HONDENHOTEL STRUCTUUR DOORGRONDEN VAN MELKWEGSTELSEL Albert van der Hoogte nu als romancier Eerherstel van portretten Litteraire Kanttekeningen De Hollandse keeshond Monkey FRANSE PARAGRAAF Huis in de nacht ONZE PUZZEL „Napoleon" verboden door Egyptische regering RADIOSTERRENWACHT DWINGELOO: METALEN VENSTER OP HET HEELAL MISTLETOE Dinsdag wordt de kroon gezet op werk van jong geleerde Het vangneten het lab oratorium De profeet en de spiegel van Dwingeloo Parijs - april - - De organisatoren van de jaarlijkse tentoonstelling Les Peinties Témoins de Leur Temps hebben deze keer honderd schilders uitgenodigd om een por tret in te zenden. Zij hadden na vier voor afgaande verzamelingen genoeg zelfver trouwen opgedaan om bij voorbaat van een „Réhabilitation du Portrait" te spreken. Dat eerherstel komt toch niet helemaal lot stand, behalve als het juist verkregen moest worden door een bewijs, dat portret schilderen nog geen kunst is die iedere bekwame schilder beheerst. De bedoeling zal eerder geweest zijn om te laten zien dat een verzameling concrete portretten, het dédain van de abstracten ten spijt, een ver toning zou opleveren die de moderne schil derkunst waardig was. Jean Cocteau, die in overeenstemming met de stand van zijn roem tweemaal vertegenwoordigd is, als onderwerp en als inzender, heeft in de eer ste functie, zoals alle uitgebeelde persona ges, een tekst bijgedragen aan de catalogus, waarin hij het probleem bewonderens waardig dubbelzinnig stelt: „Een schilder kan schilderen wat hij wil, hij zal altijd zijn zelfportret maken". Deze waarheid is bekend genoeg, maar als men haar als een commentaar op het portretschilderen ziet, zou men zeggen dat de gelegenheid om haar uit te spreken niet met tact is geko zen: het uitbeelden van anderen is dan alleen nog een van de talrijke middelen die iedere schilder ter beschikking staan om de eentonigheid van een oeuvre, be staande uit letterlijke zelfportretten, te verbreken. Anderzijds is met zo'n gelijk stelling van alle vormen van uitbeelding de abstracte theorie evenmin gediend, die door haar aanhangers immers geenszins als een spelletje met „n'importe quoi" beschouwd wordt, maar als een formule voor de over winning van de geest op de materie. Juist doordat zij het eerherstel van de portretkunst niet bevorderen, zijn de woor den van Cocteau wel een goed devies voor een tentoonstelling,waar men maar schaar se blijken vindt van schilders die de lust gehad hebben hun gebruikelijke onderzoe kingen te onderbreken om de persoonlijk heid van hun onderwerp in een enigszins „fotografische" gelijkenis uit te drukken. Maurice Sarthou, die vooral geïnteresseerd is in de weergeving van licht, heeft de ge stalte van André Chamson achteraf tussen zijn eigen kleurige vlakken gezet en zegt dan ook, dat hij bij zichzelf gedacht had dat deze schrijver heel geschikt was om „in zijn licht te staan". Op een andere ma nier heeft Roger Lersy van de componist Yves Nat aan zijn piano ook geen portret gemaakt, maar een studie van muzikale heftigheid, opgehelderd door zijn toelichting „Toen ik zijn prachtige concert voor piano en orkest beluisterde heb ik gehoord wat ik zou willen schilderen". Aan het andere uiterste van de mogelijk heden is er een keurig portret van André Maurois door Chapelain-Midy, zo ordente lijk dat het helpt om te begrijpen, waar door de meeste van deze schilders van de portretkunst afgebracht zijn. Niet ver van dat uiterste eind staat niettemin de beste vervulling van de opdracht: Jean Genet door Léonor