I KK KNAAK IN A K W door Jan Makkes BIG BEN MET VAKANTIE Jeugdm is daad in Amerika JJ^JJY'EREN T T"1 \7" r T A A T) T\T A Tiiii*iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiihiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiihiiiiiiiiiii f <T# KERKELIJK LEVEN 8 Nieuw werk van Strawinsky Egyptenaar exposeert in Amsterdam Abdalla „Och, ach", zuchtten de aardappel mannetjes, „wat hebben we het toch druk. Overdag kunnen we niet leven, want de mensen lopen met grote voe ten over ons land en graven met ijzeren schoppen dwars door onze straten heen en halen alie aardappels weg. Nou ja, het is maar goed dat ze dat doen, want als ze geen aardappels zouden rooien bleef er in het aardappelland voor ons geen plaats meer over." „Wijs gesproken", lachte de koning, die luisterde naar wat zijn volk te be praten had, „ik ben blij dat mijn aard- appelrnannetjes zo verstandig en zo vrolijk zijn. Ik zou nooit over een ander volk willen regeren, over veldmuizen of mollen of kevers bijvoorbeeld." „Ja koning", knikten de aardapper- mannetjes, „maar we hebben u ook niet zo maar gekozen." „Nee nee", zei de koning trots en hij voelde eens even aan zijn reusachtige aardappelneus. Hij wist het best: ze had den hem om zijn neus gekozen en ieder een was het er mee eens geweest, omdat de neus van de koning de grootste was van alle aardappelmannetjes. Maar de lach verdween meteen weer van zijn gezicht, want als hij aan zijn eigen neus dacht, moest hij meteen denken aan het aardappelprinsje. Dat arme prinsje had helemaal geen aardappelneus, o, nee. 1-Iij had een heel gewoon klein neusje net als iedere an dere kabouter heeft. De koning schaam de zich vreselijk voor zijn zoontje. Toen hij nog in de wieg lag trok zijn moeder altijd de dekentjes op tot over zijn ogen, zodat niemand die neus kon zien. Maar ja, toen het prinsje groter werd kon je hem niet altijd onder de dekens houden. Hij wilde tussen de wortels en de knollen van het aardappelland spelen net als andere aardappelkinderen. Vol verwachting huppelde hij de eerste dag het paleis uit naar zijn nieuwe vriend jes. Vriendjes? O, nee. Ze brulden alle maal van het lachen toen ze het kleine aardappel ventje zagen. „Kijk nou eens, kijk nou eens", riepen ze, „hij heeft geen aardappelneus. Wat moet hij hier? Stuur hem weg. Neeje mag niet met ons spelen. Je hoort er niet bij." „Maar ik ben het prinsje", zei hij. Hij keek heel verbaasd, want hij zelf had nog nooit gemerkt dat er iets bijzonders aan hem was. „Ha", riepen de aardappelkinderen, „al was je de koning zelf, dan mocht je nog niet meedoen." En de grote aardap pelmensen, diie stil bleven staan bij het huilende jongetje, zeiden dat diie kin deren gelijk hadden. Zonder neus telde je niet mee in dit land. Het prinsje liep huilend naar huis. „Zeg maar niets", zei de koningin. En de koning draaide zijn hoofd om, want hij wilde liever niet zien hoe dat huilen de jongetje zonder neus er uitzag. Zijn moeder dacht er iets op te vinden: met twee strikjes bond ze een echte aard appel op zijn neus vast waar bij alle an dere aardappelmannetjes een echte neus zat. Het prinsje ging weer naar buiten. Eerst merkten de kinderen niets. Ze lie ten hem mee voetballen met nieuwe aardappeltjes, die er natuurlijk genoeg waren in hun land. Maar och, toen één van die aardappeltjes op zijn valse neus terecht kwam, schoten de strikjes los en schaterde iedereen van het lachen. Het prinsje vluchtte naar