Wat Bruin kon trekken
Roberto Rossellini op dood spoor
Een boot van de
eierklasse
Het nabije Oosten
Elke Zaterdag acht pagina l Bij alle edities van
Haarlems Dagblad! Oprechte Haarlemsche Courant
Film van vervelingen
werd vervelende film
Oplossing van de
m
is
kleine taxi's
zonder chauffeur
KERKELIJK LEVEN
De situatie
Franse ingenieur
stelt voor:
Reis naar Italië
honderdduizend
Hihihi.... hinnikten de paarden op
de paardenmarkt. Ze zwaaiden met hun
staarten, ze sloegen met hun hoeven op
de keien en vonden het allemaal dolge
zellig om elkaar weer eens te spreken.
Stel je ook voor: driehonderd paarden,
die elkaar allemaal op één plein tegen
komen en een dag lang over alles waar
ze in hun weiden en stallen over ge
droomd hebben, kunnen praten.
Het witte en het zwarte circuspaard
hadden natuurlijk het meeste te ver
tellen, maar ja, die zien ook het meest.
De kleine ponies maakten alleen maar
grapjes en deden gekke spelletjes.
„Moeder", vroeg een veulentje en hij
duwde zijn neus tegen haar manen,
„moeder, wie is dat paard dat daar
helemaal in een hoekje staat met zijn
hoofd gebogen?"
„Dat is Bruin", zei de moeder en ze
praatte weer door met haar vriendinnen
over de beste manier om de vlechtjes
in je manen en staart te maken.
„Ja maar moeder, ik zie ook wel dat
dat paard bruin is", riep het veulen
eigenwijs, „maar wie is het?"
De andere paarden begonnen te lachen
toen ze het veulen naar Bruin zagen
wijzen. „Vertel het hem maar", zeiden
ze.
Het veulen spitste zijn oren. Nu kwam
er vast een mooi verhaal, dacht het. Zijn
vriendjes en ook andere grote paarden
kwamen dichterbij en de ouderen lach
ten al van te voren en wezen elkaar op
Bruin met zijn gebogen hoofd.
„Nou", zei het moederpaard, „hij is
nou Bruin, die niets kan trekken. Niets.
helemaal niets en iedereen weet het.
Zelfs de mensen. Als de mensen iets
moeilijk vinden dan zeggen ze: dat kan
Bruin niet trekken hoor. Nou, die Bruin,
die staat hier elk jaar te koop, maar
niemand wil hem hebben. Als hij hele
maal oud en grijs is, staat hij hier nog.
Let maar eens op. En ieder jaar wordt
hij een beetje treuriger. Niet waar,
Bruin?"
Het paard Bruin tilde langzaam zijn
hoofd op en keek de anderen bedroefd
aan: „Lach er toch niet om", zuchtte hij,
„ik kan het toch ook niet helpen."
Maar ze lachten wel. Ze waren zo
trots dat zij wel karren en wagens kon
den trekken, dat ze wel om hem moesten
lachen. Ze hielden geen oog van hem af
Dit bootje maak je van een eierdop
en een limonaderietje. Als je eens een
eitje krijgt, moet je het aan de zijkant
open pellen. Je houdt dan de romp van
dit bootje over.
Lijm over het midden een strookje
papier, prik er een gaatje midden in en
steek er een half rietje door als mast.
De giek is ook een stukje riet aan de
mast gelijmd. Span een paar dunne
draadjes, maak een wimpel van papier
en beschilder de buitenkant van de dop.
Op de bodem strooi je wat zand, anders
kantelt de boot.
en de één na de ander bedacht iets om
Bruin te plagen. Toen het avond werd
en de boeren al over naar huisgaan
gingen praten, liepen Bruin de tranen
over zijn snoet. Eén voor één werden
de paarden weer voor hun karren en
wagens gespannen. Vrolijk draafden ze
naar huis terug en hinnikten op de weg
nog na over die domme Bruin, die niets
kon trekken.
