Bijdragen tot de Rembrandtherdenking Zwarte ondankbaarheid Presbyterianen jubileren Hoe heet dit hondje? ms&rm KERKELIJK LEVEN Scheuring Een eeuw geleden stierf Robert Schumann „MOBY DICK" JA CHTBELE VEN IS door M. Zverev, VIT HET RUSSISCH „We moeten," zei het oudste duin konijn gewichtig, „we moeten verga deren. De zomer is begonnen en het wordt tijd dat we een zomerkoningin of een zomerkoning kiezen." „Ja, ja," knikten alle duinbewoners. „Dat moeten we!" „En we kiezen daarvoor het verstan digste dier", zei het oude konijn. Hij be doelde daarmee dat ze hèm moesten kiezen, zoals dat al jarenlang was ge beurd. Ieder jaar bedacht hij iets heel moeilijks, waar hij alleen het antwoord op wist en als iedereen het dan opgaf werd hij gekozen. „Wie weet wat het moeilijkste op de wereld is?" vroeg hij. „Wie het weet wordt koning." Alle konijnen en meeuwen want die wonen er het meest in de duinen schudden al van te voren met hun hoof den. „Goed," lachte de oude koning wijs, „jullie hebt tot morgen de tijd. Wie het antwoord weet is zomerkoning." De konijnen wipten in alle richtingen weg en de meeuwen verdwenen in één grote zwerm, allemaal naar hun eigen holen en nesten. De meeste konijnen dachten helemaal niet meer na over de moeilijke vraag, maar de meeuwen wel. Die zijn door al het vliegen en zwermen boven zee eigenlijk veel wijzer dan konijnen. De vader en moeder van Tinka bijvoorbeeld die praatten op weg naar huis nergens anders over. En toen ze op hun nest waren neergestreken, waar Tinka en haar drie broertjes al hongerig zaten te wachten, praatten ze er nog over. „Wat is dat vader, zomerkoningin zijn?" vroeg het meeuwenmeisje Tinka. „Och", zei haar vader, „het betekent dat je wijzer bent dan alle andere duin- dieren. Je mag vertellen wat er ge beuren moet en bij de zomerfeesten helemaal vooraan zitten en het meeste eten." „Dat wil ik wel", riep het eigenwijze meeuwenkind. „Ik wil best zomerko ningin zijn." „Tja," zei haar vader, „maar dan moet je eerst vertellen wat het moeilijkste op de wereld is." „Weet ik best", riep Tinka's broertje, „vliegen!" Haar vader en moeder lachten. De meeuwtjes hadden nog maar twee vlieg lessen gehad en voor hen was vliegen het allermoeilijkst. „Nee", zeiden haar ouders, „vliegen is het antwoord niet." Tinka zei niets meer. Ze ging heel diep zitten nadenken met een frons tus sen haar ogen. „Speel je niet meer?" vroegen de broertjes. „Nee", zei Tinka, „ik denk." Toen het avond werd dacht ze nog. En opeens, toen de lucht nog helemaal licht was, maar het eerste sterretje al te voor schijn kwam, wist ze het antwoord: een ster plukken, zó hoog vliegen tot je bij de sterren kwam. Ze deed haar snavel al open om het haar vader en moeder en de broertjes te vertellen, toen ze zich opeens bedacht Nee, ze zou het niet zeggen. Ze zou laten zien dat zij het moeilijkste kon. Zij zou een ster gaan plukken! Vader en moeder vlogen voor de laatste keer die dag uit om te eten en toen ze over de duintop verdwenen wa ren, wipte Tinka op de rand van het nest. „Wat ga je doen?" riepen haar broertjes, „Je mag niet weg als vader en moeder uit zijn." Tinka luisterde niet eens. Ze zette zich af en fladderde omhoog: één meter, twee meter, drie meter „Blijf hier!" schreeuwden de broertjes. Tinka ging nog hoger. Ze was al bijna zo hoog al het duin. „Als ik zo door vlieg", dacht ze, „moet ik wel bij de sterren komen." Maar toen ze zo hoog als het duin was kreeg de wind haar te pakken. Hij lachte om dat kleine meeuwtje en blies haar als een veertje voor zich uit. „Wat gebeurt er? Wat gebeurt er?" hijgde ze. De wind speelde een hele, poos met haar. Hij gooide haar omhoog en liet haar toen weer vallen. En als ze dan naar adem hapte, ging ze weer de lucht in. Eindelijk liet hij haar los vlak boven het strand, heel dicht