huis en riep tegen zijn vader en moeder dat hij nooit meer naar buiten wilde. En als de koning zich nu maar niet zo .geschaamd had, dat hij juist een prinsje zonder neus had, was alles nog wel goed gegaan. Maar de ko ning wilde niet dat zijn ministers het wisten en zijn lakeien en zijn volk. Hij stopte het prinsje in een donkere kamer van het paleis. Maar ja, daar kon hij ook niet altijd blijven. Hij moest toch eten en leren en soms wilde hij spelen en de zon zien. Dan kwam hij uit zijn donker hoekje vandaan. Erg genoeg ge beurde dat op een keer net toen de ko ning aan het vergaderen was en alle mensen bijna hadden gezien dat het prinsje geen neus had. De koning sloeg gauw zijn rode man tel over het hoofd van het prinsje, liep het paleis met hem uit en bracht hem ver weg naar een oude molshoop. „Mol", zei hij tegen de mol die daarin woonde, „jij mag voortaan zoveel gan gen graven als je maar wilt in mijn rijk. Daarvoor hoef je alleen maar op te pas sen dat het prinsje zich nooit meer in mijn land vertoont." „Goed", zei de mol en hij deed wat de koning gezegd had. Niemand hoorde of zag ooit meer iets van hel aardappel prinsje. Tot er op een dag iets ergs gebeurde. „Waar blijven de mensen toch om de aardappels te rooien?" hadden de aard appelmannetjes al een paar keer ge vraagd. Aan de kevers, de torren en de veldmuizen merkten ze dat het allang voorjaar was geweest, maar de mensen bleven weg. Maar toen opeens, 's mor gens vroeg, gebeurde het verschrikke lijke: dat waren niet de handen van de mensen of de ijzeren schoppen, o, nee, grote glimmende klauwen groeven in het zand. In één keer hadden ze al een hele straat van de aardappelstad ver woest. Mensen en kinderen werden zo maar de lucht ingegooid en weer op de grond neergesmakt en voor ze op adem konden komen waren die ijzeren graai handen al weer terug. Iedereen vluchtte naar het paleis van de koning d'ie zou raad moeten weten. Maar hij wist het niet. Net als alle mensen van zijn volk rende hij schreeuwend heen en weer. Hij maakte de mensen nog banger. Iedereen begon te hollen zonder te we ten waar hij liep. Uren en uren lang liepen ze rond en niemand wist meer waar hij was. Wanhopig hielden ze el kaar vast, maar ze wisten dat het gauw met ze afgelopen zou zijn. Aardappel- mensen kunnen alleen maar rustig op één plaatsje leven. „Stop!", riep opeens een stem in het donker ze tegemoet. „Stop mensen, wat doen jullie?" In het donker kon niemand zien wie of wat het was die ze riep, maar omdat ze toch niet meer konden, stonden ze allemaal stil. „Ons land wordt ver woest", jammerde de koning, „wij zijn aardappelmensen en zijn op zoek naar een nieuw land." „Kom dan maar mee", zei de stem, „niemand kent de wegen onder de grond zo goed als ik." „O, dan bent u zeker een mol", zei de koning. „Nee", zei de stem, „ik ben geen mol. Die kan trouwens niet eens zien. Ik wel en daarom ken ik alle onderaardse gan gen. Kom maar mee." Hij bracht ze door tunnels en gangen. Zonder een woord te zeggen liep hij voorop. En eindelijk, eindelijk zagen ze licht. „Gaat u maar voorop", zei de stem tegen de koning. „Nee, na u", riep de koning, „u heeft ons hier gebracht." „U zou zich voor mij schamen", zei de stem. „Wie bent u en wat moet u?" vroeg een basstem aan het eind van de gang. „Wij zijn het aardappelvolk. Wij zoe ken een nieuw land. Wij hoorden dat het hier is", riep de koning en hij boog om dat hij voor zich ook een koning zag. De