Fini, met de nauwste precisie geschilderd, maar het enige voorbeeld van een portret dat de toeschouwer tot de her kenning van een persoonlijkheid dwingt. Genet toont zijn gezicht onbeschut, als een mens die van alle gemakken beroofd is. De anderen worden bijna allen be schermd, door de techniek van de schilder die hen voor een compositie gebruikt, of door hun eigen dagelijkse sociale waardig heid. die op het doek in tact gebleven is. soms zelfs versterkt doordat hun beroep mee uitgebeeld is. Zo staat de generaal Corniglion-Molinier, met niet meer uit drukking op het gezicht dan een vis, in een hoek van zijn portret toe te zien bij de vlucht van een straaljager. Pablo Casals zil als de kleine vermakelijke professor van een beeldverhaal in een opslagplaats voor violoncellen. Maurice Chevalier toont zijn vertrouwde houding in een kring van be wonderaars in een nachtclub. En de graaf Guy d'Arcangues staat als een ijdele aristo craat tegen de achtergrond van het dorpje Arcangues, vanwaar hij op deze tentoon stelling uitziet op het communistische echt paar Elsa Triolet en Louis Aragon, die samen in lelijke kleuren poseren op een leunstoel. Dicht in de buurt hangt het doek dat als het „pièce de résistance" van de verzameling beschouwd moet worden: de hele Académie Goncourt, de commissie van tien, die jaarlijks aan één roman een op laag van honderdduizend exemplaren gunt, bijeen door Bernard Buffet uitgebeeld. Ook teveel een schilder die een eigen visie op legt om uit hart en nieren portrettist te zijn, heeft Buffet daar toch een krachtig „managersstuk" van gemaakt (de naam is gevormd naar analogie van „regentenstuk" een type dat in deze tijd van commissies en „bureaus" voor herleving in aanmerking lijkt te komen). Het welslagen van het eerherstel is overi gens niet eens nodig voor het succes van de tentoonstelling. De formule, honderd schil ders in één gareel, is ieder jaar aardig. En 99 AL HEEL STERK zou ik mij moeten vergissen als Albert van der Hoogte destijds met het schrijven van het boek, dat een zo geslaagd debuut zou worden, enig „litterair" bijoogmerk had gehad. „Het laatste uur" wilde niet anders dan een „kroniek uit het naoorlogse Indonesië" zijn en als kroniek een getuigenis, een protest, een uiting van zedelijke verontrusting, van ontsteltenis en diepe mismoedig heid. Zó immers was, zodra het wérkelijk op een beproeving van de menselijke waardigheid aankwam, niet alleen de „blanke" of de Indo of de Indonesiër zo was, waar het decorum van fatsoen, waar de normen van maatschappelijke orde, religieuze beginselen en morele verplichtingen het begaven, „de" mens hier en overal: redeloos, zedeloos, harteloos. De fatale catastrofe van vijf jaar geweld pleging had ons een illusie armer en een waarheid rijker doen worden: nóg moet de mens, drager van de hoogste verantwoordelijkheid, waar gemaakt worden. Horizontaal: 1. steunend deel van een zol. dering, 3. vereniging, 6. voorzetsel, 7. heden. 10. klein kind, 11. muzieknoot, 14. boerderij (Eng.), 15. inwendig lichaamsdeel. Verticaal: 1. onvriendelijk, 2. muzieknoot, 4. voorvoegsel, 5. deel van een huis, 8. vogel, 9. wijnsoort, 12. bijwoord, 13. voorzetsel. In de cirkel van buiten naar binnen: 1. landman, 2. wild zwijn, 3. turflad, 4. azijn, 5. stand, 6. eeltachtige uitwas, 7. trots, 8. uurwerk, 9. god der liefde, 10. karakter, 11. wandeldreef, 12. vloeibaar voedsel, 13. nevel, 14. nobel, 15. slot, 16. soort kraai. Bij juiste invulling leest men op de cijfers van 1 tot 16 twee plaatsnamen in NoordhoL land. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7,50, 5 en 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplos- DAARVAN GETUIGEND uit een ont hutsende, bittere en smartelijke ervaring, stelde hij een „kroniek" samen, maar schrééf hij onopzettelijk een kunstwerk, een roman als men wil. En nu hij het er op heeft gezet om met zijn tweede boek „Huis in de Nacht" (dezer dagen versche nen bij Uitgeverij Contact) een roman te schrijven, synchroniseert hij uit zijn her inneringen wel een aantal ten dele fictieve figuren en gebeurtenissen om nóg eens de actuele menselijke conditie te onthullen, maar ontglipt hem op de beslissende mo menten het vermogen de waarheid van zijn innerlijke ervaringen, de dringendheid van zijn overtuiging in zijn romanfiguren te doen opstaan als een harde, troosteloze, deerniswekkende werkelijkheid. Tijd en plaats zijn vrijwel dezelfde ge bleven als in „Het laatste uur". Ook hier verkeert Indië nog in het stadium van overgang, van onttakeling, verarming, ver wildering, waarin de Hollanders het be wind als een failliete boedel overnamen. Ook hier slaat het laatste uur van een historisch tijdperk, dat als keerpunt in onze beschaving méér dan de tragiek van een soeiaal-politiek „misverstand" tussen Oost en West omvat. Niet althans niet in de eerste plaats om de onvoorbereide en onbekwame „wederopbouwers" en politio nele ordeherstellers" en niet om figuren als Justus Wenzel, die als medicus, of Caspar Duwaer, die als rechterlijk ambte naar is uitgezonden, is het Van der Hoogte te doen geweest. Zij dienen om de doel loosheid te accentueren, waarmee deze jongemannen worden gestort in het avon tuur, van een verspeeld werelddeel niet alleen, maar van „de" wereld, van „het" leven, dat zonder een innerlijke waarheid amper het risico van hun „kort verband" waard is. Zij blijven in deze roman dan ook figureren, wat vleesloos en levenloos, als flakkerende schimmen tegen de som bere achtergrond van een door guerilla's en nationalistische terreur bedreigd be staan, waarin roof, moord en ontvoering aan de orde van de dag zijn. Desondanks heeft Indië (Madoera hier dan voorname lijk) uitgehongerd door de Japanners, geplunderd en platgebrand door benden in deze roman nauwelijks haar eigen, haar tropische atmosfeer gekregen. Ook het landschap, voor zover beschreven, blijft meer of minder décor en de beklemming van een latent onheil, van de zwoelte der sluimerende passies, van de mensverlaten desolaatheid der uitgestorven landstreek, is alhoewel zeker niet afwezig te sym bolisch veralgemeend om zich ditmaal aan Van der Hoogte's proza te kunnen mee delen. Ze wordt bèschreven, maar zelden géschreven en mist daardoor de suggestieve onmiddellijkheid, de overtuigende onbe vangenheid, die „Het laatste uur" tot een waar, een aangrijpend boek maakte. VAN DER HOOGTE is, dunkt me, dit maal te opzettelijk te werk gegaan, onder de dwang wellicht van de verplichting, die een welgeslaagd debuut veelal oplevert. Welbewust heeft hij in een fictieve recon structie van zijn tragische belevenissen aan het actuele van zijn Indische kroniek, aan tijd en plaats en historie, willen ontkomen, om uit te schrijven wat hem nader aan het hart ligt dan hetgeen mettertijd voor bijgaat: de menselijke situatie van deze tijd, die door een gewelddadige breuk met wat er deze keer aan de produkten ont breekt, wordt goedgemaakt doordat de toe schouwer hier zoveel beroemde personen kan zien: Barrault en Ingrid Bergmann,Sar tre en Jules Romains, president Coty en de bioloog Jean