OVER ECHTE KOETJES EN KALFJES 0,p,pe,>wJta(c&,LtyheLd tkoeft De boxers My ra en Duuk ,0^ mom Voortreffelijk prozawerk van Theun de Vries HONDENHOTEL 1 Een lyrisch intermezzo Duitse jeugd weet weinig van jongste historie loftslied voor Swaantje in een compo sitie van Rudolf Escher afgedrukt op de voorlaatste bladzijde van dit ontroerend intermezzo afscheid genomen heeft van zijn jeugd. Zijn leerjaren zijn afgesloten, zijn „Wanderjahre" beginnen met een zelfde veelzeggend voorteken als dat, waarmee Wilhelm Meister het tijdperk van zijn volwassenheid binnentrad. Maar het zullen zinrijke wegen zijn, een epos waar dig. Want wiè als Theun de Vries heeft zo moedig, met een zo brede golfslag van taal. in de moderne letteren zich aan het epische gewaagd? Ik zou Van Moerkerken en Jaar- sma. Israël en Emanuel Querldo kunnen noemen. Maar geen van hun epische wer ken heeft een zo sterke structuur, een zo veelomvattende en actuele achtergrond als de „fuga", die melodisch de historische strekking samenvat van déze eeuw, van déze tijd. Hoe dan ook. wat er nog volgen mag. deze idylle van Swaantje is een ge tuigenis van het hart, zoals we zelden meer horen, een in zijn ingetogenheid zui ver proza, zoals we zelden meer lezen. C. J. E. DINAUX OOK ALS MEN „Bruiloftslied voor Swaantje" het derde deel van de „Fuga van de tijd" van Theun de Vries als een zelfstandige roman leest, valt er in deze be koorlijke idylle zo ongemeen veel te genieten, dat het om zichzelfs wil tot de zeer, zeer weinige boeken van onze hedendaagse letterkunde behoort, die het herlezen dubbel en dwars waard zijn. Ik bewonder dit verhaal voluit. Ik bewonder de sterke eenvoud van zijn taal, de eerlijkheid van zijn sentiment, de zuiverheid van zijn at mosfeer, de natuurlijkheid waarmee het geringste détail is aangebracht. „Bruilofts lied voor Swaantje" is van vorm en inhoud een proper boek, dat niets aankleeft van de intellectualistische verwrongenheid, waaraan een goed deel van de moderne romanlitteratuur lijdende is. Dat alléén al is geen geringe verdienste. Maar zijn volle betekenis ontleent dit jongste werk var. Theun de Vries toch pas aan de plaats, die hij er aan toegekend heeft in zijn cyclisch-historische fuga, in ge/et in „Anna Cas- parii" met een dubbelthema, dat men als de essentie van zijn schrijverschap kan beschouwen: het thema der verhouding van kunst en maatschappij. DIT „Bruiloftslied voor Swaantje" een intermezzo, een lieflik allegretto, waarvan de elegische ondertoon der Pans fluit het arcadische tempert tot een epi sode. Allard Rosweide, in het tweede deel van deze fuga als Pan onder de mensen gegaan, is na zes jaar in zijn Di^ntse dorpje teruggekeerd, gerijpt door veler lei ervaring, in de muziek geschoold nu tot een solist en aankomend componist. Niet als symbool, als Gorters Pan, had Theun de Vries hem de wereld ingesteuurd en evenmin heeft hij in Gorters extase het ontwaken van een hoog ideaal, van ,.de schone geest der nieuwe muziek", van een eenheid van natuur, kunst, cultuur en menselijk-maatsehapplijk geluk, uitgezon gen. Maar zijn bezieldheid is er niet min der om als hij, geboren verteller van epische allure, uiterst reëel, uiterst rea listisch zelfs, een Drentse boerenjongen het wonder laat beleven van een ontlui kend talent, dat zich bezeert aan de wer kelijkheid van een vertroebelde wereld. Ook hiér is Pan op doortocht naar de ver wezenlijking van zijn droom: een wereld, waarin zijn natuurmuziek de stemklank zal dragen van een blijde mens, van een