In de beperking toont zich
de programmaleiding
eenvoud in het filmbeeld
Nieuwe boeken
over kunst
ONZE NAMEN j
Voornamen raakten
soms buiten
gebruik
„Marcelino": vroomheid en
1 CULINAIRE TOUR DE FRANCE
SEM DRESDEN
Proef geslaagd met geleid
projectiel in Australië
Meer kansen
Geen verdubbeling
vijfenzeventig jaar
Museumreeks
DE BELANGSTELLING voor beeldende
kunst moet toch wel groter en ruimer zijn
dan zo'n dertig jaar geleden. Het aantal
museumbezoekers is aanmerkelijk geste
gen. Er zijin zo enige nieuwe musea bijge
komen en in den lande organiseren kunst
kringen meer tentoonstellingen dan ooit.
De omroepverenigingen geven tentoonstel
lingsagenda's. En ook op het gebied van
boeken over beeldende kunst gebeurt meer
dan voorheen. De vraag blijkt het aanbod
de moeite waard te maken.
Voor me liggen vier delen van de Mu
seumreeks (L. J. Veen te Amsterdam en
't Leieschip te Kortrijk) een serie mo
nografieën over oude schilders als Bosch,
Chardin, Dürer, Goya, Rubens, Vermeer en
Bruegel, schilders van de laatste honderd
jaar: Cézanne, Degas, Renoir, Van Gogh,
Picasso en Chagall, benevens twee werkjes
over Chinese tekeningen en Japanse ge
kleurde prenten. Ieder van de vier mij toe
gezonden deeltjes bevat een korte inleiding
en een aantal reproducties in kleuren, ieder
met een korte toelichting. De reproducties
van het werk van Degas, Van Gogh en
Chagall lijken me nogal behoorlijk. Van
die van Bruegel mochten we niet te veel
verwachten. De verkleining van diens werk
maakt reproduceren moeilijk. Er staat te
veel op en terwilie van de duidelijkheid
kan er van de vele kleurnuanceringen niet
veel overblijven. Bovendien benadert de
kleur van de schilders sinds het impressio
nisme in het algemeen meer die welke onze
technische procédés voor niet te dure resul
taten toelaten. Hoewel het mij persoonlijk
er bij reproducties in de eerste plaats zou
moeten gaan om een met smaak uitgevoer
de herinnering aan een gewaardeerd schil
derij, waarbij de nauwkeurigheid in de
kleurgeving er niet zo heel erg veel toe
doet, moet ik erkennen dat die nauwkeu
rige weergeving echter wel degelijk zin kan
hebben in boeken als deze, die beogen in
zicht in bepaalde schilderkunstige proble
men te geven.
Voor het werkje van Van Gogh schreef
Philip James bijvoorbeeld een tekst bij een
„Meisjesportret tegen rose achtergrond" in
het Kröller-Müllermuseum, waarbij de
commentator het heeft over kleurproble-
men die de schilder zich stelde en dan
dient de illustratie zijn tekst waar te ma
ken, hetgeen dan ook voldoende gebeurt.
Dat de toelichting bij de schilderijen van
Marc Chagall moeilijk zou worden kan ik
me voorstellen. Men heeft volstaan met een
algemene inleiding van Michael Ayrton en
teksten bij de reproducties van Chagall
zelve. Deze zegt: „Voor mij is een schilde
rij een oppervlakte met voorstellingen van
dingen (voorwerpen, dieren, menselijke
vormen) op een bepaalde wijze gegroe
peerd, waarbij logica en verklaring van
geen belang zijn. En Ayrton begint zijn in
leiding als volgt: „Tegenover de kunst van
Chagall zijn twee dingen mogelijk: of de
beschouwer is bereid zich er aan gewonnen
te geven, öf hij moet zich er van disfan-
ciëren." Het voert op deze plaats te ver
verslag te doen van de wijze, waarop Ayr
ton dan probeert onze ogen te openen en
te richten.
Ayrton's inleiding tot het werk van De-
gas, als alle inleidingen dezer vier boekjes
niet te moeilijk, heeft onder meer de ver
dienste de dingen op zijn plaats te zetten.