Rostand bij voorbeeld. Daar komt bij dat het Musée d'Art Moderne, hoewel pas in 1937 tot stand gekomen, ge sloten is omdat er stukken uit de plafonds vallen en grote restauraties verricht moe ten worden. De verzameling in het Musée Gallière, er tegenover, is de enige ruime vertegenwoordiging van moderne schilder kunst in de stad. de traditie van ons levensbewustzijn, van onze gevoelens en zekerheden, beangstigend acuut aan de dag is getreden. Ten dele is hij daar ook wel ingeslaagd. In de beste passages, waar hij de hoofdfiguur van zijn roman (de man van „het huis in de nacht") met zichzelf alleen laat en confronteert met de levensleegte, welke hem na zijn „bevrijding" uit het kamp is gebleven, toont hij zich als de romancier van de Indische Kroniek, die aan het zedelijke debacle van een wereldomvattende gebeur tenis van de oorlog met al zijn nood lottige gevolgen menselijke gestalte wist te geven. Waar deze Marcus Sybrandy, verouderd en vermoeid, op de veranda zit van zijn huis in de dreigende stilte van de tropennacht en vrouw en kind herdenkt, waar hij zich van dit gehavend domein des verledens meer en meer vervreemden voelt sinds de „kortverbanders" Justus Wenzel en Caspar Duwaer er hun intrek hebben genomen, daar is hij nog maar zeer ten dele de „Indischman", die met honderdduizenden het lot deelt van een ontworteld bestaan. Sybrandy is de „mens- van-nu", die dringender dan sinds eeuwen de metafysische vraag stelt van het „waar om", van de zin van ons doen en laten, die met de slotsom van zijn overpeinzingen geen beter raad weet dan één voor één de banden te slaken en zich gereed te houden voor het laatste van alle afscheid. In déze volstrekte vereenzaming wordt een levensgevoel tot menselijke tragiek, een romanfiguur tot een realiteit. Wat er om deze Sybrandy heen gebeurt blijft jam mer genoeg zoals de even plotseling op duikende als verdwijnende actrice Weldra de Moralis, die „het conflict der seksen" wakker roept niet meer dan fictie. Al mag in deze roman, als geheel ge nomen, het schrijftalent van deze acteur onvoldoende tot zijn recht zijn gekomen, Van der Hoogte zal en mag niet nalaten te zijner tijd revanche te nemen met de volwaardige roman, die men op grond van zijn voortreffelijk debuut van hem ver wachten kan. C. J. E. DINAUX sing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soenda- plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, mei duidelijke vermelding: „Puzzel". Oplossing van de vorige puzzel: Horizontaal: 1. eg, 4.e.k„ 6. Edens. 10. os, 12. era, 13. sn, 14. passant, 17. Maas, 18. rein. 19 Lienden, 21. ik, 22. ree, 23. sa, 25. steng, 27 ei, 28. al. Verticaal: 2. ge, 3. kers, 4. es, 5. do, 7. des sert, 8. Naarden, 9. on, 11. spalk, 13. stins, 15. aai, 16. nee, 20. neep, 21. in, 24. ar, 25. si, 26. ga De prijzen van onze vorige puzzel werden na loting als volgt toegekend: mej. A. K. Bes9elaar, Kruisstraat 15 rd, Haarlem (ƒ7,50); P. Bon, Gedempte Raamgracht 28 A rood» Haarlem 5,en mevr. A. L. van Lier— Besemer, Willem de Zwijgerlaan 18, Sant poort (station) (ƒ2,50). De Egyptische regering heeft de nhn „Napoleon" van Sacha Guitry verboden, omdat hierin „propaganda voor de Franse veroveringen en het Franse leger" zou zijn gemaakt in een tijd, dat Frankrijk een „vijandige politiek jegens Algerije en de volken van Noord-Afrika voert". NIEMAND heeft zó lang werk gehad met het zich gaan thuis voelen in ons Vordense Hondenholel als de Hollandse keeshond Monkey maar toen hij ten slotte in de gaten kreeg, dat het hier niet zo