In de beperking toont zich de programmaleiding eenvoud in het filmbeeld Nieuwe boeken over kunst ONZE NAMEN j Voornamen raakten soms buiten gebruik „Marcelino": vroomheid en 1 CULINAIRE TOUR DE FRANCE SEM DRESDEN Proef geslaagd met geleid projectiel in Australië Meer kansen Geen verdubbeling vijfenzeventig jaar Museumreeks DE BELANGSTELLING voor beeldende kunst moet toch wel groter en ruimer zijn dan zo'n dertig jaar geleden. Het aantal museumbezoekers is aanmerkelijk geste gen. Er zijin zo enige nieuwe musea bijge komen en in den lande organiseren kunst kringen meer tentoonstellingen dan ooit. De omroepverenigingen geven tentoonstel lingsagenda's. En ook op het gebied van boeken over beeldende kunst gebeurt meer dan voorheen. De vraag blijkt het aanbod de moeite waard te maken. Voor me liggen vier delen van de Mu seumreeks (L. J. Veen te Amsterdam en 't Leieschip te Kortrijk) een serie mo nografieën over oude schilders als Bosch, Chardin, Dürer, Goya, Rubens, Vermeer en Bruegel, schilders van de laatste honderd jaar: Cézanne, Degas, Renoir, Van Gogh, Picasso en Chagall, benevens twee werkjes over Chinese tekeningen en Japanse ge kleurde prenten. Ieder van de vier mij toe gezonden deeltjes bevat een korte inleiding en een aantal reproducties in kleuren, ieder met een korte toelichting. De reproducties van het werk van Degas, Van Gogh en Chagall lijken me nogal behoorlijk. Van die van Bruegel mochten we niet te veel verwachten. De verkleining van diens werk maakt reproduceren moeilijk. Er staat te veel op en terwilie van de duidelijkheid kan er van de vele kleurnuanceringen niet veel overblijven. Bovendien benadert de kleur van de schilders sinds het impressio nisme in het algemeen meer die welke onze technische procédés voor niet te dure resul taten toelaten. Hoewel het mij persoonlijk er bij reproducties in de eerste plaats zou moeten gaan om een met smaak uitgevoer de herinnering aan een gewaardeerd schil derij, waarbij de nauwkeurigheid in de kleurgeving er niet zo heel erg veel toe doet, moet ik erkennen dat die nauwkeu rige weergeving echter wel degelijk zin kan hebben in boeken als deze, die beogen in zicht in bepaalde schilderkunstige proble men te geven. Voor het werkje van Van Gogh schreef Philip James bijvoorbeeld een tekst bij een „Meisjesportret tegen rose achtergrond" in het Kröller-Müllermuseum, waarbij de commentator het heeft over kleurproble- men die de schilder zich stelde en dan dient de illustratie zijn tekst waar te ma ken, hetgeen dan ook voldoende gebeurt. Dat de toelichting bij de schilderijen van Marc Chagall moeilijk zou worden kan ik me voorstellen. Men heeft volstaan met een algemene inleiding van Michael Ayrton en teksten bij de reproducties van Chagall zelve. Deze zegt: „Voor mij is een schilde rij een oppervlakte met voorstellingen van dingen (voorwerpen, dieren, menselijke vormen) op een bepaalde wijze gegroe peerd, waarbij logica en verklaring van geen belang zijn. En Ayrton begint zijn in leiding als volgt: „Tegenover de kunst van Chagall zijn twee dingen mogelijk: of de beschouwer is bereid zich er aan gewonnen te geven, öf hij moet zich er van disfan- ciëren." Het voert op deze plaats te ver verslag te doen van de wijze, waarop Ayr ton dan probeert onze ogen te openen en te richten. Ayrton's inleiding tot het werk van De- gas, als alle inleidingen dezer vier boekjes niet te moeilijk, heeft onder meer de ver dienste de dingen op zijn plaats te zetten. Zo stelt hij Degas hoger dan de meer ge populariseerde Toulouse Lautrec en zo weet hij op heldere wijze ons duidelijk te maken, dat het niet gaat om de uiterlijke schoonheid' der dingen. Hij betoogt dat Degas niet overdreven gewaardeerd moet worden om zijn ballettekeningen, omdat