Onbekend stuk van Tsjechov HONDSE INVASIE in het festival te Bordeaux Kinderen in een dierenleger DOOR WOLVEN OPGEVOED ONZE PUZZEL DOOR T.N.I*. ONDER REGIE VAN JEAN VILAR DE „Mai Musical" van Bordeaux, het eerste van de vierentwintig festivals, die deze zomer in Frankrijk worden gehouden, is dit jaar weer in hoofdzaak zijn naam trouw gebleven en heeft een programma geboden met de nieuwe opera „Sampiero Corso" van Henri Tomasi, vier avonden van het Londense Festival Ballet, benevens uitvoeringen door enige beroemde solisten en dirigenten (Ida Presti, Arthur Rubin stein, Carl Schuricht en anderen). De ge noemde opera en het balletgezelschap van Anton Dolin zal men binnen enkele weken in het Holland Festival kunnen zien. Al leen zijn de laatste dagen ditkeer aan toneel besteed, waarvan drie aan de eerste opvoeringen van een althans in Frankrijk nog nooit vertoond stuk van Tsjechov, te weten „Ce fou de Platonov" door het „Théatre National Populaire" onder regie van Jean Vilar. De eerste versie van dit stuk dateert van 1884, toen Tsjechov vierentwintig jaar was. Hoewel hij het in de volgende acht jaar enige keren herschreven heeft, kon hij het niet opgevoerd krijgen. Pas in 1923 is het door de nationale archieven in Moskou voor het eerst uitgegeven. „Ce fou de Platonov" kan niet worden beschouwd als een toevoeging aan de vier grote stukken van Tsjechov, daar is het teveel een jeugd werk voor. Niet dat de elementen ervan, de personages en de situaties waarin zij ver keren, van te weinig inzicht of rijpheid van de auteur getuigen maar zijn linker hand wist nog niet precies wat de rechter hand deed. In één opzicht lijkt het de dramatische ontwikkeling van de relaties van Platonov met vier vrouwen, die ver liefd op hem zijn, te willen aangeven en de consequenties van zijn onmacht om ook maar één van de vier van zich af te stoten. Op een andere manier is het voornamelijk een vertolking van het leven in een Rus sisch dorp aan het einde van de vorige eeuw, zoals wij dat kennen uit het latere werk van Tsjechov, waar het dramatische verloop opgenomen wordt in de roerloos heid van het doelloze leven. Het verband tussen de twee manieren is er wel in de psychologie van Platonov: hij wil niet kie zen tussen zijn eigen vrouw en de anderen die verliefd op hem zijn, omdat hij dan weer zonder afleiding tegenover zijn eigen, onbevredigende leven zal staan. Maar in de vorm van het werk zelf komt dat verband onvoldoende tot uitdrukking, zodat de toe schouwer in enige onzekerheid blijft ver keren over de samenhang. Als we het latere werk van Tsjechov niet kenden, zou „Platonov" moeilijker te waarderen zijn dan het nu is en bij straffe beoordeling voor mislukt kunnen doorgaan. Nu wij het wel (met name „De drie zusters" en „De Kersentuin") kennen en er telkens voor lopers en afwijkingen van onderscheiden, houdt het de toeschouwer voortdurend bezig, als een meesterwerk in wording. Een betere vertolker dan Jean Vilar had voor een stuk in deze conditie niet gevon den kunnen worden. In tegenstelling tot Jean-Louis Barrault, die zijn uitvoeringen als afgeronde kunstwerken oplevert, houdt Vilar zijn produkties altijd open, met al hun zwakheden en sterke punten beschik baar voor de critiek van de toeschouwer. Juist doordat het stuk in zekere zin onvol tooid Is, blijkt deze manier profijtelijk en toont zij er het best de Tsjechoviaanse ka rakteristieken van. Een zwakheid bijvoor beeld als de willekeur van de entrees, die vaak niet door de omstandigheden van de personen bepaald wordt, maar al te duide lijk alleen doordat hun aanwezigheid in de dialoog gewenst is, zou in een afgeronde uitvoering veel hinderlijker zijn. Dezelfde behoefte om niets „over te schilderen" als het ware, die wij in zijn regie waarnemen, schaadt Vilar enigszins in zijn vertolking van de rol van Platonov zelf, die er inder daad veel te intelligent uitziet om genoegen te nemen met zijn positie van schoolmees ter in een afgelegen, duf