Bijdragen tot de Rembrandtherdenking
Zwarte ondankbaarheid
Presbyterianen
jubileren
Hoe heet dit hondje?
ms&rm
KERKELIJK LEVEN
Scheuring
Een eeuw geleden stierf Robert Schumann
„MOBY DICK"
JA CHTBELE VEN IS
door M. Zverev,
VIT HET RUSSISCH
„We moeten," zei het oudste duin
konijn gewichtig, „we moeten verga
deren. De zomer is begonnen en het
wordt tijd dat we een zomerkoningin
of een zomerkoning kiezen."
„Ja, ja," knikten alle duinbewoners.
„Dat moeten we!"
„En we kiezen daarvoor het verstan
digste dier", zei het oude konijn. Hij be
doelde daarmee dat ze hèm moesten
kiezen, zoals dat al jarenlang was ge
beurd. Ieder jaar bedacht hij iets heel
moeilijks, waar hij alleen het antwoord
op wist en als iedereen het dan opgaf
werd hij gekozen.
„Wie weet wat het moeilijkste op de
wereld is?" vroeg hij. „Wie het weet
wordt koning."
Alle konijnen en meeuwen want
die wonen er het meest in de duinen
schudden al van te voren met hun hoof
den.
„Goed," lachte de oude koning wijs,
„jullie hebt tot morgen de tijd. Wie het
antwoord weet is zomerkoning."
De konijnen wipten in alle richtingen
weg en de meeuwen verdwenen in één
grote zwerm, allemaal naar hun eigen
holen en nesten.
De meeste konijnen dachten helemaal
niet meer na over de moeilijke vraag,
maar de meeuwen wel. Die zijn door al
het vliegen en zwermen boven zee
eigenlijk veel wijzer dan konijnen. De
vader en moeder van Tinka bijvoorbeeld
die praatten op weg naar huis nergens
anders over. En toen ze op hun nest
waren neergestreken, waar Tinka en
haar drie broertjes al hongerig zaten te
wachten, praatten ze er nog over.
„Wat is dat vader, zomerkoningin
zijn?" vroeg het meeuwenmeisje Tinka.
„Och", zei haar vader, „het betekent
dat je wijzer bent dan alle andere duin-
dieren. Je mag vertellen wat er ge
beuren moet en bij de zomerfeesten
helemaal vooraan zitten en het meeste
eten."
„Dat wil ik wel", riep het eigenwijze
meeuwenkind. „Ik wil best zomerko
ningin zijn."
„Tja," zei haar vader, „maar dan moet
je eerst vertellen wat het moeilijkste op
de wereld is."
„Weet ik best", riep Tinka's broertje,
„vliegen!"
Haar vader en moeder lachten. De
meeuwtjes hadden nog maar twee vlieg
lessen gehad en voor hen was vliegen
het allermoeilijkst.
„Nee", zeiden haar ouders, „vliegen is
het antwoord niet."
Tinka zei niets meer. Ze ging heel
diep zitten nadenken met een frons tus
sen haar ogen.
„Speel je niet meer?" vroegen de
broertjes. „Nee", zei Tinka, „ik denk."
Toen het avond werd dacht ze nog. En
opeens, toen de lucht nog helemaal licht
was, maar het eerste sterretje al te voor
schijn kwam, wist ze het antwoord: een
ster plukken, zó hoog vliegen tot je bij
de sterren kwam.
Ze deed haar snavel al open om het
haar vader en moeder en de broertjes te
vertellen, toen ze zich opeens bedacht
Nee, ze zou het niet zeggen. Ze zou laten
zien dat zij het moeilijkste kon. Zij zou
een ster gaan plukken!
Vader en moeder vlogen voor de
laatste keer die dag uit om te eten en
toen ze over de duintop verdwenen wa
ren, wipte Tinka op de rand van het
nest. „Wat ga je doen?" riepen haar
broertjes, „Je mag niet weg als vader
en moeder uit zijn."