het het ballet betreft dat we meer dan voorheen hebben leren waarderen. Voor Degas is het om het even of hij strijksters of balletmeisjes schildert. Verkwikkend in deze tijd is het hoe Ayrton de grootheid weet waar te maken van een scherp ana lyserend verstand, nu zozeer een overdre ven intuïtie verheerlijkt wordt in de schil derkunst. Van T. W. Earp, die Van Gogh inleidt, wil ik één regel vermelden: „Het wordt trouwens niet altijd erkend, hoeveel het onderwerp, het landschap van de Proven ce, heeft bijgedragen tot het succes van Cézanne en Van Gogh, doordat het hen een realiteit schonk, die overeenkwam met hun aspiraties." Want hierin ligt een ver klaring voor het feit waarom zovele Ne derlandse schilders altijd weer naar zuid- Frankrijk en tegenwoordig ook Spanje trekken. Ons levensgevoel, bepaald door de tijd, doet ons zoeken naar een manier van uitdrukken waartoe in die contreien ge reder aanleiding bestaat. De wijze waarop Trenchard Cox dé schil der Pieter Brueghel benadert, is iets meer due van de kunsthistoricus. Daar van Brue ghel niet zo erg veel bekend is d'ient voor zichtigheid' betracht teworden. Toch geeft Cox een levend beeld van deze kunstenaar, dat zeker mensen tot een groter genieten in staat zal stellen. BOB BUYS Mn De uitgeverij Con tact te Amsterdam en Antwerpen heeft intussen de alge meen gewaardeer de reeks der zoge naamde „kunst-poc kets" weer met twee deeltjes uitgebreid Bij vierentwintig re- produkties in kleu ren en zesentwintig zwart en wit naar werken van Mare Chagall schreef Emily Genauer een lezenswaardige in leiding en verduide lijkende commenta ren. Will Grohmann brengt de kunst van Paul Klee nader tot de lezer en de be schouwer van de veertig reproduk- ties, waarvan de meeste in verrassend goede kleuren. Toe schrijvingen en be knopte biografische notities verhogende waarde van deze goedkope edities in gekartonneerde bandjes. Als proeve van illustratie hier bij de droge-naald- ets „De grootvaders" uit „Mijn leven" van Chagall. Opgegeven hik-patiënt met vibreertoestei genezen JEWETT CITY (Connecticut) (United Press) De 41-jarige Harvey Hamilton uit Cockneysville (Maryland), die vijf jaar lang hik heeft gehad, is genezen dankzij een merkwaardige trilmachine en tiental len liters water. Hamilton, die tevergeeft tegen het ver moeiende samentrekken van zijn midden rif is behandeld in het John Hopkins Hos pital in Baltimore, in het ziekenhuis van de staatsuniversiteit van Maryland en in een ziekenhuis voor veteranen, is genezen door Thomas Assmar uit Jewett City, die een vibrerende anti-hikmachine heeft uit gevonden, waarbij talrijke hikkers baat hadden gevonden. Hamilton, die 28 maal per minuut hikte, is gedurende het weekeinde onder toezicht van een arts op de machine geplaatst. Het toestel ziet er uit als een weegschaal, die van links naar rechts en van boven naar beneden vibreert. Tijdens de behandeling moest Hamilton grote hoeveelheden water drinken. De uitvinder van het merkwaardige toe stel, die dertig jaar geleden uit de Liba non naar de Verenigde Staten kwam, zegt, dat hij met deze kuur 29 van de dertig mensen van de hik afhelpt. Hij zei geen geld voor de behandeling te willen aan nemen. WOOMERA (Reuter) Britse en Austra lische geleerden hebben vandaag op het proefterrein te Woomera in Centraal-Austra- lië een geslaagde proefneming gedaan met een geleid projectiel van het type „Fire- flash". De proefneming werd door een groep journalisten gadegeslagen. Voor de macro! ooa HET AANDEEL van de muziek alle genres bijeen gerekend in het radio programma is sinds de oorlog niet onaan zienlijk verminderd. Reportages, klank beelden en luisterspelen hebben hun per centages in evenredigheid zien stijgen. Een nogal wijd verbreid misverstand