Russisch dorp. Men kan op deze opvatting afdingen, maar niet betwisten dat Vilar in de hoofd rol inderdaad het toneel domineert en dat wie hem er eenmaal in heeft gezien niet gemakkelijk door een plausibeler Platonov overreed zal kunnen worden. Hij is des te overtuigender, doordat naast hem de per sonen, die al volmaakt in de trant van de latere Tsjechov zijn, hun beste kansen krijgen: de verlopen drankzuchtige dokter en zijn vader, de ijdele oude kolonel, die vervuld is van Shakespeare, de Joodse koopman, de rijke oude bankier en diens kwasterige zoon, benevens de hulpeloze echtgenoot van een van de op Platonov verliefde vrouwen. De mannelijke rollen zijn sterker dan die van de vrouwen, bij welke laatste die van Anna Voinitzev, een verarmde landeigenares, de meest inte ressante is. Deze wordt gespeeld door Maria Casarès met grote bekwaamheid, maar iets te uitbundig. Het beeld van zaken wordt bijna te lo gisch als men vaststelt, dat de beste scènes in het stuk niet voorkomen op de drama tische knooppunten, maar dan wanneer het meer om de karakters zelf gaat dan om hun terloopse botsingen. Zo is het nette- min en die beste scènes zijn zowel aan grijpend als soms van een onnavolgbare bittere grappigheid. Pas met het laatste geluid verdwijnt alle scherts uit het stuk: dat is het schot, waarmee Platonov gedood wordt door een van de vrouwen, die hij met zijn geweifel gekweld heeft. Als tra gisch element betekent dat schot niet veel, maar het is een mooi besluit van wat vooral van het standpunt van de buiten landse toeschouwer (die allicht meer hecht aan Tsjechov dan aan Marivaux, Victor Hugo of Claudel) een van de gelukkigste van Vilars experimenten met ongespeelde of vergeten stukken is. Jean Vilar in de titelrol van „Ce jou de Platonov" van Anton P. Tsjechov, met Maria Casarès als Anna Voinitzev. WEINIG BOEKEN van de laatste tijd hebben mij, voor zover het de Nederlandse litteratuur betreft, zoveel genoegen verschaft, zoveel stof tot overdenking en lust tot discussiëren gegeven als „De hondenplaag". Alfred Kossmann heeft dit boek onlangs bij Querido's Uitgeversmaatschappij doen verschijnen. Het is een parodie, een koste lijke farce, een spirituele groteske, geschreven in een tot in de geringste details ver zorgde taal en als zodanig ook stilistisch een lofwaardig werkstukje, de ernst van het onderwerp waardig. De ernst, ja: de parodie mag een superieur spel met het zwaar wichtige zijn, een ironiserend chargeren van het gewraakte, ze is als uiting van een zich klaarblijkelijk geïnteresseerd voelen een vórm van ernst de vermakelijkste wellicht, de lichtste allicht, maar de doeltreffendste: de ernst van de spot. TEGEN de profeten van ondergang aldus volgens de aan dit boekje vooraf gaande opdracht het thema van Kossmanns „hondenplaag". Men kent ze te over uit de wereldlitteratuur: de satirici en de onheils verkondigers, de cultuurpessimisten en de chiliastische romanciers. Oswald Spengler is iiit, Orwell in de mode. En met een apocalyptisch oratorium heeft Kossmann zijn parodie dan ook laten beginnen: met een koorwerk, dat het visioen van Johannes op Patmos heeft ver klankt als een orgie van vernietiging. De componist blijft ongenoemd. Wie wil, zou hem „Leverkühn" kunnen heten, naar de tragische hoofdfiguur uit „Doktor Faustus" van Thomas Mann, wiens „ondergangs compositie" ik denk aan het overwel digende vierendertigste hoofdstuk uit deze magistrale roman Kossmann welhaast voor ogen gestaan móét hebben, terwijl hij dit parodistische thema op zijn beurt en met veel vaardigheid parodiëerde. Is een dergelijk onheilspellend muziek werk, een klankenprofetie van het einde der dagen, aanvaardbaar? Is het zedelijk, maatschappelijk, theologisch en esthetisch te verantwoorden zoiets ten gehore te brengen? Het is „een probleem" en als zo danig discussiabel: Kossmann laat zich de gelegenheid niet ontgaan om het retorische voor-en-tegen op een vermakelijke en in haar vermakelijkheid toch