Tinka luisterde niet eens. Ze zette
zich af en fladderde omhoog: één meter,
twee meter, drie meter
„Blijf hier!" schreeuwden de broertjes.
Tinka ging nog hoger. Ze was al bijna
zo hoog al het duin. „Als ik zo door
vlieg", dacht ze, „moet ik wel bij de
sterren komen."
Maar toen ze zo hoog als het duin
was kreeg de wind haar te pakken. Hij
lachte om dat kleine meeuwtje en blies
haar als een veertje voor zich uit. „Wat
gebeurt er? Wat gebeurt er?" hijgde ze.
De wind speelde een hele, poos met
haar. Hij gooide haar omhoog en liet
haar toen weer vallen. En als ze dan
naar adem hapte, ging ze weer de lucht
in. Eindelijk liet hij haar los vlak boven
het strand, heel dicht bij het water. Ze
kon niet meer. Helemaal verkreukeld
en buiten adem lag ze op het zand. En
net toen ze een beetje bijkwam, werd ze
weer opgenomen. „Laat me toch met
rust", riep ze. „Ik kan niet meer."
„Welnee", lachte de wind, „ik breng
je naar de sterren. Daar wou je toch
heen?"
Hij deed het ook. Even later was ze er
al. Het mannetje in de maan zag haar
aankomen en vroeg wat ze wilde. „Ik
kom een ster plukken", zei Tinka, die
weer helemaal op haar gemak was.
„Wat?" riep het mannetje boos, „een
sier plukken? Dat mag helemaal niet!"
Hij kwam dreigend op haar af en
duwde haar de lucht uit. Maar het ster
retje had ze in haar snavel! Boem, viel
ze op het zand. „Auzei Tinka en
ze knipperde met haar ogen. Alles deed
haar pijn, haar vleugels, haar hals en
haar poten. Dat kwam zeker van de val
of van de wind die haar het eerst te
pakken had gehad. Maar voor zich zag
ze het sterretje liggen. Een echt mooi
sterretje met zes punten. Ze vergat alle
pijn en moeheid en riep: „Ik kan het
moeilijkste van de wereld! Ik word zo
merkoningin."
Ze schreeuwde zo hard dat de ko
nijnen in het duin het hoorden. Die
keken elkaar aan. Wie riep daar? Met
het oude wijze konijn voorop gingen ze
in optocht op het geluid af. Toen ze een
Schrijf eerst de letter uit de groobste
cirkel op, dan die uit de cirkel die wat
kleiner is enzovoorts, tot de kleinste,
net zolang tot je weet hoe het hondje
heet.
heel eind gelopen hadden stonden ze
stil: „Het is op het strand", zei er een.
„Daar zijn we nog nooit geweest."
„Toch gaan", riep een ander, „we
moeten zien wie het allermoeilijkste
kan."
„Ik ben het", riep Tinka die ze bij het
licht van de maan zagen aankomen. „Ik
ben de knapste. Ik heb een ster uit de
lucht geplukt!"
Met open monden en trillende oren
van bewondering stonden ze om haar
heen en keken naar het sterretje. „Dat
is heel knap", zei het oude konijn en zijn
stem beefde. „We zullen jou zomerko
ningin maken."
Daar waren de meeuwen die het la
waai ook hadden gehoord. „Haha....
Tinka heeft een zeesterretje gevonden.
Er liggen er wel twintig op het strand
als je goed zoekt."
„Niet waar," riep Tinka, „ik ben zelf
in de lucht geweest en het mannetje in
de maan
„Mond houden jij", zei opeens een
boze stem en Tinka voelde haar vaders
vlerk om haar oren slaan.
„Weglopen van huis, liggen slapen op
het strand, jokken en dan nog vertellen
dat je de wijste bent? Ik zal je eens wat
vertellen: jij bent het domste en on
deugendste dier dat in de duinen woont.