herboren mensheid, welke, de problema tiek van haar tijd te boven, vrij is in schoonheid en schoon in vrijheid. Op die doortocht dan. langs doornige wegen, keert Allard Rosweide terug naar „kinderland", naar de hoeve van zijn ouders om te ervaren hoezeer hij van dit landelijk verleden, deze bitse armoede, dit knoestige natuurbestaan is vervreemd. Zijn kortstondig verblijf is een adempauze, een „allentando" in de fuga één van die beslissende ogenblikken in een mensen leven. waarop hetgeen voorgoed voorbij is getoetst wordt op zijn blijvende waarden. Er wordt in dit stemmige inpromptu met geer woord gerept van het isolement van het kunstenaarschap, waartoe een in zich zelf verdeelde wereld de scheppende mens doemt. Maar als een floers ligt de een zaamheid over de ervaring van deze do lende Pan. Allard Rosweide verheft zich niet boven deze zwoegende natuurmensen, eerder benijdt hij hen één ogenblik om hun gezonde eenvoud, hun onproblema tische simpelheid en voelt hij zich schuldig om ziin uitverkiezing door liet lot der be gaafdheid. Maar sterker is het besef, dat „natuur" méér is dan deze doffe botheid, meer dan dit slovend bestaan: dat ze als Pansmelodie een verlossing betekent, al staat hem nog maar vaag voor de geest van wét. Het klinkt in hem, zoals er steeds mu ziek in hem is, als een levensmelodie die pas tot een lied wordt op zijn tocht naar de herberg Sebastopol. Wat dan volgt sober ingeleid met een wandeling door het herfstige landschap, waarvan de geuren kruidig tussen dit on gekunstelde proza hangen is „cori tene- rezza" geschreven: met tederheid, die een Pan als Theun de Vries niet schuwt. Teder is de ontmoeting met Swaantje, het speel genootje van zijn jeugd. Ze is gebleven die ze was, ze is gerijpt in de volte van haar zuiverheid, haar moederlijke wijsheid, haar beschermende koestering. En teder is het naderen van deze onder de mensen ver dwaalde Pan tot de nobele eenvoud van deze meisjesgestalte in de enkele uren van gezegend samenzijn. Hier, op dit ogenblik, in de schemerstilte van een nazomeravond, is er harmonie: eenstemmigheid tussen liefde, landschap, mensheid en muziek. Het is meer dan een idylle, die dit uur tot een beslissend uur doet worden in Allard Rosweide's leven. Allard weet dat deze hartswelluidendheid „onvoltooid" zal moeten blijven: Swaantje zal eerstdaags haar bruidsdagen ingaan. Maar in dit onvoleindigde, tn dit kort stondig volmaakte, voltooit zich deson danks iets van onvergankelijke waarde: de zekerheid dat „het" er is het heimelijk weten voortaan, dat er in een volstrekte ontmoeting tussen aarde en geest, natuur en kuituur roeping en geweten, een be vrijding ligt van de doem der verzieking. Ik weet niet. langs welke wegen de epi- cus Theun de Vries zijn Pan nog zal voe ren mdat deze met zijn thematische brui- Wees maar niet bang, ik voer geen steek uit ZONDAGAVOND heeft de aetherforum- specialist Jaap Buys een viertal personen, waarvan hij blijkbaar aangenomen heeft dat zij een degelijk woord ten aanzien van het te behandelen vraagstuk konden spre ken, in de gelegenheid gesteld het vraag stuk van de commerciële televisie „op de keper te beschouwen". Dat daarvan niet zo heel veel terecht kwam, is voor een belangrijk deel het gevolg geweest van de omstandigheid dat van de debaters, de he ren J. W. Rengelink, secretaris van de Ne derlandse Televisiestichting, dr. J. A. de Koning, bestuurslid van de V.P.R.O. en deskundige op het terrein van de volks ontwikkeling, drs. H. Mulder, secretaris van het Prins