HET MERENGEBIED HET LEVEN EN WERKEN VAN WORDSWORTH GROTE DICHTERS VAN Mythologie van het landschap SCHRIJVERS IN SATELLIETSTATEN WORDEN WEERBARSTIGER Wordsworth RI IRCiF.MFFSTFR Kort -verhaal Sterrenregen aan Dalende eerbied voor de Sovjet-Unie gastronomisch DOQ11 FERDINAND LANGEN firmament 2395 maal Gone with the wind" HET IS een merkwaardig 1eit, dat de Engelse Lakelands (Cumberland, Westmorland, Lancashire) het merenge bied met het woeste bergland schap op ons zowel als op het voorgeslacht een fasci nerende invloed uitoefenden. Wat heeft een magischer aan trekkingskracht dan het moei lijk te betreden, moeilijk be reikbare gebied met vreemde Indiaans klinkende namen, waarvan de herkomst lang niet altijd bekend is? En hoewel er duizenden des zomers het vroegere huis, nu museum, van de dichter Wordsworth in Grasmere bezoeken en nog meer Engelsen, Schotten en buitenlanders misschien Ulls- water, het centrum voor boot races, Derwentwater en Win dermere, blijft er in de herfst slechts een enkele vakantie ganger om de onvergelijke lijke kleuren van bergen en wouden in de najaarszon. En alleen zeer geoefende skiërs en bergbeklimmers komen er in de winter. Door hun nog steeds wat ge- isoleerde ligging hebben de dorpen en zelfs de kleinere steden veel van het oude be houden. De bouw en ligging zijn de moeite van het bezich tigen waard. De straten en wegen kronkelen opwaarts tussen de bergen, breed en met veel geboomte, vooral met larixen oftewel lorkebomen en op sommige plaatsen gewel dige eiken. Omdat het open- bloeien in het voorjaar nog opvallender is in die besloten contreien vindt men de be schrijvingen van veel bloemen zoals gentiaan, madelieven, prunus, varens, speenkruid, maagdepdlm en primula's bij de oudere schrijvers als de „Lakeland"-dichters evenals bij Norman Nicholson in 1953 in zijn eveneens opvallende rijmloze moderne verzen uit dit gebied. Ook al die serene winter stemmingen treft men aan, zowel bij Wordsworth in zeer veel verzen als in het proza van Coleridge en Sou- they, in hun brieven en be schrijvingen. Voor deze drie dichters, hoe verschillend ook onderling, blijkt een leven lang Cumberland een altijd kerend wonder te zijn. Even als het dat voor de heden daagse dichter Norman Ni cholson in zijn „Rockface" is, waarin eveneens de dieren een rol spelen. Er zijn natuurlijk veel hazen. En in de meren is veel vis. De eekhoorns zijn er bijzonder talrijk. Om de grote schade, die zij aanrichten, wordt er zelfs op gejaagd. De meeste afgelegen boerderijen hebben dikwijls jachthonden. Men ziet er machtige kudden schapen met enorme horens, die voor een deel de brood winning van de bevolking uit maken. Handwerkslieden en huisvrouwen schrijven in een Cumbrisch maandblaadje lof zangen op de natuur en be wonderen de bergen. Erg veilig is het daar voor de niet geoefende klimmers blijkbaar niet, want er zijn omvangrijke, uitstekend ge- miiiMiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiimiiinii outilleerde reddingsploegen. Een der belangrijke ploegen zit om de bergen van Keswick heen, geleid door een kolonel, stammend uit een oud geslacht van Cumbrische bergbeklim mers, die in de eerste wereld oorlog als jong militair al niets anders deed dan bergtroepen opleiden. Vierendertig jaar bracht hij door in het Cana dese gebergte, later in de Al pen en Dolomieten, tenslotte terugkerend naar zijn geboor teland om zich beschikbaar te houden voor reddingwerk. Het huis van Wordsworth wiens door B R. Haydon geschilderde portret men ziet op de pagina hiernaast - te Grasmere. r (Van onze correspondent in Wenen) NU DE satellietstaten