Een onthullend boek over de Beweging van Tachtig L B a a a 1 a a f a a a a a a Uod-btatxk St. Bureaucratius De Avro deed een boekje open EINDE VAN EEN MYTHE Jan Strijbos over Zuid-Afrika Litteraire Kanttekeningen ONZE PUZZEL a y ii i Grootse herdenking van Cicero WA TERBOMBARDEMENT 99 NAUWELIJKS en dat is nog te veel gezegd kan men zich een voorstelling maken van de haast onoverkomelijke moei lijkheden, waarvoor G. H. 's-Gravesande zich gesteld moet hebben gezien, toen hij aan de hem (door de Jan Campertstich- ting) gegeven opdracht gevolg gaf en zijn ontgoochelende „Geschiedenis van de Nieuwe Gids" uit een overstelpende veelheid van ongepubliceerde brieven en documenten samenstelde. Het moet een Sisiphusarbeid zijn geweest! Maar afgezien van het archiefwerk, van het eindeloos pas sen en meten om van het her en der ver zamelde materiaal een historisch verant woord geheel te kunnen maken afgezien óók nog van de hoofdbrekens, die het ge kost moet hebben, om het bijkomstige van het ter zake dienende te scheiden, moet het voor een zo consciëntieus werker als 's-Gravesande wel de zwaarste taak zijn geweest zich te verzoenen met het onver mijdelijke feit, dat zijn bijdrage tot de let terkundige historie van een glorietijd onzer literatuur een illusie zou gaan verstoren. Zelfs een persoon als hij ingewijd in de geschiedenis der Tachtigers als vrijwel geen ander en opgegroeid in de jaren, waarin de „grandeur" van de „beweging van Tachtig" nog niet was verkeerd in een bedenkelijke „misère" zelfs hèm zal de schrik om het hart zijn geslagen, toen, naarmate hij met zijn arbeid vorderde, het perspectief in het geijkte beeld van de roemruchte Nieuwe Gidsers meer en meer begon te verschuiven tot een triest tafereel van weinig intriges en mystificaties, die de een voor de ander tot de meerdere glorie van Willem Kloos moesten dienen. Natuur lijk, geen document, geen brief, geen ge tuigenis, hoe twijfelachtig voor de pèrsoon van de dichter in dit geval Kloos kan objectief beschouwd het geringste toe of 4 8 10 15 15 16 17 - IS 21 22 25 24 26 27 28 29 30 31 52 33 Horizontaal: 1. de Griekse letter p, 3. langwerpig houtrolletje, 7. ik ontken (Lat.), 9. rivier in Zwitserland, 11. vast, stevig, 12. rivier in Duitsland, 14. onvriendelijk, 16. bekende afkorting, 18. wandeldreef, 20. een soort van pijnboom, 22. deel van het jaar (afk.), 23. ruw opstel of schets, 25. tegen, 27. eer, 29. sociëteit (afk.), 30. Ier land, 32 omslag van een boek, 33. lengte maat (afk.). Verticaal: 2. meisjesnaam, 3. gewicht (afk.), 4. ijzeren ovenkrabber, 5. jongens naam, 6. bijwoord, 8. eilandje in de Mid dellandse zee, dat herinnert aan Napoleon, 10. zoon van Jacob, 11. boom der tropen, 13. zijtak Douro, 15. vloeistof, 17. document, 19 gewoonterecht (Indonesië), 21. rivier in Duitsland, 24. aardig, 26. achterdeel van de hals, 28. latwerk, 29 muzieknoot, 31. afkor ting van item. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding „Puzzel". De oplossing van onze vorige puzzel: TWEEDE KLASSERS TWEE DEKLASSERS De prijzen werden na loting onder de vele inzenders van goede antwoorden toe gekend aan: A. van Iperen, Diaconessen- huis, paviljoen zaal 3 te Haarlem (f 7,50), aan P. Alsema, Burgemeester Rambonnet- laan 17 te IJmuiden (f5) en aan J. Groen, Prins Hendriklaan 125 te Overveen (f 2,50). Een eervolle vermelding komt toe aan E. Riel te Haarlem voor zijn oplossing: „Al weer afse'.ast? Alweer afgelast!" af doen aan het wérk. Wat Kloos aan gave gedichten heeft geschreven, wat hij met een (zij het gering) aantal van zijn destijds overschatte boekbesprekingen heeft bijge dragen tot een verjonging van onze literai re critiek, blijft wat het is: voortreffelijk. Maar is de verering, ja verafgoding van Kloos' werk vroeger niet eenzijdig beïn vloed door de legende, die hij en de zijnen ijverig en met diplomatieke vaardigheid om zijn persoon hebben geweven? Is het licht dat moest dienen, om het aureool om Kloos' hoofd voor het nageslacht te doen stralen, niet aan anderen onttrokken en daarméé aan een verantwoorde visie op het werk van sommigen der Tachtiger bent? Maurits Uyldert had in zijn studie over Albert Verwey, wiens waardig-integere persoonlijkheid zo voltrekt één was met zijn dichterschap, al ongemeen veel bijge dragen tot een correctie van de scheefge trokken voorstelling, die de Kloos-mythe te weeg had gebracht. Dat uit de documen taire studie van 's-Gravesande, uit dit Van onze correspondent in Wenen In het oude Oostenrijk, vooral ook in Bohemen en Moravi'i, was het ideaal van vrouwelijke schoonheid niet de slanke, maar de ronde lijn. Ondanks alle propa ganda voor vermageringskuren blijft de Weense vrouw ook nu aan dit oude ideaal vasthouden. Zij is wel niet dik, maar mol lig, of vol-slank, zoals men hier zegt. Een opinie-onderzoek heeft namelijk uitge maakt, dat vijfenzeventig percent van de Weenre vrouwen zich eigenlijk geen kop zorgen maakt over haar lijn. Dit grote aan tal wordt gevormd door dames boven de dertig, die er lustig op los eten. Wat daar onder ligt, dus tussen de achttien en dertig zweert bij de slanke lijn en heeft er heel wat offers voor over totdat zij zelf een eigen huishouden hebben en graag goed eten. Het is tevens gebleken, dat vieren dertig percent van alle gezinnen in de Oostenrijkse hoofdstad op zondag Wiener Schnitzel eet. Verder geeft men de voor keur aan sla, maar groente vindt over het aLgemeen weinig aftrek, misschien omdat de kwaliteit te wensen laat. Ook de door ons zo verfoeide „Knödels" zijn bij de dames in trek en vooral een glas bier, ge rechten dus die nu juist niet bevordelijk zijn voor de slanke lijn. Een Latijns spreek woord zegt: Omnis pinguds bonus dikke mensen zijn goedhartig. Dat is misschien de verklaring voor het feit, dat de Wie- nerin zo hartelijk is en dat de Weense mode nooit extra-vagant wordt. REISVERHALEN schrijven is geen ge makkelijk werk. De schrijver moet de din gen, die hem oog in oog onder de indruk hebben gebracht, aanschouwelijk kunnen maken voor de lezer. Er zullen details zijn die voor de schrijver de sfeer van zijn be levenissen bepalen, maar die hij onver meld moet laten omdat zij aan de lezer, die niets heeft gezien, onvermijdelijk voor bijgaan. Jan P. Strijbos was zich hiervan volle dig bewust toen hij zijn indrukken over een reis door Zuid-Afrika schreef. Bij L. J. Veen's Uitgeversmaatschappij N.V. te Am sterdam is nu zijn boek „Zwerven door Zuid-Afrika" verschenen, prachtig geïllu streerd met honderd vijftig foto's en teke ningen. Ieder, die wel eens een van zijn verhandelingen over het vogelleven las, kent zijn grote liefde voor en zijn bijzon der gedetailleerde kennis van de natuur. Hiervan getuigt hij opnieuw in zijn laatst verschenen boek. Het is