijven; (b.) het Neder landse Hoge Commissariaat; (c.) de Neder landse Militaire Missie; (d.) de B.P.M., de K.P.M. en de zogenaamde „Big Five"; (ei) vele Indonesiërs, zowel militairen als po litici en gewone burgers; (f.) de Ameri kaanse en de Engelse ambassades. Als men deze lijst bekijkt, dan vraagt men zich af of het hier werkelijk om een geheime or ganisatie ging. Zowat iedereen wist ervan! Er moeten wel zeer veel leden bij die or ganisatie, die liefst met vliegtuigen en on derzeeboten werkte, betrokken zijn ge weest! En waarom sta ik hier dan alleen, edelachtbare, als eenzaam opperhoofd van een schare schimmen? Quarto De getuigen a charge, die volgens de officier van Justitie zo betrouwbaar zijn, hebben gegoocheld met de meest dwaze verklaringen: (a.) Zij hebben grote schepen in Djambi laten komen op dagen, dat de waterstand zulks beslist onmogelijk maak te: (b.) zij hebben door dikke eikenhouten deuren het besprokene tijdens geheime vergaderingen gehoord, op plaatsen waar nooit geheime vergaderingen werden ge houden; (c.) zij toonden verrassend goede geheugens te hebben als het om feiten gaat, niet echter als het data betreft. Als blijkt, dat Djambi in mei ontoegankelijk was, dan zegt getuige Harris: „Ach ja, dat is waar ook, het was in oktober"; (d.) enige van de getuigen, die meestal zeer onder geschikte betrekkingen bekleedden, gingen desondanks als gelijken om met generaals en kolonels. Amiruddin was een vertrou wensman van generaal Pereira. Wie gelooft deze nonsens? (e.) Volgens getuige Manoch waren er twee kapiteins Bos en twee kapi teins Schmidt. Als hem gevraagd wordt precies te zijn. dan antwoordt hij: 't Was iemand, die zich zo noemde, maar het was de echte niet." Onschuldig Edelachtbare, ik ben de echte en de enige Leon Nicolaas Hubert Jungschlaeger, maar zouden de feiten, die mij ten laste gelegd worden, misschien bedreven zijn door een persoon, die zich Jungschlaeger noemde, maar die niet de echte was? Ik moet dit wel aannemen, want ik de echte ben onschuldig. Edelachtbare, ik zou graag voort willen gaan met aan te tonen, dat het gezond verstand, de logica en de redelijkheid ver te zoeken zijn in de verklaringen, afgelegd door de getuigen a charge. Ik wil mijn be toog echter besluiten, daar mijn verdedig ster mijn belangen reeds voldoende heeft behartigd. Ik ontken pertinent, dat ik, hoe dan ook, direct of indirect, met illegale acties of gewone criminele handelingen, in welke vorm ook, te maken heb gehad, hetzij als leider of medewerker, hetzij als dader of mededader. Als het erom gaat een slacht offer te vinden (en het requisitoir wijst in die richting, zowel naar de letter als naar de geest) dan valt er verder weinig te pra ten. Maar ik geloof, dat ondanks dit alles, de waarheid en het recht zullen zegevieren en dat het onafhankelijk en onpartijdig rechtsbesef er toe zal leiden, dat u, edel achtbare, mij zult vrijspreken van het mij ten laste gelegde. Ik, Léon Nicolaas Hubert Jungschlaeger, vechtend voor mijn leven en mijn vrijheid, verklaar, met God als getuige, onschuldig te zijn aan alle mij ten laste gelegde feiten. Edelachtbare, ik leg mijn lot in uw handen, zoals ik reeds zei, met vertrouwen in de uitslag. God, die tenslotte over ons allen zal oordelen, moge u, edelachtbare, bij staan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 10