het Russische voor beeld hebben gevolgd inzake de veroor deling van de Stalinistische persoonsver heerlijking wordt verwacht dat diverse be kende schrijvers in die landen allengs weerbarstiger zullen worden en krachtiger dan voorheen voor hun creatieve vrijheid zullen opkomen. In Polen is men daarmee reeds begon nen. Een van de bekendste schrijvers al daar, Pu^rament, heeft namelijk de rede voering van de Russische schrijver Sjocho- lov op het twintigste partijcongres te Mos kou fel aangevallen: „Ik beschouw de rede van Sjocholov als ongemotiveerd en in ze kere zin als smakeloos.... Zeer juist was zijn critiek op Soerkov en Fadiejev, maar later begon Sjocholov op demagogische en smakeloze manier de verantwoording voor alle mislukkingen af te schuiven". Ook in Hongarije trekt men de conse- qeuties uit de veroordeling van de perso nencultus. Volgens het letterkundige tijd schrift „Iroldalmi Uysag" moet men zich niet alleen verzetten tegen de grote dicta tors, maar ook tegen „de kleine plaatselij ke machtswellustelingen in de litteratuur". De conclusie van het artikel luidde: Wan neer wij deze kleine pausjes hun gang la ten gaan, doen wij afstand van ons recht om zelfstandig te denken". De eerbied voor de Sovjet-Unie begint langzaam te tanen, want er openbaart zich onder bepaalde satellieten een zekere riva liteit en animositeit tegen de suprematie van Moskou, vooral op cultureel gebied. Tijdens een congres van Poolse architec ten werd onlangs vastgesteld dat de archi tectuur en de stedebouw in Polen een ver keerde ontwikkeling hadden genomen, „omdat de druk van boven te sterk was ge weest en men zich slaafs aan het voorbeeld van de Sovjet-Unie" had gehouden. Men acht zich daardoor gekwetst in het natio nale besef, dat in Polen zeer sterk is. Nog kort geleden uitte het blad „Zycie Warszawy" de klacht dat de vroegere Poolse steden, die sinds de laatste oorlog bij de Sovjet-Unie zijn ingelijfd, in de nieuwste Poolse atlas niet met de oude benamingen, maar met Russische staan aangegeven. Dit verschijnsel wordt in het blad onomwonden een uitvloeisel genoemd „van het chauvinisme van grootmogend heden". Dat het nationale besef in Polen niet door het communisme is uitgeroeid, blijkt uit de volgende uitlating: „Zonder last te hebben van grootheidswaanzin kan men toch wel zeggen, dat Polen vergele ken bij de andere volksdemocratieën ver vooruit is op het gebied van levendige, ideologische en artistieke discussies en vooral van de spankracht in het culturele leven". IN DE OMGEVING van deze meren en aan de voet van de machtige bergketens zijn de kastelen, waaromheen tal van le genden zijn geweven. De romantiek van deze landgoederen en kastelen wordt nog verhoogd door de volte van de zonderling of ingewikkeld geknipte hagen. Zo moet Levens Hall worden genoemd, dicht bij Kendal, waarvan men de geschiedenis in de kronieken van Levens en Harewood kan lezen. Prachtige afbeeldingen hiervan en van de natuur in het merengebied zijn in het boekje „Companion into Lakeland" van 1945 te zien. Dichtbij ligt ook Kendal Castle, waar Katherine Parr, de laatste vrouw van Hendrik VIII, is geboren. En wat is aannemelijker dan dat hier veel schilders gewoond hebben en weer wonen? Een heel geslacht van litteraire, weldoende en schilderende Gilpins, waar onder de schilder William Gilpin (1724 1804) de belangrijkste was. Constable en de beide Turners hebben hier eveneens werken gemaakt. Maar ook dichters en schrijvers zijn er gaan wonen en hebben het grootse landschap beschreven. Indien men, behalve de schrijvers als Wordsworth, Coleridge en Southey al degenen