Bernhardfonds en mr. J. Derks, journalist, alleen de laatste voor DE prozaïsche kant van het Honden hotel valt wel sterk in het oog, als ik over My ra en Duuk ga vertellen. Eigen lijk heeft Myra daar niets mee te ma ken. Zij is een lieve boxer, bruin met wit, met de vereiste rimpels in het ge zicht, de opgespelde neus ook precies zoals het hoort. Wij moeten altijd weer even wennen aan die boxergezichten, maar het zijn heel goede honden. Als we ze een paar dagen ln huis hebben, vin den we ze zelfs weer erg leuk om te zien. Nee, aan Myra mankeert niets. Zij is lief als een boxer, sterk als een boxer, vriendelijk als een boxer, ze kwijlt een beetje als een boxer, alles is in orde. Maar zij brengt altijd haar zoon Duuk mee en daar hadden v/e wat mee te stellen! Vooral bij zijn tweede bezoek. Ook Duuk is op en top een boxer. Alleen Is hij helemaal wit, wat hem iets van een welvarend biggetje geeft. Daar de enige tekening bij hem een lichtbruin vlekje boven aan het staartknopje ls, heeft hij iets bloots. Maar vriendelijk is Duuk je zeker en sterk, maarNou ja, ik zal het u vertellen. Duuk was zeven maanden, toen hij voor het eerst op bezoek kwam. Een vroegere planten kas hadden we omgebouwd tot honden- verblijf met vier slaapplaatsen. Twee daarvan had ik toegewezen aan Myra en Duuk, waarbij ik het tussenschot had weggenomen, omdat zij erg op elkaar gesteld waren. De baas had verteld, dat Duuk zich nog wel eens vergiste, maar dat was op die stenen vloer niet zo erg, dacht ik. Ze sliepen ieder op een grote matras, met zeegras gevuld. Stelt u zich echter de hutspot voor, die we de vol gende morgen vonden in het honden- verblijf: twee lege kussens, het zeegras over de hele vloer verspreid, daartussen enige hoopjes, alles met verscheidene plasjes besausd. Een hondcnhotel heeft ook prozaïsche kanten. Enfin, de oprui mingsdienst werd gealarmeerd en na enige tijd was het verblijf weer bewoon baar. Nu moet u niet denken, dat die arme Duuk dit alles uit heimwee had klaar gespeeld. O nee. tussen de genoemde hutspot dartelde een vrolijk Duukje rond met een trots gezicht van: „heb-ik- het-hier-niet-mooi-gemaakt?" Uit heim wee was het stellig niet, want Duuk at als een wolf, was blij met ons gezelschap en zo speels als bij zijn zeven maanden paste. Het karakter was erg lief, maar voor orde en zindelijkheid had Duuk nog geen gevoel. Eigenlijk was hij nog niet groot genoeg om in een hotel te logeren. Toen Duuk elf maanden was. kwam hij weer in gezelschap van moeder Myra een week bij ons doorbrengen. Een hond van vijf maanden behoort zindelijk te zijn, maar Duuk, die nu meer dan het dubbele aantal telde, zag kans om het hondenverblijf wederom te herscheppen in een stal met hutspot. De eetkamer wist hij binnen een uur te veranderen met een kapot geknauwde telefoongids, een vruchtenschaal zonder bananen, hier en daar een stuk schil op de grond en een hap uit het zeil. Toen kwam Patrick, de Dalmatiner, logeren. Het bleek al gauw, dat hij Duuk een énige speelkameraad vond. Patrick was vier jaar en iets groter, maar Duuk was een stevige knaap. Zij hadden de hele tuin voor zich en begrepen elkaar best. Hun spel was wild, maar fair. Tot ik opeens een kreet hoorde. Het bleek, dat Duuk op de grond lag met een pijnlijke poot. Gebeten? Nee, geen enkele verwonding. Patrick wou doorspelen,maar nu werd Duuk boos. Hij strompelde moeilijk naar binnen. De volgende dag was er zelfs geen sprake meer van strompelen. De dierenarts constateerde, dat door het wilde spelen de