bij het water. Ze kon niet meer. Helemaal verkreukeld en buiten adem lag ze op het zand. En net toen ze een beetje bijkwam, werd ze weer opgenomen. „Laat me toch met rust", riep ze. „Ik kan niet meer." „Welnee", lachte de wind, „ik breng je naar de sterren. Daar wou je toch heen?" Hij deed het ook. Even later was ze er al. Het mannetje in de maan zag haar aankomen en vroeg wat ze wilde. „Ik kom een ster plukken", zei Tinka, die weer helemaal op haar gemak was. „Wat?" riep het mannetje boos, „een sier plukken? Dat mag helemaal niet!" Hij kwam dreigend op haar af en duwde haar de lucht uit. Maar het ster retje had ze in haar snavel! Boem, viel ze op het zand. „Auzei Tinka en ze knipperde met haar ogen. Alles deed haar pijn, haar vleugels, haar hals en haar poten. Dat kwam zeker van de val of van de wind die haar het eerst te pakken had gehad. Maar voor zich zag ze het sterretje liggen. Een echt mooi sterretje met zes punten. Ze vergat alle pijn en moeheid en riep: „Ik kan het moeilijkste van de wereld! Ik word zo merkoningin." Ze schreeuwde zo hard dat de ko nijnen in het duin het hoorden. Die keken elkaar aan. Wie riep daar? Met het oude wijze konijn voorop gingen ze in optocht op het geluid af. Toen ze een Schrijf eerst de letter uit de groobste cirkel op, dan die uit de cirkel die wat kleiner is enzovoorts, tot de kleinste, net zolang tot je weet hoe het hondje heet. heel eind gelopen hadden stonden ze stil: „Het is op het strand", zei er een. „Daar zijn we nog nooit geweest." „Toch gaan", riep een ander, „we moeten zien wie het allermoeilijkste kan." „Ik ben het", riep Tinka die ze bij het licht van de maan zagen aankomen. „Ik ben de knapste. Ik heb een ster uit de lucht geplukt!" Met open monden en trillende oren van bewondering stonden ze om haar heen en keken naar het sterretje. „Dat is heel knap", zei het oude konijn en zijn stem beefde. „We zullen jou zomerko ningin maken." Daar waren de meeuwen die het la waai ook hadden gehoord. „Haha.... Tinka heeft een zeesterretje gevonden. Er liggen er wel twintig op het strand als je goed zoekt." „Niet waar," riep Tinka, „ik ben zelf in de lucht geweest en het mannetje in de maan „Mond houden jij", zei opeens een boze stem en Tinka voelde haar vaders vlerk om haar oren slaan. „Weglopen van huis, liggen slapen op het strand, jokken en dan nog vertellen dat je de wijste bent? Ik zal je eens wat vertellen: jij bent het domste en on deugendste dier dat in de duinen woont. Vooruit, naar huis! En je komt het nest niet uit voor moeder en ik het goed vin den. Weet u, meneer konijn, dat is het moeilijkste op de wereld: kinderen groot brengen!" „Ja", knikte het oude konijn, „ja, dat is het antwoord. U wordt koning!" „Nee", schudde de wijze meeuw, „ik heb het te druk met mijn kinderen om koning te zijn. Doet u het maar." Vader meeuw vloog met Tinka naar huis. Nee, ze praat nooit meer over het allermoeilijkste en gaat er ook niet meer aleen vandoor. En als ze een keertje eigenwijs is dan kijkt ze even naar het zeesterretje dat haar vader haar voor straf om haar hals heeft gebonden. En dat helpt meteen! MIES BOUHUYS Eens kijken hoeveel dagen reken ik*telkens uit, nog hoeveel lange dagen voordat de schooldeur sluit! Ja, eerst die zak vol cijfers, die cijfers voor 't rapport: die zware zak met cijfers voor het vakantie wordt. Soms denk ik onder 't lezen: waar zou die zak toch staan en zou hij elke avond met juf naar huis toe gaan? Maar hoe moet juf hem dragen? Hij is toch veel te zwaar. Ligt hij soms achter 't schoolbord of in de lessenaar? Na schooltijd, als wij thuis zijn, pakt juf een tien, een vier, een zes, een acht, een zeven en zet die op papier. Kon ik maar één keer kijken over haar schouder heen wat ze voor mij eruit haalt: een tien? Een vijf? Een één? MIES BOUHUYS. vv