Wat Bruin kon trekken Roberto Rossellini op dood spoor Een boot van de eierklasse Het nabije Oosten Elke Zaterdag acht pagina l Bij alle edities van Haarlems Dagblad! Oprechte Haarlemsche Courant Film van vervelingen werd vervelende film Oplossing van de m is kleine taxi's zonder chauffeur KERKELIJK LEVEN De situatie Franse ingenieur stelt voor: Reis naar Italië honderdduizend Hihihi.... hinnikten de paarden op de paardenmarkt. Ze zwaaiden met hun staarten, ze sloegen met hun hoeven op de keien en vonden het allemaal dolge zellig om elkaar weer eens te spreken. Stel je ook voor: driehonderd paarden, die elkaar allemaal op één plein tegen komen en een dag lang over alles waar ze in hun weiden en stallen over ge droomd hebben, kunnen praten. Het witte en het zwarte circuspaard hadden natuurlijk het meeste te ver tellen, maar ja, die zien ook het meest. De kleine ponies maakten alleen maar grapjes en deden gekke spelletjes. „Moeder", vroeg een veulentje en hij duwde zijn neus tegen haar manen, „moeder, wie is dat paard dat daar helemaal in een hoekje staat met zijn hoofd gebogen?" „Dat is Bruin", zei de moeder en ze praatte weer door met haar vriendinnen over de beste manier om de vlechtjes in je manen en staart te maken. „Ja maar moeder, ik zie ook wel dat dat paard bruin is", riep het veulen eigenwijs, „maar wie is het?" De andere paarden begonnen te lachen toen ze het veulen naar Bruin zagen wijzen. „Vertel het hem maar", zeiden ze. Het veulen spitste zijn oren. Nu kwam er vast een mooi verhaal, dacht het. Zijn vriendjes en ook andere grote paarden kwamen dichterbij en de ouderen lach ten al van te voren en wezen elkaar op Bruin met zijn gebogen hoofd. „Nou", zei het moederpaard, „hij is nou Bruin, die niets kan trekken. Niets. helemaal niets en iedereen weet het. Zelfs de mensen. Als de mensen iets moeilijk vinden dan zeggen ze: dat kan Bruin niet trekken hoor. Nou, die Bruin, die staat hier elk jaar te koop, maar niemand wil hem hebben. Als hij hele maal oud en grijs is, staat hij hier nog. Let maar eens op. En ieder jaar wordt hij een beetje treuriger. Niet waar, Bruin?" Het paard Bruin tilde langzaam zijn hoofd op en keek de anderen bedroefd aan: „Lach er toch niet om", zuchtte hij, „ik kan het toch ook niet helpen." Maar ze lachten wel. Ze waren zo trots dat zij wel karren en wagens kon den trekken, dat ze wel om hem moesten lachen. Ze hielden geen oog van hem af Dit bootje maak je van een eierdop en een limonaderietje. Als je eens een eitje krijgt, moet je het aan de zijkant open pellen. Je houdt dan de romp van dit bootje over. Lijm over het midden een strookje papier, prik er een gaatje midden in en steek er een half rietje door als mast. De giek is ook een stukje riet aan de mast gelijmd. Span een paar dunne draadjes, maak een wimpel van papier en beschilder de buitenkant van de dop. Op de bodem strooi je wat zand, anders kantelt de boot. en de één na de ander bedacht iets om Bruin te plagen. Toen het avond werd en de boeren al over naar huisgaan gingen praten, liepen Bruin de tranen over zijn snoet. Eén voor één werden de paarden weer voor hun karren en wagens gespannen. Vrolijk draafden ze naar huis terug en hinnikten op de weg nog na over die domme Bruin, die niets kon trekken. Bruin boog zijn hoofd steeds dieper en zo merkte hij niet dat alle paarden om hem heen al weg waren en hij helemaal alleen op het plein achter bleef.. Hoe dat kwam? De boer, die Bruin naar de markt had gebracht en hem zo graag kwijt wou, had die dag een mooi nieuw paard gekocht en daar was hij zo gelukkig mee, dat hij Bruin helemaal vergat en zingend op zijn kar naar huis toereed om zijn vrouw gauw te laten zien, wat hij voor moois had meegebracht. „Meneer", riep opeens een heel fijn stemmetje, „meneer paard, wilt u mij niet helpen?" Zo vriendelijk had nog nooit iemand tegen Bruin gepraat. Hij keek verbaasd op. „Och meneer", riep