wil, dat de radio tegnover de kunstenaars het mecenaat dient te vervullen zoals dat vroeger door wereldlijke en kerkelijke vorsten of door welgestelden geschiedde. Men verwacht, dat de radio jonge compo nisten van opdrach ten zal voorzien, zo als zij ook vele solis ten engageert en een omvangrijk orkest- J en koorpersoneel on derhoudt. Ongetwijfeld is het waar, dat de funcstie van mecenas tegenwoordig meer en meer die van de overheid wordt, een taak welke bij haar het beste en het on- partijdigst kan worden ondergebracht als onderdeel van een actieve cultuurpolitiek. Maar de overheid heeft ook haar eigen organen om die rol te spelen door middel van departementale commissies en advies organen, zoals zij ook haar eigen bronnen heeft om dit beleid financieel mogelijk te maken. Daarmee is het mecenaat duidelijk af gebakend: het ligt zeker niet op de weg van de radio-omroep, die immers daartoe noch een opdracht ontvangen heeft, noch de gelden daartoe ter beschikking heeft gekregen. De financiën van de radio- omroep zijn immers afkomstig van een door elke toestelbezitter betaalde retri butie. Op die wijze heeft hij zijn geldelijke bijdrage geleverd voor de diensten die hem door de omroep worden bewezen. Er be staat een duidelijke band tussen de pres taties van de radio-omroep en de bijdragen van de luisteraars. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de omroep nooit een opdracht aan een componist zou mogen geven. In feite gebeurt dat natuurlijk wel bij bij zondere gelegenheden, maar dat is geheel iets anders dan een uitoefening van het mecenaat als normale taak. In dat opzicht ligt er ook een groot onderscheid tussen de opdrachten, die de omroep verstrekt aan schrijvers van luisterspelen en die welke aan componisten worden gegeven. In het eerste geval gaat het immers om het scheppen en aanvullen van een broodnodig, bijna nog niet be staand repertoire, terwijl bovendien de radio ten opzichte van luisterspelen en klankbeelden een aanzienlijk grotere veel vraat Is dan ten aanzien van muziek, om dat de mogelijkheden van herhaling van hetzelfde werk zoveel meer beperkt zijn. Daar komt dan nog bij, dat ook zonder opdrachten de omroep waarlijk niet ver legen zit om eerste uitvoeringen. Het is de ervaring van elke programmadirecteur, dat hij schier belegerd wordt door jonge en oudere kunstenaars van uiteenlopende kwaliteiten met het verzoek nu eens een werk van hen te laten spelen. En het argu ment, dat deze sollicitanten dan nogal eens te berde brengen luidt: „U bent immers vrij van allerlei financiële en organisa torische beperkingen. De omroep is im mers geen impresario die per se een volle zaal moet hebben om te kunnen blijven bestaan!" Deze mensen zien enkele dingen voorbij. In de eerste plaats,'dat de mate riële mogelijkheden van de omroep niet van elastiek zijn en dat slechts ongeveer een kwart van het budget voor de muziek in engere zin gebruikt kan worden. Ten tweede, dat uiteraard er ook een tijds limiet is gesteld aan de opnamecapaciteit van moderne muziek. Maar zwaarder nog dan deze tenslotte slechts materiële beperkingen van de „vrij heid" welke de omroepprogrammadienst kent, dient de morele terughoudendheid te wegen. Deze schroom heeft zijn oorzaak in de reeds hierboven geschetste verhou ding tussen de retributie betalende luiste raar en de diensten, die hem in ruil daar voor worden bewezen. Dat wil nu geens zins zeggen, dat de wil van de luisteraars tot wet verheven wordt. Die kans bestaat wel in het omroepbestel zoals wij dat in Nederland kennen en dat, juist omdat het op een vrijwillige luisteraarsaanhang is gebaseerd, grote overeenkomst vertoont met de reclamezenders. Maar ook bij een onafhankelijk, natio naal omroepwezen is de programmaleiding in