Jean Vilar werpt nieuw licht
op blijspel van Marivaux
Vladimir Askenazy en John Browning
solisten bij Belgisch radio-orkest
Grandioze opvoering van een
magnifiek m uzi eks p r ook je
Diepenbrock en Mahler
in de Rivièrahal
Canadees in plaats
van Braziliaan
Leerlingenuitvoering
van „Toonkunst"
Slozveens gezelschap vertoonde
opera van Serge Prokovjev
Zangleerlingen van
Coby Riemersma
EEN VERRUKKELIJKE KOMEDIE
HOLLAND
FESTIVAL
Haarlems orgelconcours
FESTIVAL J voor de Italiaanse
winnaars concours Koningin Elisabeth
HOLLAND
FESTIVAL
y
HOLLAND
FESTIVAL
MAANDAG 18 JUNI 1956
HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
Er is als men de bijzondere open
luchtvoorstellingen in Delft (van „Elcker-
jvc" onder regie van Johan de Meester)
én Nijmegen (van „Mariken van Nieu-
meghen" onder leiding van Albert van
Dalsum) buiten beschouwing laat al
heel weinig toneel in het Holland Festival
van dit jaar, welk tekort mede veroorzaakt
wordt door het niet deelnemen om nog
onvoldoende opgehelderde redenen der
Nederlandse gezelschappen, die zelfs de
kans om Langendijk te herdenken lieten
voorbijgaan. De door tallozen met onge
duld verbeide terugkomst van Théatre
National Populaire uit Parijs weegt als
voordeel echter ruimschoots op tegen dit
verlies van aan twijfel onderhevige waar
de. Men herinnert zich misschien mijn uit
bundig enthousiasme na de eerste kennis
making met dit T.N.P. in 1954, toen dit
ensemble van Jean Vilar hier stukken van
Molière en Corneille vertoonde in die hel
dere belichting zonder verkleuring, die de
mens als middelpunt van het dramatisch
Het programma van het concert dat door
het Rotterdams Philharmonisch Orkest
zaterdagavond in de Rivièrahal in de Maas
stad gegeven werd als onderdeel van het
Holland Festival, bevatte slechts twee
werken: vóór de pauze de „Hymne aan
Rembrandt" van Diepenbrock en de Ze
vende Symfonie van Gustav Mahler als
pièce de résistance. Niet alleen stammen
deze beide composities bijna uit hetzelfde
jaar (respectievelijk 1906 en 1904-'05) maar
bovendien waren hun makers geestverwan
ten, bij wie op de grens van de moderne
tijd het romantisch verlangen om het on
bestemde in klank te vangen, zich richtte
op het religieuze.
De tekst van de Rembrandthymne, door
P. H. van Moerkerken geschreven ter her
denking van de geboortedag van de schil
der, heeft een bloedeloze retoriek: „O
Rembrandt, zelf ontstegen aan de walmen
van 'l kort bestaan, hoor aan onze aardsche
stem, wier. verre galmen als dank en bede
tot u gaan". De
welluidende frasen
van Diepenbrock's
muziek, die niet de
spanning voor on
ontkoombare cli
maxen of verstil
lingen in zich dra
gen, doen mij meer denken aan de rose
en purpere kleuren van een bepaald genre
stemmingsschilderijen dan aan Rembrandt's
warme goudtonen. Het is de muziek uit
een tijd dat concertzalen en universiteiten
er uitzagen als bordpapieren Griekse tem
pels, dat automobielen, films en de „wer
kende stand" curieuze rariteiten waren en
er vast nooit meer oorlog zou komen.
En hierin behoort ook de Zevende van
Mahler thuis, die vijf kwartier en tien
duizenden noten nodig heeft om.eigen
lijk weet ik niet waarom en zie ik de nood
zaak niet in om een dergelijk werk, dat
misschien interessant als tijdverschijnsel is,
in 1956 als festivalspeciaïitêrt te'brengen.
Twee gebeurtenissen hebben-de stand van
de hedendaagse muziek èn van de smaak
bepaald. Ten eerste de verschijning van
Claude Debussy, die dorst te verklaren dat
het soms nuttiger kan zijn naar een zons
opgang te kijken dan de „Pastorale" van
Beethoven te beluisteren en voor wie de
improvisatie van een Egyptische herder op
zijn fluit meer betekende dan de klanken
zee van een symfonisch orkest. Ten tweede
de jazz, waarvan de invloed veel groter
geacht kan worden, dan die welke direct
aanwijsbaar is in een aantal Westeuropese
composities. Debussy stelde de ziel en het
gehoor weer open voor de melodie van de
Faun: de éénstemmigheid die de maat
streep tart en de harmonie niet van node
heeft. En de jazz schudde met syncopisch
geweld de muziek en de moraal van hun
grondvesten: de frase en het vormschema.