het stemmetje weer, „helpt u ons alstublieft. Wij zijn in nood!" „Ik zie je niet',, riep Bi-uin. „Hier bij uw hoef, meneer". Ja, nu zag Bruin het. Bij zijn hoef zat een klein wit elfje. Maar wat zag het er uit! Haar vleugeltjes waren helemaal geknakt en ze droop van het water. „O meneer, het is vreselijk", zei ze. „We waren met een heleboel elfjes aan het spelen in het bos. Vanmorgen vroeg toen het heerlijk weer was. En toen opeens zagen we in het beekje wel twintig witte bootjes aankomen van papier. Ik denk dat een mensenkind ze gevouwen had. Ze waren zo prachtig! Heel even hebben we er naar gekeken en toen zijn we er meteen op uit varen gegaan. Denkt u eens in: het hele elfenvolk met de ko ningin en de prinsessen erbij. Waar wij instapten was de beek heel smal, maar toen we eenmaal aan het varen waren, werd hij steeds breder en breder. Er kwamen golven in en op het laatst werd het een rivier. We werden heel erg bang en ontvluchten konden we niet meer. Vliegen kunnen we alleen maar 's nachts Maar voor het avond is, zijn de bootjes vast al bij zee. En wie daar terecht komt ziet het land nooit meer terug." „Maar u dan?" vroeg Bruin en hij had al weer tranen in zijn ogen over dat vre selijke verhaal. „Ik ben tegen de kant geslagen", zei het elfje, „en helemaal hier naar toe ge lopen. O, alstublieft, help ons toch voor de bootjes bij zee zijn." „Maar wat kan ik doen?" vroeg Bruin. „Hier", riep het elfje, „hier naast mij staan duizend spinnen, ziet u wel?" Ja, nu zag Bruin het, het krioelde van spinnen om het elfje heen. „Ze hebben hun sterkste draden meegebracht. Die moeten we het elfenvolk toegooien en dan kunt u de witte bootjes naar de kant trekken." „Trekken", dacht Bruin, „daar heb je het weer." Maar hij draafde toch met het elfje en alle spinnen, die omhoog klommen tegen zijn benen, naar de ri vier. Ja, daar dreven ze, en in de verte kon je de zee al zien. Van ver af hoorde je de elfjes al huilen en roepen. „Wij komen", riep Bruin en hij draafde nog -harder. De spinnen wonden hun draden om kleine kiezelsteentjes heen en gooi den die naar de witte bootjes. Bruin nam de draden in zijn mond en trok en trok, heel voorzichtig zodat ze niet kon den breken. Hij zuchtte toen alle witte bootjes langs de kant lagen en de elfjes bibberend en druipend aan land kropen. „Dank je wel, dank je wel", huilden ze en de koningin en de prinsessen bogen zelfs voor hem. „Ga met ons mee", zei de koningin, „ga mee. Je zult een heei lijk leven bij ons hebben en verrukkelijk eten." Maar Bruin schudde zijn hoofd. „Nee koningin", zei hij. „dank u voor de eer." Weet je wat Bruin deed? Hij draafde terug naar de mensen en de paarden en naar zijn baas die hem toch was komen zoeken. Bruin was voor niemand bang of verlegen meer. Zo gauw iemand lachte kon hij vertellen wat en wie hij één keer in zijn leven had getrokken. MIES BOUIIUYS Pruttelstip de tovenaar is hier bezig van zijn naam allerlei andere woordjes te maken. Kun jij dat ook? Probeer maar eens, hoeveel woorden je met de daarin voorkomende letters kunt maken. Het zijn er heel wat, meer dan zestig! Ha, zwaaide 't veulen met zijn staart, ha, wat een mooie dag. Hoera, ik ga, nu het weer mag, uit vissen in de vaaart. Mijn bamboehengel en mijn net, die ik met Pasen kreeg, een trommeltje met lekker deeg heb ik al klaargezet. Ik heb, dat is lekker in de zon, mijn strohoed opgezocht en toch ook maar mijn paraplu voor als het reegnen mocht. Hup, zwaaide 't veulen met zijn staart en 't rende op een draf het weiland door, over het hek recht op de visvaart af. De koeien vroegen 's avonds laat: boéboe, laat zien je buit. Hij zei: die vissen in de vaart lachten me klinkklaar uit. MIES BOUHUYS ONLANGS hebben de Wereldraad van Kerken en de Internationale Zendings raad een tweede conferentie gehouden over het probleem van de Arabische vluchtelin gen. Er is daarna een verklaring uitgege ven, waarin gevraagd