vv otvtt »r*yv «rjnonooooor*xyv)OOi>-> xxynnorryxvooo **v*xxxxx»ocoooocoo «-»-«nnooonooooooooooooooooooooonoooooooix>ooooooooooDooooo Wanneer een of andere vereniging op een jubileum kan bogen, is het een goede gewoonte daaraan aandacht te besteden. Voor een kerk geldt dit evenzeer. Vandaar dat we ditmaal in deze rubriek willen stil staan bij een jubileum, dat de Presbyte riaanse Kerk in Amerika dit jaar viert. In 1706 werd deze kerk gesticht. Het be treft thans dus een tweehonderdvijftigja- rig jubileum. Er zijn niet veel verenigingen of organisaties, die dit kunnen vieren. In de geschiedenis der kerk vormen twee honderdvijftig jaren slechts een episode, voor de „nieuwe wereld" is het echter een hele tijd. Toen de eerste synode in 1706 te Philadelphia bijeen kwam, waren er nog maar zeven predikanten werkzaam. Men telde toen een vijfhonderdtal gemeentele den. Een aantal, dat thans, zoals de The Reformed and Presbyterian World, die aandacht aan het jubileum besteedt, mede deelt, gestegen is tot 2.736.241 leden! Reeds spoedig groeide het aantal gemeenteleden. Blijkbaar beschikte de Presbyteriaanse Kerk over de nodige werfkracht. Interessant is het te lezen, dat in 1786 dominee John Witherspoon, die uit Schot land was gekomen om de leiding van heb college in New Jersey op zich te nemen, de enige predikant was, die de onafhan kelijkheidsverklaring ondertekende. In middels ging de groei der kerk regelmatig door. Dit gebeurde vooral in de negentien de eeuw, toen de grote trek naar het wes ten begon. Van verschillende zijden onder nam men de tocht naar het westen om daar neer te strijken en er een bestaan op te bouwen. Natuurlijk leverde dit voor de kerken grote problemen op. Het is in onze tijd, nu in ons land ook overal nieuwe wooncentra ontstaan, waardoor zich evenzeer allerlei vragen opwerpen, van belang te weten, dat men er zich toen evenals thans trou wens van bewust werd, dat een eerste noodzaak was, dat de kerken efficiënt zou den werken. Een gevolg hiervan was dat de Presby terianen in 1801 tot overeenstemming kwamen met een andere groep gelovigen, de congregationalisten, in deze zin dat de mogelijkheid werd geschapen, dat predi kanten over en weer konden worden be roepen. Hierdoor werd dus zoveel mogelijk bereikt, dat op plaatsen, waar dat nodig was, ook inderdaad een predikant aanwe zig zou zijn om z'n zo belangrijke werk te doen. Was dit feit verstandig en verheu gend in de toen heersende omstandighe den, dit kan allerminst gezegd worden van een andere gebeurtenis, die plaats vond. Deze betrof de opleiding van de predi kanten. De presbyterianen stelden hieraan hoge eisen, wat tot gevolg had, dat het aan tal predikanten steeds aan de lage kant was. Het was voor de studenten geen een voudige zaak om af te studeren. Een andere groep, de presbyterianen van Cumberland, stonden hier anders tegen over. Wel wilden ook zij goed opgeleide predikanten hebben, maar zij gingen toch heel wat minder ver in hun eisen dan hun geloofsgenoten. Daar er een tekort aan voorgangers dreigde, redeneerde men: lie ver wat minder geschoolde predikanten dan vacante gemeenten. Het geschil liep tenslotte zo hoog, dat men zich in 1860 uit het grote geheel terugtrok. Hoewel dus niet beweerd kan worden, dat de scheuring, die ontstond, beslist niet meer geheeld kon worden, bleef men toch meer dan een eeuw gescheiden optrekken. Na deze tijd, waarin de beschaving steeds meer haar intrede had gedaan, werd men het er over eens, dat aan de bestaande toestand een einde moest komen. Een groots moment was het toen in 1812 in New Jersey hef Princetown Seminary werd geopend. In de loop der tijden heeft deze inrichting een uitstekende naam ver worven in de theologische wereld. Al met al kan gezegd worden, dat de Presbyteriaanse Kerk in de Verenigde Sta ten ontelbaar velen ten zegen is geweest. In 1955 nam het aantal leden met 145.155 toe. De doop werd 45.065 maal bediend. De totale inkomsten in dat jaar bedroegen 188.802.586 dollar. Er zijn thans 2463 man lijke studenten in opleiding. Van belang is het verder nog te weten, dat door de Presbyteriaanse Kerk in de Verenigde Staten thans een gesprek ge voerd wordt met de veel kleinere Verenig de Presbyteriaanse Kerk om tot vereni ging te komen. Op dit moment kan hier van worden gezegd, dat men goede hoop heeft dat deze overeenstemming bereikt zal worden. 