ellendig was als hij zich eerst had voorgesteld, werd hij de meest ge zellige en toegewijde hond, die wij ons wensen konden. Drie dagen heeft hij in de hal bij de voordeur gezeten, die eerste keer dat hij bij ons was. En het waren drie zware da gen voor Monkey: de baas en de vrouw waren de voordeur uitgegaan, daardoor moesten zij dus weer terugkomen. Hij verloor de deur niet uit het oog, hij wou niet eten of drinken. Ik probeerde hem wel eens mee naar binnen te lok ken, maar ik was volkomen onbelang rijk voor hem: de éigen vrouw moest komen. Ik forceerde het maar niet en liet hem zitten. Wel ging ik vaak bij hem zitten en praatte dan wat met hem. Ik kamde in de hal zijn mooie dikke vacht en dat vond hij wel prettig. Als het nodig was, ging hij even naar de tuin. Maar daarna binnen komen? Geen sprake van. Zijn plaats was in de hal. Aan het eind van de derde dag ver toonde Monkey neigingen om het op te geven. Als ze hem dan toch zo in de steek lieten, kon hij ook wel eens bin nen komen. Hij begon belang te stellen in een bak met eten en zijn omgeving op te nemen, neuzelde eens even met Pretty en vond haar en Monty ten slotte niet ongeschikt. Het was alsof hij langzaam ontwaakte tot het normale hond zijn door het zoeken van toenade ring. Toen hij eenmaal een normale hond wós, bleef hij dat ook met alle lusten en lasten van dien. Hij werd bij voorbeeld erg jaloers op andere reutjes, van wie hij zich de eerste dagen niets had aangetrokken. Dit werd zó erg, dat hij volkomen geïsoleerd moest worden van hen. Ook kon ik niets eetbaars onder zijn bereik laten staan. We aten een keer boerenkool zonder rookworst, want die had Monkey zich al toe geëigend, toen deze een ogenblik onbe heerd op tafel had gestaan. De worst, bedoel ik. Monkey was ook sterk in het half leeg drinken van glazen karne melk. Maar sinds ik gemerkt had wie de schuldige was, heb ik hem zelf ge regeld karnemelk gegeven en toen ble ven de glazen on aangeroerd. Hij had toch ook geen andere manier om ons te vertellen, dat hij daar juist zo heel erg veel va>n hield! Niettegenstaande zijn ondeugden ligt Monkey ons toch na aan het hart, waar schijnlijk ook omdat het zo'n lang pro ces is geweest voordat hij zich gewon nen gaf en omdat onze overwinning dus moeilijk bevochten was. Eén van zijn eigenaardigheden is ook, dat hij op de meest onverwachte ogenblikken op schoot springt, iets waarvoor hij eigen lijk veel te groot is. Maar als een hond nu wil, dat je alle aandacht aan hem schenkt, wat kan hij dan beter doen dan op schoot te springen? Knap, als je dan nóg niet merkt, dat je je eens even met hem bemoeien moet. Zijn prachtige dikke vacht vergt wel veel onderhoud. Eigenlijk is Monkey voor het grootste gedeelte haar en maar voor één derde hond. Kammen vindt hij heerlijk, maar zowel voor de hond als de vrouw is het onplezierig, dat er vaak ontlasting in de haren blijft hangen. Als dat is opgedroogd, wordt het er uit ge kamd. Dat moet je als houdster van een hondenhotel niet erg vinden. Maar Mónkey vindt het erg, want het trek ken aan die haren doet natuurlijk pijn. Toch zijn wij beiden weer heel te vreden, als alles weer goed en netjes in orde is. G.O. LONDEN (United Press). - De Russen hebben eindelijk werkelijk iets aparts uitgevonden: een nieuwe toepassing van mistletoe. Onderzoekers op het farma- ceutisch instituut te Charkov hebben uit de bladeren en steel van de mistle toe een de bloeddruk verlagend genees middel gewonnen, zo heeft radio-Kiev bekend gemaakt. In het westen heeft het gebruik