poot uit de kom was gegaan. Gezet behoefde er niets te worden. Voorlopig ging de poot telkens uit de kom en er w«er in. Hij moest zich maar rustig houden. En Duuk kón niet anders. Hij was echt patiënt geworden en „woonde" daarbij op de divan, waar hij ook zijn eten en drinken kreeg. Zo nu en dan droeg ik het zware dier naar buiten om hem zijn behoeften te laten doen. Het gekke was, dat hij onder deze omstan digheden opeens volmaakt zindelijk was. In het begin maakten we ons alleen wat ongerust over de hoopjes, want hij kon niet gaan zitten met die pijnlijke achter poot. Toen dat na twee dagen ook lukte, juichte het hele hondenhotel. Die lastige Duuk, die zich als een be paald ruïneuze gast had gedragen, was opeens omgetoverd tot een lief, mee gaand dier, dat we extra moesten ver zorgen. maar dat zich daarbij liet waar deren als een lieve en dankbare patiënt. Toen hij gehaald werd. was Duuk al weer zo ver, dat hij zelf van de divan af kon komen en zich er moeizaam op kon hijsen. Soms liep hij zelfs al weer even op vier poten en ik geloof daarom, dat dit het juiste ogenblik van vertrek voor hem was, nu hij nog zo'n goede herinnering bij ons achter kon laten. Myra zag alles altijd met belangstelling gebeuren en verwonderde zich nooit. G O. Vooi dc microfnem honderd percent wist waarover hij sprak, hetgeen de voorstanders van de commer ciële televisie alleen maar kan verheu gen. De andere gesprekspartner die de po sitieve mogelijkheden van de commerciële televisie onderkende was dr. J. A. de Ko ning, die echter slecht ingelicht bleek te zijn omtrent de praktische toepassing daar van in Europa, maar toch niet veel slech ter dan de andere deelnemers aan de „ge- dachtenwisseling". Want men bleek als landen waar commer ciële televisie bestaat S~~ alleen Engeland en Luxemburg te kun nen opnoemen, ter wijl dit rijtje toch ge makkelijk met Mona co, Saarland en Italië is uit te breiden. Vooral de praktijk in dit laatste land is belangrijk, omdat de recla me in de televisie (in de geluidsomroep trouwens ook) als kostenverlagend element welkom is geheten in een overigens natio naal radiobestel. Bovendien wordt de recla me in de Italiaanse televisie welke zo wel technisch als artistiek zeer ver ontwik keld is op geraffineerde wijze toegepast. De secretaris van de Nederlandse Tele visiestichting. de heer Rengelink. gaf er in deze discussie nogal op duidelijke wijze blijk van dat een beetje studie van de mo gelijkheden van het medium, waarbij h;j zo'n belangrijke functie bekleedt, aan hem welbesteed zou zijn. De heer Rengelink bleek zich reclame in de televisie namelijk niet veel anders te kunnen voorstellen dan in de vorm van de pauzeplaatjes in da bioscoop en zag niet „hoe hii reclame in een reeds voorbereid programma zou kun nen inpassen". De heer Mulder van het Prins Bern hardfonds zag de televisie als cultuurrre- dium blijkbaar belangrijk genoog om d't door de gehele bevolking toestelbezit- ters of niet te laten betalen. Het was daarom te betreuren, dat het gezelschap op een uitdrukkelijke vraag van de voorzitter geheel en al in gebreke bleef een definitie, althans een omschrijving te geven van wat men onder cultuur dient te verstaan. De heer Mulder deed trouwens noR een op lossing aan de hand. welke te merkwaar dig is om haar niet te signaleren. Hij stel de voor in de toekomst de zendtijd van de geluidsomroep ten bate van de beeldom- roep te beperken. Daardoor zou men twin tig tot dertig percent kunnen besparen. De heer Mulder ging er