Zo stelt hij Degas hoger dan de meer ge
populariseerde Toulouse Lautrec en zo
weet hij op heldere wijze ons duidelijk te
maken, dat het niet gaat om de uiterlijke
schoonheid' der dingen. Hij betoogt dat
Degas niet overdreven gewaardeerd moet
worden om zijn ballettekeningen, omdat
het het ballet betreft dat we meer dan
voorheen hebben leren waarderen. Voor
Degas is het om het even of hij strijksters
of balletmeisjes schildert. Verkwikkend in
deze tijd is het hoe Ayrton de grootheid
weet waar te maken van een scherp ana
lyserend verstand, nu zozeer een overdre
ven intuïtie verheerlijkt wordt in de schil
derkunst.
Van T. W. Earp, die Van Gogh inleidt,
wil ik één regel vermelden: „Het wordt
trouwens niet altijd erkend, hoeveel het
onderwerp, het landschap van de Proven
ce, heeft bijgedragen tot het succes van
Cézanne en Van Gogh, doordat het hen
een realiteit schonk, die overeenkwam met
hun aspiraties." Want hierin ligt een ver
klaring voor het feit waarom zovele Ne
derlandse schilders altijd weer naar zuid-
Frankrijk en tegenwoordig ook Spanje
trekken. Ons levensgevoel, bepaald door de
tijd, doet ons zoeken naar een manier van
uitdrukken waartoe in die contreien ge
reder aanleiding bestaat.
De wijze waarop Trenchard Cox dé schil
der Pieter Brueghel benadert, is iets meer
due van de kunsthistoricus. Daar van Brue
ghel niet zo erg veel bekend is d'ient voor
zichtigheid' betracht teworden. Toch geeft
Cox een levend beeld van deze kunstenaar,
dat zeker mensen tot een groter genieten
in staat zal stellen. BOB BUYS
Mn
De uitgeverij Con
tact te Amsterdam
en Antwerpen heeft
intussen de alge
meen gewaardeer
de reeks der zoge
naamde „kunst-poc
kets" weer met twee
deeltjes uitgebreid
Bij vierentwintig re-
produkties in kleu
ren en zesentwintig
zwart en wit naar
werken van Mare
Chagall schreef
Emily Genauer een
lezenswaardige in
leiding en verduide
lijkende commenta
ren. Will Grohmann
brengt de kunst van
Paul Klee nader tot
de lezer en de be
schouwer van de
veertig reproduk-
ties, waarvan de
meeste in verrassend
goede kleuren. Toe
schrijvingen en be
knopte biografische
notities verhogende
waarde van deze
goedkope edities in
gekartonneerde
bandjes. Als proeve
van illustratie hier
bij de droge-naald-
ets „De grootvaders"
uit „Mijn leven" van
Chagall.
Opgegeven hik-patiënt met
vibreertoestei genezen
JEWETT CITY (Connecticut) (United
Press) De 41-jarige Harvey Hamilton
uit Cockneysville (Maryland), die vijf jaar
lang hik heeft gehad, is genezen dankzij
een merkwaardige trilmachine en tiental
len liters water.
Hamilton, die tevergeeft tegen het ver
moeiende samentrekken van zijn midden
rif is behandeld in het John Hopkins Hos
pital in Baltimore, in het ziekenhuis van
de staatsuniversiteit van Maryland en in
een ziekenhuis voor veteranen, is genezen
door Thomas Assmar uit Jewett City, die
een vibrerende anti-hikmachine heeft uit
gevonden, waarbij talrijke hikkers baat
hadden gevonden.
Hamilton, die 28 maal per minuut hikte,
is gedurende het weekeinde onder toezicht
van een arts op de machine geplaatst. Het
toestel ziet er uit als een weegschaal, die
van links naar rechts en van boven naar
beneden vibreert. Tijdens de behandeling
moest Hamilton grote hoeveelheden water
drinken.
De uitvinder van het merkwaardige toe
stel, die dertig jaar geleden uit de Liba
non naar de Verenigde Staten kwam, zegt,
dat hij met deze kuur 29 van de dertig
mensen van de hik afhelpt. Hij zei geen
geld voor de behandeling te willen aan
nemen.
WOOMERA (Reuter) Britse en Austra
lische geleerden hebben vandaag op het
proefterrein te Woomera in Centraal-Austra-
lië een geslaagde proefneming gedaan met
een geleid projectiel van het type „Fire-
flash". De proefneming werd door een groep
journalisten gadegeslagen.
Voor de
macro! ooa
HET AANDEEL van de muziek alle
genres bijeen gerekend in het radio
programma is sinds de oorlog niet onaan
zienlijk verminderd. Reportages, klank
beelden en luisterspelen hebben hun per
centages in evenredigheid zien stijgen.