7 JULI 1956 Op 29 juli 1956 is het honderd jaar geleden dat de componist Robert Schumann overleed. Het ter nagedachtenis aan hem en zijn echtgenote Clara VVieck op het oude kerkhof te Bonn opgerichte monument werd tijdens de tweede wereldoorlog door bomscherven ernstig beschadigd. Met het oog op de komende herdenking wordt het thans door een Duitse beeldhouwer gerestaureerd. Men leze over Schumann het artikel van onze medewerker Jos. de Klerk op pagina 3. NA mijn paard in de kloof te hebben achtergelaten begin ik tegen de steile hei- lir.g op te klimmen. Mijn passie voor de jacht drijft mij de hoogte in. Het is moei lijk jagen in de bergen. Vele ogenparen volgen al mijn bewegingen. Kleine vogels tsjekans waarschuwen met hun hel dere, vèrdragende stem alle levende wezens in de buurt voor naderend gevaar. Zij be geleiden mij een stuk, geven me dan aan een ander paar tsjekans over, die me op hun beurt een eind begeleiden en me dan weer aan een volgend paar overgeven. On der die omstandigheden valt er niet aan te denken steenbokken onder schot te krijgen. Eindelijk heb ik het laatste paar van die vogeltjes achter mij gelaten. Dan beginnen de marmotjes signalen te geven en hoger op laten de bergkalkoenen een angstig geschreeuw horen. Ik klim verder in alle stilte. De bergtoppen verbergen zich in de wolken. Hier houden zich steenbokken op, maar hoe ijverig ik ook de hellingen met mijn verrekijker afzoek, zie ik er geen een. Wel zie ik overal hun verse sporen. Vlakbij vliegt een koppel partrijzen op en strijkt een stuk verder op een paar grote stenen neer. Ik durf niet te schieten uit vrees de steenbokken te verjagen. De fluweelach tige sterretjes van Edelweiss lichten tussen de stenen. Grote vlinders met rode vlekken op de vleugels fladderen boven de kleine bergweiden. De donkerblauwe hyacinten staan al in bloei. Uit de juniperusstruiken vliegt een kleine mees te voorschijn, met een volkomen ongewone, haast violette kleur. Met zijn kopje schuin gehouden kijkt hij mij even parmantig aan en flitst dan weer het struikgewas in. Een mees van die kleur is een zeer zeldzaam vogeltje. De grote sporen van een panter maken mij extra oplettend, hoewel ik weet, dat een sneeuwpanter niet als eerste een mens zal aanvallen. Op een rots, niet ver van mij, vertonen zich plotseling weer bergkal koenen. Een van de vogels fluit luid. Ik ruk mijn geweer van de schouder en leg aan. Op dat ogenblik hoor ik dat achter me stenen al kaatsend naar beneden komen. Een bok! Ik laat mijn geweer zakken, sluip voorzichtig naderbij en kijk om een Deze week heeft te Hollywood de lang verwachte en met spanning verbeide pre mière plaatsgehad van John Huston's film „Moby Dick" naar het beroemde gelijk namige boek van Herman Melville, met Gregory Peck in de hoofdrol. Zelden zijn er meer filmsterren naar een première ge komen als naar deze over „de witte wal vis." De film heeft in totaal negentien mil joen gulden gekost. Het aantal auto's, dat voor het theater een verkeersopstopping van tenminste een uur veroorzaakte, was ongekend groot. De waarde der diamanten en andere juwelen, die door de aanwezige dames gedragen werden, ging ruimschoots het genoemde bedrag te boven. Aan het eind van de ver toning