ook weer onbehagelijke toon uit te spelen tegen de Orwells en de Wyndhams, tegen allen, die jongleren met „de ernst van de tijd". Men dat wil zeggen: de redetwistende bestuursleden van een gerenommeerd mannenkoor kan het er niet over eens worden of het demonische oratorium wel of niet voor uitvoering in aanmerking dient te komen. Daags na de vergadering is dat trouwens ook niet meer aan de orde: de realiteit heeft besloten. Iets dat beangsti gend veel lijkt op een apocalyptische be proeving heeft zich in één nacht tijds vol trokken. Honden, Duitse herders, hebben in steeds toenemende getale de stad ge- isoleerd en strategisch bezet, eerst vreed zaam, dan meer en meer aanvallend, tot eindelijk het verscheurend geweld met alle kracht is losgebarsten. Is de oordeelsdag aangebroken? IJlings is een comité tot be scherming samengesteld en bijeengeroepen. En terwijl de „honden" hun mensvijandig- onhondse terreur uitoefenen, bereiken ten Horizontaal: 1. Europeaan, 9. gemeente in Gelderland, 10. ik (Lat.), 11, voegwoord. 13 arbeidseenheid, 15. slede, 16. vogel, 18. fris, gezond (Eng.), 20. sluw, 22. plaats voor dui ven, 24. gemeente in Gelderland, 26. uitroep van verwondering, 29. ingetrapte pantoffel, 31. muzieknoot, 32. voorzetsel, 34. ketting raadje in een uurwerk, 36. afval van stro, 37. artikel van een wet. Verticaal: 2. muzieknoot, 3. vaarwel, 4. zichbare ader van een blad, 5. voornaam woord, 6. Turks bevelhebber, 7. gemeente in Drente, 8. water in Limburg, 12. klinknagel tje, 14. zwart agaatstcen, 17. koppelriem voor jagershonden, 19. niet harde slag, 21. bont jas, 23.kleefstof, 25. zeer brandbaar koord, 27. oliekruikje, waterkannetje, 28. hijswerk tuig, 30. tovergodin, 33. familielid, 35. munt in Zweden (afk.). Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de op lossing in te zenden aan een van onze bu reaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein. in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzel". Oplossing van de vorige puzzel: Horizontaal: 1. bit, 3. som, 5. pij, 6. All, 7. ik, 9. as, 10. pi, 12. neg, 14. rijk, 15 einde, 16. pijn, 17. nel, 19. te, 21. Ee, 22. To, 24. lap, 25. eb, 26. sok, 27. eis. Verticaal: 1. bij, 2. tas, 3. snip, 4 mi, 5. pon, 8. kijk, 9, agent, 11. Irene, 13. ons, 16. pit, 18. lob, 20. elk, 21. Epe, 23. os, 25. es. De prijzen van onze vorige puzzel werden na loting als volgt toegekend: mevrouw H. van der Kort, Stolstraat 16, IJmuiden- Oost (f7,50); D. Kinket, Bromostraat 13, Haarlem-Noord (f 5) en C. F. Geelen, Zaa- nenlaan 36, Haarlem-Noord (f2.50). stadhuize, in de prae-rafaellitische raad zaal, de discussies hun hoogtepunt en daar mee Kossmanns parodistische snakerijen. Theologie, psychologie, mythologie, socio logie, politiek kortom onze gehele gees telijke inventaris wordt met een „schalks heid" in het geding gebracht, die niet3 gemeen heeft met een goedkoop ridiculi seren. Als Kossmann met zijn honden waarvan niet te zeggen valt of het natuur lijke dan wel bovennatuurlijke of on natuurlijke, door God of door de Duivel gezonden wezens zijn de befaamde „triffids" van John Wyndhom ironiseert, als hij de vraag laat opwerpen of men tegen deze „dierlijke" invasie iets kan en mag of moet ondernemen en door geluid versterkers een flagellantistische secte in geëxalteerde kreten de oordeelsdag doet uitroepen, dan parodiëert hij weliswaar, maar speelt hij overeenkomstig zijn opzet doeltreffende troeven uit tegen een ge- voelsobscurantisme, dat zich in onder- gangsvoorspellingen verlustigt. IK BEN HET tot zover met Kossmann eens: dit masochistisch bedrijf lijkt ook mij een onfrisse bezigheid, zo goed als ik mèt hem de cultus van de angst men mag deze zo hier en daar tot „dierbare vijan din" hebben gekozen voor een naar geestige afgodendienst houd, waarvan do propaganda schadelijk is voor de „geeste lijke volksgezondheid". In veel opzichten ben ik het trouwens met Kossmann eens vandaar het genoegen, dat ik aan dit boekje