meetelt als De Quincey, Lamb. Hazlitt, Blake, Lo- vell, Young, Burns, Scott, Gray en vele anderen, die zoals Tennyson, Moore, Byron en Rosetti en Shelley tijdelijk in deze streek zijn geweest, dan zou men geneigd zijn te geloven, dat men door het landschap, door de natuur gevormd wordt tot schrijver. Maar tot onze verwondering zien wij dat in de laatste jaren slechts een enkele dich ter, zoals Norman Nicholson, er geboren is. Hij heeft dezelfde verknochtheid en liefde voor zijn Cumbrisch geboorteland als de „Lakeland"-dichters die in hun tijd had den. Evenals Wordsworth schreef hij een gids voor dit merengebied. Er zijn in verschillende eeuwen gepas sioneerde bergbeklimmers en wandelaars geweest, zoals Coleridge of Southey en vooral Wordsworth dat waren. Wordsworth gaf in zijn gids niet alleen zijn inzicht over de flora en fauna, mineralen en delfstof fen, maar heeft ook een vergelijking met de door hem bezochte gebieden in Wales, Zwitserland, Duitsland en Italië gemaakt. Het is treffend, dat deze gids ons aandoet als een modern geschrift. Een van de mooi ste gedeelten is dat waarin hij van zomer tot zomer de wisselende kleuren van het landschap beschrijft. „In de plaats van het .diepe zomergroen van planten en varens spelen veel tere kleuren over de oppervlakte van de bergen. Graszoden, waarvan de kleuren altijd on veranderlijk geelgroen, olijfkleurig en bruin zijn, opeenhopingen van verwelkte varens en grijze rotsen zijn harmonieus door elkaar gemengd. De mossen en het korstmos zijn nooit zo fris en zien er zo bloeiend uit als in de winter, als zou het geen seizoen van de vorst zijn en hun on beduidende schoonheid versiert zichtbaar de voorgrond van alles. En dan nog de ijzel en sneeuw met al de variaties, die zij scheppen. Boekdelen vol zouden niet vol doende zijn om ze te beschrijven. Ik wil mezelf tevreden stellen met de beschrij ving van de kleurenindruk, die wordt te weeggebracht door sneeuw en die niet on belangrijk is voor schilders. Het is een uit treksel van het notitieboekje van een vriend en ik kan instaan voor de duide lijkheid ervan, want ik was ooggetuige van het uitzicht. „Ik zag", zegt hij, „het prach tige effect van opgehoopte sneeuw over de bergen en het volmaakte koloriet. Van de top van de berg naar beneden kwam een fijne olijfkleur te zien door de poeierige sneeuw en het gras, warmer nog door een beetje bruin en op deze wijze harmoniërend in onmerkbare overgang met het wit. De opeenhoping van de sneeuw nam de een tonigheid ervan weg. De hele vallei van Grasmere, gezien van de helling in Ease- dale, was misschien nog gevarïèerder dan in de luister van de herfst. In de verte was Loughrigg-Fell, de rotsachtige baai van het meer. Van de hoogte naar beneden was een diep oranje-achtige kleur, dan het schitterende olijfgroene meer in bijna de zelfde tint als de met sneeuw bestoven bergtoppen en hoge hellingen van Ease- dale." DEZE GIDS is in 1952, voorzien van een inleiding en van aardige pentekeningen, door de Indiana University Press opnieuw uitgegeven. Tussen de tekst vindt men zo nu en dan een op het landschap geïnspi reerd, treffend vers van dc schrijver. Uit zijn omvangrijke werk zijn ten onzent slechts enkele verzen vertaald, door Albert Verwey en J. C. Bloem met name. Daar de verzen meestal rijmloos doch wel in de oud-Engelse trant geschreven zijn, is de weergeving van de mystiek-romantische sfeer van deze fascinerende poëzie bijna ondoenlijk. Norman Nicholson, de heden daagse Cumbrische letterkundige en berg beklimmer, zegt in een korte beschrijving van zijn voorganger in 1949: „Het waren de rotsen