klonk echter vrij weinig applaus. De meningen over „Moby Dick" liepen dan ook sterk uiteen en varieerden van „te veel walvis" tot „uitmuntend" en „groots." Toen de correspondent van United Press op een enorme cocktail-party ter ere van Huston en Peck in Mocambo de mensen om hun mening vroeg, kreeg hij te horen: Huston, dromerig: „Gedurende de drie jaar, dat ik aan deze film werkte, heb ik wel eens erg getwijfeld aan het succes er van. Maar na de ontvangst van de film in Bedford en het grote succes in Boston voel ik geen greintje twijfel meer." Peck, die verweten is een „te nette kapi tein Ahab" gespeeld te hebben hij liet voor de film een flinke schippersDaara staan en liep met een houten been zei vol overtuiging: „Als ik Ahab nog eens moest spelen, zou ik het precies hetzelfde doen. Hij zou alleen een jaartje ouder zijn, zoals ik nu ben." Walter Mirish, de pro- duktieleider van United Artists, die het feest betaalde en Huston als regisseur voor een volgende film zal hebben: „Ik ben niet bang voor deze film." William Dozier, pro- duktieleider van een concurrerende onder neming: „Een saaie, taaie film." Tenslotte da mening van Lana Turner nog: „Als er een film van Gregory Peck draait, zal ik die altijd gaan zien." hoek van de rots, maar ik zie niets. Dan ontdek ik het spoor en daarin een vertrapte sprinkhaan, die nog zijn voelsprieten en achterpoten beweegt. Met kloppend hart volg ik het spoor. Hoe eigenaardig! Terwijl de bok de hel ling afdaalde heeft hij zich voortdurend rondgedraaid en is herhaaldelijk gevallen. Hier en daar liggen vlokken wol op het gras, een teken dat het beest zich óf heeft gewenteld óf zich tijdelijk op zijn buik heeft voortgetrokken. En dat is pas heel kort geleden gebeurd, want het verdrukte gras heeft nog geen tijd gehad zich weer op te richten. Ongetwijfeld is hij dicht in de buurt, maar wat is er met hem aan de hand? Ik kruip voorzichtig naar de rand van een dal en kijk naar beneden. Daar ligt een steenbok in het gras tussen een paar stenen. Ik ga naar hem toe. Het beest ver roert zich niet, maar kijkt mij aan met ver- schrikte ogen, die lichtbruin zijn met don kere streepjes door de pupillen. Ik zie dat de hoef van een van zijn achterpoten in een steen steekt. Vermoedelijk heeft hij met zijn hoef zijn nek gekrabd, zijn achterpoot daarna wat onstuimig achteruit geworpen waardoor zijn hoef in een scheur van een losliggende steen is geraakt, waaruit hij zich niet meer heeft kunnen bevrijden. Draaiende en vallende, de steen aan zijn poot, is hij hierheen gekomen. Ik werp mijn rugzak af, neem mijn geweer, maar voel medelijden met het hulpeloze dier. Ik leg mijn geweer op de grond en pak zijn achterpoot. Het beest begint opgewonden te hijgen en trekt en slaat met zijn poot, waardoor deze nog meer beklemd raakt. Ik trek mijh hemd uit en bind hem dat losjes om zijn kop. Het dier wordt onmid dellijk rustig. Ik grijp weev zijn poot vast en na lang morrelen en wrikken lukt het mij zijn hoef te bevrijden. De bok springt onmiddellijk op en schudt zijn kop energiek, dat mijn hemd ver weg vliegt. Inplaats van direct rechtsomkeert te maken en de benen te nemen, richt hij zich hoog op zijn achterpoten en werpt zich op mij. Ik krijg een zware slag van zijn machtige*, naar achteren gebogen horens tegen mijn borst en tuimel achterover een steile helling af. Versuft blijf ik een poosje liggen. Ik richt mij dan op handen en knieën half op en kijk om me heen. Ik duizel. Vlak naast mij gaapt een afgrond. Vervloekte bok! denk ik wal een zwarte ondankbaarheid! NOG is er voor ons genoeg over van oud-Amsterdam om met behulp van enige levende historische kennis en kunstwerken uit die tijd ons enigszins een voorstelling te kunnen maken van Amsterdam, zoals die stad er een driehonderdvijftig jaar ge leden