wordt om doeltref fende maatregelen te nemen ten aanzien van de negenhonderdduizend dakloze Ara bieren in het Nabije Oosten. In de verklaring wordt onder meer ge zegd, dat in de vijf jaren, die verlopen zijn sedert de vorige conferentie, de ongeluk kige situatie van de bijna een miljoen Aziatische refugiés eigenlijk niet gewij zigd is. Meer dan tweehonderdduizend an dere mensen, voor het merendeel uit de grensdorpen in het gebied van Gaza, zijn beroofd van hun land en van middelen van bestaan. Zonder de hulp van de UNO en de vrijwillige organisaties tot hulpver lening zou de toestand van deze mensen nog troostelozer zijn, dan zij al is. Doch een oplossing, die slechts de geringste aan spraak mag maken dit te zijn, hangt af van een politieke regeling en in dit opzicht is er nog geen vooruitgang te zien. „Het ligt niet op de weg van de regeringen buiten de betreffende gebieden, of het nu het wes ten is of de communistische landen zijn, om een oplossing te vinden. Toch hebben alle regeringen een grote verantwoordelijk heid om te helpen bij het scheppen van de voorwaarden waardoor dit vergemakkelijkt kan worden". Het bezoek van de secretaris-generaal van de UNO, dat kort geleden plaats had, is op het juiste moment gekomen en heeft het langdurige probleem in het juiste licht gesteld. De onmogelijkheid en ook de ernst van de situatie zijn nu voor ieder duide lijk geworden en kunnen niet langer licht vaardig terzijde worden gesteld. „Wij zijn hier niet bijeen", aldus lezen wij in de verklaring, „om een uitspraak te doen over de détails van een politieke op lossing. Doch wij herhalen dat de politieke beslissingen de sleutel zijn voor de oplos sing van de menselijke problemen. Daarom was men er in deze conferentie van over tuigd, dat de kerken in de gehele wereld een drievoudige taak hebben. Zij moeten zich grondig op de hoogte stelllen van de feiten en deze zoveel mogelijk bekend ma ken. Zij moeten er op aandringen, dat de regeringen haar pogingen verdubbelen om bij te dragen tot een rechtvaardige poli tieke oplossing. Tenslotte moeten zij een dringend beroep doen op de regeringen en alle christenen om voldoende middelen bij een te brengen voor de noden van de vluchtelingen". Waarop het in het Nabije Oosten aan komt is de bevrijding van angst en ver twijfeling, van de banden van haat en bit terheid. Het is daarbij van het grootste belang, dat alle christenen in onderlinge solidariteit ten aanzien van deze noden gemeenschappelijk getuigen en helpen. Volgens de allerlaatste berichten beginnen gelukkig sommige regeringen een wat soe peler houding aan te nemen tegenover de vluchtelingen en op vele plaatsen tracht men werkgelegenheid te scheppen voor deze verdrevenen o.a. in Libanon en Jor danië. IN HET Nabije Oosten is een groeiend verlangen naar eenheid in de kerken op te merken, maar de moeilijkheden op weg daarheen zijn nog bij lange na niet opge lost. Hoe langer hoe meer wordt, zowel door christenen als door moslims, ingezien hoe weinig men eigenlijk van elkanders geloof afweet. Men overweegt van christe lijke zijde de oprichting van regionale contra voor Islam-studie. De Nederlandse Zendingsraad heeft en kele gegevens omtrent de kerkelijke activi teiten en verhoudingen in 't Nabije Oosten verschaft. In Zuid-Soldan en in Turkije worden veel bijbels verspreid door het Brits en Buitenlands Bijbelgenootschap. De verbetering van de landbouw is zeer nood zakelijk in dit gebied. De (Amerikaanse) Agricultural Missions zijn dan ook actief. In de Soldan werd een landbouwcentrum gesticht. In Syrië is een kleine christenge meenschap, die steun en bemoediging nodig heeft. In Libanon is de Bazelse zending nieuw zendingswerk begonnen. In Arabië en Irak werken evangelisten onder zeer moeilijke omstandigheden. De scholen blij ven hier de belangrijkste zendingsmoge lijkheid vormen. In Egypte is een opleving in de Kopti- sche Kerk geconstateerd. Het is nog niet helemaal duidelijk wat dit zal betekenen en uitwerken, maar het is reeds zeer merk waardig dat deze oude kerk weer in bewe ging komt. In Ethiopië hebben christenen uit Galla zelf zendingswerk ter hand geno men onder de heidense stammen in dit ge bied. In Turkije verricht een Ameri kaans zendingsgenootschap zijn werk, voornamelijk op het gebied van onderwijs, medische zorg en lectuur. In Istanbul wer den in september van het vorige jaar zes tig tot tachtig christelijke kerkgebouwen verwoest en beschadigd. 