Een nogal wijd verbreid misverstand wil,
dat de radio tegnover de kunstenaars het
mecenaat dient te vervullen zoals dat
vroeger door wereldlijke en kerkelijke
vorsten of door welgestelden geschiedde.
Men verwacht, dat de
radio jonge compo
nisten van opdrach
ten zal voorzien, zo
als zij ook vele solis
ten engageert en een
omvangrijk orkest- J
en koorpersoneel on
derhoudt. Ongetwijfeld is het waar, dat de
funcstie van mecenas tegenwoordig meer
en meer die van de overheid wordt, een
taak welke bij haar het beste en het on-
partijdigst kan worden ondergebracht als
onderdeel van een actieve cultuurpolitiek.
Maar de overheid heeft ook haar eigen
organen om die rol te spelen door middel
van departementale commissies en advies
organen, zoals zij ook haar eigen bronnen
heeft om dit beleid financieel mogelijk te
maken.
Daarmee is het mecenaat duidelijk af
gebakend: het ligt zeker niet op de weg
van de radio-omroep, die immers daartoe
noch een opdracht ontvangen heeft, noch
de gelden daartoe ter beschikking heeft
gekregen. De financiën van de radio-
omroep zijn immers afkomstig van een
door elke toestelbezitter betaalde retri
butie. Op die wijze heeft hij zijn geldelijke
bijdrage geleverd voor de diensten die hem
door de omroep worden bewezen. Er be
staat een duidelijke band tussen de pres
taties van de radio-omroep en de bijdragen
van de luisteraars. Dit wil natuurlijk niet
zeggen, dat de omroep nooit een opdracht
aan een componist zou mogen geven. In
feite gebeurt dat natuurlijk wel bij bij
zondere gelegenheden, maar dat is geheel
iets anders dan een uitoefening van het
mecenaat als normale taak.
In dat opzicht ligt er ook een groot
onderscheid tussen de opdrachten, die de
omroep verstrekt aan schrijvers van
luisterspelen en die welke aan componisten
worden gegeven. In het eerste geval gaat
het immers om het scheppen en aanvullen
van een broodnodig, bijna nog niet be
staand repertoire, terwijl bovendien de
radio ten opzichte van luisterspelen en
klankbeelden een aanzienlijk grotere veel
vraat Is dan ten aanzien van muziek, om
dat de mogelijkheden van herhaling van
hetzelfde werk zoveel meer beperkt zijn.
Daar komt dan nog bij, dat ook zonder
opdrachten de omroep waarlijk niet ver
legen zit om eerste uitvoeringen. Het is de
ervaring van elke programmadirecteur, dat
hij schier belegerd wordt door jonge en
oudere kunstenaars van uiteenlopende
kwaliteiten met het verzoek nu eens een
werk van hen te laten spelen. En het argu
ment, dat deze sollicitanten dan nogal eens
te berde brengen luidt: „U bent immers
vrij van allerlei financiële en organisa
torische beperkingen. De omroep is im
mers geen impresario die per se een volle
zaal moet hebben om te kunnen blijven
bestaan!" Deze mensen zien enkele dingen
voorbij. In de eerste plaats,'dat de mate
riële mogelijkheden van de omroep niet
van elastiek zijn en dat slechts ongeveer
een kwart van het budget voor de muziek
in engere zin gebruikt kan worden. Ten
tweede, dat uiteraard er ook een tijds
limiet is gesteld aan de opnamecapaciteit
van moderne muziek.
Maar zwaarder nog dan deze tenslotte
slechts materiële beperkingen van de „vrij
heid" welke de omroepprogrammadienst
kent, dient de morele terughoudendheid te
wegen. Deze schroom heeft zijn oorzaak
in de reeds hierboven geschetste verhou
ding tussen de retributie betalende luiste
raar en de diensten, die hem in ruil daar
voor worden bewezen. Dat wil nu geens
zins zeggen, dat de wil van de luisteraars
tot wet verheven wordt. Die kans bestaat
wel in het omroepbestel zoals wij dat in
Nederland kennen en dat, juist omdat het
op een vrijwillige luisteraarsaanhang is
gebaseerd, grote overeenkomst vertoont
met de reclamezenders.