Vooruit, naar huis! En je komt het nest
niet uit voor moeder en ik het goed vin
den. Weet u, meneer konijn, dat is het
moeilijkste op de wereld: kinderen groot
brengen!"
„Ja", knikte het oude konijn, „ja, dat
is het antwoord. U wordt koning!"
„Nee", schudde de wijze meeuw, „ik
heb het te druk met mijn kinderen om
koning te zijn. Doet u het maar."
Vader meeuw vloog met Tinka naar
huis. Nee, ze praat nooit meer over het
allermoeilijkste en gaat er ook niet meer
aleen vandoor. En als ze een keertje
eigenwijs is dan kijkt ze even naar het
zeesterretje dat haar vader haar voor
straf om haar hals heeft gebonden. En
dat helpt meteen! MIES BOUHUYS
Eens kijken hoeveel dagen
reken ik*telkens uit,
nog hoeveel lange dagen
voordat de schooldeur sluit!
Ja, eerst die zak vol cijfers,
die cijfers voor 't rapport:
die zware zak met cijfers
voor het vakantie wordt.
Soms denk ik onder 't lezen:
waar zou die zak toch staan
en zou hij elke avond
met juf naar huis toe gaan?
Maar hoe moet juf hem dragen?
Hij is toch veel te zwaar.
Ligt hij soms achter 't schoolbord
of in de lessenaar?
Na schooltijd, als wij thuis zijn,
pakt juf een tien, een vier,
een zes, een acht, een zeven
en zet die op papier.
Kon ik maar één keer kijken
over haar schouder heen
wat ze voor mij eruit haalt:
een tien? Een vijf? Een één?
MIES BOUHUYS.
vv vv otvtt »r*yv «rjnonooooor*xyv)OOi>->
xxynnorryxvooo **v*xxxxx»ocoooocoo
«-»-«nnooonooooooooooooooooooooonoooooooix>ooooooooooDooooo
Wanneer een of andere vereniging op
een jubileum kan bogen, is het een goede
gewoonte daaraan aandacht te besteden.
Voor een kerk geldt dit evenzeer. Vandaar
dat we ditmaal in deze rubriek willen stil
staan bij een jubileum, dat de Presbyte
riaanse Kerk in Amerika dit jaar viert.
In 1706 werd deze kerk gesticht. Het be
treft thans dus een tweehonderdvijftigja-
rig jubileum. Er zijn niet veel verenigingen
of organisaties, die dit kunnen vieren. In
de geschiedenis der kerk vormen twee
honderdvijftig jaren slechts een episode,
voor de „nieuwe wereld" is het echter een
hele tijd. Toen de eerste synode in 1706 te
Philadelphia bijeen kwam, waren er nog
maar zeven predikanten werkzaam. Men
telde toen een vijfhonderdtal gemeentele
den. Een aantal, dat thans, zoals de The
Reformed and Presbyterian World, die
aandacht aan het jubileum besteedt, mede
deelt, gestegen is tot 2.736.241 leden! Reeds
spoedig groeide het aantal gemeenteleden.
Blijkbaar beschikte de Presbyteriaanse
Kerk over de nodige werfkracht.
Interessant is het te lezen, dat in 1786
dominee John Witherspoon, die uit Schot
land was gekomen om de leiding van heb
college in New Jersey op zich te nemen,
de enige predikant was, die de onafhan
kelijkheidsverklaring ondertekende. In
middels ging de groei der kerk regelmatig
door. Dit gebeurde vooral in de negentien
de eeuw, toen de grote trek naar het wes
ten begon. Van verschillende zijden onder
nam men de tocht naar het westen om
daar neer te strijken en er een bestaan op
te bouwen.
Natuurlijk leverde dit voor de kerken
grote problemen op. Het is in onze tijd, nu
in ons land ook overal nieuwe wooncentra
ontstaan, waardoor zich evenzeer allerlei
vragen opwerpen, van belang te weten,
dat men er zich toen evenals thans trou
wens van bewust werd, dat een eerste
noodzaak was, dat de kerken efficiënt zou
den werken.