die meehielpen Wordsworth te ma ken tot dat wat hij werd. Er is geen enkel gedeelte van Engeland, waarin de bergen meer gedaan hebben om het karakter en de levens te vormen dan speciaal in Cum berland en de vader van de dichter was uit die streek afkomstig, evenals zijn moeder". Wij vernemen in de moderne beschrij vingen van Nicholson en Helen Darbishire (1953) feiten omtrent het leven van Words worth, die voordien niet bekend waren, of althans anders beschreven. Toch kunnen wij het omvangrijke, mooie boek van de Franse professor Legouis, dat in 1898 in het Engels is vertaald evenmin missen als het grote boek van Ethel Batho (1933). WORDSWORTH is geboren in 1770 in Cockermouth, nu nog een uiterst merk waardig marktstadje in het noorden van het rotsgebergte. Hij had één zuster (met wie hij een gedeelte van zijn leven heeft samengewoond) en drie broers: John, die hij erg graag mocht, later kapitein ter koopvaardij, de ander een beroemd hoog leraar in Cambridge en de derde een ad vocaat. Zijn vader was een zaakwaar nemer. Helen Darbishire meent dat hij advocaat was en in oudere boeken wordt van gerechtsdienaar gesproken. Zijn moe der stierf toen hij nog een kind was. Hij kwam bij zijn grootvader, een zijdehande laar in Penrith, in een welvarender streek. Midden in het oude stadje stond het kasteel. Vele legenden waren er nog spring levend. Cockermouth ligt ook dicht bij de zee. En de zee, waarin een van zijn broers later verdronk, speelt een rol in zijn verzen. Uit zijn schooltijd te Hawkshead stammen veel verzen, waarin we hem zien als 'n wilde jongen, rennend met ballen en vliegers, op grote wandelingen tussen de bergen, liggend ook op zijn rug in de zon, zich vereenzelvigend met bomen en bloemen, die hij hoort roepen als levende wezens. Soms heeft hij een visionair gevoel als zou hij levens achter zich hebben. Bij deze visionaire indrukken van de wereld van geesten en levende krachten moet men niet 'vergeten, dat William Wordsworth veel deed wat hem verboden was, dus schuld gevoelens had zoals bijvoorbeeld het meenemen van een boot op het meer Van Esthwaite in de late avond. Als hij roeit op Esthwaite, schrijft pro fessor Legouis, torent de ontzaggelijke om trek van de bergen hoger en hoger op tus sen hem en de sterren. En in het donker keert hij zijn boot. De volgende dagen hangt een donkere wolk over zijn gedach ten. De natuur voorziet in haar eigen ver dediging tegen zijn aanvallen, zoals ook wanneer hij met knapzak en notenhaak op de schouder een hazelnotenbosje zoekt. Tenslotte vindt hij een nog onbetreden bos. „Geen enkel verschrompeld blad valt triest van de takken, de hazelnootstruik staat recht onaangeroerd, beladen met verleide lijke vruchten. Een ogenblik blijft de Jon gen bewegingloos, zijn hart vol verrukking, zich verheugend op de feestmaaltijd bin- (zle verder pagina 5) 4 (Vervolg van pagina 4) nen zijn bereik. Ontspannen strekt hij zich languit onder de struiken, gaandeweg be vangen door de betovering van deze plaats, waar noten bloeien en ongezien verwelken en een sprookjesachtige beek gestadig murmelt. Tenslotte staat hij toch op, be zeten door de lust tot plunderen. En on barmhartig haalt hij zoveel van de strui ken tot zijn knapzak overloopt en het prachtige afgezonderde bosje zijn rustig leven opgeeft. Jaren later beschrijft hij het gevoel van pijn, dat zijn eigen vernieti gingsdrift hem geeft. Dikwijls gingen de jongens bootraces in Windermere houden. Soms was het doel een eiland vol melo dieuze vogels, waar lelietjes-van-dalen bloeien onder de eiken bij de ruïnes van een kapel. Hij is ontroerd bij het