blijkbaar van uit. dat hij twee programma's reeds rijkelijk veel vindt. In werkelijkheid is het zo. dat Ne derland 'er ook in dat opzicht bekaaid af komt, zoals uit het volgende overzicht blijkt. Frankrijk en België bieden immers op de uren van de grootste luisterdicht heid vier programma's. Engeland, Zwitser land, Italië en Oostenrijk drie. Dit nu is een ongemotiveerde overschat ting van de aantrekkingskracht van de beeldomroep op de bevolking. Reeds nu kan men van tal van toestelbezitters de opmerking horen, dat televisie heel aardig is voor reportages van actualiteiten en sportwedstrijden, maar dat zij voor het overige spoedig gaat vervelen en zeker geen ontspanning en afleiding voor elke avond biedt. Het lijkt ons duidelijk, wat daarvan de oorzaakt is. De beeldomroep is een gast welke de gehele aandacht van de kijkers opeist, hij dringt zich op in tegen stelling tot zijn broer, die het alleen met het geluid doet en juist daardoor ook nog iets zelfs heel veel aan de verbeelding van de luisteraar overlaat. De radio kan ook al komt dat vaak, maar niet altijd uit een negatieve houding van de toestelbezitter voort als „achtergrond" dienen, de televisie nim mer. Velen voelen dat intuïtief en verzet ten zich daardoor tegen de televisie. S. P. ONDE HET IS een waarheid als een koe, dat in ons land van melk en honig èn van margarine, mag u hieraan wel toevoegen de stedeling niet veel afweet van ons meest nationale nuttigheidsdier: de koe. En toch is binnenkort ons mooie polder landschap weer met bonte koe-motiefjes als een schilderij van Willem Maris be spikkeld. Dat onmisbare koebeest, waar een ieder toch dag-in dag-uit iéts van eet of drinkt.Laten we dus die (onbekend*') koe bij de horens vatten. BLIJKENS de resten in onze terpen hadden „wij" vóór de jaartelling hier al drie rassen! Maar te willen beweren, dat onze huidige veestapel daar rechtstreeks van afstamt, zou al te nationalistisch zijn. Want als iéts de historie van aeze Lage Landen altijd door ge kenmerkt heeft, dan is het wel die eeuwendurende koude en natte oorlog tegen onze erf vijand, de zee! de aanvallen van het water kostten ons al tijd weer (verdronken) vee, dat dus telkens van elders moest worden aangevuld. In „Rund vee II" vertelt G. J. Henge- veld, dat er niet minder dan zeven Allerheiligenvloeden en vier Kerstoverstromingen zijn geweest. Zo ontstond in 1277 zond vloedsgew ijs de Dollard en verdronken in 1313 en 1336 „ontallijke" beesten. Bij de Allerheiligenvloed van 1570, die ons hele land blank zette, was Noordholland één barre zee, waarin zeventigduizend hoornbeesten en negendui zend mensen om het leven kwamen. In 1717 vergingen in Friesland bijna vertienduizend runderen Nog andere, toen nog onbe dwingbare, vijanden belaagden onze leven de have: de veeziekten. Van 1248 tot 1250 woedde in het noorden een dusdanige be smetting, dat maar weinig dieren die epi demie overleefden. Bovendien werd ons arme land vlak daarop in 1272 zó geteis terd. dat er hongersnood en armoe op volgden en „wij" niet eens ander vee uit Denemarken konden terugkopen. In 1713 maakten, in die goeie ouwe tijd, onze voorouders daarenboven kennis met de gesel van de veepest. Het „Beknopt Cro- neykje van Groningen" ver meldt, dat die epidemie jaren lang aanhield. In drie jaar verloor Noordholland twee derde van al het vee. Nieuwe dieren dus andere rassen uit Jutland en van de Deense eilanden vulden de tekorten op tot in 1768 wederom een pestinvasie tweehonderddui zend stuks wegvaagde. Bij de veetelling