geen boek voor aspirant-emigranten, zoals hij zelf zegt in zijn voorwoord. Evenmin vindt de lezer er een leidraad in om zich op de hoogte te stellen van de sociale of economische struc tuur of de politieke problemen waarmee dit land te kampen heeft. Het is een boek over de natuur voornamelijk en ontstond, zegt Strijbos verder, uit het verlangen an deren deelgenoot te maken van ervaringen en belevenissen in een land, waarmee wij ons door tal van tere draden en historisch gegroeide banden verbonden voelen. Toch laat Strijbos niet na een rijkdom aan ge gevens te verstrekken van historische en sociale aard, waarmee hij overigens hele maal niet de pretentie koestert zich histo ricus en socioloog te voelen. Zijn stijl is levendig, zijn bewegelijke geest gaf hem steeds grappige invallen, die het persoon lijk karakter van zijn beschrijvingen nog verhogen. J. V. warnet van rivaliteiten, van paleisrevolu ties-achter-de-schermen, van listen en leu gens, de figuur van Verwey kaarsrecht te voorschijn treedt, is een bevestiging te meer van de onbaatzuchtige eerlijkheid, waarmee de „jonge Verwey" een hoge idee èn literair èn menselijk heeft gediend. De figuur van Van Deyssel die ten aanzien van de interne redactie-aangelegenheden van de Nieuwe Gids immers ter zijde stond laat ik hier buiten bespreking: de :n voorbereiding zijnae uu^ave van zijn uo- cumentaire nalatenschap zal daaromtrent, mits onbevooroordeeld samengesteld, te zij ner tijd wel de nodige gegevens verstrek ken. Enkele aspecten van dit omvangrijke werk, dat een aandachtige studie waard is, wil ik nog aanstippen. Wie zich destijds door de tendentieuze studie van Kalff heeft laten beïnvloeden en Van Eden terzijde schoof, zal in velerlei opzicht zijn stand punt moeten herzien: de oprechtheid van zijn „ethiek" heeft hij metterdaad bewezen, toen hij Kloos in de meest tragische periode van diens leven onderdak verschafte. Wil lem Paap schrijver onder meer van de voor de geschiedenis van de Nieuwe Gids onthullende roman „Vincent I-Iaman" is ten aanzien van zijn betekenis voor de op richting van het befaamde tijdschrift gron dig gedocumenteerd de eer gegeven, die hem met uitzondering dan van de on verdachte waardering door Menno ter Braak zo spaarzaam ten deel viel. En ook Frans Erens en Cornelis Veth is einde lijk recht gedaan. Over Tidemans rol in de nadagen van de „oude" Nieuwe Gids is het maar beter hier te zwijgen. Verheffend is ze niet geweest. En Kloos? Hij heeft de Nieuwe Gids on noemelijke schade berokkend zoveel is zeker. Dat het tijdschrift, dat hoe dan ook van een zo machtige stuwkracht is geweest voor de vernieuwing van onze letteren, door zijn toedoen werd gedegradeerd tot een soort huisorgaan van zijn „clan" dat het de besten op den duur van zich vervreemdde, is blijkens het overstelpende bewijsmateriaal aan zijn onverantwoorde lijk beleid, zijn autocratie, zijn ijdelheid en zelfzucht te wijten, direct en indirect. Tra gisch tekent zich 't beeld van deze „Olym piër" die zich toch eens „een god in het diepst van zijn gedachten" voelde af: een wankelmoedige gestalte, te zwak om de roem te dragen, die hij in zijn zelfver- afgodende verbeelding buiten proportie opvoerde. Veel van zijn latere werk zal men uit dat oogpunt moeten gaan beschou wen. En wie weet of ten gevolge daarvan het misprijzend oordeel dan ook niet ten dele herziening zal