zien van de blakende zon: „Ik zag hem liggen in zijn schoonheid op de morgenheuvels". Maar ook door de winter is hij jong al diep beroerd: „De afgronden echoën rond om, de bladerloze bomen en de met ijs be dekte rotsen blinken als ijzer, terwijl de verre bergen zich vermengen met het vro lijke tumult, een vreemd en toch melan choliek geluid". Vader Wordsworth stierf in 1783 en liet zijn kinderen weinig geld na. William moest toen nog in Cambridge studeren en bracht veel vakanties door in zijn oude verblijf in Hawkshead, waar Dorothy, zijn geliefde zuster, bij een domi nee in de huishouding was. Geld om elkaar te bereiken ontbrak. Zijn broers waren ijverige jongens, die wisten wat ze wilden. Maar hij, William, wilde alleen maar rei zen, toen hij in 1791 afgestudeerd was. En hij ging, sympathiek gestemd tegenover de revolutionaire gebeurtenissen, naar Frank rijk, waar hij een zekere kapitein Michel Beaupuy ontmoette en Annette Vallon, een vier jaar ouder meisje, dat hij hartstochte lijk lief kreeg. Zij verwachtte al spoedig een kind van hem. Haar ouders, van lagere adel, waren zeer tegen het huwelijk en zijn politieke richting. Toen zijn kind geboren was, dat hij later erkende, ging hij door gebrek aan geld terug. Dit laatste vernemen wij pas van Helen Darbishire, want niemand anders heeft zijn licht op deze kwestie laten schij nen. Hij ontmoet dan met veel moeite zijn geliefde zuster Dorothy en zij gaan samen wonen in Stowey: de uitgebroken oorlog tussen Frankrijk en Engeland verhindert hem terug te gaan. Hij begint in 1795, daartoe in staat gesteld door de broer van een vriend, die hem een legaat nalaat, zijn levenswerk, dat een grootse hoogte bereikt. Jarenlang heeft hij aan zijn langste filo sofische en autobiografische vers „The prelude" geschreven. Abercrombie zei hier over in 1952: „De structuur van dit vers maakte het mogelijk een hele mythologie te scheppen, terwijl zijn psychologische verbeeldingskracht zeer ongewoon was". Wordsworth ontmoette in 1795 de jonge revolutionaire geesten Coleridge en Sou they, waaruit een vriendschap groeide, die op zijn verdere leven een beslissende in vloed zou hebben. DOOR GEBOORTE in een andere land streek en jeugdjaren was Coleridge de antipode van Wordsworth, die ernstig, on plooibaar en koppig de warmte van zijn gevoelens onder grote gereserveerdheid verborg. Coleridge was tot op zekere hoog te uitbundig, niet gereserveerd, snel en thousiast en veroverend op het eerste ge zicht, maar zwak van karakter en onder hevig aan plotselinge ontmoediging. Doch wellicht nooit heeft er een hechtere vriend schap bestaan en een grotere zielsverwant schap dan tussen deze beide wereldver maarde elkaar bewonderende Engelse dichters. Samen schreven ze, samen in de eerste plaats hebben ze hun werk bespro ken en geschapen. In 1797 ontmoette hij Coleridge weer en werden ze Intieme vrienden. In 1798 wgren Wordsworth en Coleridge en zijn zuster tezamen in Duits- land en hier schreef hij voor het eerst zijn prachtige rijmloze verzen. Een jaar later MEN KON HEM in geen geval verwij ten, dat hij niet met zijn tijd mee ging. Hij bewandelde vele nieuwe wegen en een van die wegen leidde naar een expositie van schilderijen. Hij moest er een vergadering van het plaatselijke Rode Kruis, waar hij erevoorzitter van was, voor afzeggen. Hij stak zich in het zwart, in het grijs voor zover het zijn das betrof, nam een paraplu in de arm, omdat de lucht betrokken was en liet zijn auto voorkomen. Van zijn bezoek was enig werk gemaakt. De mevrouw, die de zakelijke en organisa torische leiding had van de expositiezalen, had de