De ênd'&
"V?DL~
TrV*
Lelijke vrouwen
zijn er niet
Nog eens: Makarios
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Dansen uit Slowakije
NEEM NOOIT VAKANTIE IN APRIL
KERKELIJK LEVEN
Aartsbisschop van Canterbury
heeft voorstellen gedaan
Er bestaan slechts
onwetenden
Internationaal symposium
Er was eens een koning, die alles
wilde hebben wat hij zag. En omdat er
voor een koning een heleboel te zien is,
zat zijn paleis volgepropt met dingen die
hij eens een keer had willen hebben en
daarna meteen weer vergeten was. Zijn
paleis leek wel een pakhuis. „Koning",
zeiden de lakeien, „mogen we niet eens
een keer grote schoonmaak houden?
Wat moeten we beginnen met al die din
gen, waar u niets aan hebt en nooit naar
cijkt?"
„Ze zijn van mij en ze blijven van
mij!", zei de koning. „Ik wil niet dat je
ze opruimt, want dan worden ze van een
ander".
Zo bleet alles staan. Het paleis werd
steeds voller en elke dag kwamen er
nog dingen bij. Op een morgen hoorde
de koning over een oud mannetje, dat in
een bos woonde en een toverhamer had.
Alles wat je wilde kon je met die hamer
maken, vertelden zijn lakeien hem. De
ogen van de koning begonnen te glinste
ren. Dat was nog eens iets!
Hij ging er meteen op uit. Toen ze
dicht bij het huisje van het oude man
netje kwamen, stapte de koning uit zijn
koets en liet zijn lakeien en koetsiers
achter. Helemaal alleen stapte hij op het
raam van het huisje af. Hij gluurde naar
binnen.
Ja, warempel daar zat een heel oud
mannetje aan een tafel en in zijn hand
had hij een hamer. De koning dacht
eerst al dat de lakeien hem gefopt had
den, want het leek een heel gewone ha
mer. Maar opeens begon het mannetje
er mee te kloppen op een blok hout dat
voor hem lag. De mond van het man
netje bewoog en de koning legde zijn oor
tegen het raam om te horen wat hij zei.
„Zwaluwstaartje, zwaluwstaartje, hob
belpaardje, hobbelpaardje", zei het oude
mannetje en kijk, opeens stond er voor
hem op tafel een prachtig hobbelpaard,
dat al meteen begon te hobbelen voor
het Jongetje, dat met zijn neus tegen de
tafel stond toe te kijken, er in zat.
„Ziezo", zei het oude mannetje, „jij
hebt je hobbelpaardje en ga nu maat
gauw naar huis." Hij stond op en bracht
het jongetje naar de deur. Daar zette hij
hem op zijn hobbelpaardje en het jonge
tje hobbelde meteen weg tussen de bo
men. Het oude mannetje kwam voor zijn
ruit en keek het jongetje lachend na. De
koning, die eerst was weggedoken, toen
het mannetje zo vlakbij was, keek weer
boven de vensterbank uit. Het mannetje
nam zijn hamer, rolde hem in een lapje
fluweel en borg hem in een laatje van
zijn kast. De koning had genoeg gezien
en klopte op de deur.
„Wie is daar?"
„Ik ben het, de koning!"
Het mannetje kwam hard aangedrib
beld en deed de deur buigend open. „Ik
kom je hamer kopen", zei de koning met
glinsterende ogen en hij keek al naar
het laatje van de kast.
„Mijn hamer?" riep het mannetje.
„Maar koning, ik wil alles voor u ma
ken wat u wilt, maar mijn hamer is
niet te koop".
„Wat zeg je daar?", vroeg de ko
ning en hij deed een paar stappen naar
het laatje toe. „Wat zeg je? Wil je me
je hamer niet verkopen?"
„Nee, koning!"
„Maar je weet niet eens wat ik er
voor betalen wil".
„Och koning, al gaf u me alles wat u
had en dat is een heleboel dan
zou ik hem nog niet verkopen".
De koning werd rood van boosheid
en liep nog dichter naar het kastje toe.