beleefde. Waarachtig, men kan dit actuele dilettantisme in ondergangsretoriek niet genoeg ontmaskeren als hetgeen zij is: humbug. En gevaarlijke humbug boven dien. Niet voor niets laat Kossmann één van deze „bezetenen" de vierde mens, „do robotmens" profeteren Maar ik zou in dit geestige essay-in- novellevorm toch niet graag een verklei ning zien van de feitelijke gevaren, die de Westeuropese cultuur bedreigen, hetgeen nog iets anders is dan „de ondergang der wereld". Ik zou in géén geval het stand punt willen delen van één van Kossmanns woordvoerders, die het er voor houdt, dat de „hondenplaag" in zóver een bevrijding betekent als daarmee onze antropocen trische denkwijze is doorbroken en de mens „na duizenden en duizenden jaren ont troond" van de verantwoordelijkheid voor 's werelds gang ontheven zou zijn. Ook dót zal wel parodiërend bedoeld zijn. Waar staat in dit „gesprek" over de naaste toekomst van Europa, van de we reld, de auteur? „Tegen de profeten van ondergang" ik herinner aan het „motto". Maar wat is dat: ondergang? En hoe is het gesteld met de historische cyclus van op komst en neergang van cultuurvormen? China, Egypte, Griekenland, Rome, West- Europa tenslotte en hoe verder? Maar dat is voor een korte parodie te veel ge vraagd. C. J. E. DINAUX EEN WOLFMENS, EEN WOLFMENS! Met opgewonden kreten omringde de landelijke bevolking een vreemd wezen, dat door jagers was gevangen en zich nu aan hun voeten wrong. Het was een jongen van een jaar of negen, tien. Onverwacht tussen een paar omstanders doorglippend sloeg hij op de vlucht. Hij galloppeerde op alle viert het hoofd omlaag, op de aarde steunend op de handen en het voorste gedeelte van de voeten. Men ving hem opnieuw. Dat kind zag er ongewoon uit: een mager, zwak, moe lichaam met breek bare, dunne ledematen, die hier en daar met eeltlagen waren bedekt. Zo'n eigenaardig wezen heeft men in 1955 in de wouden van India, niet ver van Lucknov, dicht bij de grens van Nepal gevonden. Sommige onderzoekers veronderstellen, dat die jongen door wolven werd grootgebracht. In samen hang met dit feit wordt er in de buitenlandse wetenschappelijke pers opnieuw de aandacht op wolf-kinderen gevestigd. GEVALLEN, dat kinde ren door dieren worden ge voed en grootgebracht, zijn al vanouds bekend. Dat kwam al tot uiting in de Griekse en Romeinse my then en in de legenden der oude Perzen en der Arabi sche volken. Ook vandaag nog kan men in de bam boehutten der Indonesiërs of de dorpen van India ver bazingwekkende verhalen horen over kinderen, die in de jungle door wilde dieren werden grootgebracht. Al die blijkbaar zo onwaar schijnlijke verhalen, rijke lijk aangedikt door per soonlijke fantasie, zijn toch wel gebaseerd op gebeurte nissen, die werkelijk heb ben plaats gehad. In 1940 verscheen er in Engeland een degelijk, we tenschappelijk werk, waar in meer dan dertig gevallen van gevonden „wilde men sen" worden behandeld. In negentien van die gevallen betrof het kinderen, die door verschillende soorten dieren hoofdzakelijk wolven werden groot gebracht: twee gevallen zijn in Europa en twaalf in In dia voorgekomen. Vier kin deren werden door beren en in één geval zelfs door een luipaard grootgebracht. Zulke feiten zijn ook in Rusland bekend. In het be gin der vorige eeuw bij voorbeeld gaf Nicolaas I opdracht om een kindje, dat door een hond werd ge red en daarna gevoed, in een weeshuis op te nemen. In een van de dorpen van centraal Rusland had een grote hofhond, gedurende een zware brand, een baby uit een brandend huis ge trokken, waarvan de ouders in de vlammen omkwamen. Zij droeg het kindje onder het huis, voedde het, en verwarmde het bij guur weer met haar lichaam, totdat mensen haar toe vluchtsoord en het kindje ontdekten. HOE KAN een wolvin een kind in leven houden, dat zich gewoond ijk onge veer een jaar met moeder melk voedt? Wanneer haar eigen welpen groeien en melk alleen voor hen niet meer voldoende is, voedt de moeder ze