van de mistletoe gewoonlijk een verhoging van de bloeddruk ten gevolge... zendertjes uitgestraalde energie op te vangen. Men heeft er na tuurlijk een gerichte antenne voor nodig, want anders vangt men alle radiostraling uit de hemel op en dan komt er een resultaat te voorschijn waaraan men niets heeft. Men zou het kunnen ver gelijken met het fotograferen: men „neemt" één object tegelijk en niet alle objecten die men rond zich ziet, want dan wordt de foto onscherp. Precies als de fotocamera en tenslotte ook de ge wone verrekijker of telescoop, wordt de radiotelescoop op één bepaald deel van de hemel gericht om de van daar afkomstige radiostraling goed te kunnen ontvangen. De antenne is daarom schotelvormig gemaakt, wiskundig ge sproken: paraboloïdisch. Zoals de spiegel van een autokoplamp het schijnsel van het lampje zelf weerkaatst en in een rechte bundel vooruitwerp^, zo vangt de spiegel van een radiotelescoop de uit het heelal afkomstige radiostraling op en weerkaatst die tot in zijn eigen brandpunt, waar een dipool-antenne deze ge concentreerde bundel opvangt. De straling wordt daarna omge zet in elektrische energie, die tenslotte zorgt voor het zichtbaar maken van het beeld. Een onromantisch beeld voor wie zich van een bezoek aan een sterrenwacht de sterk vergrote afbeeldingen van allerlei mooie hemellichamen herinnert, want de waarneming die een radio telescoop tenslotte oplevert is.een dun inktlijntje, geschreven door een mechanische pen, op een met papier bespannen rote rende trommel, zoals bij een seismograaf bijvoorbeeld. De pen gaat heen en weer de elektrische energie, waarin de heelal- straling is omgezet, brengt haar sterker of minder sterk in beweging en uit de grotere of kleinere pieken, die de door deze pen getekende grafieken tenslotte vertonen, leest de radio astronoom de sterkte van de oorspronkelijke straling af. Dat is alles. Er zit een scenario in dit stuk Nederlands pionierswerk, dat zijn bekroning dinsdag te Dwingeloo zal vinden. Dat scenario heeft de heer Herman Kleibrink, observator op de Leidse ster renwacht en in ziin vrije tijd amateurfilmer, onmiddellijk gezien. Hij maakte een film over „De 21-centimeter-lijn („de golflengte van het waterstof-atoom in kwestie) en deze zal dinsdag in één der dorpscafés van Dwingeloo zijn première beleven, vlak voor de ingebruikstelling van de radiosterrenwacht. Eén der scènes reconstrueert het colloquium in de Leidse sterrenwacht van 15 april 1944: een jonge blonde student ontvouwt zijn theorie ten overstaan van een hooggeleerd gezelschap. Hij heet Hendrik C. van de Hulst en komt uit Utrecht, maar heeft op aanraden van zijn hoogleraar daar, professor Minnaert, een paar maanden lang het werk in Leiden gevolgd. Twee jaar later promoveert hij, wordt enige tijd „doctor of fellowship" aan de universiteit van Harvard, keert in 1948 als lector te Leiden terug en wordt vier jaar later hoogleraar daar. Als bestuurslid van de Stichting Radiostraling van Zon en Melkweg (opgericht in 1949) zal hij dinsdag de ingebruikstelling van de radiosterrenwacht Dwinge loo bijwonen maar méér nog als de voorspeller van de radio straling van het interstellaire waterstof-atoom. Daarom is het dinsdag een beetje zijn dag en is „Dwingeloo" een beetje zijn sterrenwacht. GERTON VAN WAGENINGEN. PROFESSOR dr. H. C. van de Hulst zou zélf in de lach schie ten als u zich hem voorstelt als het type van de klassieke pro fessor: een verstrooide oude heer, stemmig gekleed, wat wereld vreemd in zijn doen en laten, slechts levend