Maar ook bij een onafhankelijk, natio
naal omroepwezen is de programmaleiding
in dit opzicht niet vrij om zich niets aan
te trekken van de mening van de toestel-
bezitters. Anders zouden de gespecialiseer
de zendernetten voor lichte en ernstige
programma's, zoals Engeland, Frankrijk en
Italië die kennen, niet te verklaren zijn. Er
is echter een nog veel belangrijker reden,
waarom de hedendaagse muziek met mate
dat is iets anders dan onvoldoende!
dient geserveerd te worden. De luisteraar
moet namelijk het gevoel behouden, dat
hem een dienst wordt bewezen, wanneer
hij een onbekend werk te horen krijgt. Het
moet bij hem worden ingeleid en hij moet
zich niet kunnen overeten. Wordt een der
gelijke wijze voorzorg niet betracht, dan is
de knop spoediger omgedraaid dan men
zou verwachten. Het merkwaardige is, dat
tal van toonkunstenaars, die zeer gevoelig
zijn voor een lege zaal en nog gevoeliger
voor een leeglopende zaal, niet beseffen dat
een dergelijk onzichtbaar effect bij een
radio-uitzending duizend keer schadelijker
is. Men heeft dan een potentieel nieuw ge
hoor afgeschrikt, dat zich niet gemakkelijk
zal laten verleiden terug te komen. „Wat
niet weet, wat niet deert" zal men zeggen.
De programmaleider met verantwoorde
lijkheidsgevoel, niet alleen tegenover de
luisteraar, maar ook tegenover de schep
pende en uitvoerende kunstenaars, zal er
echter naar streven zijn publiek zo groot
mogelijk te houden, ook wanneer het gaat
om uitzendingen die van wat ernstiger ge
halte zijn. Hij zal zijn denkbeeldige
leeglopende zaal proberen te vermijden.
Deze zelfbeperking is wel de belangrijkste
welke de radio-omroep zich dient op te
leggen. J. H. BARTMAN
DE LEZER zal zich herinneren dal
onlangs een jongeman ter sprake kwam. X
die te Hansweert tien weken naamloos
in de wieg lag. En wel omdat zijn vader
hem Boelhouwer wilde noemen. De X
ambtenaar van de Burgerlijke Stand
weigerde deze hem onbekende voornaam X
te registreren en dus had er geen in
schrijving plaats. De strijd is inmiddels
in het voordeel van vader Otte beslecht.
Want de rechtbank te Middelburg be
sliste dat de gewraakte naam alsnog in
het geboorteregister zal worden opge
nomen. Dit geschiedt als na twee maan
den deze uitspraak in kracht van ge
wijsde gaat.
WAAROM behaalde de vader de over
winning? Omdat hij kon bewijzen dat
de voornaam Boelhouwer sinds het be
gin van de zeventiende eeuw in zijn
familie voorkomt en tot op de huidige
dag door verwanten wordt gedragen.
De rechtbank oordeelde deze feiten
blijkbaar zo gewichtig, dat zij de amb
tenaar in het ongelijk stelde. Hoewel
deze formeel in zijn recht stond: het is
hem verboden geslachtsnamen als voor
naam in zijn akten op te nemen.
Echter, waar is de grens? Schrijver
dezes wordt nogal eens door ouders ge- j
consultcerd inzake de naam, waarmede
de boreling zijn leven zal beginnen. Als
fraaiste vondst herinnert hij zich Cé
zanne, door een bewonderaar van deze
grote impressionist gekozen als naam
voor zijn dochter. Ondanks de klank
overeenkomst met Suzane zouden in dit
geval niet alleen de heren van de Bur
gerlijke Stand, doch ook de rechters
zich onvermurwbaar tonen.
ANDERS STAAT de zaak met de vele
dozijnen doopnamen, die in de loop der
eeuwen tevens geslachtsnamen werden.
Hier valt door middel van akten te be
wijzen, dat zij eens als voornaam in
gebruik waren en soms is er zelfs
iemand te achterhalen, die nog steeds
met zo'n oude naam door het leven gaat.