Een gevolg hiervan was dat de Presby
terianen in 1801 tot overeenstemming
kwamen met een andere groep gelovigen,
de congregationalisten, in deze zin dat de
mogelijkheid werd geschapen, dat predi
kanten over en weer konden worden be
roepen. Hierdoor werd dus zoveel mogelijk
bereikt, dat op plaatsen, waar dat nodig
was, ook inderdaad een predikant aanwe
zig zou zijn om z'n zo belangrijke werk te
doen. Was dit feit verstandig en verheu
gend in de toen heersende omstandighe
den, dit kan allerminst gezegd worden van
een andere gebeurtenis, die plaats vond.
Deze betrof de opleiding van de predi
kanten. De presbyterianen stelden hieraan
hoge eisen, wat tot gevolg had, dat het aan
tal predikanten steeds aan de lage kant
was. Het was voor de studenten geen een
voudige zaak om af te studeren.
Een andere groep, de presbyterianen van
Cumberland, stonden hier anders tegen
over. Wel wilden ook zij goed opgeleide
predikanten hebben, maar zij gingen toch
heel wat minder ver in hun eisen dan hun
geloofsgenoten. Daar er een tekort aan
voorgangers dreigde, redeneerde men: lie
ver wat minder geschoolde predikanten
dan vacante gemeenten. Het geschil liep
tenslotte zo hoog, dat men zich in 1860 uit
het grote geheel terugtrok.
Hoewel dus niet beweerd kan worden,
dat de scheuring, die ontstond, beslist niet
meer geheeld kon worden, bleef men toch
meer dan een eeuw gescheiden optrekken.
Na deze tijd, waarin de beschaving steeds
meer haar intrede had gedaan, werd men
het er over eens, dat aan de bestaande
toestand een einde moest komen. Een
groots moment was het toen in 1812 in
New Jersey hef Princetown Seminary
werd geopend. In de loop der tijden heeft
deze inrichting een uitstekende naam ver
worven in de theologische wereld.
Al met al kan gezegd worden, dat de
Presbyteriaanse Kerk in de Verenigde Sta
ten ontelbaar velen ten zegen is geweest.
In 1955 nam het aantal leden met 145.155
toe. De doop werd 45.065 maal bediend.
De totale inkomsten in dat jaar bedroegen
188.802.586 dollar. Er zijn thans 2463 man
lijke studenten in opleiding.
Van belang is het verder nog te weten,
dat door de Presbyteriaanse Kerk in de
Verenigde Staten thans een gesprek ge
voerd wordt met de veel kleinere Verenig
de Presbyteriaanse Kerk om tot vereni
ging te komen. Op dit moment kan hier
van worden gezegd, dat men goede hoop
heeft dat deze overeenstemming bereikt
zal worden.
7 JULI 1956
Op 29 juli 1956 is het honderd jaar geleden dat de componist Robert
Schumann overleed. Het ter nagedachtenis aan hem en zijn echtgenote
Clara VVieck op het oude kerkhof te Bonn opgerichte monument werd
tijdens de tweede wereldoorlog door bomscherven ernstig beschadigd. Met
het oog op de komende herdenking wordt het thans door een Duitse
beeldhouwer gerestaureerd. Men leze over Schumann het artikel van onze
medewerker Jos. de Klerk op pagina 3.