vreemde koning bekeek het volk je met de grote aardappelneuzen. „Zijn jullie allemaal zo?" vroeg hij en hij wees op hun neuzen. „Ja", knikte de koning trots. „Dan", zei de andere, „heb ik geen plaats voor jullie. Ja, er is hier land ge noeg maar alleen voor het volk dat een prins meebrengt voor mijn dochter. En wij zijn een bloembollen volk, u begrijpt wij houden van mooie dingen en niet van een neus zoals u heeft. Nee, gaal u dan maar terug." Huilend viel het aardappelvolk op zijn knieën, maar opeens keken ze op. Een vreemde prins, die zich had weggehou den tussen hen in, stapte naar voren. Hij had géén aardappelneus! „En ik?" vroeg hij. „Ik ben de zoon van de ko ning, ik heb de beste ogen van de we reld en ken alle onderaardse wegen. Dat heb ik van de mollen geleerd." „Prachtig, prachtig!" riep de bloem bollenkoning. „De beste prins die ik be denken kon. Kom binnen allemaal, kom binnen en doe alsof je thuis bent!" O, wat schaamde de aardappelkoning zich toen hij die prins zo hoorde spre ken. Samen met de koningin omhelsde hij hem en vroeg vergeving. En dat kreeg hij, ook van de bloembollenprin ses, die het liefste wezentje is dat onder de aarde woont. Hé, zegt het boerenveulentje, als hij zijn weiland ziet, er moet hier iets veranderd zijn, maar wat dat weet ik niet. O, wacht eens, mijn vriendinnetje, waar is die nou naar toe? Ze liep hier gisteren nog rond. Weet jij 't niet, Koos, de koe? Wacht eens, wat staat daar bij het hek? Wat moet dat vreemde dier? Dat heb ik hier nog nooit gezien! Zeg beest, wat moet jij hier? Ga weg, ga weg, jij mager ding! Wat moet je in mijn wei? Het veulentje dat driftig wordt komt briesend dichterbij. En raad nou eens luie hij daar ziet? Wie staat daar in het gras? Laat het nou zijn vriendin toch zijn, maar ze is zonder jas! Ja blaat het schaap, ik heb vandaag mijn jas maar uitgedaan. O, zegt het veulen, denk je, schaap dat het mij ook zou staan? MIES BOUHUYS «-ro-iocxxoooooooooooaaoo*m>wx<w»ciava*«y)o De kerken in Amerika.hebben uitvoerig aandacht besteed aan een rapport, dat door J. Edgar Hoover, directeur van het Fede rale Recherche Bureau, is opgesteld. Dit jaarrapport over 1955, samengesteld uit de gegevens van 1477 politiebureaus in plaatsen boven de vijfentwintigduizend in woners, geeft een reeks harde feiten over de jeugdcriminaliteit in Amerika. Uit de gegevens blijkt, dat in 1955 van elke honderd overtreders, die door de po litie werden gearresteerd er ruim veertig jonger dan achttien jaar waren. Bijna de helft van hen was zelfs minder dan vijftien jaar! Het aantal overtredingen, door de jeugd begaan steeg met tien tot twaalf per cent in de grote steden en met vijftien in de kleine steden en op het platteland. Maar hiermee zijn de ergste feiten nog niet aangeduid. Het is vooral de ernst der over tredingen, die de handhavers van de wet met grote zorg vervult. Het blijkt, dat de politie, wanneer zij een ernstige misdaad tot oplossing tracht te brengen, niet meer, zoals vroeger, auto matisch in het album van beruchte misda digers zoekt. Steeds meer komt zij tot de ontdekking, dat de schuldigen gezocht moeten worden onder de leerlingen van de hogere of middelbare scholen. De cijfers van mr. Hoover zijn welspre kend en zij dwingen ook de leden van do Amerikaanse kerken tot ernstige bezinning. De volgende gevallen, die alle be trekking hebben op misdadigers van veer tien jaar en jonger in de Verenigde Staten in het jaar 