Ieder kent de familienamen Cornelis,
Adam, Vincent, Lucas en Heyn. Com
mentaar overbodig: dit zijn doopnamen,
die verhuisden naar de categorie fami
lienamen, maar tevens algemeen als
voornaam in gebruik bleven. Zij vormen
een uitzondering. Want slechts zelden
volgden populaire doopnamen deze ont
wikkelingsgang: Jan, Piet en Klaas wer
den nimmer geslachtsnamen. Groter
was de kans bij zeldzame doopnamen,
die eenmaal familienaam geworden
niet meer als zodanig herkend wer
den en uit deze groep verdwenen: Wi-
baut, Persijn, Splinter, Frowein, Spaan,
Wakker, Colijn en Gapenlaan, om slechts
enkele voorheelden te noemen. Zelfs
Honig, Bloem. Perk, Boon. Baart, Cnoop,
Burger, Been, Bos en Appel zijn eens
als voornaam in gebruik geweest.
WIE EEN dergelijke oude doopnaam
nieuw leven wil inblazen, zal doorgaans
ten gemeentehuize weinig aanmoediging
vinden. De kleine Boelhouwer-in-wor-
ding te Hansweert bewijst eventueel dat
een beroep op de rechtbank tot succes
kan leiden als men aanvaardbaar maakt,
dat de naamgeving een vernoeming
naar het voorgeslacht betreft. Verder
speelde het bij de beslissing te Middel- X
burg een rol dat vader Otte zijn spruit
slechts één voornaam wilde geven. Had
hij .bijvoorbeeld de keuze Jan Boelhou- X
wer gemaakt, dan bestond immers de X
kans dat de jongeman later een bordje
met het opschrift J. Boelhouwer Otte op jj
zijn deur zou bevestigen. Wanneer dan X
schijnbaar een „dubbele naam" X
was geschapen zonder dat een Ko-
ninklijk Besluit zulks wettigde en de X
schatkist werd verrijkt met de ver-
schuldigde vijfhonderd gulden zegel-
recht. Waarbij slechts kan worden aan-
I getekend, dat een niet Kering deel van X
onze samengestelde familienamen in het X
verleden op deze „clandestiene" wijze
is ontstaan.
Hoe dit zij, reeds bleek welk een ge- X
wichtig aandeel de voornamen in de
wording van onze familienamen hadden.
Al die patroniemdragers zoals meneer X
Jansen gaan daar nog meer van X
horen,
J. G. DE BOER VAN DER LEV.
Op 20 april hoopt de componist Sem
Dresden, oud-directeur van het Koninklijk
Conservatorium voor muziek te 's-Graven-
hage en van het Amsterdamse Conserva
torium, zijn vijfenzeventigste verjaardag te
vieren.
Sem Dresden werd te Amsterdam ge
boren, waar hij de Hogere Burgerschool en
de Handelsavondschool volgde. Hij kreeg
onder meer van Fred. Roeske en Bernard
Zweers muziekles. In Berlijn is hij leerling
van Hans Pfitzner geweest. Tot de eerste
wereldoorlog was hij koorleider in Tiel,
Laren en Amsterdam, in 1914 stichtte hij
de Madrigaalvereniging, een a capella koor
van negen vakzangers. Vier jaar later
richtte hij de Vereniging voor Moderne
Muziek op. In 1919 werd Sem Diesden
hoofd'leraar aan het Amsterdamse Conser
vatorium, van 1924 tot 1937 was hij direc
teur dezer instelling.
Sem Dresden is lid van tal van commis
sies en verenigingen geweest. In 1931 werd
hij voorzitter van de sectie Holland van de
International Society for Contemporary
music, in 1935 lid van de regelingscommis
sie voor staatsexamens voor muziek, in
1945 lid van de rijkscommissie voor orkest
en opera, in 1948 lid en vice-voorzitter van
de sectie muziek en dans van de voorlopige
Raad van de Kunst, in 1948 directeur van
„Jeugd en Muziek" (tot 1953). Hij is erelid
van de Koninklijke Nederlandse Toonkun
stenaarsvereniging, was in 1953 jurylid van
het concours voor compositie Reine Elisa
beth te België en werd in 1954 lid van ver
dienste der Maatschappij ter Bevordering
van de Toonkunst.