schilders al dagen van te voren van de gebeurtenis op de hoogte gesteld. Zij waren bijna allemaal gekomen, alle schil ders die daar iets van zichzelf hadden han gen, nog vermeerderd door enkele ingewijde niet-schilders, die alleen maar uit nieuws gierigheid kwamen. Zo gebeurde het dat de burgemeester bij zijn entree een volle zaal zag, hoewel de expositie die middag voor het gewone publiek was gesloten. De mevrouw, hartelijk en opgewekt als al tijd, heette hem welkom. De schilders had den zich in een rij geformeerd om één voor één voorgesteld te worden. Aan hun uiter lijk was nog meer zorg besteed dan ge woonlijk, de baarden waren eens extra ge kamd en de boorden van hun manchester pakken hier en daar afgeklopt. De burge meester gaf handen, vriendelijke knikjes en minzame glimlachjes ten beste. TOT HIER TOE beheerste hij de situa tie volkomen. Welkomstwoorden, mensen die zich voorstelden, handendrukken, dat alles was hij gewend, dat behoorde bijna tot zijn dagelijkse bezigheden. En wanneer de hartelijke mevrouw hem daarna een schaar had gegeven, ach, dan had hij ook nog met het plezier, dat het ambt hem schonk, het een of andere lint willen door knippen. En dan was daarbij een toepas selijk toespraakje als vanzelf over zijn lippen gekomen. Maar de hartelijke mevrouw gaf hem geen schaar. Hij kreeg een catalogus en werd vriendelijk tot voor een schilderij ge leid: „De appel en de gebroken ruit". Al les wat ook maar enigszins kon lijken op een toespraakje bestierf op zijn lippen. In de eerste plaats kon hij de appel niet vin den en dat was bepaald irriterend. Dan zag hij stukken genoeg, maar het waren eerder stukken ijzer dan glas. En boven dien vroeg hij zich af, wat de onvindbare appel eigenlijk met de gebroken ruit te maken had. Was het misschien een kwa jongenstreek? Hij vond het een beetje kin derachtig. „Het zijn mooie grijzen", zei de mevrouw hartelijk. „Kan het u nogal be koren?" „Ja", zei de burgemeester, „zeer mooi, zeer mooi". Hij deed haastig enige passen opzij en stond voor „Afgedragen jasje". De schilders volgden hem op de voet. De mevrouw bleef even met de witte kant van haar mouw haken aan zijn horlogeket ting. Een klein incident, dat dadelijk weer hersteld was, toen hij zijn buik introk. Daarna werden alle ogen weer naar het „Afgedragen jasje" getrokken. Ja, dacht de burgemeester, dat valt tenminste te zien. Er zit waarachtig geen knoop meer aan. Je kunt de draden van de rafels tellen en de ellebogen glimmen werkelijk. „Knap nietwaar?" zei de mevrouw, za lig glimlachend. „Knap vooral van stofuit drukking. Vindt u ook niet?" „Fraai", zei de burgemeester. „Zeer fraai". Hij ging verder en de gehele zwerm van schilders, die zich aan hem vast had gehecht, schoof met hem mee. Voor een „Stilleven met bloemen" kwam de massa weer tot rust. De burgemeester vroeg zich af, welke bloemen het konden zijn, maar er wilde hem geen enkele blöem te binnen schieten, die iets leek op wat hij zag: paar se en groene cirkeltjes door elkaar. Hij wierp tersluiks een blik in de catalogus, hopend daar een nadere aanduiding te vinden. Maar de catalogus liet het ook bij „Stilleven met bloemen". Hij haalde zijn zakdoek uit zijn zak en bette zijn voor hoofd. „Het zijn vooral de frisse, originele kleu ren, die het doen", zei de vriendelijke me vrouw. „Vindt u ook niet?" Als hij eerlijk was moest hij zeggen, dat hij dat niet vond en dat zij hem niets deden. Bovendien begon hem dat „vindt u ook niet?" van die vriendelijke mevrouw te ergeren. Hij vond haar eigenlijk hele maal niet zo vriendelijk meer. Waarom heeft zij eigenlijk geen schare kinderen