16 JUNI 1956 offert er zijn artistieke zin, zijn talent, zijn filmkunstig vermogen aan op. Hij rijdt op dood spoor. Geen sterker bewijs kan men daarvoor vinden dan het laatste cinemato grafisch produkt uit zijn hand: „Een reis naar Italië" rondweg een mislukking. Het is duilelijk wat er met Ro?sellini bezig is te gebeuren. Niet de filmkunst, maar de verschijning van Ingrid Bergman in zijn films weegt voor hem het zwaarst. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik nooit zo weg van deze gerenommeerde actrice ben geweest. Toch zou ik niet zo ver willen gaan om te zeggen dat zij nu bepaald Ros- sellini's kwade genius is geworden, omdat het haar schort aan spelcapaciteiten. Eer der is Rossellini zelf de oorzaak van haar dalende carrière, want zo slecht als in „Reis naar Italië" is de blonde heel wat ouder geworden Ingrid nog nooit op dreef geweest. De filmer kan het eenvoudig niet laten haar telkenmale in het beeldvlak te dwingen en haar in een nietszeggende vertoning op te dissen als een openbaring zonder weerga. Ingrid doet ijverig haar best de beloften van Roberto in te lossen, maar zij wordt een krampachtig derde- rnagsfiguurtje in een spektakelstuk van verveling. Men begrijpt eenvoudig niet hoe Rossellini ertoe komt haar een rol te doen spelen in zo'n onelegante en bloedloze af faire als „Reis naar Italië". Er wordt beweerd dat de jaloerse film maker zijn vrouw niet voor de camera haalt, wanneer zij in het openbaar een andere man moet kussen en omhelzen. Ik ben geneigd die bewering voor waar aan te nemen, want in „Reis naar Italië" is zij nergens minnares of geliefde. Zij speelt de rol van een door haar echtgenoot verwaar loosde vrouw, die maar rondloopt door Na pels en met sight-seeing haar dagen vult, terwijl de echtgenoot op Capri wat avon tuurtjes heeft en zelfs het gezelschap van een juffrouw van lichte zeden niet schuwt om zijn verveling te verdrijven. Wonder boven wonder en nog wel in letterlijke zin rollen de van elkaar vervreemde echtelieden elkaar aan het slot van de film toch nog in de armen, wanner zij een processie gadeslaan, die een pikant tintje krijgt, omdat er een wonder gebeurt. (Dat wonder wordt er zo gul bijgehaald, dat zelfs een deus ex machina ervan zou schrikken!) Dan bekennen zij elkaar in eens dat zij te trots waren om elkaar goed lief te hebben en moet de toeschouwer maar aannemen, dat alles nu plotseling weer in orde is. Ofschoon hij daarvoor noch heeft kunnen begrijpen hoe het ooit in orde was, noch waarom men zich als pu bliek nog erger moet vervelen dan de ver velende lieden, wier verveling wordt uit gebeeld. Uitbeelden..? Had Rossellini aan die verveling een tragisch aspect kunnen geven en ons de oorzaken ervan voelbaar maken, we zouden met zijn figuren heb ben meegeleefd. Hij verzuimt echter iets aan hun innerlijk te doen. Hij laat ze maar autorijden, rondhangen en een asperientje slikken tegen de hoofdpijn. Hij doet niets aan hun wezen. Hij veronderstelt blijkbaar, dat hun gezichten wel genoeg zeggen. Maar als hij zijn figuren niet „laadt" met een ziel, waar zouden wij die vandaan halen? Zo blijven de rondlopende, rondhangende en op het witte doek bewegende Ingrid Bergman en George Sanders twee katten in een vreemd pakhuis van Rossellini en ze kunnen niet eens zichzelf zijn, omdat Ros sellini hen heeft gezegd iemand anders te zijn. Maar Rossellini