In 1937 is Sem Dresden directeur van
het Koninklijk Conservatorium voor mu
ziek in Den Haag geworden, als hoedanig
hij door Hendrik Andriessen werd opge
volgd. Verder moet worden vermeld dat
hij in 1949 voorzitter was van het vierde
congres der Fédération Internationale des
Jeunesses Musicales, dat hij vele lezingen
heeft gehouden, in 1947 ook in Noord-
Amerika over Nederlandse componisten
van deze tijd en dat hij erelid van het con-
MARCELINO, BROOD EN WIJN" heet
de Spaanse film, die deze week haar Ne
derlandse première beleeft. Een goed on
derkomen zal dit vertederende Spaanse
filmwerk zeker vinden, want in de hoofd
rol speelt een vijfjarig alleraardigst ventje,
dat op slag de pennen in Spanje, Italië en
Frankrijk in beweging heeft gezet zodra
het op het witte doek verscheen. Toch zou
dit ventje, hoe belangrijk ook zijn aandeel
in de film is, beslist geen figuyr van door
slaggevende betekenis zijn wanneer niet de
tot het hart sprekende eenvoud van het
verhaaltje er bij betrokken werd en men
zich niet bezon op de verdiensten van re
gie, fotografie, dramatische conceptie, kort
om van het hele cinematografische bestel,
dat film heet. Het jongetje verovert inder
daad uw hart. Het is net het manneke, dat
men voor zo'n onschuldige geschiedenns
als „Marcelino, brood en wijn" nodig heeft.
Wat zou het echter uitwerken als het niet
was omringd door zo'n twaalftal goeder
tieren broeders als men in de ontwikkeling
van het filmverhaal te zien krijgt, hoe zou
het zo opvallend zuiver spelen wanneer
niet regisseur Ladislao Vajda het met de
grootste zorg en oneindig geduld, met het
overdoen van vele scenes en het monteren
van vele filmfragmenten, in beeld had ge
bracht? Wat zou de film waard zijn zonder
de prachtige beheersing van het apparaat
der techniek, waarbij de rol, die de be
lichting speelt, in het bijzonder dient ge
noemd, omdat het oog telkenmale wordt
getroffen door taferelen als schilderijtjes
zo van Velasques en De Goya. Klaarblijke
lijk heeft Vajda zich daarop geïnspireerd.
Hij kon dat des te beter, omdat de sfeer
van het klooster, waarin zich de meeste
gebeurtenissen voltrekken, een uitspelen
van licht en schaduw uitnemend toelaat.
Men hoeft alleen maar foto's te zien, die
er van deze film zijn verschenen, om vasi
te stellen welk aandeel de techniek heeft
gehad in het scheppen van de sfeer en het
verzorgen van de juiste vruchtbaar wer
kende entourage.
IS MEN DIT ALLES GEDACHTIG, dan
heeft men meteen een zuiver inzicht ge
kregen in de eigenlijke betekenis van de
film. Het is een zeer simpele vaststelling;
de spontaniëteit van het kind en het won
der, dat het beleeft', wordt in deze film
overgedragen op de toeschouwer, omdat er
noch is gestreefd naar een uiterlijke ver
fraaiing der dingen noch naar onsamen
hangende effecten, maar alles van binnen
uit, doodgewoon uit de noodzaak des har
ten om een mooi verhaal een evenwaardige
vorm te geven, is gekomen. Bijna een half
uur lang ziet men zelfs het knaapje niet in
het beeld verschijnen. Dat is dan in het be
gin van de film, wanneer wordt verteld
hoe een drietal arme monniken begonnen
Het vijfjarige knaapje Pablito Calvo als
Marcelino in de gelijknamige Spaanse film
uit de ruïnes van een boerderij een kloos
ter op te bouwen. Eenmaal in hun huis
vesting getrokken nemen zij nieuwe broe
ders op en tenslotte zijn het er twaalf, die
hun goed en heilzaam werk verrichten.
Dan overkomt hen plotseling het grote in
grijpende gebeuren. Er wordt een kind
voor de poort van het klooster te vonde
ling gelegd. Ze zijn er aanstonds gek
mee, maar hun abt verplicht hen tot in
tensieve nasporingen naar de vader en
moeder, in welke taak zij niet slagen.
Evenmin wordt een nieuw tehuis voor het
ventje gevonden. De baby blijft dus in het
klooster. Daar groeit het op. Wanneer het
zes jaar is, gaat de film pas uitvoerig ver
tellen wat het knaapje wel allemaal in en
buiten het klooster beleeft.
DIT BEGIN VAN DE FILM is zeker niet
het sterkst. Het is gerekt en wat opzette
lijk. Het is net te veel uitgesponnen om u
werkelijk te ontroeren. Wat volgt is veel
en veel beter, omdat het veel oprechter is,
waarin dan de verschijning van het kind
een direct aanwijsbare zuiverende invloed
heeft. Prachtig zijn de beelden, die Vajda
te voorschijn tovert. Het jongetje slaapt.