Van deze tendensen is Mahler niet de
tegenpool geweest, maar hij was er vreemd
aan. Zijn melodieën in deze Zevende Sym
fonie zijn sjablonen van wat eens in vroe
gere symfonieën (vooral in de vierde) de
frisheid van een nieuwe dag had. Zijn
volkslied-en-marsachtige melodieën wor
den eindeloos gekweld op de pijnbank der
contrapuntische techniek. Niets klinkt meer
simpel of treft door directheid, de vrien
delijkste wending krijgt een grimas door
de opdringerige aanvallen van boosaardige
tegenstemmen. Eén ogenblik van ware ver
ademing is er. waar de tweede „Nacht-
musik" (deel IV) uitklinkt in het meest
subtiele filigraanwerk van klankflarden
en signalen, waarna de waarlijk overdon
derende inzet van pauken en fanfare
(Rondo Finale) gedurende drie minuten een
soort „Strike up the band" suggereert.
Maar deze muzikale ondubbelzinnigheid is
niet van lange duur en opnieuw worden
wij met de componist opgezogen in een
draaikolk van thema's en motieven, waar
uit wij pas na twintig minuten definitief
bovenkomen.
De uitvoering van het zeer gecompliceer
de werk getuigde van een zorgvuldige
voorbereiding. De klachtexpansies waren
nooit grof. het veelstemmig discours bleef
binnen de grenzen van het mogelijke ver
staanbaar, de talrijke tempowisselingen
werden steeds goed opgevangen. Zeker
gaat deze muziek de dirigent Eduard
Flipse ter harte: dit is, na uitvoeringen
van de achtste en de zesde symfonie, het
derde Holland Festival waarin hij een
werk van Mahler laat uitvoeren. Maar het
is de vraag of welke dirigent dan ook
uitgezonderd wellicht een Bruno Walter
zijn mensen nog warm kan maken voor
deze symfonie.
Aan de uitvoering van de „Hymne aan
Rembrandt" hadden medegewerkt het Rot
terdams Philharmonisch Koor en de^so
praan Corry Bijster, die haar partij prach
tig gezongen heeft.
SAS BUNGE.
Naar wij vernemen zal de Braziliaanse
organist Hector Zeoli wegens zijn benoe
ming tot hoogleraar aan liet Conservato
rium te Buenos Aires niet kunnen deel
nemen aan het op 10, 11, 12 en 13 juli te
Haarlem te houden orgelimprovisatiecon
cours. Zijn plaats wordt nu ingenomen door
de Canadees John Lee Morgan.
In ons blad van morgen hopen wy een
samenvatting te geven van het heden ver
schenen programma.
gebeuren scherp omlijnd deed uitkomen.
En dan de waarachtige feestelijkheid van
die opvoeringen! Het is te begrijpen, dat
men zaterdagavond in de Koninklijke
Schouwburg te 's-Gravenhage de verwach-
ting voelde tintelen, toen de zaallichten
werden gedoofd en de personages meteen
(er was geen voordoek) door de lijst op
het boven de orkestbak aangelegde pros
cenium traden, of bijna dansten liever ge
zegd. Onmiddellijk was het contact gelegd.
Verschillen van taal en beschaving ver
loren hun betekenis. Men werd uit zich
zelf getreden meegesleept in het ver
rukkelijke spel van elementaire krachten.
Nieuw licht ook hier, namelijk op het te
lang miskende werk van de geniale Pierre
Carlet de Chamblain de Marivaux, die
veel van zijn dich
terlijke blijspelen
met een vaak me-
HOLLAND A lancholieke on-
komedianten in
het Parijs van de
eerste helft van de achttiende eeuw
Men veroorlove mij ter verduidelijking
een klein terzijde. Vele ingewijden en
stillig de toneelrecensenten betreden het
theater met een zekere voorkennis. Over
de daarmee verbonden problemen zal ik
het niet hebben. Ik had echter gedacht dit
verslag te kunnen beginnen met een korte
verwijzing naar wat een vaste medewerker
uit Parijs de vorige maand in „Erbij"
reeds ter inleiding over deze vertoning
van het T.N.P. vertelde en naar de nog
vers in het geheugen liggende voorstel
ling door het gezelschap van de Park
schouwburg te Brussel van een ander stuk
van dezelfde schrijver. Men kreeg even
wel in dit geval de schok, of liever de het
artistieke genoegen verhogende gewaar
wording met een „andere Marivaux" ge
confronteerd te worden. Natuurlijk is dit
niet alleen aan het toedoen van Vilar te
danken, al was hij het die ons daarvan be
wust heeft gemaakt ten bewijze waar
van gewezen kan worden op het uiterst
traditionele voorwoord van dr. Martin J.