uitzag. Maar dan moeten het kunst werken zijn die over hun tijd heen reiken. Een tekeningetje waarvan de reproduktie te zien is op de tentoonstelling „Hoe zag Rembrandt Amsterdam?" (tot 1 oktober te zien in het Rembrandthuis) doet mij per soonlijk meer dan alle schilderijen op de expositie „Amsterdam ten tijde van Rem brandt" (die tot 30 september in het Am sterdams Historisch Museum „De Waag" gehouden wordt). Slechts voor op deze laatst genoemde expositie aanwezig werk als dat van G. A. Berckheyde (16381698) heb ik het gevoel „erbij" te zijn. De rest is dan misschien interessant voor het con stateren van zekere topografische verande ringen, die zo veelvuldig plaats hadden. Het Amsterdam van die tijd wordt niet tot leven gebracht voor ons door de te zeer aan de opvattingen van die tijd gebonden makers van de hier vertoonde schilderijen. Het is natuurlijk wel aardig op een primi tief geschilderd werk van een onbekende te zien hoe Oosterlingen zich verwonderd op het ijs konden bevinden. Ik moet nog een uitzondering maken voor Job Berck heyde (16301693) die ons werkelijk in de Amsterdamse Beurs van die dagen weet te verplaatsen. Nergens herkent men toch verder de stad zoals men dat doet op de luttele tekeningen, die Rembrandt binnen de beschermende wateren maakte. De re- produkties van Rembrandts in en om de stad gemaakt werk zijn op de tentoonstel ling in het Rembrandthuis vergezeld van reprodukties van werk van anderen naar dezelfde objecten en van foto's van de toestand op dezelfde plaatsen zoals die zo veel later werd. Men constateert dan dat de tekeningen van anderen meestal toch dat eeuwig levende van die van Rem brandt missen. De foto's leiden af, daar de veranderingen van bepaalde hoeken te groot werden. Wanneer men alles wat Rembrandt aan de rand van de stad maakte terug wil zien, moet men enige kilometers verder uit het centrum zijn, schreef ik als eens. Ware het dan ook niet interessanter wanneer een fotograaf eens op zoek ging naar wat Rembrandt zag, zo als wijlen Emmy Andriesse dat deed in de Provence uit bewondering voor Van Gogh? De kunsthandel Bernard Houthakker stelde voor deze zomer een tentoonstelling samen van tekeningen en etsen van Rem- bi'andt en zijn omgeving benevens enkele schilderijen van tijdgenoten. We vinden hier drukken terug van dezelfde platen die op de grote expositie van Rembrandts etsen te zien zijn. Onder meer die interessante ets van Hercules Seghers, die later door Rembrandt veranderd werd. Het is goed deze, zij het zeer beperkte herhaling bij Houthakker te ontmoeten, daar een ver gelijken met tijdgenoten aldus gemakke lijker is en de grootheid van Rembrandt nog weer duidelijker wordt. Gezien die grootheid blijft het toch erg moeilijk om een Rembrandt in die karikaturale eerste schets voor de Staalmeesters te zien. Ik heb overigens niet de bedoeling om in dis cussie te treden met prof. Van Regteren Altena betreffende de echtheid van dit ding, dat me alleen als wel bijzonder vreemd en onaantrekkelijk voorkomt. Dat men een tekeningetje van de Westertoren in aanbouw aan Rembrandt wil toeschrij ven komt vooral omdat het zo moeilijk is een ander te vinden die in staat was zo n aantrekkelijke krabbel te maken. De wijze waarop de bomen zijn neergeschreven pleit echter weinig in die richting. Rem brandt deed dat toch op geïnteresseerdere wijze. Dat men Adriaan Brouwer wil zien als de auteur van een prachtige tekening van een herder met zijn kudde bij een schuur komt ook omdat men moeilijk een andere grote tijdgenoot kan vinden. Er is meer fraais hier aanwezig. Slechts enkele teke ningen hebben voor mij persoonlijk iets van datzelfde levende van Rembrandts werk. En dat was voornamelijk het werk van Jan Lievens (16071674). BOB BUYS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13