dit opzicht niet vrij om zich niets aan te trekken van de mening van de toestel- bezitters. Anders zouden de gespecialiseer de zendernetten voor lichte en ernstige programma's, zoals Engeland, Frankrijk en Italië die kennen, niet te verklaren zijn. Er is echter een nog veel belangrijker reden, waarom de hedendaagse muziek met mate dat is iets anders dan onvoldoende! dient geserveerd te worden. De luisteraar moet namelijk het gevoel behouden, dat hem een dienst wordt bewezen, wanneer hij een onbekend werk te horen krijgt. Het moet bij hem worden ingeleid en hij moet zich niet kunnen overeten. Wordt een der gelijke wijze voorzorg niet betracht, dan is de knop spoediger omgedraaid dan men zou verwachten. Het merkwaardige is, dat tal van toonkunstenaars, die zeer gevoelig zijn voor een lege zaal en nog gevoeliger voor een leeglopende zaal, niet beseffen dat een dergelijk onzichtbaar effect bij een radio-uitzending duizend keer schadelijker is. Men heeft dan een potentieel nieuw ge hoor afgeschrikt, dat zich niet gemakkelijk zal laten verleiden terug te komen. „Wat niet weet, wat niet deert" zal men zeggen. De programmaleider met verantwoorde lijkheidsgevoel, niet alleen tegenover de luisteraar, maar ook tegenover de schep pende en uitvoerende kunstenaars, zal er echter naar streven zijn publiek zo groot mogelijk te houden, ook wanneer het gaat om uitzendingen die van wat ernstiger ge halte zijn. Hij zal zijn denkbeeldige leeglopende zaal proberen te vermijden. Deze zelfbeperking is wel de belangrijkste welke de radio-omroep zich dient op te leggen. J. H. BARTMAN DE LEZER zal zich herinneren dal onlangs een jongeman ter sprake kwam. X die te Hansweert tien weken naamloos in de wieg lag. En wel omdat zijn vader hem Boelhouwer wilde noemen. De X ambtenaar van de Burgerlijke Stand weigerde deze hem onbekende voornaam X te registreren en dus had er geen in schrijving plaats. De strijd is inmiddels in het voordeel van vader Otte beslecht. Want de rechtbank te Middelburg be sliste dat de gewraakte naam alsnog in het geboorteregister zal worden opge nomen. Dit geschiedt als na twee maan den deze uitspraak in kracht van ge wijsde gaat. WAAROM behaalde de vader de over winning? Omdat hij kon bewijzen dat de voornaam Boelhouwer sinds het be gin van de zeventiende eeuw in zijn familie voorkomt en tot op de huidige dag door verwanten wordt gedragen. De rechtbank oordeelde deze feiten blijkbaar zo gewichtig, dat zij de amb tenaar in het ongelijk stelde. Hoewel deze formeel in zijn recht stond: het is hem verboden geslachtsnamen als voor naam in zijn akten op te nemen. Echter, waar is de grens? Schrijver dezes wordt nogal eens door ouders ge- j consultcerd inzake de naam, waarmede de boreling zijn leven zal beginnen. Als fraaiste vondst herinnert hij zich Cé zanne, door een bewonderaar van deze grote impressionist gekozen als naam voor zijn dochter. Ondanks de klank overeenkomst met Suzane zouden in dit geval niet alleen de heren van de Bur gerlijke Stand, doch ook de rechters zich onvermurwbaar tonen. ANDERS STAAT de zaak met de vele dozijnen doopnamen, die in de loop der eeuwen tevens geslachtsnamen werden. Hier valt door middel van akten te be wijzen, dat zij eens als voornaam in gebruik waren en soms is er zelfs iemand te achterhalen, die nog steeds met zo'n oude naam door het leven gaat. Ieder kent de familienamen Cornelis, Adam, Vincent, Lucas en Heyn. Com mentaar overbodig: dit zijn doopnamen, die verhuisden naar de categorie fami lienamen, maar tevens algemeen als voornaam in gebruik bleven. Zij vormen een uitzondering. Want slechts zelden volgden populaire doopnamen deze ont wikkelingsgang: Jan, Piet en Klaas wer den nimmer geslachtsnamen. Groter was de kans bij zeldzame