Premsela in het dure. maar dan ook (mede
door de tekeningen en typografische ver
zorging van Dick Elffers) zeer fraaie pro
gramma. Ten dele verschilt déze Mari
vaux inderdaad van de typische overgangs
figuur tussen twee eeuwen, enerzijds nog
helemaal in de sfeer van Watteau's galanie
feesten en pastorale paradijzen, anderzijds
door een overmaat van redelijkheid niet
zonder het aan cynisme grenzende scepti
cisme van de „verlichte" geesten onder een
zo sterk van de vorige afwijkende maat
schappelijke orde.
Ook hier is er sprake van een „half
geboren" liefde, die tot rijpheid voor het
huwelijk komt. de enigszins sprookjes
achtige ouverture tot de buiten de werke
lijkheid staande belofte van een „lang
en gelukkig" leven: want er mogen dan
schaduwen trekken door dit lichte en
blije werk. bet. zijn nog niet die van Ibsen,
de profeet der emancipatie van de ge
trouwde vrouw! Toch is er een opvallend
verschil, blijkend reeds uit de titels der
beide kort na elkaar in ons land tén to
nele gebrachte stukken: na de „Surprise
do l'Amour" (de verrassing dus) thans de
„Triomnhe de l'Amour" (de overwinning).
Passiviteit eerst, activiteit nu. In de „Sur
prise" had men te maken met twee per
sonen. die zich aanvankelijk van hun ont
luikende gevoelens voor elkaar niets be
wust zijn. deze vervolgens door onder
drukking trachten te bestrijden, totdat zij
niet anders meer kunnen dan zwichten
voor de zalige onontkoombaarheid. De
vrouw, een jonge weduwe, wordt daarin
als het ware „bij verrassing genomen"
door de hardnekkig zich verzettende man,
een psychologisch nog altijd interessant en
boeiend gegeven, vooral als men de so
ciale achtergronden in aanmerking neemt.
Hier echter gaat de vrouw, de onder de
naam Phocion in mannenkleren optreden
de Spartaanse prinses Leonide, doelbewust
te werk om de man harer keuze te ver
overen. Men voelt direct dat zij zege
vierend uit de strijd zal komen, de „inner
lijke belemmering" van de tegenpartij,
diens geremdheid zouden wij thans zeg
gen. ten spijt. De door navolgers in dis-
De elementaire leerlingen van de Haar
lemse Muziekschool van de Maatschappij
tot bevordering der Toonkunst kregen za
terdagmiddag in de Stadsschouwburg ge--
legenheid om te laten horen, welke vorde
ringen zij in het praktische musiceren had
den gemaakt. Echter kwam er op deze mid
dag ook een theoretisch element aan te
pas, dat door de wijze, waarop er aandacht
voor werd gevraagd, toch heel dicht bij
de praktijk kwam te staan. Het betrof de
klassen I en II voor algemeen muzikale
ontwikkeling, die door de lerares Alie Mi-
chielsen geleid worden. De leerlingen van
deze klassen lieten horen hoe groot hun
bedrevenheid al geworden was in het
zingen van toonladders, het treffen van
tonen en in het volhouden van een ge
vraagde ritmiek. Gehooroefeningen en im-
provisatiespel behoorden mede tot de ver
richtingen, die afgesloten werden met het
zingen van enkele liedjes.
Alie Michielsen gaf nog meer indrukken
van muzikale scholing „en masse". Dat
deed zij met het kinderorkest, dat in de
meest onverwachte combinaties, maar
niettemin geestig en pakkend liet klinken.
Voor de aanvoer van „musici" voor dit
orkest, had ook de blokfluitlerares Char
lotte Hulshof gezorgd. Enkele van haar
leerlingen lieten op hun instrument heel
mooie stukjes horen uit een ver verleden.
Voorts kon men met belangstelling luiste
ren naar vioolleerlingen van de heer Fr.
Althuizen en van mejuffrouw C. Clausing,
die goed voor de dag kwamen.
Een Sonate in e van W. Defesch werd
knap en met goede toonvorming gespeeld
door een fluitleerling van Jos. de Klerk
en twee klarinetleerlingen van Ru Otto
weerden zich al heel behoorlijk op hun
zangerig instrument. De aankomende pia
nisten waren weer heel sterk vertegen
woordigd. Zij gaven goede, vaak ook heel
goede indrukken met hun spel, waarvoor
zij onderricht hadden ontvangen van de
leraressen E. P. Bekkers, Bets Nederkoorn
en Bertha Davelaar en van de leraren
L. Huges en J. Kappers.
Tenslotte verdienen de gitaarvertolkin
gen van leerlingen van de heer W. Pfister
met waardering genoemd te worden.