om zich mee bezig te houden, in plaats van schilderijen, dacht hij. Hij dwaalde af. Hij bepaalde zich weer tot de schilderijen en zei: „Prachtig, wer kelijk prachtig"". DAARNA trok de zwerm weer verder. Het was een nogal omvangrijke tentoon stelling, die drie zalen besloeg en er was nog niet één wand helemaal afgewerkt. De burgemeester, die deze situatie even over zag, kreeg een benauwd gevoel. Hij deed een stap achteruit en bemerkte niet dat een schilder achter hem haastig zijn voet op trok en naar zijn tenen greep. Hij zei nog eens: „zeer mooi" en daarna nog eens „zeer prachtig" en toen nog eens „werke lijk fraai". Hij begon de hartelijke me vrouw hoe langer hoe onsympathieker te vinden. Hij begreep dat het zo niet kon doorgaan. Hij besefte zelf wel wat voor een figuur hij sloeg met dat alsmaar „mooi" en „prachtig" en „fraai". Van een burge meester en vooral van een burgemeester als hij, die een open oog had voor zijn eigen tijd, verlangde men iets anders. Ver- (Van onze correspondent in Parijs) AAN FRANKRIJKS gastronomisch fii- mament zijn weer enige sterren verschoten. De nieuwe uitgave van de „Guide Miche- lin" het heilige rode boek van iedere toerist in Frankrijk, waarin nauwkeurig staat vermeld, waar men lekker kan eten en hoeveel dat wel kost is namelijk ver schenen. De zes inspecteurs van deze gids, die het hele jaar door Frankrijk reizen, hebben na lange en ernstige deliberaties hun nieuwe sterrenbeeld opgesteld. Van de twaalf restaurants die drie sterren voerden (een van de beste tafels van Frankrijk is een reis waard!) is er één geheel verdwe nen: het Café de Paris, dat zijn deuren ge sloten heeft. Een grotere slachting is aan gericht in de categorie der twee sterren (een uitstekende tafel, is een omweg waard!) en in de éénsterrigen (een goede tafel in zijn categorie). In deze rubrieken hebben honderd restaurateurs een ster zien komen of gaan, hetgeen bitter geween en geknars der tanden aan de ene en ver heugde knallen van champagneflessen aan de andere zijde heeft veroorzaakt. Want de sterren in de Guide brengen centjes in de la. Wanneer de professionele lekkerbekken van de firma Michelin het reizend mens dom in Frankrijk één grote dienst hebben bewezen, dan is het, dat zij een nieuwe categorie hebben geopend van restaurants, eenvoudig maar goed verzorgd, waar men niet alleen een behaaglijk gevoel in de maagstreek, maar ook ter hoogte van de portefeuille overhoudt, omdat men er min der dan zeven gulden voor een maaltijd hoeft neer te teilen. De Guide bevat nu een lijst van honderdveertig van deze menslievende instellingen en is daardoor onmisbaarder dan ooit geworden, ook voor de Nederlandse toeristen, die Frankrijk een duur land vinden. langde men kernachtiger zinnen, die met een het hart van de zaak raakten. En stond hij niet algemeen bekend om het gemak, waarmee hij in een moeilijke si tuatie het woord kon voeren? Welnu, moes ten schilderijen hem dan de mond vol tan den zetten? Hij stond voor een „Zeegezicht" stil. Hij zette zijn borst uit, dacht: „Tenslotte ben ik toch de burgemeester" en zei: „Tref fend, vooral door de ruimte die er in het schilderij zit. Het is alsof de wind je te- genwaait. Je hoort de golven klotsen, bij wijze van spreken. Ik ruik de zeelucht". Wat drommel, zou hij geen verstand van de zee hebben? Had hij niet jarenlang zijn vakanties aan het strand doorgebracht?" En dan die schuimkoppen van de golven, die zo natuurlijk zijn weergegeven. En dan die lichte, doorschijnende kabbeling, waarmee de zee tenslotte dunnetjes over het strand uitvloeit. En dan die donkere wolken, waaruit het zo