NA mijn paard in de kloof te hebben
achtergelaten begin ik tegen de steile hei-
lir.g op te klimmen. Mijn passie voor de
jacht drijft mij de hoogte in. Het is moei
lijk jagen in de bergen. Vele ogenparen
volgen al mijn bewegingen. Kleine vogels
tsjekans waarschuwen met hun hel
dere, vèrdragende stem alle levende wezens
in de buurt voor naderend gevaar. Zij be
geleiden mij een stuk, geven me dan aan
een ander paar tsjekans over, die me op
hun beurt een eind begeleiden en me dan
weer aan een volgend paar overgeven. On
der die omstandigheden valt er niet aan te
denken steenbokken onder schot te
krijgen. Eindelijk heb ik het laatste paar
van die vogeltjes achter mij gelaten. Dan
beginnen de marmotjes signalen te geven
en hoger op laten de bergkalkoenen een
angstig geschreeuw horen. Ik klim verder
in alle stilte.
De bergtoppen verbergen zich in de
wolken. Hier houden zich steenbokken op,
maar hoe ijverig ik ook de hellingen met
mijn verrekijker afzoek, zie ik er geen een.
Wel zie ik overal hun verse sporen. Vlakbij
vliegt een koppel partrijzen op en strijkt
een stuk verder op een paar grote stenen
neer. Ik durf niet te schieten uit vrees de
steenbokken te verjagen. De fluweelach
tige sterretjes van Edelweiss lichten tussen
de stenen. Grote vlinders met rode vlekken
op de vleugels fladderen boven de kleine
bergweiden. De donkerblauwe hyacinten
staan al in bloei. Uit de juniperusstruiken
vliegt een kleine mees te voorschijn, met
een volkomen ongewone, haast violette
kleur. Met zijn kopje schuin gehouden
kijkt hij mij even parmantig aan en flitst
dan weer het struikgewas in. Een mees van
die kleur is een zeer zeldzaam vogeltje.
De grote sporen van een panter maken
mij extra oplettend, hoewel ik weet, dat
een sneeuwpanter niet als eerste een mens
zal aanvallen. Op een rots, niet ver van
mij, vertonen zich plotseling weer bergkal
koenen. Een van de vogels fluit luid. Ik ruk
mijn geweer van de schouder en leg aan.
Op dat ogenblik hoor ik dat achter me
stenen al kaatsend naar beneden komen.
Een bok! Ik laat mijn geweer zakken,
sluip voorzichtig naderbij en kijk om een
Deze week heeft te Hollywood de lang
verwachte en met spanning verbeide pre
mière plaatsgehad van John Huston's film
„Moby Dick" naar het beroemde gelijk
namige boek van Herman Melville, met
Gregory Peck in de hoofdrol. Zelden zijn
er meer filmsterren naar een première ge
komen als naar deze over „de witte wal
vis." De film heeft in totaal negentien mil
joen gulden gekost.
Het aantal auto's, dat voor het theater
een verkeersopstopping van tenminste een
uur veroorzaakte, was ongekend groot. De
waarde der diamanten en andere juwelen,
die door de aanwezige dames gedragen
werden, ging ruimschoots het genoemde
bedrag te boven. Aan het eind van de ver
toning klonk echter vrij weinig applaus.
De meningen over „Moby Dick" liepen dan
ook sterk uiteen en varieerden van „te
veel walvis" tot „uitmuntend" en „groots."
Toen de correspondent van United Press
op een enorme cocktail-party ter ere van
Huston en Peck in Mocambo de mensen
om hun mening vroeg, kreeg hij te horen:
Huston, dromerig: „Gedurende de drie
jaar, dat ik aan deze film werkte, heb ik
wel eens erg getwijfeld aan het succes er
van. Maar na de ontvangst van de film in
Bedford en het grote succes in Boston voel
ik geen greintje twijfel meer."