P. ZWAANSWIJK
krediet gebrachte „marivaudage" on
vruchtbaar, precieus gekunsteld gepraat
over de liefde komt in de „Triomphe"
dan ook nauwelijks aan bod.
Het verhaal van deze kleine, hoewel
zeer vernuftige toch niet te gecompliceerde
liefdeskomedie wil, dat Leonide in haar
(aan Shakespeare herinnerende) travestie
als de jongeling Phocion het hart probeert
te winnen van de met zijn vorstelijke af
komst onbekende, ten huize van de princi
pieel celibataire wijsgeer Hermocrate op
gevoede Agis, in kuisheid grootgebracht.
Om haar doel te bereiken moet zij en pas
sant nog, beurtelings als vrouw en man,
de diepere genegenheid verwerven van ge
noemde filosoof en diens ongetrouwde
zuster. Met de wrede gevolgen van dit
spel laat Marivaux zich niet in en de toe
schouwer, die enig medelijden met de
teleurgestelden kan gevoelen, moet zich
troosten met de wetenschap dat ware
levenswijsheid door ervaring wordt ge
hard. De mogelijk denkbare tragiek van
„heer en meesteres" wordt trouwens op
geheven door de amusante verhouding van
„knecht en dienares". Zo dient dus de
vermomming van Leonide niet om zoals
Rosalind in „Naar het u lijkt" ongemerkt
veroverd te worden, maar als hulpmiddel
bij een tactische verovering al is het
verschil uiteindelijk imaginair.... Echter:
haar liefde verbergt zich niet en wordt
niet op de proef gesteld. Zij komt, ziet en
overwint, zij het dan om zich te verliezen.
En nu hel aandeel van Vilar, de mees
terlijke regisseur, die het toneel van deze
tijd krachtdadig leven inblaast, geenszins
door revolutionaire experimenten, maar
integendeel door het doen van ontdek
kingen van nieuwe waarden in oude tra
dities. Twee jaar geleden wees ik er reeds
op, hoe zijn toepassing van het alleen maar
witte licht, dat de figuren vrij en over
zichtelijk in de ruimte plaatst, zonder
verkleving aan een „schilderachtig" decor,
zodat zowel de subjectieve als de veelal
(en zeker in Nederland) schromelijk ver
waarloosde objectieve plastiek ten volle
tot gelding komt, eigenlijk aan ,een toe
vallige omstandigheid te dankep, was: de
verplichting om in een geweldig omvang
rijk openluchttheater alles en iedereen
duidelijk zichtbaar te maken. Wat hij in
dat opzicht in praktijk brengt, is eigenlijk
zo oud als het toneelspelen zelf en werd
voor onze tijd theoretisch door de helaas
miskende Adolphe Appia reeds in de twin
tiger jaren voorbereid. Ten aanzien van
Marivaux is er sprake van een dergelijke
„toevallige" aanleiding: het immense to
neel van het Palais Chaillot in Parijs
maakte het noodzakelijk het werk van
Geheel links ziet men Maria Casares
in „Le Triomphe de l'Amour" van
Marivaux en rechts, van het midden
af, Daniel Sorano, Monique Chaumette
en Georges Wilson.
deze dichter-in-proza anders dan gebruike
lijk aan te pakken. Daar immers zouden
de conventionele blijken van onderlinge
verstandhouding en de subtiliteiten van
kwasi-diepzinnigheid volstrekt verloren
zijn gegaan. Vandaar zijn bewegelijke
mise-en-scène, waarbij de tonelisten een
veelzijdigheid demonstreerden als die
welke behoorde tot het legendarische vak
manschap van de oude commedia dell'arte,
waarvan Marivaux de litteraire voort
zetter is. Het zou te ver voeren om voor
beelden te geven van de als het ware
choreografische oplossingen van wat in
tellectueel volgens de regels van het zui
vere spel verantwoord moest worden. Men
moet daarvoor zelf maar eens gaan kijken
waarlijk, dat moét men doen als men
werkelijk iets van het toneel verwacht.
Want deze voorstelling bereikt een fan
tastische volmaaktheid, een fonkelend ge
heel van stuk voor stuk briljante onder
delen, waarbij de kleinste kleinigheden, zo
als het bewegen van een vinger, door een
samengaan van economie en projectie,
welsprekend zijn en dat de toeschouwers
vervult met een misschien niet diepe,
maar zeer wezenlijke vreugde, waarbij
men toch wordt geraakt door de uitstraling
van een onder sierlijke vormen verborgen
vuur van hartstocht.