zou kunnen gaan bliksemen. Hij behoefde zich helemaal niet onzeker te voelen tussen de schilders. En meenden zij dat hij de symbolische betekenis niet doorzag? Wel, dan wilde hij ook daar wel even op zinspelen: „Maar het is toch voor al de tijdeloosheid van dit schilderij, dat mij treft. Het eeuwige ritme dat zich zo duidelijk in de golfslag weerspiegelt...." Hij begon er nu werkelijk in te komen. De woorden verdrongen zich als het ware voor zijn lippen. Hij dacht: straks ook nog even iets zeggen over de welvaart, die de zee ons brengt. Hij beheerste nu de situatie weer volkomen. DE MEVROUW liep op haar tenen weg om instructies te geven voor de thee. De schilder, om wiens schilderij het ging, stond met de handen in de zakken. In die zakken had hij losse lucifershoutjes, die hij stuk voor stuk doormidden "brak. Maar dat was, door het dikke ribfluweel heen, niet te horen. illllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll ging hij samen met zijn zuster in Gras mere wonen, waar hij de rest van zijn leven bleef. In 1802 een jaar voor zijn huwelijk maakte hij met Dorothy een reis naar Frankrijk, waar hij Annette en zijn dochter Caroline ontmoette. Annette en Wordsworth waren volkomen van el kaar vervreemd, zodat hij trouwen kon met Mary Hutchinson, de oudste vriendin van zijn zuster. Vriendschap en jeugd herinneringen maakten voor beider karak ters dit huwelijk tot een zeer evenwich tige vereniging. Geen wonder was het dat hij zich in de weelde van zijn gezin (er kwamen vijf kinderen, waarvan er twee stierven) temidden van zijn geliefde meren en rotsen ontplooide tot een zeer produk- tief dichter. Ook in de politiek begaf hij zich, wat hem enige baten opleverde. Na Southey's dood werd hij in 1843 „poet laureate". Een van zijn vrienden, Sir George Beaumont, liet hem een jaarwedde na, waardoor hij reizen naar Zwitserland, Nederland, Frank rijk, Schotland, Wales en Italië kon maken. Zijn zuster Dorothy stierf in 1829, zijn liefste en getrouwde dochter Dora in 1847. Zelf was hij toen al oud en jaren lang ver volgd door een ernstige oogontsteking, waarschijnlijk trachoom, tot hij bijna blind was. Het is ontroerend om te lezen hoe hij placht te schrijven: een profetisch dichter. Van hem heeft Nicholson gezegd: „Voor Wordsworth was het menselijk intellect de kroon van de natuur, maar het was in dat intellect door de natuur dat God zich open baarde". HIJ STIERF in 1850 op 80-jarige leeftijd, een schat van rijmloze verzen nalatend over de natuur, evenals zeer fijne berijmde ge dichten. „The Prelude" is zijn levenswerk. Heel bijzonder is ook de mythe Peter Bell" met de ezel als legendarisch dier, zeker niet zo bovennatuurlijk als de alba tros van Coleridge, maar wel even merk waardig. En ook zijn proza reisverslagen en natuurervaringen lonen nog steeds de moeite van het lezen. HELMA WOLF-CATZ Voor de eerste keer sinds 1953 heeft het west-Berlynse bioscooptheater „Kur- bel" een nieuwe film op zijn program ma na dag in dag uit de Amerikaanse film „Gone with the wind" vertoond te hebben. In totaal hebben ongeveer 600.000 Berlijners - ongeveer de hele volwas sen bevolking van west-Berlijn - de vooroorlogse film gezien. Hoewel de film 2395 maal gedraaid werd en een waar goudmijntje voor het theater werd, heeft de directie van deze langdurige vertoning toch ook wel enige nadelen ondervonden. Men heeft name lijk in die drie jaar vijfmaal nieuwe operateurs en viermaal nieuwe serveu ses moeten aannemen, daar deze mensen na enige tijd allen „aan de rand van een zenuwinstorting" stonden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 20