„En waarom wil je hem niet verko
pen?" vroeg hij. „Omdat u er niets aan
heeft", zei het mannetje. Dat antwoord
maakte de koning zó razend, dat hij
niet goed meer wist wat hij deed: hij
trok het laatje open, pakte de hamer er
uit en holde er mee het huisje uit. Het
mannetje werd niet eens boos. Het riep
alleen angstig: „Koning, koning, pas op
wat u doet. Als de hamer boos
wordt
Maar de koning luisterde al niet meer.
Hij holde naar zijn koets en zwaaide
met de hamer door de lucht. „Ik heb
hem", riep hij tegen de lakeien en de
koetsiers. „Heeft u hem gekocht?"
vroegen ze. De koning kreeg een kleur.
Nog nooit in zijn leven had hij iets
weggenomen. „Ga jij die zak vol goud
eens naar dat mannetje brengen", riep
hij tegen de lakei. Ze moesten hem met
zijn tweeën dragen, zó zwaar was die
zak.
„Ziezo", zei de koning en hij liet zich
helemaal gerust op de kussens van zijn
koets vallen. „Een zak goud is een
heleboel voor zo'n hamer, niemand kan
zeggen dat ik hem niet goed betaald
heb".
Met bleke gezichten kwamen de la
keien even later terug, mèt de zak.
„Hij wil geen goud, koning. Hij wil zijn
hamer. En hij zegt dat die hamer voor
u gevaarlijk is...."
„Dan kan ik het ook niet helpen",
riep de koning. „Laat die zak goud
maar staan en kom mee naar het pa
leis".
Toen ze in het volgepakte paleis
kwamen, haalde de koning de hamer
onder zijn mantel vandaan en legde
hem op een tafel die hij vlug had laten
leegruimen. Een hobbelpaard voor het
prinsje, dat wou hij ook wel. Hij zei
dus net als het oude mannetje: „Zwa
luwstaartje, hobbelpaardjeen
tikte op een stuk hout, dat hij in het
bos had laten oprapen. Klop., klop.,
klop., deed de hamer..
„Auau", riep de koning, want
hoe hij de hamer ook hield, hij tikte
aan één stuk door op zijn vingers.
„Auau!" schreeuwde hij. Alle
lakeien kwamen toegelopen. „Gooi
hem weg, koning, gooi hem op de
grond", riepen ze.
De koning deed het, maar toen ge
beurde er nog iets veel ergers. De ha
mer bleef als een razende doorklop
pen. Hij sprong op de schatten van de
Koning en sloeg alles kort en klein. Eén
tikje was genoeg om een hele kast in
elkaar te slaan. Vazen, kopjes, mooie
doosjes, een piano, een viool, een opge
zette olifant, alles viel in stukjes uit
elkaar.
„Houd ophoud opriepen
de lakeien en de koning, die in een
hoekje van de zaal op elkaar gedrukt
stonden toe te kijken, met hun handen
aan hun oren tegen het lawaai. Maar
de hamer hield niet op en wipte van
het ene ding naar het andere. „Pas op",
schreeuwden de lakeien, „hij komt hier
naar toe.
Ja, de hamer kwam naar het bange
groepje toe, dat niet eens meer vluch
ten kon. Ze sloegen hun handen voor
hun ogen. Wat zou er gaan gebeuren''
Zouden ze ook in stukjes uit elkaar
vallen? Bevend wachtten ze af. Maar
opeens werd het stil. Ze hoorden geen
geklop meer en ook geen gerinkel of
gekraak van brekende dingen.
De koning durfde het eerst door een
kiertje te kijken. En wat zag hij? In
de deur stond het oude mannetje zijn
hoofd te schudden met de hamer in
zijn hand. „Koning, koning", zei hij,
„ik heb u nog zo gewaarschuwd. Ik
heb de hele weg hard achter uw koets
aangelopen om u in te halen. Nu ziet u
wat er gebeurd is!"
De koning schaamde zich. Daar
stond hij nu tussen de scherven van
alle dingen, die hij zo graag had willen
hebben. Het oude mannetje wilde al
beginnen met zijn toverhamer om alles
weer te maken. Maar de koning
schudde zijn hoofd: „Het was dom van
me", zei hij. „Voortaan wil ik alleen
maar dingen hebben, waar alle mensen
plezier van beleven. Een kermis en
mooie banken in de straten, mooie hui
zen en speeltuinen".
„Klop, klop", lachte de hamer en
alles wat de koning gezegd had, stond
opeens in de straten en op de pleinen.