Zijn kamerdeur staat open. In de donkere
gang ziet men de broeders een voor een
voorbijgaan. Ze wenden allen het hoofd
even naar hun beschermeling. Ze glim
lachen en gaan verder.De oudste broe
der is ziek. Op bed geeft hij de jongen les
in de eerste beginselen van de kunst om te
lezen en te schrijven. Achter zijn brille-
glazen glinsteren zijn ogen vriendelijk
naar het schelmse gezicht van het speel-
grage knaapje.
Talloos zijn die gevallen, waarin men
kijkt met gretigheid naar de vriendelijke
tafereeltjes, die men voor ogen krijgt. En
het slot, waarin het kind sterft in de ar
men van de levend geworden Kruiselieve-
heer is bepaald meesterlijk, zo intens
vroom en beminnelijk als het is gedaan.
Natuurlijk heeft Vajda het voordeel ge
had van de werking der koppen de
broeders met hun baarden en pijen in de
film en vooral het gezicht van het knaapje.
Maar hij heeft dit voordeel uitgebuit en
al kan men dan wel eens een kleine ont
sporing naar het al te lieve en daardoor
wat zoetige vrome niet ontkennen, over het
geheel blijft alles binnen de perken en
wordt men oprecht getroffen en meegeno
men door de sobere verteltrant, die het
vertelsel voortdurend op peil houdt. Dat
aan het scenario meewerkte de schrijver
van de novelle, naar welke de film is ge
maakt, zal daarbij zeker van voordeel zijn
geweest. De novelle immers is helemaal in
een eenvoudige verteltrant gehouden. Zij
wil het nergens mooi doen. De uitgeweken
Hongaarse regisseur heeft echter wel be
wezen, dat hij de zaken goed in de hand
had, toen hij „Marcelino" verfilmde. Van
daar deze in waarderende termen gesto
ken bespreking. P. W. FRANSE
DE BOVENVERDIEPING doet denken
aan een overdekt zwembad met de wanden
van een wuft boudoir. In het midden be
vindt zich de keuken met reukloze for
nuizen, waaromheen een soort bar is ge
bouwd. Daar kan men zijn bestellingen op
geven en eventuele wensen met de kok
bespreken. Er staan dertig schotels op de
spijskaart vermeld. Als men wil, kan men
die allemaal tegelijk vragen, doch men
dient daarbij wel te bedenken dat men dan
geen tijd heeft om van de voortreffel ijke
kwaliteit te genieten. Het aardige is overi-
"gens dat onbescheidenheid hier wordt aan
gemoedigd, niet alleen na informatie bij
functionarissen maar ook door de omvang
der porties. Tegenover dit laatste staat het
voorrecht om zo dikwijls een hapje ge
vogelte of een glaasje kreeft met saus als
voorgerecht te nuttigen als men maar wen
selijk acht of met het tijdschema verenigen
kan.
Het gebruiken van een maaltijd is te
vergelijken met de Tour de France, welke
beeldspraak ook door de taal van het wat-
eten-me-nu wordt ingegeven. Men doet het
verstandigste om, alvorens tot de grootste
versnelling over te gaan, eerst zorgvuldig
een taktiek te bepalen. Het gaat tenslotte
om de vleesgerechten. Men moet zoo-gen
daarvoor een gaatje open te houden, zoals
onze grootouders plachten te zeggen, van
een zodanige omvang dat er ook een Poire
Belle Hélène of een Ananas Chantilly bij
kan, om van de hier Moka geheten koffie
maar te zwijgen. Het voordeel van het
systeem is dat men ongelimiteerd de edel
ste spijzen kan schransen, maar daar staat
tegenover dat men aanvankelijk de neiging
heeft een boekhouding bij te houden om te
bepalen of men op financiële gronden wel
aan zijn trekken komt. Iedereen begint dan
ook verkeerd door bijvoorbeeld de Suprème
de Sole Chablis te onderschatten door te
proberen of een Turbot poché Mousseline
misschien er misschien nog beter ingaat.
De tongsfcreling is echter onverbeterlijk.
Men zou er langer van willen genieten dan
het reglement van deze wedstrijd tegen de
klok toelaat.