van 1800 hadden we nog maar tweehonderdzestig duizend runderen over. Weer voorzag vreemd „bloed" uit Bentheim. Oldenburg, Han nover, Munsterland in de leemte. In ieder geval en daartoe dienen deze feiten en cijfers heeft er een dus danig komen en ga* n plaats gehad, dat we nog bezwaar lijk mogen spreken van bij voorbeeld Bataafs of van on vermengd oud-Hollands vee Zo wordt anno 1822 in de „Na tuurkundige Verhandelingen van de Hollandsche Maat schappij der Wetenschap" ge wezen op de blijvende invloed van het Deens-Holsteinse bloed op onze runderstapel. IN DE zo goed gedocumen teerde uitgave van de Bond van Zwartbont-fokkers in Groningen door E. van Muil- wyk, worden bij wijze van oude koeien uit de historische sloot de vroegere veetypen opgehaald. Die koeien zagen er toen wél heel anders uit! Is het ook u opgevallen, dat de bekende Stier-van-Potter zo anders is dan de dieren, welke u ziet grazen als u door het treinraam kijkt? Dat stiertje maakt meer een Zwitserse indruk. En in derdaad is het vee, dat u met vakantie in de Alpen tegen komt, totaal anders van bouw, van „sfeer". Daarom kunnen wij, Nederlandse auteurs over kalveren en zo, nooit gebruik maken van een buitenlands gelegenheidscliché. Die snoezige Paaspren- ten en Pinksterplaatjes, van bijvoorbeeld een lief kind met een leuk kalf, verraden dadelijk dat ze import, dat ze geleend zijn. - Zo'n kalf deugt hier niet, zo zijn onze •i nuchtere kalfjes niet! Prof. dr. Bakker geeft in zijn proef schrift te kennen, dat het nu zo echt- Hollandse zwartbonte haar met grote pla ten (vlekken) met de zendingen uit Dene marken is meegekomen. Merkwaardiger wijze is het moderne Deense vee echter overwegend roodbruin. Ook blijken wij destijds kolossale vleesrassen gefokt te hebben. De berichtgevers uit de vorige eeuw noemen maten en gewichten, die we nu nooit meer tegenkomen. Zo die Paasos uit Jaarsveld van eventjes zesendertig- veerd. En daarmee bij ons wereldberoemd melkvee. Even vóór de oorlog in 1939 wa ren wij de volgende landinventaris rijk: kalveren beneden het jaar 493.000 jongvee boven een jaar 531.000 melkkoeien en kalfskoeien1.563.000 mestvee 94.000 mestkalveren 23.000 stieren29.000 (Uit Cartoons the French Way" door René Goscinny, Lion Library, New York). honderd pond. Hoort men zoveel van onze zuivelexport als deviezenbron, indertijd waren wij even trots op onze „beef'-uit- voer. In het midden van de negentiende eeuw begon de industrie in Engeland op te komen en daarmee is de trek van het land naar de jonge fabriekssteden ingezet. Om ineens die groeiende industriebevol- king te voeden schafte de toenmalige re gering alle invoerrechten af! Beesten vet weiden werd dus in die dagen de lust onzer gewesten. In duizenden kwamen de in totaal 2.733.000 En daar wij nu. na de oorlog, een onge veer gelijk aantal hebben, zijn we dus op diezelfde sterkte gebleven. De stand was namelijk in 1952: melkkoeien 1.482.950 ander dan melkvee 1.374.655 in totaal2.857.605 In zwartbont: 50.390 kalveren, in het stamboek namelijk, voorts 19.431 koeien en 1489 dekstieren. In het Rijn-Maas-IJsel- slag, Roodbont: 24.330 kalveren, 8.683 koeien, 780 stieren. In Zwartblaar: 3.447, 1.171 en 381. Terloops herinneren wij er aan, dat die grote bevolking aan zoge naamde Regeringskoeien in 1938 welke crisis-overbevolking leidde tot het bewuste „inblikken" een gevolg was van de rundveeteelt.beperking! taties in elk van beide fokrichtingen gaan DEZE stapel is naar het ras verdeeld bezwaarlijk samen, over onze drie