1955, spreken duidelijke taal. Ter vergelijking zullen wij, voorzover be kend, tussen haakjes steeds de getallen vermelden die betrekking hebben op 1954. Moorden werden gepleegd door 22 (13) kinderen. Bij een gewapende overval wa ren er 903 (722) betrokken. Van ernstige geweldpleging werden beschuldigd 526 (335). Wegens inbraak werden 12.384 (9883) kinderen gearresteerd. In overval len zonder blijvend lichamelijk letsel wa ren 1912 (1413) betrokken. Gearresteerd wegens diefstal 21.141 (16.948). Hierbij zijn niet inbegrepen de 4211 (3265) kinde ren die wegens autodiefstal werden gear resteerd. Beschuldigd van verkrachting werden 163 (106) jongens van veertien jaar en jonger, terwijl 23 (21) meisjes van veertien jaar en daaronder bleken publie ke prostituées te zijn. Beschuldigd van het dragen van een dodelijk wapen werden 789 (590) kinderen. Slechts 6590 van deze 80.122 kinderen, die gearresteerd werden, werden vrijgelaten op de minder ernstige beschuldiging van wangedrag. Al deze getallen hebben dus betrekking op kinderen van veertien jaar en jonger en stemmen daarom tot diepe ernst. Niet minder dan 85 jeugdige valse munters en 94, die verduistering pleegden, werden in het afgelopen jaar gearresteerd. Het meest schokkende is misschien nog wel, dat 542 kinderen van veertienjarige leeftijd wer den aangehouden wegens dronkenschap. Twaalf kinderen bestuurden onder invloed van sterke drank een auto. Het rapport wijst er verder op, dat al deze jeugdige delinquenten niet afkomstig zijn uit de achterbuurten van onze grote steden. De misdaad in de steden boven 250.000 inwoners steeg met meer dan vier percent, terwijl de kleine steden en het platteland in 1955 een nieuw record be reikten. En iedere politieman zal bevesti gen, dat een groot aantal van deze misda den begaan wordt door kinderen van de zogenaamde betere stand, vaak zelfs van de elite. Wat zijn nu van al deze huiveringwek kende feiten de oorzaken? Algemeen is men van oordeel, dat de Amerikanen zelf de kinderen hiertoe opvoeden door televi sie en radio, die maar al te vaak misdaad en geweldpleging tot onderwerp hebben. Zij zien het spel der sekse voor hun ogen, lezen de drank-advertenties, genieten van twijfelachtige blijspelen. Zij laten de kin deren films zien, die druipen van misdaad en gewelddaden, waarin seksuele vraag stukken als uitsluitend fysieke attracties gekruid met sentimentele romantiek wor den behandeld en wat als het ergste wordt beschouwd zij geven de kinderen een veel te grote vrijheid en zij houden hen niet onder controle. Een samenleving, welke in de loop van één jaar tachtigduizend van haar kinderen door de politie gearresteerd ziet en met misdaden belast als bovengenoemd, heeft hierom ernstig bekommerd te zijn. Ook de Amerikaanse kerken heben zich af te vra gen, of hier een taak voor haar is wegge legd. Misschien hebben wij (zo staat te lezen in The Messenger, het nationale or gaan van de evangelische en hervormde kerk te Missouri) een moderne Dickens nodig om ons te leren, wat op het gebied van televisie, film, radio, tijdschriften en andere kan worden gedaan om de jeugd- moraal op hoger peil te brengen. 