De ênd'& "V?DL~ TrV* Lelijke vrouwen zijn er niet Nog eens: Makarios Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Dansen uit Slowakije NEEM NOOIT VAKANTIE IN APRIL KERKELIJK LEVEN Aartsbisschop van Canterbury heeft voorstellen gedaan Er bestaan slechts onwetenden Internationaal symposium Er was eens een koning, die alles wilde hebben wat hij zag. En omdat er voor een koning een heleboel te zien is, zat zijn paleis volgepropt met dingen die hij eens een keer had willen hebben en daarna meteen weer vergeten was. Zijn paleis leek wel een pakhuis. „Koning", zeiden de lakeien, „mogen we niet eens een keer grote schoonmaak houden? Wat moeten we beginnen met al die din gen, waar u niets aan hebt en nooit naar cijkt?" „Ze zijn van mij en ze blijven van mij!", zei de koning. „Ik wil niet dat je ze opruimt, want dan worden ze van een ander". Zo bleet alles staan. Het paleis werd steeds voller en elke dag kwamen er nog dingen bij. Op een morgen hoorde de koning over een oud mannetje, dat in een bos woonde en een toverhamer had. Alles wat je wilde kon je met die hamer maken, vertelden zijn lakeien hem. De ogen van de koning begonnen te glinste ren. Dat was nog eens iets! Hij ging er meteen op uit. Toen ze dicht bij het huisje van het oude man netje kwamen, stapte de koning uit zijn koets en liet zijn lakeien en koetsiers achter. Helemaal alleen stapte hij op het raam van het huisje af. Hij gluurde naar binnen. Ja, warempel daar zat een heel oud mannetje aan een tafel en in zijn hand had hij een hamer. De koning dacht eerst al dat de lakeien hem gefopt had den, want het leek een heel gewone ha mer. Maar opeens begon het mannetje er mee te kloppen op een blok hout dat voor hem lag. De mond van het man netje bewoog en de koning legde zijn oor tegen het raam om te horen wat hij zei. „Zwaluwstaartje, zwaluwstaartje, hob belpaardje, hobbelpaardje", zei het oude mannetje en kijk, opeens stond er voor hem op tafel een prachtig hobbelpaard, dat al meteen begon te hobbelen voor het Jongetje, dat met zijn neus tegen de tafel stond toe te kijken, er in zat. „Ziezo", zei het oude mannetje, „jij hebt je hobbelpaardje en ga nu maat gauw naar huis." Hij stond op en bracht het jongetje naar de deur. Daar zette hij hem op zijn hobbelpaardje en het jonge tje hobbelde meteen weg tussen de bo men. Het oude mannetje kwam voor zijn ruit en keek het jongetje lachend na. De koning, die eerst was weggedoken, toen het mannetje zo vlakbij was, keek weer boven de vensterbank uit. Het mannetje nam zijn hamer, rolde hem in een lapje fluweel en borg hem in een laatje van zijn kast. De koning had genoeg gezien en klopte op de deur. „Wie is daar?" „Ik ben het, de koning!" Het mannetje kwam hard aangedrib beld en deed de deur buigend open. „Ik kom je hamer kopen", zei de koning met glinsterende ogen en hij keek al naar het laatje van de kast. „Mijn hamer?" riep het mannetje. „Maar koning, ik wil alles voor u ma ken wat u wilt, maar mijn hamer is niet te koop". „Wat zeg je daar?", vroeg de ko ning en hij deed een paar stappen naar het laatje toe. „Wat zeg je? Wil je me je hamer niet verkopen?" „Nee, koning!" „Maar je weet niet eens wat ik er voor betalen wil". „Och koning, al gaf u me alles wat u had en dat is een heleboel dan zou ik hem nog niet verkopen". De koning werd rood van boosheid en liep nog dichter naar het kastje toe. „En waarom wil je hem niet verko pen?" vroeg hij. „Omdat u er niets aan heeft", zei het mannetje. Dat antwoord maakte de koning zó razend, dat hij niet goed meer wist wat hij deed: hij trok het laatje open, pakte de