Bruin boog zijn hoofd steeds dieper en
zo merkte hij niet dat alle paarden om
hem heen al weg waren en hij helemaal
alleen op het plein achter bleef.. Hoe dat
kwam? De boer, die Bruin naar de markt
had gebracht en hem zo graag kwijt
wou, had die dag een mooi nieuw paard
gekocht en daar was hij zo gelukkig
mee, dat hij Bruin helemaal vergat en
zingend op zijn kar naar huis toereed
om zijn vrouw gauw te laten zien, wat
hij voor moois had meegebracht.
„Meneer", riep opeens een heel fijn
stemmetje, „meneer paard, wilt u mij
niet helpen?"
Zo vriendelijk had nog nooit iemand
tegen Bruin gepraat. Hij keek verbaasd
op. „Och meneer", riep het stemmetje
weer, „helpt u ons alstublieft. Wij zijn in
nood!"
„Ik zie je niet',, riep Bi-uin.
„Hier bij uw hoef, meneer".
Ja, nu zag Bruin het. Bij zijn hoef zat
een klein wit elfje. Maar wat zag het
er uit! Haar vleugeltjes waren helemaal
geknakt en ze droop van het water. „O
meneer, het is vreselijk", zei ze. „We
waren met een heleboel elfjes aan het
spelen in het bos. Vanmorgen vroeg toen
het heerlijk weer was. En toen opeens
zagen we in het beekje wel twintig witte
bootjes aankomen van papier. Ik denk
dat een mensenkind ze gevouwen had.
Ze waren zo prachtig! Heel even hebben
we er naar gekeken en toen zijn we er
meteen op uit varen gegaan. Denkt u
eens in: het hele elfenvolk met de ko
ningin en de prinsessen erbij. Waar wij
instapten was de beek heel smal, maar
toen we eenmaal aan het varen waren,
werd hij steeds breder en breder. Er
kwamen golven in en op het laatst werd
het een rivier. We werden heel erg bang
en ontvluchten konden we niet meer.
Vliegen kunnen we alleen maar 's nachts
Maar voor het avond is, zijn de bootjes
vast al bij zee. En wie daar terecht komt
ziet het land nooit meer terug."
„Maar u dan?" vroeg Bruin en hij had
al weer tranen in zijn ogen over dat vre
selijke verhaal.
„Ik ben tegen de kant geslagen", zei
het elfje, „en helemaal hier naar toe ge
lopen. O, alstublieft, help ons toch voor
de bootjes bij zee zijn."
„Maar wat kan ik doen?" vroeg Bruin.
„Hier", riep het elfje, „hier naast mij
staan duizend spinnen, ziet u wel?"
Ja, nu zag Bruin het, het krioelde van
spinnen om het elfje heen. „Ze hebben
hun sterkste draden meegebracht. Die
moeten we het elfenvolk toegooien en
dan kunt u de witte bootjes naar de kant
trekken."
„Trekken", dacht Bruin, „daar heb je
het weer." Maar hij draafde toch met
het elfje en alle spinnen, die omhoog
klommen tegen zijn benen, naar de ri
vier. Ja, daar dreven ze, en in de verte
kon je de zee al zien. Van ver af hoorde
je de elfjes al huilen en roepen. „Wij
komen", riep Bruin en hij draafde nog
-harder. De spinnen wonden hun draden
om kleine kiezelsteentjes heen en gooi
den die naar de witte bootjes. Bruin
nam de draden in zijn mond en trok en
trok, heel voorzichtig zodat ze niet kon
den breken. Hij zuchtte toen alle witte
bootjes langs de kant lagen en de elfjes
bibberend en druipend aan land kropen.
„Dank je wel, dank je wel", huilden
ze en de koningin en de prinsessen bogen
zelfs voor hem. „Ga met ons mee", zei
de koningin, „ga mee. Je zult een heei
lijk leven bij ons hebben en verrukkelijk
eten."
Maar Bruin schudde zijn hoofd. „Nee
koningin", zei hij. „dank u voor de eer."