zegt ons met hen niets en dat duurt zo maar voort, de hele film lang. De verwachtingen van het be gin, als men begrijpt wat er aan de hand is, worden nergens vervuld. Er gebeurt niets. De dramatis personae blijven zo dood als een pier. Alleen de documentaire episodes, waarin wij een zeer beperkt deel van Ita- lië's historische kunstschatten en schoon heid zien, verraden Rossellini's betere aan drift. P. W. FRANSE Verzonken stad. De Amerikaanse miljonair Edward Link wil opsporingen laten verrichten naar de verzonken stad Port Royal, ter hoogte van Jamaica. (Van onze correspondent in Parijs) WAT de Italiaanse filmmaker Roberto Rossellini betekent voor het aanzien van de Italiaanse filmkunst behoeft wel niet nader te worden toegelicht. Toch is men, gegeven de films die hij de laatste jaren deed ver schijnen, een beetje huiverig zijn betekenis nog tot de tegenwoordige tijd te laten uit strekken. Sinds zijn huwelijk met Ingrid Bergman is het of Rossellini de weg terug gaat. Voor zijn filmkunst zou zij wel eens zoveel als „la femme fatale" kunnen zijn. Hij maakt geen film meer of zij moet er de hoofdrol in vervullen. De ster van zijn leven wordt ook de ster van zijn films. Hij EEN MILJOEN automobielen, bussen, vrachtwagens, motorfietsen en scooters in Parijs en omgeving, die zich op de spits uren verdringen in de straten van de Franse hoofdstad, ter totale lengte van slechts 1237 kilometers, ziedaar de statis tische ondergrond van de miljoenen ver loren uren, miljarden verspilde liters ben zine, duizenden gekraakte spatborden, on telbare bijdragen tot geknakte zenuwen en uit de kluiten gewassen maagzweren, die nog maar een paar van de inconveniën- ten van het Parijse verkeer zijn, dat bin nenkort helemaal hopeloos gaat vastlopen. Want in Parijs worden per dag driehon derd nieuwe rijbewijzen uitgereikt, men schat dat binnen drie a vier jaar het aan tal motorrijtuigen, dat dagelijks de zo op wekkend geachte atmosfeer van de Franse hoofdstad met miljarden kubieke meters koolmonoxyde vergiftigt, tot anderhalf miljoen zal zijn gestegen. En of dan de Académie Frangaise het catalogiseren van nieuwe Franse woorden nog zal kunnen bijhouden staat te bezien. Want men kan ongehoord veel kwetsende bespiegelingen bedenken, als men zo'n half uur in een „embouteillage" verkeersflessenhals op de Place de la Concorde, de Etoile, een Seine-oever, de Rue Royale of de Faubourg Saint Denis, achter het stuur op zijn na gels zit te bijten. Nu kunnen de Francofielen, de harts tochtelijke Parijs beminnende buitenlan ders, wel beweren dat „je in Parijs zo lek ker rijdt" en het is inderdaad een heel spe ciaal genoegen om spatbord-aan-spatbord in een ronkend cohort van vijf rijen dik de Champs Elysées af te stuiven, het feit blijft dat men in Parijs niet erg lekker stilstaat. En dat komt tegenwoordig he laas meer voor dan rijden. Zelfs op sommi ge boulevards en andere straten, die slechts voor eenrichtingverkeer open staan en daarmee de niet-Parijzenaar wel eens de indruk geven, dat hij via Marseille of Lille moet rijden om van het ene punt naar een slechts vijfhonderd meter verder ge legen plekje te komen, loopt de zaak tegen één en half zes volkomen vast. De politie- fluitjes mogen nog zo hard snerpen, de witte knuppeltjes van de „flics" nog zo snel rondwervelen, zo lang men niet over een pantserwagen beschikt, waarmee men eenvoudig dwars dóór de voorman kan rijden, heeft men maar te blijven staan en te hopen, dat er in de auto, die links of rechts staat, althans een bekoorlijk meisje zit, in plaats van een norse heei-, die eruit ziet alsof hij zich zo juist al te rijkelijk van de zuurkool heeft bediend. Zoals dat trouwens in Frankrijk ook op politiek gebied gaat: wanneer men echt helemaal in het slop is geraakt, komt er altijd wel een meneer, die een plan heeft om er weer uit te geraken. Zo'n plan hoeft niet altijd praktisch te zijn, Wanneer het