En als de koning nu door zijn stad
loopt, heeft hij honderd keer meer ple
zier dan hij ooit heeft gehad in zijn
volgepakte paleis.
MIES BOUHTJYS
Elke morgen blijft Marijke,
met haar schooltas in de hand
bij de witte eend staan kijken
aan de groene waterkant.
Op een nest van dons en takjes
zit de moedereend op wacht.
En waarbij? Dat weet Marijke.
Bij haar eieren, 't zijn er acht.
Maar vanmorgen, maar vanmorgen
Wat heeft moeder eend het drukl
Om de beurt pikken de eendjes
van hun ei de schalen stuk.
Als ze alle acht uit 't ei zijn
mogen ze al zwemmen gaan.
Zestien kleine pootjes paddelen.
Moeder eend zwemt trots vooraan.
„Pas maar op, hoor", roept Marijke,
„Voor de hond en voor de kat.
En daarginds moet je niet komen,
want daar woont de waterrat".
Moeder eend knikt naar Marijke:
„Ik ben groot, ik blijf erbij".
Als een schoolklas gaan ze verder
in een mooie rechte rij.
MIES BOUHUYS.
»rm> rrriYiïm»
XXXÖOOOOOCOOOOOOOOOOCOOGOOnoOO
- VEERTIEN DAGEN geleden schreven wij
in deze rubriek over de verbanning van de
aartsbisschop Makarios van Cyprus en wij
gaven toen een samenvatting van de com
mentaren van de Wereldkerk op deze
deportatie. Het bleek, dat vrijwel eenstem
mig het gedrag van Engeland veroordeeld
werd en dat de sympathiën naar Makarios
uitgingen. De hoop werd uitgesproken, dat
hij nog vóór Pasen aan zijn kerk en volk
zou worden teruggegeven. Zoals bekend
mag worden verondersteld, is dit onder
tussen niet gebeurd en nog voortdurend
blijft de aandacht van kerk en wereld op
de aartsbisschop van Cyprus gevestigd.
Wat zeggen nu de kerk van Engeland en
haar leiders over deze gang van zaken?
Keuren deze de verbanning goed?
In het Hogerhuis heeft aartsbisschop van
Canterbury een verklaring afgelegd naar
aanleiding van de deportatie van zijn col
lega uit Cyprus, waarin hij onder meer zei:
„De openbare mening hier en elders is diep
geschokt en verontrust door de arrestatie
van het hoofd van een der historische ker
ken van de wereld en de orthodoxe kerken
beschouwen dit als een daad van heilig
schennis, vervolging en barbarisme." Voorts
constateert dr. Fisher, dat iedere Engels
man verontrust moet worden wanneer een
politiek leider gearresteerd en gedepor
teerd wordt zonder gerechtelijk onderzoek.
Wij moeten beseffen, dat de Grieks-or
thodoxe christenen in het verleden onder
vreselijke verdrukkingen hebben moeten
lijden en dat zij het bestaan en de vrijheid
voor volk en kerk verkregen hebben door
hevige strijd. Dit is door de geschiedenis
diep in hen geworteld. Aartsbisschop Ma
karios zette een traditie uit het verleden
voort toen hij wederom de leiding van zijn
kerk op één lijn stelde met de strijd voor
politieke vrijheid. In alle vriendschap
moeten wij onze orthodoxe vrienden vragen
onze positie te begrijpen. De geschiedenis
van ons volk leert ons, dat het onmogelijk
is de beide functies te combineren en dat,
wanneer iemand dit probeert te doen, hij
beoordeeld wordt naar zijn politieke be
doelingen en methoden, zoals dit ook ge
beurt bij andere politici, aldus dr. Fisher.
Sprekende over het politieke probleem,
vervolgde de aartsbisschop: „Laat mij
openhartig zeggen, dat op één punt, dat
zowel het politieke als het christelijke vlak
raakt, aartsbisschop Makarios volkomen
ongelijk heeft. Hij heeft toegelaten, dat
zijn eigen volk en anderen de indruk kre
gen, dat hij de terreur vergoelijkte (en de
regering gaat zelfs zo ver dat zij zegt, dat
hij het oogluikend toeliet) op een wijze, die
overal elders door het christelijk geweten
zou worden veroordeeld.