Weet je wat Bruin deed? Hij draafde
terug naar de mensen en de paarden en
naar zijn baas die hem toch was komen
zoeken. Bruin was voor niemand bang
of verlegen meer. Zo gauw iemand
lachte kon hij vertellen wat en wie hij
één keer in zijn leven had getrokken.
MIES BOUIIUYS
Pruttelstip de tovenaar is hier bezig
van zijn naam allerlei andere woordjes
te maken. Kun jij dat ook? Probeer maar
eens, hoeveel woorden je met de daarin
voorkomende letters kunt maken. Het
zijn er heel wat, meer dan zestig!
Ha, zwaaide 't veulen met zijn staart,
ha, wat een mooie dag.
Hoera, ik ga, nu het weer mag,
uit vissen in de vaaart.
Mijn bamboehengel en mijn net,
die ik met Pasen kreeg,
een trommeltje met lekker deeg
heb ik al klaargezet.
Ik heb, dat is lekker in de zon,
mijn strohoed opgezocht
en toch ook maar mijn paraplu
voor als het reegnen mocht.
Hup, zwaaide 't veulen met zijn staart
en 't rende op een draf
het weiland door, over het hek
recht op de visvaart af.
De koeien vroegen 's avonds laat:
boéboe, laat zien je buit.
Hij zei: die vissen in de vaart
lachten me klinkklaar uit.
MIES BOUHUYS
ONLANGS hebben de Wereldraad van
Kerken en de Internationale Zendings
raad een tweede conferentie gehouden over
het probleem van de Arabische vluchtelin
gen. Er is daarna een verklaring uitgege
ven, waarin gevraagd wordt om doeltref
fende maatregelen te nemen ten aanzien
van de negenhonderdduizend dakloze Ara
bieren in het Nabije Oosten.
In de verklaring wordt onder meer ge
zegd, dat in de vijf jaren, die verlopen zijn
sedert de vorige conferentie, de ongeluk
kige situatie van de bijna een miljoen
Aziatische refugiés eigenlijk niet gewij
zigd is. Meer dan tweehonderdduizend an
dere mensen, voor het merendeel uit de
grensdorpen in het gebied van Gaza, zijn
beroofd van hun land en van middelen
van bestaan. Zonder de hulp van de UNO
en de vrijwillige organisaties tot hulpver
lening zou de toestand van deze mensen
nog troostelozer zijn, dan zij al is. Doch een
oplossing, die slechts de geringste aan
spraak mag maken dit te zijn, hangt af van
een politieke regeling en in dit opzicht is
er nog geen vooruitgang te zien. „Het ligt
niet op de weg van de regeringen buiten
de betreffende gebieden, of het nu het wes
ten is of de communistische landen zijn,
om een oplossing te vinden. Toch hebben
alle regeringen een grote verantwoordelijk
heid om te helpen bij het scheppen van de
voorwaarden waardoor dit vergemakkelijkt
kan worden".
Het bezoek van de secretaris-generaal
van de UNO, dat kort geleden plaats had,
is op het juiste moment gekomen en heeft
het langdurige probleem in het juiste licht
gesteld. De onmogelijkheid en ook de ernst
van de situatie zijn nu voor ieder duide
lijk geworden en kunnen niet langer licht
vaardig terzijde worden gesteld.
„Wij zijn hier niet bijeen", aldus lezen
wij in de verklaring, „om een uitspraak te
doen over de détails van een politieke op
lossing. Doch wij herhalen dat de politieke
beslissingen de sleutel zijn voor de oplos
sing van de menselijke problemen. Daarom
was men er in deze conferentie van over
tuigd, dat de kerken in de gehele wereld
een drievoudige taak hebben. Zij moeten
zich grondig op de hoogte stelllen van de
feiten en deze zoveel mogelijk bekend ma
ken. Zij moeten er op aandringen, dat de
regeringen haar pogingen verdubbelen om
bij te dragen tot een rechtvaardige poli
tieke oplossing. Tenslotte moeten zij een
dringend beroep doen op de regeringen en
alle christenen om voldoende middelen bij
een te brengen voor de noden van de
vluchtelingen".