doopnamen, die eenmaal familienaam geworden niet meer als zodanig herkend wer den en uit deze groep verdwenen: Wi- baut, Persijn, Splinter, Frowein, Spaan, Wakker, Colijn en Gapenlaan, om slechts enkele voorheelden te noemen. Zelfs Honig, Bloem. Perk, Boon. Baart, Cnoop, Burger, Been, Bos en Appel zijn eens als voornaam in gebruik geweest. WIE EEN dergelijke oude doopnaam nieuw leven wil inblazen, zal doorgaans ten gemeentehuize weinig aanmoediging vinden. De kleine Boelhouwer-in-wor- ding te Hansweert bewijst eventueel dat een beroep op de rechtbank tot succes kan leiden als men aanvaardbaar maakt, dat de naamgeving een vernoeming naar het voorgeslacht betreft. Verder speelde het bij de beslissing te Middel- X burg een rol dat vader Otte zijn spruit slechts één voornaam wilde geven. Had hij .bijvoorbeeld de keuze Jan Boelhou- X wer gemaakt, dan bestond immers de X kans dat de jongeman later een bordje met het opschrift J. Boelhouwer Otte op jj zijn deur zou bevestigen. Wanneer dan X schijnbaar een „dubbele naam" X was geschapen zonder dat een Ko- ninklijk Besluit zulks wettigde en de X schatkist werd verrijkt met de ver- schuldigde vijfhonderd gulden zegel- recht. Waarbij slechts kan worden aan- I getekend, dat een niet Kering deel van X onze samengestelde familienamen in het X verleden op deze „clandestiene" wijze is ontstaan. Hoe dit zij, reeds bleek welk een ge- X wichtig aandeel de voornamen in de wording van onze familienamen hadden. Al die patroniemdragers zoals meneer X Jansen gaan daar nog meer van X horen, J. G. DE BOER VAN DER LEV. Op 20 april hoopt de componist Sem Dresden, oud-directeur van het Koninklijk Conservatorium voor muziek te 's-Graven- hage en van het Amsterdamse Conserva torium, zijn vijfenzeventigste verjaardag te vieren. Sem Dresden werd te Amsterdam ge boren, waar hij de Hogere Burgerschool en de Handelsavondschool volgde. Hij kreeg onder meer van Fred. Roeske en Bernard Zweers muziekles. In Berlijn is hij leerling van Hans Pfitzner geweest. Tot de eerste wereldoorlog was hij koorleider in Tiel, Laren en Amsterdam, in 1914 stichtte hij de Madrigaalvereniging, een a capella koor van negen vakzangers. Vier jaar later richtte hij de Vereniging voor Moderne Muziek op. In 1919 werd Sem Diesden hoofd'leraar aan het Amsterdamse Conser vatorium, van 1924 tot 1937 was hij direc teur dezer instelling. Sem Dresden is lid van tal van commis sies en verenigingen geweest. In 1931 werd hij voorzitter van de sectie Holland van de International Society for Contemporary music, in 1935 lid van de regelingscommis sie voor staatsexamens voor muziek, in 1945 lid van de rijkscommissie voor orkest en opera, in 1948 lid en vice-voorzitter van de sectie muziek en dans van de voorlopige Raad van de Kunst, in 1948 directeur van „Jeugd en Muziek" (tot 1953). Hij is erelid van de Koninklijke Nederlandse Toonkun stenaarsvereniging, was in 1953 jurylid van het concours voor compositie Reine Elisa beth te België en werd in 1954 lid van ver dienste der Maatschappij ter Bevordering van de Toonkunst. In 1937 is Sem Dresden directeur van het Koninklijk Conservatorium voor mu ziek in Den Haag geworden, als hoedanig hij door Hendrik Andriessen werd opge volgd. Verder moet worden vermeld dat hij in 1949 voorzitter was van het vierde congres der Fédération Internationale des Jeunesses Musicales, dat hij vele lezingen heeft gehouden, in 1947 ook in Noord- Amerika over Nederlandse componisten van deze tijd en dat hij erelid van het con- MARCELINO, BROOD EN WIJN" heet de Spaanse film, die deze week haar Ne derlandse première beleeft. Een goed on derkomen zal dit vertederende Spaanse filmwerk zeker vinden, want in de hoofd rol speelt een vijfjarig alleraardigst ventje, dat op slag