Er is alle reden aan te nemen, dat aarts
bisschop Makarios een matigende invloed
uitoefende op de extremisten. Deze in
vloed had nog veel meer aangewend kun
nen worden om tot een oplossing te komen,
indien de regering in een vroeger stadium
van het conflict een duidelijker inzicht en
visie in alles had gehad. Zelfs wanneer de
regering de aartsbisschop niet de directe
schuld van de terreur en het oproer geeft
moet men toch vaststellen dat Makarios 't
moeilijk maakte aan zijn medeplichtigheid
te twijfelen. Zijn weigering de terreur te
bestrijden heeft dezelfde uitwerking op de
•buitenwereld als openlijke gemeenschap
met de extremisten. Onze Griekse en or
thodoxe vrienden moeten inzien, dat de
Engelse regering, wanneer het gaat om
politiek optreden, de absolute plicht heeft
rust en orde te herstellen en dat zij niet
werkloos kan toezien, wanneer zich oproer
en aanstichting tot doodslag en verwoesting
voordoen."
De aartsbisschop van Canterbury heeft
tenslotte het Hogerhuis een voorstel ge
daan, bestaande uit drie punten. Daardoor
zou het mogelijk zijn voor alle partijen
om het verleden te laten rusten en in
vrede, orde en grootmoedigheid verder te
gaan in gemeenschappelijke verantwoorde
lijkheid voor Cyprus en Groot-Brittannië.
Deze drie punten luiden als volgt:
In de briefwisseling tussen de gouver
neur van Cyprus en de aartsbisschop zijn
vele punten van overkomst over de toe
komstige grondwet. De regering moet
direct een grondwet ontwerpen aan de
hand van deze briefwisseling. Dit ontwerp,
dat natuurlijk voor niemand bindend is,
moet de basis voor onderhandelingen zijn
met Makarios en andere betrokkenen.
De Griekse en Turkse regering moeten
dan samen met onze regering onmiddellijk
een beroep doen op de Cyprioten om een
einde te maken aan de terreur.
Aan aartsbisschop Makarios -moet wor
den meegedeeld, dat zijn verbanning tijde
lijk is en slechts duurt tot rust en orde op
Cyprus zijn hersteld. Hij moet de verzeke
ring krijgen dat, wanneer een ontwerp-
grondwet gereed is, de onderhandelingen
weer met hem zullen worden opgenomen. 8
14 APRIL 1 9 S C
water van hun paraplu op de imposante
imitatie-pers van de hal gutsen. Achter in
de hal staat boven een deur: „Naar de zee
To the Sea A la mer". Maar door die
deur komt of gaat niemand vandaag.
Naast mij zit een eindeloos trieste Ame
rikaan, die mij na een half uur aarzeling
heeft gevraagd of ik wel eens in Pough-
keepsie, blijkbaar ergens in de Verenigde
Staten, ben geweest. Ik heb hem beloofd
de eerste kans aan te grijpen om mij naar
zijn geliefd Poughkeepsie te reppen. Daar
na heeft hij opnieuw die pagina van de
New York Herald Tribune voor zich geno
men, waar de kinderverhalen op staan. Hij
heeft ze nu wel allemaal vijf keer gelezen.
Tegenover me zit een duidelijk Duitse
oma zich genietend te ontspannen met
Courts Mahler: zij is heel Holland en de
regen en het koude strand en die lawaaiige
Franse kindertjes vergeten. Die Franse
kinderen draven nu al anderhalf uur heen
en weer. Zij geven het gehele publiek-met-
de-bedorven vakantie aanstoot, maar het
moeten belangrijke jongens en meisjes zijn,
want zelfs de mannen in de zwarte gassen
met streepjesbroeken zeggen er niets van.
Iedereen laat hen met geërgerde blikken
door stoeien en op kleine fietsjes gieren
door de hal. Na een uurtje is tot ieders
hoopvolle opluchting hun moeder even
komen kijken, maar ze heeft alleen gezegd:
„Niet naar buiten, hoor, in die regen".
Waarop wij allen weer teleurgesteld in de
stoelen zijn teruggezakt. Eigenlijk zou
iedereen het liefst in zijn eigen bed, thuis,
gaan slapen, geloof ik. Maar voor de mees-
SCHEVENINGEN, april. Als u hier op
het ogenblik binnen zoudt komen, zoudt u
mij hier zien zitten. Nu ik deze eerste
zin overlees, bemerk ik dat zij niet zo tref
fend is als ik wel gedacht had. Zij is van
toepassing op alle situaties in het leven.