Waarop het in het Nabije Oosten aan
komt is de bevrijding van angst en ver
twijfeling, van de banden van haat en bit
terheid. Het is daarbij van het grootste
belang, dat alle christenen in onderlinge
solidariteit ten aanzien van deze noden
gemeenschappelijk getuigen en helpen.
Volgens de allerlaatste berichten beginnen
gelukkig sommige regeringen een wat soe
peler houding aan te nemen tegenover de
vluchtelingen en op vele plaatsen tracht
men werkgelegenheid te scheppen voor
deze verdrevenen o.a. in Libanon en Jor
danië.
IN HET Nabije Oosten is een groeiend
verlangen naar eenheid in de kerken op te
merken, maar de moeilijkheden op weg
daarheen zijn nog bij lange na niet opge
lost. Hoe langer hoe meer wordt, zowel
door christenen als door moslims, ingezien
hoe weinig men eigenlijk van elkanders
geloof afweet. Men overweegt van christe
lijke zijde de oprichting van regionale
contra voor Islam-studie.
De Nederlandse Zendingsraad heeft en
kele gegevens omtrent de kerkelijke activi
teiten en verhoudingen in 't Nabije Oosten
verschaft. In Zuid-Soldan en in Turkije
worden veel bijbels verspreid door het
Brits en Buitenlands Bijbelgenootschap. De
verbetering van de landbouw is zeer nood
zakelijk in dit gebied. De (Amerikaanse)
Agricultural Missions zijn dan ook actief.
In de Soldan werd een landbouwcentrum
gesticht. In Syrië is een kleine christenge
meenschap, die steun en bemoediging nodig
heeft. In Libanon is de Bazelse zending
nieuw zendingswerk begonnen. In Arabië
en Irak werken evangelisten onder zeer
moeilijke omstandigheden. De scholen blij
ven hier de belangrijkste zendingsmoge
lijkheid vormen.
In Egypte is een opleving in de Kopti-
sche Kerk geconstateerd. Het is nog niet
helemaal duidelijk wat dit zal betekenen
en uitwerken, maar het is reeds zeer merk
waardig dat deze oude kerk weer in bewe
ging komt. In Ethiopië hebben christenen
uit Galla zelf zendingswerk ter hand geno
men onder de heidense stammen in dit ge
bied. In Turkije verricht een Ameri
kaans zendingsgenootschap zijn werk,
voornamelijk op het gebied van onderwijs,
medische zorg en lectuur. In Istanbul wer
den in september van het vorige jaar zes
tig tot tachtig christelijke kerkgebouwen
verwoest en beschadigd.
16 JUNI 1956
offert er zijn artistieke zin, zijn talent, zijn
filmkunstig vermogen aan op. Hij rijdt op
dood spoor. Geen sterker bewijs kan men
daarvoor vinden dan het laatste cinemato
grafisch produkt uit zijn hand: „Een reis
naar Italië" rondweg een mislukking.
Het is duilelijk wat er met Ro?sellini
bezig is te gebeuren. Niet de filmkunst,
maar de verschijning van Ingrid Bergman
in zijn films weegt voor hem het zwaarst.
Ik moet eerlijk bekennen, dat ik nooit zo
weg van deze gerenommeerde actrice ben
geweest. Toch zou ik niet zo ver willen
gaan om te zeggen dat zij nu bepaald Ros-
sellini's kwade genius is geworden, omdat
het haar schort aan spelcapaciteiten. Eer
der is Rossellini zelf de oorzaak van haar
dalende carrière, want zo slecht als in
„Reis naar Italië" is de blonde heel wat
ouder geworden Ingrid nog nooit op
dreef geweest. De filmer kan het eenvoudig
niet laten haar telkenmale in het beeldvlak
te dwingen en haar in een nietszeggende
vertoning op te dissen als een openbaring
zonder weerga. Ingrid doet ijverig haar
best de beloften van Roberto in te lossen,
maar zij wordt een krampachtig derde-
rnagsfiguurtje in een spektakelstuk van
verveling. Men begrijpt eenvoudig niet hoe
Rossellini ertoe komt haar een rol te doen
spelen in zo'n onelegante en bloedloze af
faire als „Reis naar Italië".