Dat de koks zouden treuzelen met de
uitvoering der bestellingen, is beslist niet
waar. Integendeel, men kan rustig twee
gangen tegelijk laten bereiden en men be
hoeft ea- slechts luttele minuten op te
wachten. Men moet de schotels en het be
stek wel zelf gaan halen aan de toonbank.
Het is de gewoonte bij iedere gang een
ander tafeltje in te nemen en de vuile boel
van de vorige rustiger voor de vaatspoe-
lers te laten staan. Ook de wijn wordt niet
gebracht. Men neemt maar een glas en
draait het gewenste kraantje open. Mis
schien zou de directie zelfs geen bezwaar
maken tegen een optreden als door Fiep
Westendorp in beeld is gebracht. U merkt
het overigens wel aan dit verslag: dit culi
naire snelbuffet verzadigt de mens zozeer,
dat de geest in de verdrukking komt en
men soezerig begint te dromen van genoe
gens, die in het burgerlijk wetboek een
juridische basis vinden.
KO BRUGB1ER
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllilllllllll
servatorium te Helsingfors is. Zijn voor-
'naamste composities zijn: concerten voor
fluit, hobo, klarinet, piano, orgel, viool met
orkestbegeleiding, Dansflitsen voor orkest,
de operette Toto en vele koorwerken.
Enige jaren geleden is hem de Prof. van
der Leeuwprijs toegekend. In het Holland
Festival 1956 worden in tal van concerten
werken van de nestor onzer componisten
opgenomen.
EERLIJK mag dan overal het langst
duren, in Rotterdam duurt heerlijk tegen
woordig precies honderd minuten. Dit is
een door mij persoonlijk aan de werkelijk
heid getoetste wijsheid voor smulpapen. In
genoemde stad, exacter gezegd: in de Hoog
straat aldaar, is sinds kort het etablisse
ment „In de keuken" geopend, waar men
gedurende ruim anderhalf uur zoveel mag
eten en drinken als men wil tegen be
taling van tien gulden vooruit, alles inbe
grepen.
U denkt misschien dat ik u voor de gek
hou, omdat een schertsende trant in deze
rubriek gebruikelijk is. Doch het komt op
hetzelfde neer als ieder sprookje: het is
echt waar. Om u daarvan te overtuigen zal
ik u mijn ervaringen vertellen. Misschien
had u trouwens al eerder van deze won-
dertent gehoord. Dat is heel goed mogelijk,
want ik was om nauwkeurig te zijn
de 1372ste bezoeker blijkens het nummer
op de spijskaart, die men met achterlating
van de controlestrook benouden mag. Druk
was het er echter niet, want met mij be
vonden zich naar schatting tien andere
lekkerbekken in dit zelfbedieningsrestau
rant. Dat ik er later twintig meende te
zien was een gevolg van de niet genoeg te
zegenen omstandigheid, dat men hier zelf
de wijn mag tappen, in ongelimiteerde hoe
veelheden, als men wil uit telkens een
ander vaatje.
Luid van verwachting klopte mijn hart
tegen de voordeur, met het gewenste resul
taat dat er onmiddellijk werd opengedaan.
Het interieur overtrof alle speculaties van
voorname gezelligheid. Nauwelijks had ik
een plaats ingenomen aan een met een
damasten kleed gedekte tafel, waarop zil
veren kandelabers smetteloze kaarsen in
stand hielden, of een toeschietelijke kelner
jongleerde mij een menu onder ogen, dat in
vrijwel niets verschilde van dat in andere
comfortabele eethuizen. Waarschijnlijk
verraadde mijn verwonderde mimiek de
manmoedig bedwongen vrees, dat ik in de
verkeerde inrichting verzeild was geraakt,
want de dienaar in statige rok concludeer
de: „Aha, meneer wil zeker volgens ons
systeem dineren. Dan moet u boven zijn.
De dame aan de kassa zal u verder inlich
ten." Daarop boog hij als een weerbarstig
knipmes en richtte zijn snel gerestaureerde
aandacht op een inmiddels binnengetreden
echtpaar, dat kennelijk minder vraatzuch
tige bedoelingen koesterde.
Een vriendelijke mevrouw met een direct
het volste vertrouwen inboezemende grijze
haartooi wisselde mijn bankbiljet tegen een
distributiekaart in driekleurendruk, waar
op zij met een rustige handgreep het tijd
stip van de start voor mijn aanval op lui
lekkerland stempelde. „Als u de linkertrap
neemt, komt u uit bij de voorgerechten. De
andere leidt naar de toetjes."