de verdienste van de oorspronkelijkheid en de intelligentie bezit, is aan de eisen van de Gallische hersengymnastiek al ruimschoots voldaan. Aan deze kenmerken voldoet de oplossing, die monsieur An- toine Martin, waterstaatsingenieur, voor het Parijse verkeersprobleem voorstelt, bepaaldelijk. De heer Martin wil binnen de honderd vierkante kilometer Parijs, die begrensd worden door de buitenste grote boulevards, een absoluut parkeerverbod instellen, behalve voor taxi's, bussen en ladende en lossende vrachtwagens (wij hebben daar al eens eerder over ge schreven). Omdat dit weliswaar het verkeer zeker zou beperken, maar nog niet een vervang- middel voor een aantal noodzakelijkheden beduidt, wil hij honderdduizend taxi's-zon- Nog is het stil aan de waterkant, maar over enkele weken zal het ook op onze prachtige plassen en meren wel weer krioelen van de spelevarende vakantiegan gers. Dikwijls ziet men dan door de bomen het bos, of liever de boten, het water niet meer, maar toch prefereert de echte liefhebber deze drukte verre boven het jachtige gedrang van de gemotoriseerde landrotten op de overvolle wegen. der-chauffeur in bedrijf stellen. Dit zou den kleine wagentjes met vier plaatsen moeten zijn met topsnelheid van zeventig kilometer per uur, die men overal zou kunnen oppikken en overal zou kunnen laten staan. Uiteraard houdt de kwalificatie „zonder chauffeur" niet in, dat men het voertuig in beweging stelt en zelf op de achterbank op de komende klap gaat zitten wachten. Nee, de cliënt stuurt zelf, hij koopt op vertoon van zijn rijbewijs ge nummerde munten, die hij in de automaat van het karretje doet en dan zou hij voor 80 cent een kwartier of 4 km kunnen rij den. De munten zouden genummerd zijn, MEN ZOU kunnen opwerpen, dat het niet veel zin heeft de huidige auto's door andere te vervangen, maar ir. Martin be weert dat een privé-auto, die thans een dag in Parijs verblijft, slechts anderhalf uur rijdt, waartgenover een van zijn taxi's rijdt, waartegenover een van zijn taxi's zeker vierëneen half uur in bedrijf zou zijn. parkeerruimte van zeven meter nodig, de nieuwe taxi's zouden het met vijf meter kunnen stellen. Ir. Martin stelt verder „ruil- zones" voor, waar van buiten komende automobilisten hun wagens kunne par keren en zo'n taxi nemen. Het benzine probleem heeft hij ook opgelost: hij voor ziet vliegende brigades met tankwagens, die 's nachts de wagentjes op straat zouden kunnen bijvullen. ZIEDAAR in liet kort de voorstellen van ir. Martin, die inderdaad de verdienste van het „aardige idee" hebben, die in Frankrijk zo op prijs wordt gesteld, ook al lijden zij aan het meer voorkomende verschijnsel van onuitvoerbaarheid. Ik laat gaarne aan de lezers over de in het oog springende bezwaren in een rustig uurtje op te sommen Eén er van lijkt mij, dat de bezitters van automobielen, die binnen ir. Martin's hon derd vierkante kilometer wonen, waar het parkeren verboden zou worden, bepaald niet met warme gedachten ten aanzien van de brave man vervuld zullen zijn. Hetgeen jammer is, want in zijn dertien pagina's tellende memorandum, waarin veertig voor delen van het nieuwe systeem staan opge somd, heeft de ingenier tot in alle details zijn plannen uitgewerkt. En toch heeft hij cén punt schromelijk verwaarloosd. Want terwijl ik uit mijn raam kijk naar wat wer kelijk de aartsvader van alle opstoppingen moet zijn er zijn ruwweg honderdvijftig automobilisten bij betrokken, die druk docmlc zijn eikaars stambomen met b ij - voegelijkc naamwoorden te versieren valt mij in, dat als ir. Martin het zonder taxichauffeur wil stellen, hij toch op zijn minst had moeten aanbevelen op de voor ruit van zijn taxi's een transparant te plak ken met een selectie van de mooie, volle, rijpe woorden, die men nodig heeft om in het I'arijse verkeer niet met woorden knock-out te worden geslagen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13