Er wordt beweerd dat de jaloerse film
maker zijn vrouw niet voor de camera
haalt, wanneer zij in het openbaar een
andere man moet kussen en omhelzen. Ik
ben geneigd die bewering voor waar aan
te nemen, want in „Reis naar Italië" is zij
nergens minnares of geliefde. Zij speelt de
rol van een door haar echtgenoot verwaar
loosde vrouw, die maar rondloopt door Na
pels en met sight-seeing haar dagen vult,
terwijl de echtgenoot op Capri wat avon
tuurtjes heeft en zelfs het gezelschap van
een juffrouw van lichte zeden niet schuwt
om zijn verveling te verdrijven. Wonder
boven wonder en nog wel in letterlijke
zin rollen de van elkaar vervreemde
echtelieden elkaar aan het slot van de
film toch nog in de armen, wanner zij een
processie gadeslaan, die een pikant tintje
krijgt, omdat er een wonder gebeurt. (Dat
wonder wordt er zo gul bijgehaald, dat
zelfs een deus ex machina ervan zou
schrikken!) Dan bekennen zij elkaar in
eens dat zij te trots waren om elkaar goed
lief te hebben en moet de toeschouwer
maar aannemen, dat alles nu plotseling
weer in orde is. Ofschoon hij daarvoor noch
heeft kunnen begrijpen hoe het ooit in
orde was, noch waarom men zich als pu
bliek nog erger moet vervelen dan de ver
velende lieden, wier verveling wordt uit
gebeeld. Uitbeelden..? Had Rossellini aan
die verveling een tragisch aspect kunnen
geven en ons de oorzaken ervan voelbaar
maken, we zouden met zijn figuren heb
ben meegeleefd. Hij verzuimt echter iets
aan hun innerlijk te doen. Hij laat ze maar
autorijden, rondhangen en een asperientje
slikken tegen de hoofdpijn. Hij doet niets
aan hun wezen. Hij veronderstelt blijkbaar,
dat hun gezichten wel genoeg zeggen. Maar
als hij zijn figuren niet „laadt" met een
ziel, waar zouden wij die vandaan halen?
Zo blijven de rondlopende, rondhangende
en op het witte doek bewegende Ingrid
Bergman en George Sanders twee katten
in een vreemd pakhuis van Rossellini en ze
kunnen niet eens zichzelf zijn, omdat Ros
sellini hen heeft gezegd iemand anders te
zijn. Maar Rossellini zegt ons met hen
niets en dat duurt zo maar voort, de hele
film lang. De verwachtingen van het be
gin, als men begrijpt wat er aan de hand is,
worden nergens vervuld. Er gebeurt niets.
De dramatis personae blijven zo dood als
een pier. Alleen de documentaire episodes,
waarin wij een zeer beperkt deel van Ita-
lië's historische kunstschatten en schoon
heid zien, verraden Rossellini's betere aan
drift. P. W. FRANSE
Verzonken stad. De Amerikaanse
miljonair Edward Link wil opsporingen
laten verrichten naar de verzonken stad
Port Royal, ter hoogte van Jamaica.
(Van onze correspondent in Parijs)
WAT de Italiaanse filmmaker Roberto
Rossellini betekent voor het aanzien van de
Italiaanse filmkunst behoeft wel niet nader
te worden toegelicht. Toch is men, gegeven
de films die hij de laatste jaren deed ver
schijnen, een beetje huiverig zijn betekenis
nog tot de tegenwoordige tijd te laten uit
strekken. Sinds zijn huwelijk met Ingrid
Bergman is het of Rossellini de weg terug
gaat. Voor zijn filmkunst zou zij wel eens
zoveel als „la femme fatale" kunnen zijn.