hamer er uit en holde er mee het huisje uit. Het mannetje werd niet eens boos. Het riep alleen angstig: „Koning, koning, pas op wat u doet. Als de hamer boos wordt Maar de koning luisterde al niet meer. Hij holde naar zijn koets en zwaaide met de hamer door de lucht. „Ik heb hem", riep hij tegen de lakeien en de koetsiers. „Heeft u hem gekocht?" vroegen ze. De koning kreeg een kleur. Nog nooit in zijn leven had hij iets weggenomen. „Ga jij die zak vol goud eens naar dat mannetje brengen", riep hij tegen de lakei. Ze moesten hem met zijn tweeën dragen, zó zwaar was die zak. „Ziezo", zei de koning en hij liet zich helemaal gerust op de kussens van zijn koets vallen. „Een zak goud is een heleboel voor zo'n hamer, niemand kan zeggen dat ik hem niet goed betaald heb". Met bleke gezichten kwamen de la keien even later terug, mèt de zak. „Hij wil geen goud, koning. Hij wil zijn hamer. En hij zegt dat die hamer voor u gevaarlijk is...." „Dan kan ik het ook niet helpen", riep de koning. „Laat die zak goud maar staan en kom mee naar het pa leis". Toen ze in het volgepakte paleis kwamen, haalde de koning de hamer onder zijn mantel vandaan en legde hem op een tafel die hij vlug had laten leegruimen. Een hobbelpaard voor het prinsje, dat wou hij ook wel. Hij zei dus net als het oude mannetje: „Zwa luwstaartje, hobbelpaardjeen tikte op een stuk hout, dat hij in het bos had laten oprapen. Klop., klop., klop., deed de hamer.. „Auau", riep de koning, want hoe hij de hamer ook hield, hij tikte aan één stuk door op zijn vingers. „Auau!" schreeuwde hij. Alle lakeien kwamen toegelopen. „Gooi hem weg, koning, gooi hem op de grond", riepen ze. De koning deed het, maar toen ge beurde er nog iets veel ergers. De ha mer bleef als een razende doorklop pen. Hij sprong op de schatten van de Koning en sloeg alles kort en klein. Eén tikje was genoeg om een hele kast in elkaar te slaan. Vazen, kopjes, mooie doosjes, een piano, een viool, een opge zette olifant, alles viel in stukjes uit elkaar. „Houd ophoud opriepen de lakeien en de koning, die in een hoekje van de zaal op elkaar gedrukt stonden toe te kijken, met hun handen aan hun oren tegen het lawaai. Maar de hamer hield niet op en wipte van het ene ding naar het andere. „Pas op", schreeuwden de lakeien, „hij komt hier naar toe. Ja, de hamer kwam naar het bange groepje toe, dat niet eens meer vluch ten kon. Ze sloegen hun handen voor hun ogen. Wat zou er gaan gebeuren'' Zouden ze ook in stukjes uit elkaar vallen? Bevend wachtten ze af. Maar opeens werd het stil. Ze hoorden geen geklop meer en ook geen gerinkel of gekraak van brekende dingen. De koning durfde het eerst door een kiertje te kijken. En wat zag hij? In de deur stond het oude mannetje zijn hoofd te schudden met de hamer in zijn hand. „Koning, koning", zei hij, „ik heb u nog zo gewaarschuwd. Ik heb de hele weg hard achter uw koets aangelopen om u in te halen. Nu ziet u wat er gebeurd is!" De koning schaamde zich. Daar stond hij nu tussen de scherven van alle dingen, die hij zo graag had willen hebben. Het oude mannetje wilde al beginnen met zijn toverhamer om alles weer te maken. Maar de koning schudde zijn hoofd: „Het was dom van me", zei hij. „Voortaan wil ik alleen maar dingen hebben, waar alle mensen plezier van beleven. Een kermis en mooie banken in de straten, mooie hui zen en speeltuinen". „Klop, klop", lachte de hamer en alles wat de koning gezegd had, stond opeens in de straten en op de pleinen. En als de koning nu door zijn stad loopt, heeft hij honderd keer meer ple zier dan hij ooit heeft gehad in zijn