de pennen in Spanje, Italië en Frankrijk in beweging heeft gezet zodra het op het witte doek verscheen. Toch zou dit ventje, hoe belangrijk ook zijn aandeel in de film is, beslist geen figuyr van door slaggevende betekenis zijn wanneer niet de tot het hart sprekende eenvoud van het verhaaltje er bij betrokken werd en men zich niet bezon op de verdiensten van re gie, fotografie, dramatische conceptie, kort om van het hele cinematografische bestel, dat film heet. Het jongetje verovert inder daad uw hart. Het is net het manneke, dat men voor zo'n onschuldige geschiedenns als „Marcelino, brood en wijn" nodig heeft. Wat zou het echter uitwerken als het niet was omringd door zo'n twaalftal goeder tieren broeders als men in de ontwikkeling van het filmverhaal te zien krijgt, hoe zou het zo opvallend zuiver spelen wanneer niet regisseur Ladislao Vajda het met de grootste zorg en oneindig geduld, met het overdoen van vele scenes en het monteren van vele filmfragmenten, in beeld had ge bracht? Wat zou de film waard zijn zonder de prachtige beheersing van het apparaat der techniek, waarbij de rol, die de be lichting speelt, in het bijzonder dient ge noemd, omdat het oog telkenmale wordt getroffen door taferelen als schilderijtjes zo van Velasques en De Goya. Klaarblijke lijk heeft Vajda zich daarop geïnspireerd. Hij kon dat des te beter, omdat de sfeer van het klooster, waarin zich de meeste gebeurtenissen voltrekken, een uitspelen van licht en schaduw uitnemend toelaat. Men hoeft alleen maar foto's te zien, die er van deze film zijn verschenen, om vasi te stellen welk aandeel de techniek heeft gehad in het scheppen van de sfeer en het verzorgen van de juiste vruchtbaar wer kende entourage. IS MEN DIT ALLES GEDACHTIG, dan heeft men meteen een zuiver inzicht ge kregen in de eigenlijke betekenis van de film. Het is een zeer simpele vaststelling; de spontaniëteit van het kind en het won der, dat het beleeft', wordt in deze film overgedragen op de toeschouwer, omdat er noch is gestreefd naar een uiterlijke ver fraaiing der dingen noch naar onsamen hangende effecten, maar alles van binnen uit, doodgewoon uit de noodzaak des har ten om een mooi verhaal een evenwaardige vorm te geven, is gekomen. Bijna een half uur lang ziet men zelfs het knaapje niet in het beeld verschijnen. Dat is dan in het be gin van de film, wanneer wordt verteld hoe een drietal arme monniken begonnen Het vijfjarige knaapje Pablito Calvo als Marcelino in de gelijknamige Spaanse film uit de ruïnes van een boerderij een kloos ter op te bouwen. Eenmaal in hun huis vesting getrokken nemen zij nieuwe broe ders op en tenslotte zijn het er twaalf, die hun goed en heilzaam werk verrichten. Dan overkomt hen plotseling het grote in grijpende gebeuren. Er wordt een kind voor de poort van het klooster te vonde ling gelegd. Ze zijn er aanstonds gek mee, maar hun abt verplicht hen tot in tensieve nasporingen naar de vader en moeder, in welke taak zij niet slagen. Evenmin wordt een nieuw tehuis voor het ventje gevonden. De baby blijft dus in het klooster. Daar groeit het op. Wanneer het zes jaar is, gaat de film pas uitvoerig ver tellen wat het knaapje wel allemaal in en buiten het klooster beleeft. DIT BEGIN VAN DE FILM is zeker niet het sterkst. Het is gerekt en wat opzette lijk. Het is net te veel uitgesponnen om u werkelijk te ontroeren. Wat volgt is veel en veel beter, omdat het veel oprechter is, waarin dan de verschijning van het kind een direct aanwijsbare zuiverende invloed heeft. Prachtig zijn de beelden, die Vajda te voorschijn tovert. Het jongetje slaapt. Zijn kamerdeur staat open. In de donkere gang ziet men de broeders een voor een voorbijgaan. Ze wenden allen het hoofd even naar hun beschermeling. Ze glim