Maar neemt u mij dat effect van algemeen
heid niet kwalijk. Als hier twee uur in
de hal van dit enorme hotel vergeefs op
Iemand had zitten wachten, zouden uw ge
dachten ook niet langer door brille uitblin
ken. Ik begin ernstig slaap te krijgen. En
om mij heen hollen, lopen en schrijden
voortdurend in dichte drommen de mensen
die iets met het hotel te maken hebben,
dat wil zeggen: gasten, portiers, gasten,
liftjongens, gasten, chasseurs, gasten en vrij
wat van die onbestemde heren in zwarte
jassen en streepjesbroeken, die geloven
zij en ik de ruggegraat vormen van ieder
zichzelf respecterend hotel.
Probeert u niet te raden over welk hotel
ik schrijf, of hier reclame wordt geleverd
of reden voor een beledigingsprocedure.
Binnen honderd meter hier vandaan staan
nog twee enorme vakantiepaleizen en voor
u zou ik elk van die drie kunnen bedoelen.
De gasten hier lijken niet, laten we zeggen,
onbemiddeld. Er zijn trouwens nauwelijks
enige Nederlanders bij. Liefhebbers zouden
hier een prachtige kans hebben niet alleen
hun Frans, Duits en Engels, maar ook hun
Grieks, Siamees en Hindustani weer wat op
te halen. Overigens kijken de bezoekers
maar matig tevreden. Zodra ze binnen
komen schudden ze hun druipende regen
jassen van zich af en laten de straaltjes
ten is dat technisch wat moeilijk uit te
voeren en in een vakantiehotel ga je toch
niet om vier uur 's middags naar bed, den
ken ze. Dan begint toch al bijna het mon
daine leven van de avond.
Misschien komt dat nog wel. Nu is het er
nog niet. De negermevrouw uit Zuid-Ame-
rika is al vier keer komen vragen of er
post voor haar is. De portier heeft twee
verregende heren gezegd, dat het hotel tot
zijn diepe spijt geheel gevuld is. De kassier
geeft gewillig guldens terug voor dollars en
marken, pesos en franken. De belangrijke,
ernstige mannen lopen en staan en doen
niets. In de bar zitten vier heren zich som
ber te bedrinken. Alleen achter, in een of
ander zaaltje, is een feest aan de gang. De
geluiden vandaar maken het geheel hier
alleen nog maar onzegbaar veel droever.
Ik geef het op. Ik wacht niet langer op
mijn afspraak. Wel jammer, maar ik wil
hier mijn levensvreugde toch niet verlie
zen. Nooit, helemaal, hééélemaal nooit zal
ik in april in Nederland met vakantie gaan.
Oh, wat is het hier naar. A. S. H.
Op vrijdagavond 20 april wordt in de
Rolzaal te 's Gravenhage een internationaal
symposium over nationaal toneel gehouden.
Deze gedachtenwisseling, waaraan wordt
deelgenomen door Kenneth Ireland u>t
Pitlochry in Schotland, Johan de Meester
uit Amsterdam, Firmin Mortier uit Ant
werpen en Wilhelm Michael Mund uit
Remscheid, staat onder auspiciën van de
besturen van het Nederlands Toneelver
bond en het Haags letterkundig genoot
schap „Oefening kweekt kennis"
ALDUS DE „VISAGISTE"
FE RN AND AUBRY
(Van onze correspondent in Parijs)
IN EEN KLEINE SALON in een dure
Parijse straat hebben wij dezer dagen
enige glazen champagne gedronken met
de heer Fernand Aubry, die een „visa-
giste" is - een gezichtskundige, zou men
ivel in het Nederlands mogen zeggen.
De heer Aubry, een kleine en magere,
elegante en beweeglijke man is het type
van een Parijzenaar, maar hij heeft een
Spaanse afkomst. Wat de heer Aubry
en zijn assistenten door middel van
poeder, lippenstift, kam en schaar, pin
cet, schuimbad, massage en talloze pre
paraten van allerlei kleur met een
damesgezicht kan doen, is eenvoudig
ongelooflijk. Hij transformeert name
lijk lelijke gezichten tot mooie. Of lie
ver, hij zegt: „Er zijn geen lelijke vrou
wen, er zijn alleen maar vrouwen, die
onwetend over zichzelf zijn". Dit is een
formule, waarmee men veel geld kan
verdienen, iets dat dan ook aan 's heren
Aubry's adres in Parijs duidelijk vast
te stellen viel.