volgepakte paleis. MIES BOUHTJYS Elke morgen blijft Marijke, met haar schooltas in de hand bij de witte eend staan kijken aan de groene waterkant. Op een nest van dons en takjes zit de moedereend op wacht. En waarbij? Dat weet Marijke. Bij haar eieren, 't zijn er acht. Maar vanmorgen, maar vanmorgen Wat heeft moeder eend het drukl Om de beurt pikken de eendjes van hun ei de schalen stuk. Als ze alle acht uit 't ei zijn mogen ze al zwemmen gaan. Zestien kleine pootjes paddelen. Moeder eend zwemt trots vooraan. „Pas maar op, hoor", roept Marijke, „Voor de hond en voor de kat. En daarginds moet je niet komen, want daar woont de waterrat". Moeder eend knikt naar Marijke: „Ik ben groot, ik blijf erbij". Als een schoolklas gaan ze verder in een mooie rechte rij. MIES BOUHUYS. »rm> rrriYiïm» XXXÖOOOOOCOOOOOOOOOOCOOGOOnoOO - VEERTIEN DAGEN geleden schreven wij in deze rubriek over de verbanning van de aartsbisschop Makarios van Cyprus en wij gaven toen een samenvatting van de com mentaren van de Wereldkerk op deze deportatie. Het bleek, dat vrijwel eenstem mig het gedrag van Engeland veroordeeld werd en dat de sympathiën naar Makarios uitgingen. De hoop werd uitgesproken, dat hij nog vóór Pasen aan zijn kerk en volk zou worden teruggegeven. Zoals bekend mag worden verondersteld, is dit onder tussen niet gebeurd en nog voortdurend blijft de aandacht van kerk en wereld op de aartsbisschop van Cyprus gevestigd. Wat zeggen nu de kerk van Engeland en haar leiders over deze gang van zaken? Keuren deze de verbanning goed? In het Hogerhuis heeft aartsbisschop van Canterbury een verklaring afgelegd naar aanleiding van de deportatie van zijn col lega uit Cyprus, waarin hij onder meer zei: „De openbare mening hier en elders is diep geschokt en verontrust door de arrestatie van het hoofd van een der historische ker ken van de wereld en de orthodoxe kerken beschouwen dit als een daad van heilig schennis, vervolging en barbarisme." Voorts constateert dr. Fisher, dat iedere Engels man verontrust moet worden wanneer een politiek leider gearresteerd en gedepor teerd wordt zonder gerechtelijk onderzoek. Wij moeten beseffen, dat de Grieks-or thodoxe christenen in het verleden onder vreselijke verdrukkingen hebben moeten lijden en dat zij het bestaan en de vrijheid voor volk en kerk verkregen hebben door hevige strijd. Dit is door de geschiedenis diep in hen geworteld. Aartsbisschop Ma karios zette een traditie uit het verleden voort toen hij wederom de leiding van zijn kerk op één lijn stelde met de strijd voor politieke vrijheid. In alle vriendschap moeten wij onze orthodoxe vrienden vragen onze positie te begrijpen. De geschiedenis van ons volk leert ons, dat het onmogelijk is de beide functies te combineren en dat, wanneer iemand dit probeert te doen, hij beoordeeld wordt naar zijn politieke be doelingen en methoden, zoals dit ook ge beurt bij andere politici, aldus dr. Fisher. Sprekende over het politieke probleem, vervolgde de aartsbisschop: „Laat mij openhartig zeggen, dat op één punt, dat zowel het politieke als het christelijke vlak raakt, aartsbisschop Makarios volkomen ongelijk heeft. Hij heeft toegelaten, dat zijn eigen volk en anderen de indruk kre gen, dat hij de terreur vergoelijkte (en de regering gaat zelfs zo ver dat zij zegt, dat hij het oogluikend toeliet) op een wijze, die overal elders door het christelijk geweten zou worden veroordeeld. Er is alle reden aan te nemen, dat aarts bisschop Makarios een matigende invloed uitoefende op de extremisten. Deze in vloed had nog veel meer aangewend kun nen worden om tot