Laat de Harlekijn van de machtige mi-
meur Daniel Sorano iets teveel naar de
trant van Molière gaan. wat doet het er
eigenlijk toe? Vilar heeft zijn beste krach
ten ter verdediging van Marivaux ingezet:
Maria Casares als de geraffineerde, in
haar speelsheid majestueuze Leonide/
Phocion en Monique Chaumette als haar
schalkse hondgenofe. zichzelf als Hermo
crate en Roger Mollien als de onschuldige
Agis, de komische Georges Wilson als de
tuinman en de wellicht te mooie en te
jonge Catharine le Couev als de preutse
oude vrijster, die zich maar al te grjf wil
laten verleiden. Leon Gischia maakte de
terecht symmetrische aanduiding van een
park met de tempel van Amor in het mid
den en de tegen de zwarte doeken schitte
rend uitkomende kostuums. Zondag werd
in Rotterdam de eerste (mogelijk ietwat
teleurstellende, maar toch zeer vermake
lijke) voorstelling van ..De Vrek" van Mo
lière gegeven, doch daarover zal ik u
morgen meer vertellen.
DAVID KONING
In het Concertgebouw te Amsterdam
concerteerde zaterdag het Nationaal Orkest
van de Belgische Radio-Omroep, onder lei
ding van Franz André, met als interessante
bijzonderheid, dat daarbij als solist mee
werkte de drieëntwintigjarige Amerikaan
se pianist John Browning, die verleden
week op het Koningin Elisabeth Concours
te Brussel de tweede prijs verwierf. In
laatste instantie heeft hij het nog moeten
afleggen tegen de Rus Vladimir Askenazy,
die door de jury als eerste aangewezen
werd. Maar tweede of eerste van de negen
envijftig mededingers, het kan al heel
weinig uitmaken bij een zo geweldige
krachtmeting als deze internationale wed
strijd is. In ieder geval heeft John
Browning zich zaterdagavond met het
Tweede Concert van Brahms gemanifes
teerd als een virtuoos, die de zegen dei-
muzen op zijn levensweg meegekregen
heeft.
Uiteraard beschikt hij over de techniek
der hedendaagse virtuosen. Zonder dat zou
hij in Brussel niet in de eindstrijd gekomen
zijn. Aan tempe
rament ontbrak
het hem evenmin
en hij heeft de fy
sieke kracht, maar
ook de beheersing
om het in uiter
sten te doen blij
ken. Hoe markant zijn aanslag, waar no
dig, ook is, een groot contrast hiermee
vormt zijn expressief lyrisch spel, dat bij
zonder opvalt. Zulks maakt, dat hij een
romantisch werk als het Tweede Concert
van Brahms met een sentiment weet te
vullen, dat voor vele jongeren taboe is.
Soms, zoals in het Andante, gaat men
denken aan een teveel in deze richting,
hetgeen tevens twijfel wekt aan de echt
heid van zoveel romantiekerigheid. Maar
een dergelijke gemaaktheid zou al gauw
merkbaar zijn. John Browning nam alle
twijfel dienaangaande weg door als toegift
een Nocturne van Chopin te spelen, zoals
nou ja, zoals Chopin gespeeld dient te
worden: virtuoos maar ook uiterst gevoelig
en hiermee samenhangend geraffineerd
van klank. Men kan, gelet op Brownings
leeftijd, verwachten dat zijn persoonlijk
heid nog in volle ontwikkeling is. Wat wij
van hem hoorden waarborgt echter de ver
wachting, dat er een mooie toekomst voor
hem is weggelegd.
Het Belgische radio-orkest bleek deze
avond weer een zeer gedisciplineerd en
semble, uiterlijk massaal, doch in wezen
qua klank bescheidener, althans dunner
van sonoriteit, dan wij in het „Gebouw"
gewend zijn te horen. Nadat Franz André
met het Wilhelmus en de Brabangonne
had laten beginnen, dirigeerde hij een
koel-romantische „Manfred"-ouverture van
Schumann.
De Belgen brachten deze avond ook een
compositie van een landgenoot, namelijk de
Short Symphony van Raymond Chevreuil-
le. in opdracht van het Koussevitzkyfonds
te Boston geschreven. Het bleek werk van
een voortreffelijk vakman, die bij al de
wrangheid, die er in weerspiegeld wordt,
de klasieke vormen in ere houdt. Zijn be
heersing van het orkestrale element dwingt
respect af. Met „Petroesjka" van Strawinsky.
werd op epatante wijze besloten. Het was
een buitengewoon knap staaltje van vir
tuoos orkestspel en van meesterlijke direc
tie. Franz André slaagde er in de schitte
rende partituur, waarin de kermisbanali-
teit tot geniale karikatuur wordt, in al haar
facetten te laten bewonderen.
Bovenstaande bijdrage werd door onze
medewerker Jos. de Klerk geschreven. P.
Zwaanswijk was aanwezig bij het tweede
Toen ik tien jaar was en nog nooit een
opera had gezien, stelde ik me voor dat
roiets een luilekkerland van feestelijke en
onwaarschijnlijke taferelen zou zijn, zich
afspelend op een planeet waar alles moge
lijk was, zelfs een conversatie in muziek.