veeslagen te weten: het Er zijn in het verleden kapitalen en Fries-Hollandse, voornamelijk melkgevend kapitale boerderijen aan gespendeerd om type, dan de Groninger zwartbont en te proberen dé goed-voor-alles-koe te fa- zwartblaar, die even meer geschiktheid briceren. Nu zoekt men het, verstandiger, vertoont tot vleesaanzetting, benevens het in specialisatie. Voor kruisingsdoeleinden Rijn-Maas-IJselslag, dat het mooie "fitiaan- werd genoemd Shorthornvee in het mid- rode haar vertoont. Nauwelijks is men den van de vorige eeuw ingevoerd. Men over-de-rivieren of na Den Bosch ziet men wilde daarmee de vroegrijpheid bevorde- links en rechts van de weg vrijwel alleen ren. Ook is er geëxperimenteerd met Sim- deze roodgevlekte dieren, waarbij het pla- menthalervee met het oog op de be tenpatroon ook anders over het lichaam kende aromatische Alpenmelk en bergslag- verdeeld is. Binnen het eerstgenoemde room en met dat bovenstebeste melk- Fries-Hollandse hoofdras onderscheidt men koetje, de „Jersey cow" van het gelijk- weer de stam. bloedlijn of familiegroep, namige Kanaaleiland. De enkele blauw- Ons „Fries" vee, dat sterk in de melk- schimmels en de zogenaamde griemelkop- richting is uitgefokt, werd en wordt naar pen in onze weiden herinneren, mede door alle windstreken uitgevoerd. Het „Friesch het model, weieens aan die Durham's of Rundvee-Stamboek" dateert dan ook al Korthoornen. van 1871! Merkwaardig is het, misschien toevallig, Nu is foktechnisch en economisch dit het dat men in die kruisingsbeluste dagen geen mooie, dat onze veehouders voor iedere proef heeft genomen met de Gouden streek van ons vader- - Guernsey, een zuster land binnen deze drie VAPdPfipIllipflpfll^ ras van Jersey: rassen, onderschei- CQgCbLn 1 L UCII 1>> deze boekt namelijk denlijk binnen de on- successen in Austra- derstammen, altijd kunnen slagen. Zij kun- lië en Amerika door haar gele melk. Jan nen steeds dét type kiezen, dat aan de plaat- Publiek ziet daar boter althans voedzaam- selijke, uiteraard dus Hollands-vochtige, bodemgesteldheid en handelseisen zal voldoen. De boer zal hier meer plezier van beleven dan van welk buitenlands ras ook. Dit is in zekere zin een uitzondering, want onze inheemse boerenkippetjes daaren- heid in, inplaats van een overdaad aan kleurstof enbetaalt meer voor die ogenschijnlijk romigere melk. We zouden misschien de komst van deze geharde koe der mistige Kanaaleilanden toejuichen, als wij niet wisten, dat onze tegen moesten het economische eierveld eigen koeien aangepast zijn aan al onze ruimen voor de zogenaamde Middellandse omstandigheden. Teelt en teeltkeus in eigen Zee-hoenders als de Leghorn en voor de zogeheten Amerikaanse rassen. Zelfs die kippen, die een vaderlandsklinkende naam voeren als Barnevelder of Welsummer, zijn genetisch, dat wil zeggen wat hun erfe lijke samenstelling betreft, ten dele mo derne Amerikanen en daarmee want Amerika kreeg -dat pluimvee uit Azië half-Aziaten. Onze geit is een Zwitserse van afkomst: onze antieke landgeit, die eens op de ras is immers thans het parool! Wij heb ben veetechnisch een peil bereikt van constantheid zijnde de garantie voor even goede nakomelingen met gelijke melkgift ofc> welk niveau kruisingen weinig baat kunnen brengen. Bovendien brengen nieuwe importen het risico met zich mee van nieuwe, uiteraard onge wenste, kenmerken als vatbaarheid of ziektekiemen. En omdat ook onze werkwijzen beproefd Zeeuwse dijken graasde, is ter ziele. Onze zijn, blijven onze jonge zuivelboeren en