30 juni 19 56 AMSTERDAM, juni. Mijn dochter is li i.A.XV V/ ontstemd. Zij heeft nu anderhalve tand, maar het is haar pijnlijk duidelijk gewor den, dat' dit onderdeel van het groeiproces nog geenszins tot een eind is gekomen. An dere tanden staan naijverig duwend ach ter haar tandvlees te dringen om ook aan de beurt te mogen komen. Ze worden ge holpen door natuurkrachten, die mijn dóchter kan overmeesteren, noch in de geringste mate appreciëren. Kortom, zij is boos en zij aarzelt niet dit aan haar ouders en hun bezoekers duidelijk te maken. Op dit moment heeft zij net haar favoriete wollen konijn aan één oor uit de box ge slingerd en begint weer een nummertje te schreeuwen,. Een op ervaring gebaseerde schatting laat mij weten, dat dit waar schijnlijk een half uurtje zal duren. Dat halve uur is verdeeld in fases, die naar mijn smaak niet helemaal redelijk zijn. De eerste vijf tot zeven minuten huilt zij om de pijn van het tanden produceren. Dan neemt de pijn wat af en even vraagt zij zich af waarom ze eigenlijk huilde. Vervol gens merkt ze echter dat het geliefde wol len beest buiten de box ligt en dat is méér dan voldoende reden om de huilpartij voort te zetten. Op dat moment komt het nog maar net ontloken pedagogische trekje in haar vader voor een moeilijk dilemma te slaan. Als hij nu opstaat en haar het ko nijn teruggeeft, dan zal ze er één minuut zoet mee spelen, zich toch de pijn weer herinneren en opnieuw het arme dier weg smijten en in een verse huilbui losbarsten. Bovendien zou dit al te snel reageren op haar wensen tot uiteindelijke verwen nerij kunnen leiden. Als ik daarentegen tien minuten wacht blijft zij gewoon om continue gevoel van verlies schreeuwen. In beide gevallen blijft het huilen een hin derlijke verstoring van de huiselijke rust. Ik zal daar nooit aan wennen. Na vijf mi nuten wordt toch mijn hang naar rust te groot en in de vage, onjuiste hoop dat het konijn haar blijvend tot rust zal brengen, bied ik haar het dier met een vaderlijke glimlach weer aan. Het proces verloopt langs de verwachte lijnen. Eén minuut la ter snikt ze weer om haar tanden. Dit her haalt zich drie keer. Tenslotte valt ze in slaap met het konijn dicht tegen zich aan gedrukt. Dochters hebben is geen simpele zaak. De mijne en misschien de uwe ook wel is sterk tot imiteren geneigd. Het nieuw ste en mooiste wat ze nu ter nabootsing heeft gevonden, is mijn rokerskuch. Ze infi- teert die vrij nauwkeurig en met een stra lende glimlach. Als ik dan gestreng afkeu rend mijn hoofd tegen haar schud, schudt zij het hare, vrolijk doorkuchend. Ze kan inmiddels ook ja knikken, maar ze doet dat met zoveel overtuiging, dat wij soms bang zijn dat haar hoofd er op een kwaad mo ment pardoes af zal rollen. Dit is nog niet gebeurd. Ze heeft overigens nog niet veel idee van de juiste plaatsing in de conver satie van deze hoofdbewegingen. Ze doet als regel het verkeerde en wekt daardoor bij bezoekende buitenstaanders pijnlijk verkeerde indrukken van haar geestelijke mogelijkheden. Dit valt ongeveer in het zelfde vlak als het geval van de moeder, die haar driejarig zoontje zorgvuldig had geleerd „tien over half vier" te zeggen. Als nu de theevisite arriveerde, vroeg zij om precies tien over half vier aan haar zoon: „Hoe laat is het eigenlijk. Keesje?" en deze antwoordde achteloos: „Oh, tien over half vier". De betrokken moeder heeft dit num mer enige maandenlang met succes kunnen verkopen. Toen betekende een onbedacht zame herhaling met een zelfde groep da mes het eind van de droom. Ik ga, denk ik, bij ons een soortgelijk nummer instuderen iets anders, natuur lijk dat meer met de mooie leeftijd van elf maanden in overeenstemming is te bren gen. Zoiets als het weerbericht bijvoor