Peck, die verweten is een „te nette kapi
tein Ahab" gespeeld te hebben hij liet
voor de film een flinke schippersDaara
staan en liep met een houten been zei
vol overtuiging: „Als ik Ahab nog eens
moest spelen, zou ik het precies hetzelfde
doen. Hij zou alleen een jaartje ouder zijn,
zoals ik nu ben." Walter Mirish, de pro-
duktieleider van United Artists, die het
feest betaalde en Huston als regisseur voor
een volgende film zal hebben: „Ik ben niet
bang voor deze film." William Dozier, pro-
duktieleider van een concurrerende onder
neming: „Een saaie, taaie film." Tenslotte
da mening van Lana Turner nog: „Als er
een film van Gregory Peck draait, zal ik
die altijd gaan zien."
hoek van de rots, maar ik zie niets. Dan
ontdek ik het spoor en daarin een vertrapte
sprinkhaan, die nog zijn voelsprieten en
achterpoten beweegt. Met kloppend hart
volg ik het spoor.
Hoe eigenaardig! Terwijl de bok de hel
ling afdaalde heeft hij zich voortdurend
rondgedraaid en is herhaaldelijk gevallen.
Hier en daar liggen vlokken wol op het
gras, een teken dat het beest zich óf heeft
gewenteld óf zich tijdelijk op zijn buik
heeft voortgetrokken. En dat is pas heel
kort geleden gebeurd, want het verdrukte
gras heeft nog geen tijd gehad zich weer
op te richten. Ongetwijfeld is hij dicht in
de buurt, maar wat is er met hem aan de
hand? Ik kruip voorzichtig naar de rand
van een dal en kijk naar beneden. Daar ligt
een steenbok in het gras tussen een paar
stenen. Ik ga naar hem toe. Het beest ver
roert zich niet, maar kijkt mij aan met ver-
schrikte ogen, die lichtbruin zijn met don
kere streepjes door de pupillen. Ik zie dat
de hoef van een van zijn achterpoten in een
steen steekt. Vermoedelijk heeft hij met
zijn hoef zijn nek gekrabd, zijn achterpoot
daarna wat onstuimig achteruit geworpen
waardoor zijn hoef in een scheur van een
losliggende steen is geraakt, waaruit hij
zich niet meer heeft kunnen bevrijden.
Draaiende en vallende, de steen aan zijn
poot, is hij hierheen gekomen. Ik werp
mijn rugzak af, neem mijn geweer, maar
voel medelijden met het hulpeloze dier. Ik
leg mijn geweer op de grond en pak zijn
achterpoot. Het beest begint opgewonden
te hijgen en trekt en slaat met zijn poot,
waardoor deze nog meer beklemd raakt.
Ik trek mijh hemd uit en bind hem dat
losjes om zijn kop. Het dier wordt onmid
dellijk rustig. Ik grijp weev zijn poot vast
en na lang morrelen en wrikken lukt het
mij zijn hoef te bevrijden.
De bok springt onmiddellijk op en schudt
zijn kop energiek, dat mijn hemd ver weg
vliegt. Inplaats van direct rechtsomkeert
te maken en de benen te nemen, richt hij
zich hoog op zijn achterpoten en werpt zich
op mij. Ik krijg een zware slag van zijn
machtige*, naar achteren gebogen horens
tegen mijn borst en tuimel achterover een
steile helling af. Versuft blijf ik een poosje
liggen. Ik richt mij dan op handen en
knieën half op en kijk om me heen. Ik
duizel. Vlak naast mij gaapt een afgrond.
Vervloekte bok! denk ik wal een
zwarte ondankbaarheid!
NOG is er voor ons genoeg over van
oud-Amsterdam om met behulp van enige
levende historische kennis en kunstwerken
uit die tijd ons enigszins een voorstelling
te kunnen maken van Amsterdam, zoals
die stad er een driehonderdvijftig jaar ge
leden uitzag. Maar dan moeten het kunst
werken zijn die over hun tijd heen reiken.