door half verteerd en sterk verkleind voedsel uit haar maag weer op te brengen. De vader- wolf doet hetzelfde. Dit is zéér voedzaam. Deze eigen aardigheid verklaart ook waarom het wolven vaker dan andere beesten lukt om kinderen groot te brengen. Van belang is ook dat wolvinnen hun kroost niet zelden een vol half jaar zogen en zich ook daarna nog met hen bemoeien. Als de jonge wolven eenmaal gespeend zijn, laat de moe der ze gewoonlijk het vol gend voorjaar aan zichzelf over. Maar wat gebeurt er met een kind, dat zelfs een paar jaar oud, nog volko men hulpeloos is? Daar komt het grote mocderin- stinct te voorschijn. Men heeft bij oudere wolvinnen waargenomen, dat hun moederliefde niet alleen wakker blijft gedurende de voedingsperiode maar vaak een meer constant karakter krijgt en zij voor hun eigen en vreemde jon gen blijven zorgen, ook in de periode na het voeden. Welbekend zijn gevallen, waar katten jonge muizen en honden jonge katten voeden. Soms slepen wol vinnen jonge honden en zelfs lammetjes naar hun leger. Honden, die men hun jongen heeft ontnomen, stelen weieens poppen en proberen, die te voeden. IN DIT OPZICHT is het geval met de luipaard in teressant, dat zich in 1920 in India afspeelde. De be woners van een gehucht in de Kasjarbergen in Assam hadden twee luipaardwel pen in hun leger gedood. Hun moeder zwierf lang in de buurt van het gehucht rond. Verscheidene dagen hoorden de bewoners haar klagelijk gehuil. Een boer, die naar zijn land ging om te werken, nam zijn twee jarig zoontje mee en liet hem spelende aan de rand van zijn akker achter. Plotseling kindergehuil ho rend keerde de vader zich om en zag hoe een luipaard er met grote sprongen met zijn zoontje vandoor ging. Op zijn geroep kwamen mensen aanlopen, maar al hun zoeken naar het onge lukkige kindje was ver geefs. Drie jaar nadien werd er in die buurt een luipaard wijfje geschoten. Toen de jagers haar leger binnen drongen, vonden zij daar tot hun verbazing een jon gen, die samen met twee welpen tegen hen gromde en zijn tanden toonde. De jongen was ongeveer vijf jaar oud. Slechts met grote moeite lukte het hem uit Veel zonnewarmte en strakblauwe luchten heeft dit voorjaar ons niet gebracht. Maar ook op kille dagen als de hemel grauw is en een frisse zeebries door het jonge lover zweept, kan het mooi zijn in ons Noord hollandse landschap, zoals dit hoekje in de Kennemerduinen aantoont. KINDEREN, die door die ren werden grootgebracht, zijn van grote betekenis voor de wetenschap. Hun bestaan bewijst hoe groot de invloed van het milieu is. Daarom zijn zij zo in teressant voor anthropolo- gen, voor pedagogen en psychologen. Door dieren grootgebrach te kinderen verkrijgen niet de sluwheid, kracht en be hendigheid van hun pleeg ouders, terwijl zij gelijk tijdig de inharente mense lijke kundigheden verlie zen. Een mens vormt zich alleen in de omgang met andere mensen, door de actieve inwerking van de hele maatschappij. Al zijn natuurlijke maar latente bekwaamheden, zelfs zulke als spreken en rechtop lo pen, eisen voor hun ontwik keling onontbeerlijke voor waarden het opwekken de voorbeeld der anderen. De waarneming van in die- renlegers gevonden kinde ren sterken ons buitendien in de overtuiging, dat vele menselijke gewoonten het gemakkelijkst door een kind in zijn eerste levens jaren worden overgenomen Dit artikel is onverkort en vrijwel woordelijk vertardd uit het Russische populair-wetenschappelijke tijd schrift „Om de wereld' overgenomen. kelijk als Mowgli of Tar- zan-romantische wilden met het verstand van een mens en de behendigheid van een dier. Integendeel, zij waren allen beklagens waardige schepsels: zij kon den niet spreken, liepen op handen en voeten, aten al leen rauw vlees en bezaten maar uiterst begrensde geestelijke capaciteiten. En bijna allen stierven jong. Blijkbaar ontstaat er bij het opgroeiende kind een onoverkomelijke tegenstel ling tussen de inwendige bouw van zijn organisme en de