beeld. Dat is in dit soort zomer meestal hetzelfde en de stunt maakt daarom een mooie kans op duurzaamheid. A.S.H. NEW YORK (United Press) De be roemde componist Igor Strawinsky is aan boord van het Italiaanse passagiersschip „Culvania" op weg naar Griekenland, waarna hij vervolgens naar Venetië zgl gaan. Hij deelde mede, dat hij in opdracht van de stad Venetië een speciaal werk „Canticum Sacrum" heeft geschreven dat hij in september zal dirigeren. VOOR een bezoek aan Italië krijgt men de raad enige woorden Italiaans te leren. Als men op deze raad afgaat en een boekje doorneemt waarmee gepropageerd wordt, dat het iemand in staat stelt in drie weken het Italiaans volledig te beheersen, dan leert men al vrij spoedig dat „il callo" een likdoorn is en dat het Italiaanse equivalent voor muizenval met „trappola per i topi" wordt aangegeven. Maar Italiaans spreken kan men daar uit na drie weken niet. Na drie jaar trouwens ook niet. Boven dien blijkt bij een bezoek aan het altijd zonnige Italië dat de bewoners weliswaar wel de neiging hebben vóór in de mond te spreken, maar dat door de enorme stortvloed van woorden, die als een spraakwaterval over de argeloze bezoeker wordt uit gestort, elke verstaanbaarheid volkomen verloren gaat. Van het koude Holland via de praktische, maar tegelijkertijd zo saaie „Autobalm" naar Oostenrijk en vandaar naar het Ita liaanse stadje Arco, waar het volgens de reisbeschrijvingen altijd waan moet zijn: met andere woorden van de Nederlandse kou naar de Italiaanse zonnewarmte. Tenminste dat leek zo. Bij aankomst in Arco echter leek Italië opeens genoeg ervan te hebben gekregen om er altijd maar fleurig en kleurig uit te zien en werd de lucht zwart, het als blauw geprezen water grauw en viel de regen met bakken uit de hemel. Het was één en al noodweer in Arco en men wist niet waar men het zoeken moest. Che bel tempo (rvat een mooi weer) herinnerde men zich nog uit het boekje „Italiaans in drie weken". Maar wie leert het woord noodweer als hij naar Italië gaat? Gelukkig was het gauw voorbij en maakte de zon weer dat men het landschap als een prentbriefkaart aan zijn voeten zag liggen: prachtig blauw wa ter onder diepblauwe luchten. De volgende dag is men al een beetje thuis in de stegen van het oude Arco, de stegen waar de zon het nooit ver brengt, waar de bestrating op niets lijkt en waar talrijke kinderen spelen, die enorm vuil zijn, maar die ogen hebben zó mooi, dat men meent in hun ziel te kunnen kijken. Later geraakt men ook thuis in het moderne centrum met zijn vele hotels, ivaarvan er vele een Hollandse indruk maken. Daarom keert men liever terug naar de steegjes, waar bij de fontein de vrouwen van het dorp de was doen. En dan kan men het dorp uitlopen totdat men hoog boven zich de bergen ziet, die het plaatsje aan drie kanten in sluiten en daardoor de wind (en de regen, volgens de reisbe schrijvingen) tegenhouden. Men volgt de Sarca, een wildbruisen- de stroom, die in het Lago di Garda uit mondt, het prachtige meer met de krans van plaatsen, die het omringt: Riva, Li- nione, Gardone, Sirmione, Gargnano. Als men een week in Arco geweest is, gaat men beseffen, hoeveel men zou willen geven om hier zijn leven door te mogen brengen. Maar riiteindelijk wacht Neder land weer en moet men tegen Arco zeg gen: A rwederci (tot ziens). Met het vaste voornemen hier zo spoedig mogelijk wer kelijk weer eens terug te keren. Illllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Bij