biggen? Denen, Yorkshires en het ver- melkknechten overal, vooral in de over- edelde Duits landvarken. De ouderwetse zeese emigratielanden, welkom! Moge, loboren ziet men nergens meer. Ons Texels want er is overal wat, bepaalde denkbeel- schaap. oer-inlands in naam. is geen di- den. gewoonten en methoden weieens her- recte nazaat van de schichtige Tesselse zien worden, dit is een terrein, waarop wij „pielsteerten". Het heeft een flinke scheut het buitenland niet naar de ogen hoeven Engels bloed. te zien- Bekijkt u, stedeling, die goedige koe nu eens met meer waardering7 ONS VEE is dus in dc eerste plaats ge fokt „op" melkopbrengst. Wij kennen geen slachtrassen, zoals dat Britse fokwonder, de Durham Shorthorn, een vroegrijp (dus jong-al-dik) volumineus veeslag. Deze klomp geeft van de weeromstuit (vrijwel) geen melk men kan niet alles hebben. BONN (United Press) Onderwijsauto- Dit verschijnsel ziet men ook bij het zoge- riteiten in West-Duitsland beginnen zich naamde overfokte, overtypische Heres- ongerust te maken over de onwetendheid fordrund. Op de Engelse tentoonstellingen, van de schoolkinderen. Een grote firma in waar elke ingezonden koe met haar kalf München onderwierp de jonge tewerkge- gekeurd wordt, kunt ge zien hoe, bij het stelden aan een test, waarbij bleek dat verlaten van de keurring, het kind een andere kant wordt uitgeleid dan haar mama. Het jong gaat dan naar zijn min slechts twee van de tien de naam wisten van de zee. waarin de Donau uitmondt. De Hamburgse krant „Die Welt" bericht- van ander ras terug, want moe-koe heeft te dat geschiedenisexamens van jongelui niets te bieden. De welgedane kampioene van zestien tot achttien jaar een ontstel- is droog. Ze is zo mooi vet, dat er geen lichaamsenergie overblijft tot omzetting in dit natuurprodukt. lend gebrek aan kennis aantoonde. Toen gevraagd werd hoeveel politieke partijen er in het nationaal-socialistische magere Duitse en Deense ossen en Oosie koeien hierheen gelopen om geweid en na de polderkuur doorverkocht te worden. Ook uit dat tijdperk is wat „vreemd bloed" blijven hangen en in de bestaande vee- kern ingefokt. EN ZO zijn wij, Hollandse aartsfokkers (denk maar aan de oude doeken waarop vele fraaie kippenrassen van eigen bodem!) als zich snel aanpassende, naarstige vee boeren bij de tegenwoordige tijd gearri- Nu is het verenigen van beide nuttige „Derde Rijk" waren, antwoordden zeventig eigenschappen onafgeroomde melk plus percent der kinderen goed door te zeggen doorregen osselap én leer, want de melk- dat er slechts één was, maar de rest raadde rassen hebben een wat dunne, fijne huid verschillende aantallen, niet goed mogelijk in één (ideale) koe. De Do vraag, wie verantwoordelijk was voor universele koe is niet te „maken" alle het begin van de tweede wereldoorlog. fokkneepjes ten spijt, door „onwil" van het runderdom zelf. Er bestaat namelijk werd door de helft met Hitler of Duitsland beantwoord. Acht percent gaf de gealüeer- een negatieve correlatie ofwel een ont- den de schuld en een deel van de rest weet kennend verband tussen de erffactor voor het aan het gebrek aan koloniën. Over de melkprestatie cn die voor vleesaanzetting, vervolging van de Joden in het Hitlertijd- Men kan weliswaar deze twee begeerde perk gaf de helft neutrale antwoorden, eigenschappen in één exemplaar of in één Veertig percent veroordeelde de vervolgmc stam of „stal" combineren, maar toppres- De rest gewaagde van „ras-enschenners

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 19