Om het succes van zijn methode aan
te tonen, liet hij ons een aantal foto's
zien van voor en na de behandeling
Het verschil was inderdaad frappant, al
was het natuurlijk wel jammer dat ons
enthousiasme bij het eerste proefkonijn
de foto vóór de behandeling bleek te
gelden. De heer Aubry keek ons daarop
een tijd lang nogal peinzend aan. Te
zijner ere moet overigens worden ge
zegd, dat hij inderdaad lelijke eendjes
met verbluffend meesterschap in ver
blindende zwanen weet om te toveren.
Hoewel natuurlijk vooropgesteld moet
worden dat er in ons land geen lelijke
eendvogeltjes aan te treffen zijn, zal het
de Nederlandse vrouw mogelijk toch
genoegen doen te vernemen, dat Aubry
deze zomer noordwaarts komt om „de
opmaak van de Nederlandse vrouw te
bestuderen". Hetgeen betekent, dat hij
in juli gaat optreden voor onze televisie
en in Utrecht een grootscheepse open
bare demonstratie hoopt te houden
waar hij een door journalisten aan te
wijzen lelijk meisje (welk een ondank
bare taak!) zal omtoveren in een schit
terende schoonheid. Tenslotte zal hij bij
een Utrechtse coiffeur te consulteren
zijn.
Dit komende bezoek was de aanleiding
voor de „coupe de champagne" in zijn
atelier. Of het nu door de edele wijn
of door Aubry's welsprekendheid kwam,
weten wij niet, maar de aanwezigen
kwamen steeds verder onder de indruk
van deze kleine man, die de beroemde
„reeën-ogen" creëerde: hij vond ze op
Egyptische obelisken. Voor het huidige
seizoen lanceerde hij de „zonnige op
maak". Deze schrijft voor dat men bij
een sober silhouet een „vibrerend ge
zicht" dient te bezitten. De meester van
het „visagisme" behandelde uitvoerig
de psychische, sociale, ja zelfs de poli-
tieke aspecten van zijn kunst (over de
financiële sprak hij minder) en bracht
een mijmerende blik in de ogen van de
aanwezige Hollandse dames, oeroude
blik van de huis-, tuin- en keukenach
tige, die overweegt dat ook zij een
Cleopatra zou kunnen zijn. Na nog en
kele glazen champagne verlieten zij dan
ook met „vibrerende" gezichtjes het
perceel.
„DE EERSTGEBORENE"
De Haagse Comedie zal op zaterdagavond
21 april in de Koninklijke Schouwburg de
première geven van „De Eerstgeborene
(The Firstborn) van Christopher Fry, onder
regie van Albert van Dalsum, in de ver
taling van Bert Voeten, met Paul Steenber
gen in de hoofdrol (die van Mozes).
Vrijdagavond is in de Houtrusthallen te
'8 Gravenhage de eerste Nederlandse tour
nee van het Slowaakse folkloristische col
lectief, kortweg Sl'Uk genaamd, begonnen.
Zoals wij reeds bericht hebben treedt dit
nationale Tsjechische gezelschap van ne
gentig zangers, dansers en musici in
authentieke costuums ook op in het Haar
lemse Concertgebouw en wel op zondag
avond 29 april. De drie foto's op deze
pagina geven een fascinerende indruk van
deze volkskunst, waarbij voornamelijk
naar echtheid en minder dan bij hier vroe
ger geweest zijnde groepen uit Bulgarije
en Hongarije naar theaterperfectie ge
streefd wordt. Overigens moet eraan her
innerd worden, dat alle medewerkenden
beroepsartisten zijn, die hun opleiding aan
het door de regering als trainingscentrum
beschikbaar gestelde kasteel Rusovce nabij
Bratislava, de hoofdstad van Slowakije,
hebben genoten. In deze prachtige omge
ving speelt zich de film „Mijn geboorte
land" af, die hier weldra uitkomt.