N.V. Kunsthandel v./h. Martinet Michels wordt tot 14 juli werk geëxposeerd van een Egyptische schilder. Van wat er in deze tijd op het gebied der beeldende kun sten gepresteerd wordt in dit land met dat zo grootse verleden, zegt deze tentoonstel ling natuurlijk maar weinig. Abdalla is iemand die in zijn land wel aanraking gehad zal hebben met West- europese kunst. Hij is voor zijn verdere ontwikkeling althans naar Parijs gegaan, waar zovelcn van overal ter wereld komen om zich te bezinnen op schilderachtige of beeldhouwkunstige uitdrukkingsmogelijk heden die van deze tijd zijn en mogelijk gelegenheid geven zich in eigentijdse vorm uit te drukken en verstaanbaar te maken in het land van herkomst Wij zagen hier nogal eens werk van Indonesiërs en ook wel enkele zaken uit India of van Chinezen, die scholing aan Franse of liever Parijse voorbeelden verrieden. Een feit is dan dat Abdalla, voor zover hij beïnvloed mocht zijn, deze invloeden dan toch anders ver werkt heeft. Evenals de anderen zocht hij aansluiting bij wat zijn land eens heeft voortgebracht. Hij doet dit zonder dat archaïseren, dat niet ver staat van een vervalser van de oude kunst. Wel neemt hij soms dat eigenaardige in profiel stellen van kop en benen naast een frontaal zien van de tors over. Hij stelde zich ook kop- tische weefkunst ten voorbeeld. Zijn werk draagt naar ons gevoel een decoratief karakter. Dit sluit het realiseren van be paalde verder dan het puur schilderkun stige gaande bedoelingen echter niet uit. Een werkje, dat „Hij beschuldigt u" ge noemd werd in de catalogus, ontdekt men gemakkelijk zonder op de nummering van het tentoongestelde te letten. BOB BUYS BIG BEN gaat op 2 juli drie maanden met vakantie. Hij laat zijn stemgeluid die avond het laatst horen om 9 uur 's avonds in de Home Sex-vice van de BBC (330 en 276 meter). In het voorafgaande kwartier zal John Snagge in de klokketoren uit naam van Big Ben een groet in ontvangst nemen van Wynford Vaughan Thomas, die in de klokketoren van St. Paul's kathedraal de spreekbuis zal zijn van Great Tom, de p'.aatsvei-vanger. Great Tom is een oude bekende. Hij viel ook reeds in 1934 in, toen Big Ben voor het laatst een grondige beurt kreeg. In de Nederlandse uitzending van de BBC (dagelijks van kwart voor zes tot kwart over zes op 224 en 40,96 meter) zul len op zondag 1 juli nogmaals vragen over het leven in Engeland beantwoord worden, die gesteld werden door leden van de jeugdgi'oep „Het Open Huis" van de Neder lands Hei-vormde Kerk in de City. Het tennistoernooi van Wimbledon staat uiteraard in het middelpunt van de be langstelling. In de Nederlandse uitzending van de BBC (van kwart voor zes tot kwart o\er zes op 224 en 40.96 meter) zal vrijwel dagelijks een indruk van het verloop ge geven worden. Op de beide zaterdagen, 30 juni en 7 juli, zal Ton de Vletter een uit voeriger verslag uit het Centre Court geven. Luisteraars naar het Light Programme van de BBC (1500 en 247 meter) hebben de raad gekregen op vrijdag 6 juli om 9 uur 's avonds hun toestel af te draaien voor het geval ze alleen wonen, last van zenuwen hebben of nog kinderen over de vloer heb ben. Dan zal een sensatie>-oman van de Amerikaanse schrijfster Hilda Lawrence worden uitgezonden, waarvan de New York Times al schi-eef, dat hij „op zachte en on noemelijk doeltreffende wijze angst in boezemt."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17