Het was duidelijk aan de reacties in de zaal
te merken, dat er behalve de tovenaar
Tschelio en Fata Morgana, de heks, zondag
avond nog een magiër in het Gebouw van
K. en W. te Den Haag werkte: Serge Pro
kovjev, de in 1953 gestorven componist (en
tekstdichter) van de opera „De liefde voor
de drie sinaasappelen", waarvan de Neder
landse première door de Sloveense Natio
nale Opera uit Ljubljana (Joegoslavië) ge
geven werd. Ik denk dat er velen waren
die, in de ban van
een even fantasie
rijke als meester
lijk gerealiseerde
opvoering, voor
stellingen uit hun
kindertijd alsnog
tot leven zagen
komen.
Het tekstboek, geschreven voor het ge
lijknamige toneelstuk van de achttiende-
eeuwse Italiaanse dichter Carlo Gozzi, be
handelt de wederwaardigheden van een
hypochondrische prins. Daar de koning niet
wil dat hij later zal worden opgevolgd door
zijn nicht Clarice, verzint hij van alles om
de prins aan het lachen te krijgen. Hij or
ganiseert daartoe een groot feest. Maar de
prins blijft pruilen, tot op het ogenblik
dat de heks Fata Morgana zo'n rare buite
ling maakt, dat de prins plotseling in
lachen uitbarst. De heks spreekt een tover-
vloek uit: de prins zal voortaan bezeten
zijn door gevoelens van liefde voor sinaas
appelen. De vloek werkt onmiddellijk. De
prins trekt met zijn hofnar de woestijn in
en vindt na veel zoeken drie reuzensinaas-
appels. Twee sinaasappels opent hij. Er
komen schone prinsessen uit die echter na
korte tijd sterven van dorst. Uit de derde
treedt prinses Ninetta te voorschijn, op wie
de prins op slag verliefd wordt. Zij wordt
eerst nog door een handlangster van de
hëks in een rat veranderd, maar uiteinde
lijk loopt alles goed af, de bozen varen ter
helle, het geluk zegeviert.
Deze handeling die verlevendigd wordt
door tal van bijfiguren en vele tientallen
figuranten: dokters, hovelingen, monsters,
drinkebroers en soldaten, wordt ten tonele
gevoerd in het theater van een Commedia
de l'Arte, waar ter weerszijden de loge's
bezet zijn met de „aanhangers van parodie
en satire, aangeduid als de zonderlingen".
Deze enthousiastelingen leven met de ge
beurtenissen op het toneel zódanig mee, dat
zij herhaaldelijk tussen de scènes langs een
pilaar naar beneden glijden om hun
favorieten moed in te spreken en met el
kaar druk gesticulerend over het gebodene
te discussiëren. Soms ook, zoals in de scène
in de woestijn, als de derde prinses bijna
sterft door watergebrek, begeven zij zich
ijlings op het toneel om de loop van het
stuk even af te buigen naar een slot dat
met hun diepste verlangens overeenkomt.
Deze toeschouwers, die vrijwel niet zin
gend optreden, weten door hun houdingen
en gebarenspel dermate hun betrokkenzijn
bij het spel te suggereren, dat zij het ple
zier en de aandacht van de „eerste" toe
schouwer nog verdubbelen! Trouwens, wat
gebaar en beweging als expressiemiddel
betekenen, kunnen de meeste operazangers
van deze Joegoslaven leren. Dezelfde door
het ritme gewekte speeldrift van hun
volksdansen keert hier terug in dramatisch
verband. Trouwens, de muziek van Pro
kovjev biedt hiertoe alle aanleiding, zoals
in de kaartscène tussen de tovenaar en dé
heks, waarbij het gaat om het lot van de
zielige prins en waar de bizarre woeling en
de doffe slagen in het orkest op het toneel
zichtbaar worden in het groteske, mario
netachtige bewegingsspel van de goede
geest en de slechte demon. En dan de wer
kelijk wilde explosie van vreugde, waarin
zich de spanning van het eerbiedig wach
ten ontlaadt, als eindelijk de prins zijn
gemelijke apathie doorbreekt met een on
ophoudelijk. maar door de onwennigheid
nog ritmisch gescandeerd lachen! Op de
stampende muziek vieren de hovelingen
twee aan twee hun blijdschap op bijna
kwaadaardige wijze uit, terwijl de massieve
koning zijn niet aanwezige waardigheid
tracht te behouden en de kwade geesten
zich star mokkend ter zijde plaatsen.