lachen en gaan verder.De oudste broe der is ziek. Op bed geeft hij de jongen les in de eerste beginselen van de kunst om te lezen en te schrijven. Achter zijn brille- glazen glinsteren zijn ogen vriendelijk naar het schelmse gezicht van het speel- grage knaapje. Talloos zijn die gevallen, waarin men kijkt met gretigheid naar de vriendelijke tafereeltjes, die men voor ogen krijgt. En het slot, waarin het kind sterft in de ar men van de levend geworden Kruiselieve- heer is bepaald meesterlijk, zo intens vroom en beminnelijk als het is gedaan. Natuurlijk heeft Vajda het voordeel ge had van de werking der koppen de broeders met hun baarden en pijen in de film en vooral het gezicht van het knaapje. Maar hij heeft dit voordeel uitgebuit en al kan men dan wel eens een kleine ont sporing naar het al te lieve en daardoor wat zoetige vrome niet ontkennen, over het geheel blijft alles binnen de perken en wordt men oprecht getroffen en meegeno men door de sobere verteltrant, die het vertelsel voortdurend op peil houdt. Dat aan het scenario meewerkte de schrijver van de novelle, naar welke de film is ge maakt, zal daarbij zeker van voordeel zijn geweest. De novelle immers is helemaal in een eenvoudige verteltrant gehouden. Zij wil het nergens mooi doen. De uitgeweken Hongaarse regisseur heeft echter wel be wezen, dat hij de zaken goed in de hand had, toen hij „Marcelino" verfilmde. Van daar deze in waarderende termen gesto ken bespreking. P. W. FRANSE DE BOVENVERDIEPING doet denken aan een overdekt zwembad met de wanden van een wuft boudoir. In het midden be vindt zich de keuken met reukloze for nuizen, waaromheen een soort bar is ge bouwd. Daar kan men zijn bestellingen op geven en eventuele wensen met de kok bespreken. Er staan dertig schotels op de spijskaart vermeld. Als men wil, kan men die allemaal tegelijk vragen, doch men dient daarbij wel te bedenken dat men dan geen tijd heeft om van de voortreffel ijke kwaliteit te genieten. Het aardige is overi- "gens dat onbescheidenheid hier wordt aan gemoedigd, niet alleen na informatie bij functionarissen maar ook door de omvang der porties. Tegenover dit laatste staat het voorrecht om zo dikwijls een hapje ge vogelte of een glaasje kreeft met saus als voorgerecht te nuttigen als men maar wen selijk acht of met het tijdschema verenigen kan. Het gebruiken van een maaltijd is te vergelijken met de Tour de France, welke beeldspraak ook door de taal van het wat- eten-me-nu wordt ingegeven. Men doet het verstandigste om, alvorens tot de grootste versnelling over te gaan, eerst zorgvuldig een taktiek te bepalen. Het gaat tenslotte om de vleesgerechten. Men moet zoo-gen daarvoor een gaatje open te houden, zoals onze grootouders plachten te zeggen, van een zodanige omvang dat er ook een Poire Belle Hélène of een Ananas Chantilly bij kan, om van de hier Moka geheten koffie maar te zwijgen. Het voordeel van het systeem is dat men ongelimiteerd de edel ste spijzen kan schransen, maar daar staat tegenover dat men aanvankelijk de neiging heeft een boekhouding bij te houden om te bepalen of men op financiële gronden wel aan zijn trekken komt. Iedereen begint dan ook verkeerd door bijvoorbeeld de Suprème de Sole Chablis te onderschatten door te proberen of een Turbot poché Mousseline misschien er misschien nog beter ingaat. De tongsfcreling is echter onverbeterlijk. Men zou er langer van willen genieten dan het reglement van deze wedstrijd tegen de klok toelaat. Dat de koks zouden treuzelen met de uitvoering der bestellingen, is beslist niet waar. Integendeel, men kan rustig twee gangen tegelijk laten bereiden en men be hoeft ea- slechts luttele minuten op te wachten. Men moet de schotels en het be stek wel zelf gaan halen aan de toonbank. Het