voor zijn weten schap. Want deze zevenendertigjarige kon vorig jaar, voor de filmcamera van de amateur-cineast Hernaan Kleibrink, nog heel goed zélf de rol spelen van de vijfentwintigjarige student, die hij in 1944 was, toen hij in een kleine wetenschappelijke bijeen komst in de Leidse sterrenwacht de voorspelling deed, die ten slotte zou leiden tot de bouw van de radiotelescoop te Dwingeloo, die Koningin Juliana aanstaande dinsdag in gebruik zal stellen. Die voorspelling was deze: er moeten zich in het heelal, in de vroeger leeg gewaande ruimte tussen de sterren, ijle gaswolken bevinden die de bron kunnen zijn van een bepaald soort radio straling. Door een kleine verandering in de beweging van de waterstof-atomen in die wolken wordt de uitzending veroorzaakt van een klein hoeveelheidje energie, die naar alle richtingen de wereldruimte in straalt. Door nu op aarde fijngevoelige radio ontvangers op te stellen, zouden wij, aldus Van de Hulst in 1944, de grootte van die energie kunnen meten en op die manier de structuur van het Melkwegstelsel beter kunnen doorgronden dan met behulp van de optische sterrenkunde alleen mogelijk was: men zou immers nu ook het donkere deel van de sterrenhemel kunnen waarnemen. Zijn theorie bleek te kloppen en de ontdek ker behoeft niet te wachten op een monument, waarvan hij de oprichting wellicht niet zal beleven. Want dat monument is er al: het staat op de Drentse hei en het heet officieel Radio- astronomisch observatorium Dwingeloo, kortweg: radio-sterren wacht. De radio-sterrenkundige speelt met dit instrument een in grootse stijl gehouden spel, dat met recht: ik zie, ik zie wat jij niet ziet zou mogen heten. Want het hele verschil tussen de gewone, visueel werkende astronoom en de radiosterrenkundige is te herleiden tot een ver schil ingolflengte. Het licht van de sterren (zo goed als dat van de lamp in uw huiskamer) is, zuiver natuurkundig gespro ken, een electromagnetische straling met een golflengte van enkele tienduizendste millimeters. Radiogolven daarentegen zijn langer: een millimeter lang of enkele kilometers en alles wat daar tussen ligt, zoals die waarop de BBC, Luxemburg en de Wereldomroep werken. Voor het registreren van de lichtgolven beschikken wij van nature over een ontvangtoestel, dat is afge stemd op de daartoe vereiste golflengte: ons oog. Radiogolven vragen om een ander soort ontvangtoestel, dat wij van nature niet hebben, zodat wij het dienen te bouwen. Het moet dus kunnen, zei de student Van de Hulst in 1944. Die Interstellaire waterstof-atomen zijn kleine radiozendertjes. Laten we dus nu trachten een ontvangtoestel te bouwen om de door die De mens meet het heelal als een gigantisch spinne- weh, zo ziet de spiegel van de radiotelescoop, waarvan wij hierboven een foto reproduceren, eruit. De af beelding links onder toont een klein deel van het grote vangnet van honderden kilo's metaal, waarmee boven de Drentse heide de straling van kosmische waterstof atomen wordt opgevangen. De derde illustratie geeft een indruk van het laboratorium van de radiosterren wacht Dwingeloo met 't woonhuis van ir. C. A. Muller, de beheerder. Het portret is dat van prof. dr. H. C. van de Hulst, de geleerde, wiens als student gedane voorspelling uitkwam. De grootste radiotelescoop op het vasteland van Europa: een sjriegel (zie de plaat rechts onderaan) met een middellijn van vijfentwintig meter vormt de reusachtige antenne van het radio- astronomische observatorium.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 19