Prokovjev's partituur heeft trouwens alle
kenmerken van een goede, moderne toneel
muziek: zij is de motor die de handeling
doet lopen, doorzichtig geïnstrueerd laat zij
de zangstem steeds voldoende ruimte, het
orkest voert dikwijls schijnbaar een eigen
leven, hetgeen het de zangers zeker niet
gemakkelijk maakt. De vocale schrijfwijze
onderscheidt zich door een zeer persoon
lijk bel canto, dat met de Italiaanse vorm
daarvan noch met Wagner of met Debussy
aanknopingspunten vertoont. Met een
toetsje ironie weet de componist dikwijls
een traditioneel „nummer" als het liefdes
duet tussen de prins en de prinses, die uit
de derde sinaasappel verschijnt, nieuwe
Ladko Korosec als Koning Klaver in
„De liefde voor de drie sinaasappelen".
kleur te geven. Opvallend is de wijze waar
op de beroemde mars door steeds wisselen
de instrumentatie en ingenieuze wijzigingen
aan de situatie wordt aangepast. Gedeelten
als de dans der potsenmakers (in het vijfde
tafereel) of het scherzo (voor en na het
zevende) hebben geheel de slagvaardige,
pikante stijl van Prokovjev's latere werk.
Wat betreft het acteren gaf ik reeds en
kele voorbeelden, waaruit blijkt dat dit
mijns inziens aan de hoogste eisen van
opera-dramatiek voldoet en hetzelfde geldt
voor de vocale prestaties, die vrijwel over
de hele linie voortreffelijk waren. Daar de
actie zó door beweging werd ondersteund,
was het in het geheel geen bezwaar, dat
men uiteraard geen woord verstond
behalve de Russische vorm van „Apfelsine"
van de tekst, die in de oorspronkelijke
taal gezongen werd. Integendeel, dit ver
sterkte ten zeerste de indruk van het „spel
op een andere planeet". Wegens de plaats
ruimte noem ik slechts terloops de waar
lijk opzienbarende decors, gedeeltelijk uit
zetstukken bestaand, in grillige vormen,
met in de letterlijke zin fantastische be
schilderingen, de fraaie kostuums, de ka
rakteristieke grime (vergeet uw toneel
kijker niet) en het pittig musicerende eigen
orkest van zeventig man.
Wellicht komt onze toneelmedewerker
nog nader terug op enkele aspecten van
deze voorstelling, die ik iedere muzieklief
hebber (ook hen die de opera in het alge
meen overigens weinig aantrekt) ten sterk
ste aanraad te gaan zien, zo mogelijk mét
hun kinderen. De beide voorstellingen in
Amsterdam hebben aanstaande zaterdag en
zondag plaats.
SAS BUNGE.
optreden van het N.I.R.-orkest te Scheve-
ningen, dat zondagavond in de Kurzaal
plaats had, waarvan hij het hierna vol
gende verslag uitbracht.
Een suite, gevormd door dansen uit de
balletopera's „Platée" en „Les Indes galan-
tes" van Jean Philippe Rameau (1683-1764)
in de bewerking van de dirigent Franz
André werd de inleiding van het con
cert. Hoever André in zijn bewerking ge
gaan is, valt moeilijk te zeggen. Wel is het
barokkarakter van de instrumentatie goed
verkregen en volgehouden, wat uiteraard
een waarborg werd voor een heldere or
kestklank.
Een tweede balletsuite was van de hand
van Serge Prokovjev, een selectie uit het
ballet „Romeo en Julia" in vier delen. Deze
zeldzaam knap geïnstrumenteerde muziek,
die typerend voor de componist van „Pe
ter -en de wolf" is, kreeg een voorbeeldige
uitvoering, waarbij zowel de blazers als
het prachtige strijkerskorps zich konden
onderscheiden. En met „La Valse" van
Maurice Ravel bleef het orkest eveneens
in de balletsfeer. De suggestieve muziek
prikkelt de fantasie van de toehoorder. Uit
de vage onbestemdheid van klanken neemt
de Weense wals allengs vastere vormen
aan. Het wordt een klankbeeld, dat de
mens niet meer loslaat en hem tenslotte
als.een fantoom achtervolgt. De ban breekt
bij het geweldige, schokkende slot van dit
huiveringwekkend geniale stuk. In een
technisch knappe uitvoering kwam het
werk als een zeer tastbare werkelijkheid
tot de toehoorders, die zich voor die in
druk zeer dankbaar toonden. Dan was er
nog een vierde zelfstandige uitvoering
door het orkest, welke de Tweede Symfo
nie van de Belgische componist Victor
Legley betrof. Afgezien van zeer geslaagde
fragmenten door melodische vinding en
goede contrapuntiek heeft het werk mij
weinig voldoening kunnen schenken door
het tekort aan continuïteit in de ontwik-
ke'ing.