Een tekeningetje waarvan de reproduktie
te zien is op de tentoonstelling „Hoe zag
Rembrandt Amsterdam?" (tot 1 oktober te
zien in het Rembrandthuis) doet mij per
soonlijk meer dan alle schilderijen op de
expositie „Amsterdam ten tijde van Rem
brandt" (die tot 30 september in het Am
sterdams Historisch Museum „De Waag"
gehouden wordt). Slechts voor op deze
laatst genoemde expositie aanwezig werk
als dat van G. A. Berckheyde (16381698)
heb ik het gevoel „erbij" te zijn. De rest
is dan misschien interessant voor het con
stateren van zekere topografische verande
ringen, die zo veelvuldig plaats hadden.
Het Amsterdam van die tijd wordt niet tot
leven gebracht voor ons door de te zeer
aan de opvattingen van die tijd gebonden
makers van de hier vertoonde schilderijen.
Het is natuurlijk wel aardig op een primi
tief geschilderd werk van een onbekende
te zien hoe Oosterlingen zich verwonderd
op het ijs konden bevinden. Ik moet nog
een uitzondering maken voor Job Berck
heyde (16301693) die ons werkelijk in de
Amsterdamse Beurs van die dagen weet
te verplaatsen. Nergens herkent men toch
verder de stad zoals men dat doet op de
luttele tekeningen, die Rembrandt binnen
de beschermende wateren maakte. De re-
produkties van Rembrandts in en om de
stad gemaakt werk zijn op de tentoonstel
ling in het Rembrandthuis vergezeld van
reprodukties van werk van anderen naar
dezelfde objecten en van foto's van de
toestand op dezelfde plaatsen zoals die zo
veel later werd. Men constateert dan dat
de tekeningen van anderen meestal toch
dat eeuwig levende van die van Rem
brandt missen. De foto's leiden af, daar de
veranderingen van bepaalde hoeken te
groot werden. Wanneer men alles wat
Rembrandt aan de rand van de stad
maakte terug wil zien, moet men enige
kilometers verder uit het centrum zijn,
schreef ik als eens. Ware het dan ook niet
interessanter wanneer een fotograaf eens
op zoek ging naar wat Rembrandt zag, zo
als wijlen Emmy Andriesse dat deed in de
Provence uit bewondering voor Van Gogh?
De kunsthandel Bernard Houthakker
stelde voor deze zomer een tentoonstelling
samen van tekeningen en etsen van Rem-
bi'andt en zijn omgeving benevens enkele
schilderijen van tijdgenoten. We vinden
hier drukken terug van dezelfde platen die
op de grote expositie van Rembrandts etsen
te zien zijn. Onder meer die interessante
ets van Hercules Seghers, die later door
Rembrandt veranderd werd. Het is goed
deze, zij het zeer beperkte herhaling bij
Houthakker te ontmoeten, daar een ver
gelijken met tijdgenoten aldus gemakke
lijker is en de grootheid van Rembrandt
nog weer duidelijker wordt. Gezien die
grootheid blijft het toch erg moeilijk om
een Rembrandt in die karikaturale eerste
schets voor de Staalmeesters te zien. Ik
heb overigens niet de bedoeling om in dis
cussie te treden met prof. Van Regteren
Altena betreffende de echtheid van dit
ding, dat me alleen als wel bijzonder
vreemd en onaantrekkelijk voorkomt. Dat
men een tekeningetje van de Westertoren
in aanbouw aan Rembrandt wil toeschrij
ven komt vooral omdat het zo moeilijk is
een ander te vinden die in staat was zo n
aantrekkelijke krabbel te maken. De wijze
waarop de bomen zijn neergeschreven
pleit echter weinig in die richting. Rem
brandt deed dat toch op geïnteresseerdere
wijze.
Dat men Adriaan Brouwer wil zien als
de auteur van een prachtige tekening van
een herder met zijn kudde bij een schuur
komt ook omdat men moeilijk een andere
grote tijdgenoot kan vinden. Er is meer
fraais hier aanwezig. Slechts enkele teke
ningen hebben voor mij persoonlijk iets
van datzelfde levende van Rembrandts
werk. En dat was voornamelijk het werk
van Jan Lievens (16071674).
BOB BUYS