Hij maakt geen film meer of zij moet er
de hoofdrol in vervullen. De ster van zijn
leven wordt ook de ster van zijn films. Hij
EEN MILJOEN automobielen, bussen,
vrachtwagens, motorfietsen en scooters in
Parijs en omgeving, die zich op de spits
uren verdringen in de straten van de
Franse hoofdstad, ter totale lengte van
slechts 1237 kilometers, ziedaar de statis
tische ondergrond van de miljoenen ver
loren uren, miljarden verspilde liters ben
zine, duizenden gekraakte spatborden, on
telbare bijdragen tot geknakte zenuwen
en uit de kluiten gewassen maagzweren,
die nog maar een paar van de inconveniën-
ten van het Parijse verkeer zijn, dat bin
nenkort helemaal hopeloos gaat vastlopen.
Want in Parijs worden per dag driehon
derd nieuwe rijbewijzen uitgereikt, men
schat dat binnen drie a vier jaar het aan
tal motorrijtuigen, dat dagelijks de zo op
wekkend geachte atmosfeer van de Franse
hoofdstad met miljarden kubieke meters
koolmonoxyde vergiftigt, tot anderhalf
miljoen zal zijn gestegen. En of dan de
Académie Frangaise het catalogiseren van
nieuwe Franse woorden nog zal kunnen
bijhouden staat te bezien. Want men kan
ongehoord veel kwetsende bespiegelingen
bedenken, als men zo'n half uur in een
„embouteillage" verkeersflessenhals
op de Place de la Concorde, de Etoile, een
Seine-oever, de Rue Royale of de Faubourg
Saint Denis, achter het stuur op zijn na
gels zit te bijten.
Nu kunnen de Francofielen, de harts
tochtelijke Parijs beminnende buitenlan
ders, wel beweren dat „je in Parijs zo lek
ker rijdt" en het is inderdaad een heel spe
ciaal genoegen om spatbord-aan-spatbord
in een ronkend cohort van vijf rijen dik de
Champs Elysées af te stuiven, het feit
blijft dat men in Parijs niet erg lekker
stilstaat. En dat komt tegenwoordig he
laas meer voor dan rijden. Zelfs op sommi
ge boulevards en andere straten, die slechts
voor eenrichtingverkeer open staan en
daarmee de niet-Parijzenaar wel eens de
indruk geven, dat hij via Marseille of Lille
moet rijden om van het ene punt naar
een slechts vijfhonderd meter verder ge
legen plekje te komen, loopt de zaak tegen
één en half zes volkomen vast. De politie-
fluitjes mogen nog zo hard snerpen, de
witte knuppeltjes van de „flics" nog zo
snel rondwervelen, zo lang men niet over
een pantserwagen beschikt, waarmee men
eenvoudig dwars dóór de voorman kan
rijden, heeft men maar te blijven staan en
te hopen, dat er in de auto, die links of
rechts staat, althans een bekoorlijk meisje
zit, in plaats van een norse heei-, die eruit
ziet alsof hij zich zo juist al te rijkelijk van
de zuurkool heeft bediend.
Zoals dat trouwens in Frankrijk ook op
politiek gebied gaat: wanneer men echt
helemaal in het slop is geraakt, komt er
altijd wel een meneer, die een plan heeft
om er weer uit te geraken. Zo'n plan hoeft
niet altijd praktisch te zijn, Wanneer het
de verdienste van de oorspronkelijkheid
en de intelligentie bezit, is aan de eisen
van de Gallische hersengymnastiek al
ruimschoots voldaan. Aan deze kenmerken
voldoet de oplossing, die monsieur An-
toine Martin, waterstaatsingenieur, voor
het Parijse verkeersprobleem voorstelt,
bepaaldelijk. De heer Martin wil binnen
de honderd vierkante kilometer Parijs, die
begrensd worden door de buitenste grote
boulevards, een absoluut parkeerverbod
instellen, behalve voor taxi's, bussen en
ladende en lossende vrachtwagens (wij
hebben daar al eens eerder over ge
schreven).