een oplossing te komen, indien de regering in een vroeger stadium van het conflict een duidelijker inzicht en visie in alles had gehad. Zelfs wanneer de regering de aartsbisschop niet de directe schuld van de terreur en het oproer geeft moet men toch vaststellen dat Makarios 't moeilijk maakte aan zijn medeplichtigheid te twijfelen. Zijn weigering de terreur te bestrijden heeft dezelfde uitwerking op de •buitenwereld als openlijke gemeenschap met de extremisten. Onze Griekse en or thodoxe vrienden moeten inzien, dat de Engelse regering, wanneer het gaat om politiek optreden, de absolute plicht heeft rust en orde te herstellen en dat zij niet werkloos kan toezien, wanneer zich oproer en aanstichting tot doodslag en verwoesting voordoen." De aartsbisschop van Canterbury heeft tenslotte het Hogerhuis een voorstel ge daan, bestaande uit drie punten. Daardoor zou het mogelijk zijn voor alle partijen om het verleden te laten rusten en in vrede, orde en grootmoedigheid verder te gaan in gemeenschappelijke verantwoorde lijkheid voor Cyprus en Groot-Brittannië. Deze drie punten luiden als volgt: In de briefwisseling tussen de gouver neur van Cyprus en de aartsbisschop zijn vele punten van overkomst over de toe komstige grondwet. De regering moet direct een grondwet ontwerpen aan de hand van deze briefwisseling. Dit ontwerp, dat natuurlijk voor niemand bindend is, moet de basis voor onderhandelingen zijn met Makarios en andere betrokkenen. De Griekse en Turkse regering moeten dan samen met onze regering onmiddellijk een beroep doen op de Cyprioten om een einde te maken aan de terreur. Aan aartsbisschop Makarios -moet wor den meegedeeld, dat zijn verbanning tijde lijk is en slechts duurt tot rust en orde op Cyprus zijn hersteld. Hij moet de verzeke ring krijgen dat, wanneer een ontwerp- grondwet gereed is, de onderhandelingen weer met hem zullen worden opgenomen. 8 14 APRIL 1 9 S C water van hun paraplu op de imposante imitatie-pers van de hal gutsen. Achter in de hal staat boven een deur: „Naar de zee To the Sea A la mer". Maar door die deur komt of gaat niemand vandaag. Naast mij zit een eindeloos trieste Ame rikaan, die mij na een half uur aarzeling heeft gevraagd of ik wel eens in Pough- keepsie, blijkbaar ergens in de Verenigde Staten, ben geweest. Ik heb hem beloofd de eerste kans aan te grijpen om mij naar zijn geliefd Poughkeepsie te reppen. Daar na heeft hij opnieuw die pagina van de New York Herald Tribune voor zich geno men, waar de kinderverhalen op staan. Hij heeft ze nu wel allemaal vijf keer gelezen. Tegenover me zit een duidelijk Duitse oma zich genietend te ontspannen met Courts Mahler: zij is heel Holland en de regen en het koude strand en die lawaaiige Franse kindertjes vergeten. Die Franse kinderen draven nu al anderhalf uur heen en weer. Zij geven het gehele publiek-met- de-bedorven vakantie aanstoot, maar het moeten belangrijke jongens en meisjes zijn, want zelfs de mannen in de zwarte gassen met streepjesbroeken zeggen er niets van. Iedereen laat hen met geërgerde blikken door stoeien en op kleine fietsjes gieren door de hal. Na een uurtje is tot ieders hoopvolle opluchting hun moeder even komen kijken, maar ze heeft alleen gezegd: „Niet naar buiten, hoor, in die regen". Waarop wij allen weer teleurgesteld in de stoelen zijn teruggezakt. Eigenlijk zou iedereen het liefst in zijn eigen bed, thuis, gaan slapen, geloof ik. Maar voor de mees- SCHEVENINGEN, april. Als u hier op het ogenblik binnen zoudt komen, zoudt u mij hier zien zitten. Nu ik deze eerste zin overlees, bemerk ik dat zij niet