is de gewoonte bij iedere gang een ander tafeltje in te nemen en de vuile boel van de vorige rustiger voor de vaatspoe- lers te laten staan. Ook de wijn wordt niet gebracht. Men neemt maar een glas en draait het gewenste kraantje open. Mis schien zou de directie zelfs geen bezwaar maken tegen een optreden als door Fiep Westendorp in beeld is gebracht. U merkt het overigens wel aan dit verslag: dit culi naire snelbuffet verzadigt de mens zozeer, dat de geest in de verdrukking komt en men soezerig begint te dromen van genoe gens, die in het burgerlijk wetboek een juridische basis vinden. KO BRUGB1ER lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllilllllllll servatorium te Helsingfors is. Zijn voor- 'naamste composities zijn: concerten voor fluit, hobo, klarinet, piano, orgel, viool met orkestbegeleiding, Dansflitsen voor orkest, de operette Toto en vele koorwerken. Enige jaren geleden is hem de Prof. van der Leeuwprijs toegekend. In het Holland Festival 1956 worden in tal van concerten werken van de nestor onzer componisten opgenomen. EERLIJK mag dan overal het langst duren, in Rotterdam duurt heerlijk tegen woordig precies honderd minuten. Dit is een door mij persoonlijk aan de werkelijk heid getoetste wijsheid voor smulpapen. In genoemde stad, exacter gezegd: in de Hoog straat aldaar, is sinds kort het etablisse ment „In de keuken" geopend, waar men gedurende ruim anderhalf uur zoveel mag eten en drinken als men wil tegen be taling van tien gulden vooruit, alles inbe grepen. U denkt misschien dat ik u voor de gek hou, omdat een schertsende trant in deze rubriek gebruikelijk is. Doch het komt op hetzelfde neer als ieder sprookje: het is echt waar. Om u daarvan te overtuigen zal ik u mijn ervaringen vertellen. Misschien had u trouwens al eerder van deze won- dertent gehoord. Dat is heel goed mogelijk, want ik was om nauwkeurig te zijn de 1372ste bezoeker blijkens het nummer op de spijskaart, die men met achterlating van de controlestrook benouden mag. Druk was het er echter niet, want met mij be vonden zich naar schatting tien andere lekkerbekken in dit zelfbedieningsrestau rant. Dat ik er later twintig meende te zien was een gevolg van de niet genoeg te zegenen omstandigheid, dat men hier zelf de wijn mag tappen, in ongelimiteerde hoe veelheden, als men wil uit telkens een ander vaatje. Luid van verwachting klopte mijn hart tegen de voordeur, met het gewenste resul taat dat er onmiddellijk werd opengedaan. Het interieur overtrof alle speculaties van voorname gezelligheid. Nauwelijks had ik een plaats ingenomen aan een met een damasten kleed gedekte tafel, waarop zil veren kandelabers smetteloze kaarsen in stand hielden, of een toeschietelijke kelner jongleerde mij een menu onder ogen, dat in vrijwel niets verschilde van dat in andere comfortabele eethuizen. Waarschijnlijk verraadde mijn verwonderde mimiek de manmoedig bedwongen vrees, dat ik in de verkeerde inrichting verzeild was geraakt, want de dienaar in statige rok concludeer de: „Aha, meneer wil zeker volgens ons systeem dineren. Dan moet u boven zijn. De dame aan de kassa zal u verder inlich ten." Daarop boog hij als een weerbarstig knipmes en richtte zijn snel gerestaureerde aandacht op een inmiddels binnengetreden echtpaar, dat kennelijk minder vraatzuch tige bedoelingen koesterde. Een vriendelijke mevrouw met een direct het volste vertrouwen inboezemende grijze haartooi wisselde mijn bankbiljet tegen een distributiekaart in driekleurendruk, waar op zij met een rustige handgreep het tijd stip van de start voor mijn aanval op lui lekkerland stempelde. „Als u de linkertrap neemt, komt u uit bij de voorgerechten. De andere leidt naar de toetjes."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 18