Omdat dit weliswaar het verkeer zeker
zou beperken, maar nog niet een vervang-
middel voor een aantal noodzakelijkheden
beduidt, wil hij honderdduizend taxi's-zon-
Nog is het stil aan de waterkant, maar over enkele weken zal het ook op onze
prachtige plassen en meren wel weer krioelen van de spelevarende vakantiegan
gers. Dikwijls ziet men dan door de bomen het bos, of liever de boten, het water
niet meer, maar toch prefereert de echte liefhebber deze drukte verre boven het
jachtige gedrang van de gemotoriseerde landrotten op de overvolle wegen.
der-chauffeur in bedrijf stellen. Dit zou
den kleine wagentjes met vier plaatsen
moeten zijn met topsnelheid van zeventig
kilometer per uur, die men overal zou
kunnen oppikken en overal zou kunnen
laten staan. Uiteraard houdt de kwalificatie
„zonder chauffeur" niet in, dat men het
voertuig in beweging stelt en zelf op de
achterbank op de komende klap gaat zitten
wachten. Nee, de cliënt stuurt zelf, hij
koopt op vertoon van zijn rijbewijs ge
nummerde munten, die hij in de automaat
van het karretje doet en dan zou hij voor
80 cent een kwartier of 4 km kunnen rij
den. De munten zouden genummerd zijn,
MEN ZOU kunnen opwerpen, dat het
niet veel zin heeft de huidige auto's door
andere te vervangen, maar ir. Martin be
weert dat een privé-auto, die thans een dag
in Parijs verblijft, slechts anderhalf uur
rijdt, waartgenover een van zijn taxi's
rijdt, waartegenover een van zijn taxi's
zeker vierëneen half uur in bedrijf zou zijn.
parkeerruimte van zeven meter nodig, de
nieuwe taxi's zouden het met vijf meter
kunnen stellen. Ir. Martin stelt verder „ruil-
zones" voor, waar van buiten komende
automobilisten hun wagens kunne par
keren en zo'n taxi nemen. Het benzine
probleem heeft hij ook opgelost: hij voor
ziet vliegende brigades met tankwagens,
die 's nachts de wagentjes op straat zouden
kunnen bijvullen.
ZIEDAAR in liet kort de voorstellen van
ir. Martin, die inderdaad de verdienste van
het „aardige idee" hebben, die in Frankrijk
zo op prijs wordt gesteld, ook al lijden zij
aan het meer voorkomende verschijnsel
van onuitvoerbaarheid. Ik laat gaarne aan
de lezers over de in het oog springende
bezwaren in een rustig uurtje op te sommen
Eén er van lijkt mij, dat de bezitters van
automobielen, die binnen ir. Martin's hon
derd vierkante kilometer wonen, waar het
parkeren verboden zou worden, bepaald
niet met warme gedachten ten aanzien van
de brave man vervuld zullen zijn. Hetgeen
jammer is, want in zijn dertien pagina's
tellende memorandum, waarin veertig voor
delen van het nieuwe systeem staan opge
somd, heeft de ingenier tot in alle details
zijn plannen uitgewerkt. En toch heeft hij
cén punt schromelijk verwaarloosd. Want
terwijl ik uit mijn raam kijk naar wat wer
kelijk de aartsvader van alle opstoppingen
moet zijn er zijn ruwweg honderdvijftig
automobilisten bij betrokken, die druk
docmlc zijn eikaars stambomen met b ij -
voegelijkc naamwoorden te versieren
valt mij in, dat als ir. Martin het zonder
taxichauffeur wil stellen, hij toch op zijn
minst had moeten aanbevelen op de voor
ruit van zijn taxi's een transparant te plak
ken met een selectie van de mooie, volle,
rijpe woorden, die men nodig heeft om in
het I'arijse verkeer niet met woorden
knock-out te worden geslagen.