Het concert verkreeg een bijzondere at
tractie door het optreden van de achttien
jarige Russische pianist Vladimir Askena
zy. die verleden week de eerste prijs in
het Concours Koningin Elisabeth te Brus
sel won. Hij speelde het eerste Pianocon
cert in Es van Fransz Liszt met een ver
bluffende virtuositeit, maar ook met een
muzikaliteit en zelfs met een
die men nauwelijks kan combineren met
zijn leeftijd. Zijn succes was overweldigend
groot. Askenazy, een bescheiden, haast
verlegen jongeman, die zichzelf wordt ach
ter de vleugel, dankte met een innig ge
speelde nocturne in B opus 9 no. 3 van
Chopin.
In de bijval na de vertolking van het
concert van Liszt werden ook Fransz An
dré en het orkest, die volgzaam hadden
begeleid, nadrukkelijk betrokken.
Men zal moeilijk kunnen beweren, dat
het Haarlemse publiek met liederavonden
overvoerd wordt. Integendeel. Zelden of
nooit kan men in deze stad in contact ko
men met deze verheven vorm van mu
ziekbeoefening. Voor dit gemis is er toch
de laatste jaren enige compensatie ge
komen met de leerlingenavonden, die de
Heemsteedse zangpedagoge Coby Riemers
ma langzamerhand als een jaarlijkse tra
ditie geeft. Leerlingenuitvoeringen is men
doorgaans gaan beschouwen met de ge
moedelijke welwillendheid van het be
moedigende klopje op de schouder. Maar
een aanzien van de avonden die Coby Rie
mersma organiseert, moet en kan er met
andere maatstaven gemeten worden. Want
hier komt men voor prestaties te staan,
die meestal ver boven het gemiddelde lig
gen en zelfs daar nog in verrassende mate
boven uitgaan.
De leerlingenavond, die zaterdag in de
tuinzaal van het gemeentelijk Concert
gebouw te Haarlem gegeven werd, was
daarvoor weer typerend. Het zou het be
stek voor dit verslag te buiten gaan, wan
neer ik elke vertolking afzonderlijk zou
bespreken. Ik moet mij beperken tot en
kele voordrachten, die in het bijzonder
frappeerden door technische beheersing,
vocale schoonheid en voordracht. En dan
wil ik eerst aandacht vragen voor Antoi
nette Tiemessen, die zoveel indruk maakte
met de vertolking van de aartsmoeilijke
aria „Depuis le jour" uit Charpentiers opera
„Louise" een prestatie, waarvoor men
de grootste bewondering kan hebben. Bij
deze openbaring van vocale dramatiek
kon men haar zang voor twee liederen van
Brahms als extra verrassing aanvaarden.
In dezelfde geest kan gewaagd worden
van de prachtige vertolking van „Ihr habt
nur Traurigheit" van Brahms door de so
praan May Oranje-den Uyl en op hoog
niveau bewoog zich ook de sopraan Lies
Norden-v. d. Woude, die met goede voor
dracht en klare, soms „Italiaans"-getinte
stem liederen van Mozart en Satie en een
fragment uit Mozarts „Cosi fan tutte"
zong. Gonne Brinkman wist haar gemak
kelijk aansprekende sopraanstem met suc
ces te combineren met een uitstekende
uitdrukkingskracht en Tatiana Dufall
bracht op deze avond met haar krachtige
heldere en strakke sopraan een afzonder
lijk, typisch Slavisch accent, de doordrin
gende klank-geladenheid en de geëmo
tioneerde intonaties der Russische koren.
Met de ingetogen en „verklarte" toon
vorming en psychisch-abstracte expressie
van de alt Elly Jens vormde deze „Rus
sische" zang wel een zeer groot contrast.
Van de zangers blonk Henk Snoek als
de voortreffelijke vertolker van een lied
van Wolf en een aria van Verdi uit. Met
een prachtige stem en voordracht ver
raste de bas Bert Olsson in twee negro
spirituals, wat ook van Kees van Raay
gezegd kan worden, zijn zang in „Cielo e
mar" van Ponchielli gehoord hebbende.
Ook Jan Derksen, een zanger met een be
nijdenswaardige voordrachtsroutine, fraaie
stem en expressieve mimiek, dient ver
meld te worden, niet het minst om zijn
kostelijk aandeel in de ensembles.
Coby Riemersma, die men het aan
waarderingsbetuigingen niet heeft laten
ontbreken, verdient grote lof voor haar
voortreffelijke begeleidingen, die haar
leerlingen tot grote steun waren.
P. ZWAANSWIJK
Geen spreekuur. De wethouder van So
ciale Zaken en Volkshuisvesting te Bloemen-
daal, mr. J. C. C. W. Hijszeler, is dinsdag
avond verhinderd spreekuur te houden.