gewoonten, die het hen bereikten zelfs dat niet. Vijfendertig jaar geleden verzamelden de bewoners van een dorpje in India zich voor de hut, waar een katholiek priester geworden Sing op doorreis verbleef. Reeds verscheiden jaren waagt niemand van ons het na zonsondergang het huis te verlaten, vertelden zij hem. In hun woud zouden geesten leven, die 's nachts rondwaarden! De Sing be sloot samen met enkele boeren diezelfde nacht het woud te onderzoeken. Toen het donker werd in het woud, zwegen de schor- Een zomerjurkje? Niet iedereen kan zich kleden volgens de laatste Franse mode: vele Amster damse vrouwen trachten iets passends en toch fleurigs machtig te worden, kritisch de stof onderzoekend, op het Waterlooplein. re stemmen der papegaaien. In dekking zittend, hoor den de mensen, niet ver weg, een langgerekt ge huil. De maan kwam op en toen zagen zij hoe uit het onderhout drie grote wol ven in de lichtkring stap ten en daarachter, sprin gend op alle vier, twee we zens, die op mensen leken. Na een paar dagen zoeken vond de Sing het wolven- hol. De boeren omsingelden het. Twee volwassen wol ven gingen op de vlucht, maar de oude wolvin wil de het leger niet in de steek laten. Men moest haar doden, waarna men het hol uitgroef. Men vond er twee welpen en twee meisjes, ongeveer twee en zeven jaar oud. De kinderen werden voor opvoeding naar het wees huis van Midoapoer ge stuurd, waar zij werden ge kerstend- De jongste werd Amala, de oudere Kamala gedoopt. Amala stierf spoedig, maar Kamala leef de tot 1929. Al die tijd bleef zij onder de voortdurende hoede van de Sing, die er een uitvoerig boek over schreef. Kamala liep op alle vier. Bij langzame be wegingen steunde zij op handen en knieën, bij vlug ge op handen en de ballen der voeten. In die houding liep zij sneller dan een mens. Gedurende de dag sliep zij, teruggetrokken in een donkere hoek, of hurkte zij tegen een muur, maar bij het aanbreken van de avond maakte zij de ronde van huis en hof. Water dronk zij likkend, zoals een hond. Zij weigerde plant aardig of gekookt voedsel en at rauw vlees alleen van de grond. Niettegenstaande alle moei te van haar opvoeders vol trok het proces van her- menswording - als ik mij zo uitdrukken mag van Kamala zich uiterst lang zaam. Pas in het derde jaar leerde zij rechtop staan, be greep zij eenvoudige vra gen en kende zij zes woor den. Na zeven jaar liep zij uit zichzelf rechtop, maar als zij haast had op handen en voeten, zoals vroeger. Haar woordenschat omvat te vijfenveertig woorden. Kamala begon 's nachts te slapen, zocht het gezelschap van andere mensen op, at met haar handen en dronk uit een glas. Wat echter haar geestelijke ontwikke ling betrof, stond zij op het peil van een vierjarig kind. Zij stierf ongeveer zeven tien jaar oud. het leger te trekken zo beet en vocht hij van zich af. De ouders herkenden in hem de verloren zoon en namen hem in huis op. Een paar keer liep de jongen naar het oerwoud terug, waar hij zich zo goed wist te verbergen, dat men hem met behulp van honden heel moeilijk kon opsporen. Drie jaar later ontwikkelde zich bij hem een staar. De jon gen werd blind, maar her kende zonder zich te ver gissen mensen en voorwer pen, afgaande op de reuk. Deze geschiedenis met de jongens uit de Kasjarber gen werd ter plaatse onder zocht door de ethnograaf professor Chatton. DE KINDEREN, die in dierenlegers werden ge vonden, waren tussen twee en tien jaar oud. Zij waren helemaal niet zo aantrek- van de dieren heeft overge nomen. Zolang het kind nog heel klein is, merkt men dat conflict niet erg. Maar wanneer zij opgroeien en andere eisen zich bij hen beginnen voor te doen, wordt die tegenstelling noodlottig. Vele van die kinderen kwamen in wees inrichtingen of ziekenhui zen terecht. Slechts na lan ge tijd waren zij in staat zich op de been te houden, om met de hand te eten en de menselijke taal te ver staan. De oudsten onder

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 19