zo tref fend is als ik wel gedacht had. Zij is van toepassing op alle situaties in het leven. Maar neemt u mij dat effect van algemeen heid niet kwalijk. Als hier twee uur in de hal van dit enorme hotel vergeefs op Iemand had zitten wachten, zouden uw ge dachten ook niet langer door brille uitblin ken. Ik begin ernstig slaap te krijgen. En om mij heen hollen, lopen en schrijden voortdurend in dichte drommen de mensen die iets met het hotel te maken hebben, dat wil zeggen: gasten, portiers, gasten, liftjongens, gasten, chasseurs, gasten en vrij wat van die onbestemde heren in zwarte jassen en streepjesbroeken, die geloven zij en ik de ruggegraat vormen van ieder zichzelf respecterend hotel. Probeert u niet te raden over welk hotel ik schrijf, of hier reclame wordt geleverd of reden voor een beledigingsprocedure. Binnen honderd meter hier vandaan staan nog twee enorme vakantiepaleizen en voor u zou ik elk van die drie kunnen bedoelen. De gasten hier lijken niet, laten we zeggen, onbemiddeld. Er zijn trouwens nauwelijks enige Nederlanders bij. Liefhebbers zouden hier een prachtige kans hebben niet alleen hun Frans, Duits en Engels, maar ook hun Grieks, Siamees en Hindustani weer wat op te halen. Overigens kijken de bezoekers maar matig tevreden. Zodra ze binnen komen schudden ze hun druipende regen jassen van zich af en laten de straaltjes ten is dat technisch wat moeilijk uit te voeren en in een vakantiehotel ga je toch niet om vier uur 's middags naar bed, den ken ze. Dan begint toch al bijna het mon daine leven van de avond. Misschien komt dat nog wel. Nu is het er nog niet. De negermevrouw uit Zuid-Ame- rika is al vier keer komen vragen of er post voor haar is. De portier heeft twee verregende heren gezegd, dat het hotel tot zijn diepe spijt geheel gevuld is. De kassier geeft gewillig guldens terug voor dollars en marken, pesos en franken. De belangrijke, ernstige mannen lopen en staan en doen niets. In de bar zitten vier heren zich som ber te bedrinken. Alleen achter, in een of ander zaaltje, is een feest aan de gang. De geluiden vandaar maken het geheel hier alleen nog maar onzegbaar veel droever. Ik geef het op. Ik wacht niet langer op mijn afspraak. Wel jammer, maar ik wil hier mijn levensvreugde toch niet verlie zen. Nooit, helemaal, hééélemaal nooit zal ik in april in Nederland met vakantie gaan. Oh, wat is het hier naar. A. S. H. Op vrijdagavond 20 april wordt in de Rolzaal te 's Gravenhage een internationaal symposium over nationaal toneel gehouden. Deze gedachtenwisseling, waaraan wordt deelgenomen door Kenneth Ireland u>t Pitlochry in Schotland, Johan de Meester uit Amsterdam, Firmin Mortier uit Ant werpen en Wilhelm Michael Mund uit Remscheid, staat onder auspiciën van de besturen van het Nederlands Toneelver bond en het Haags letterkundig genoot schap „Oefening kweekt kennis" ALDUS DE „VISAGISTE" FE RN AND AUBRY (Van onze correspondent in Parijs) IN EEN KLEINE SALON in een dure Parijse straat hebben wij dezer dagen enige glazen champagne gedronken met de heer Fernand Aubry, die een „visa- giste" is - een gezichtskundige, zou men ivel in het Nederlands mogen zeggen. De heer Aubry, een kleine en magere, elegante en beweeglijke man is het type van een Parijzenaar, maar hij heeft een Spaanse afkomst. Wat de heer Aubry en zijn assistenten door middel van poeder, lippenstift, kam en schaar, pin cet, schuimbad, massage en talloze pre paraten van allerlei kleur met een damesgezicht kan doen, is eenvoudig ongelooflijk. Hij transformeert name lijk lelijke gezichten tot mooie. Of lie ver, hij zegt: „Er zijn geen lelijke vrou wen, er zijn alleen maar vrouwen, die onwetend over zichzelf zijn". Dit is een formule, waarmee men veel geld kan verdienen, iets dat dan ook aan 's heren Aubry's adres in Parijs duidelijk vast te stellen viel. Om het succes van zijn methode aan te tonen, liet hij ons een aantal foto's zien van voor en na de behandeling Het verschil was inderdaad frappant, al was het natuurlijk wel jammer dat ons enthousiasme bij het eerste proefkonijn de foto vóór de behandeling bleek te gelden. De heer Aubry keek ons daarop een tijd lang nogal peinzend aan. Te zijner ere moet overigens worden ge zegd, dat hij inderdaad lelijke eendjes met verbluffend meesterschap in ver blindende zwanen weet om te toveren. Hoewel natuurlijk vooropgesteld moet worden dat er in ons land geen lelijke eendvogeltjes aan te treffen zijn, zal het de Nederlandse vrouw mogelijk toch genoegen doen te vernemen, dat Aubry deze zomer noordwaarts komt om „de opmaak van de Nederlandse vrouw te bestuderen". Hetgeen betekent, dat hij in juli gaat optreden voor onze televisie en in Utrecht een grootscheepse open bare demonstratie hoopt te houden waar hij een door journalisten aan te wijzen lelijk meisje (welk een ondank bare taak!) zal omtoveren in een schit terende schoonheid. Tenslotte zal hij bij een Utrechtse coiffeur te consulteren zijn. Dit komende bezoek was de aanleiding voor de „coupe de champagne" in zijn atelier. Of het nu door de edele wijn of door Aubry's welsprekendheid kwam, weten wij niet, maar de aanwezigen kwamen steeds verder onder de indruk van deze kleine man, die de beroemde „reeën-ogen" creëerde: hij vond ze op Egyptische obelisken. Voor het huidige seizoen lanceerde hij de „zonnige op maak". Deze schrijft voor dat men bij een sober silhouet een „vibrerend ge zicht" dient te bezitten. De meester van het „visagisme" behandelde uitvoerig de psychische, sociale, ja zelfs de poli- tieke aspecten van zijn kunst (over de financiële sprak hij minder) en bracht een mijmerende blik in de ogen van de aanwezige Hollandse dames, oeroude blik van de huis-, tuin- en keukenach tige, die overweegt dat ook zij een Cleopatra zou kunnen zijn. Na nog en kele glazen champagne verlieten zij dan ook met „vibrerende" gezichtjes het perceel. „DE EERSTGEBORENE" De Haagse Comedie zal op zaterdagavond 21 april in de Koninklijke Schouwburg de première geven van „De Eerstgeborene (The Firstborn) van Christopher Fry, onder regie van Albert van Dalsum, in de ver taling van Bert Voeten, met Paul Steenber gen in de hoofdrol (die van Mozes). Vrijdagavond is in de Houtrusthallen te '8 Gravenhage de eerste Nederlandse tour nee van het Slowaakse folkloristische col lectief, kortweg Sl'Uk genaamd, begonnen. Zoals wij reeds bericht hebben treedt dit nationale Tsjechische gezelschap van ne gentig zangers, dansers en musici in authentieke costuums ook op in het Haar lemse Concertgebouw en wel op zondag avond 29 april. De drie foto's op deze pagina geven een fascinerende indruk van deze volkskunst, waarbij voornamelijk naar echtheid en minder dan bij hier vroe ger geweest zijnde groepen uit Bulgarije en Hongarije naar theaterperfectie ge streefd wordt. Overigens moet eraan her innerd worden, dat alle medewerkenden beroepsartisten zijn, die hun opleiding aan het door de regering als trainingscentrum beschikbaar gestelde kasteel Rusovce nabij Bratislava, de hoofdstad van Slowakije, hebben genoten. In deze prachtige omge ving speelt zich de film „Mijn geboorte land" af, die hier weldra uitkomt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17