behoeven. Trouwens de gehele traditionele geschiedschrijving over deze letterkundige periode zal na het verschijnen van 's-Gravesande's onthul lende studie op de helling moeten. De le gende heeft uit. Het woord is aan de on weerlegbare feiten. Ook deze zijn niet vol ledig. Teveel is nog in portefeuille (ik denk aan de correspondentie van Albert Ver wey) en teveel ook werd, hetzij opzettelijk (in het geval-Kloos) hetzij door een er gerlijke onachtzaamheid vernietigd. Maar al is het dan ook nog te vroeg om „de" geschiedenis van de Nieuwe Gids te schrijven, met het verschijnen van deze uiterst nauwgezette, objectieve, sober maar kernachtig gecommentariëerde studie, waarvoor 's-Gravesande alle lof toekomt, is een keerpunt ingetreden in de historie van onze literatuur der Tachtiger jaren. De mythe mag „schoon" zijn geweest, de waarheid ga voorop. C. J. E. DINAUX Verschenen bij de uitgeversmaatschappij Van Loghum Slaterus te Arnhem. Uit „Juvenile Delinquency" (Dell's Publ. Cy. - New Vork) ROME (United Press). Sint Bureau cratius is een voorname, Italiaanse heilige, die het hele land in een ijzeren greep heeft. En wel om (onder meer) de volgende redenen. De heer Michéle Cantatore te Bari meen de dat hij zijn rekening met vrouwe Justitia vereffend had toen hij in 1953 een boete van vijftig lire (f 0,28) had betaald omdat hij een militaire oefening ten tijde van het fascistisch bewind niet had bijge woond. Hij had het echter mis. Een paar dagen geleden verscheen de politie uan zijn deur en deelde mede, dat de agent die de boete had opgehaald, vergeten had een bedrag aan administratiekosten te in nen. Dit bedrag was 55 centesirpi (minder dan een halve cent). Centesimi bestaan niet meer sinds de inflatie, maar de politie verklaarde dat de heer Cantatore geen zorgen behoefde te hebben: over honderd jaar zou de som met de rente op honderd lire (64 cent) komen. Dat bedrag mocht hij nu wel vooruit betalen. Op dezelfde dag hing de heer Giulio Pa- dulazza, 63 jaar oud, zich te Galliate op, omdat hij de moed opgaf nog een oorlogs pensioen te krijgen. De heer Padulazza was sergeant in het Alpenjagersregiment in de eerste wereldoorlog en was gewond in de strijd, onderscheiden wegens uit zonderlijke dapperheid en een plaatselijk held. Maar een pensioen had hij nooit gehad. Zie hier twee voorbeelden van de ijzeren greep die de kwade Sint Bureaucratius op Italië heeft. Volgens de ambtenaren is het hun schuld niet. Zij werken slechts letterlijk volgens de honderden jaren oude voor schriften, die nooit ongedaan zijn gemaakt. In een land waar het geschreven woord vereerd ivordt raakt een ambtenaar In moeilijkheden als hij niet alle voorschrif ten opvolgt. Wanneer nieuwe voorschriften gemaakt zouden moeten worden kost dat op zijn minst enige jaren. En geen enkele regering heeft er zin in. In Verona ontdekte de politie dat me vrouw Anna Antevere, 78 jaar oud en in het armenhuis woonachtig, in 1937 geen gevolg had gegeven aan de opdracht zich bij de politie te melden. De politie besloot haar niet te arresteren, maar klaagde haar aan wegens minachting voor de wet. De heer Roberto Pancalli te Rome, 81 jaar oud, ontdekte lat hij zijn einddiplo ma lagere school kwijt was toen hij de vergunning voor een autorijschool waar van hij eigenaar was moest laten ver nieuwen. De wet was onvermurwbaar. Pancalli trachtte zijn school op te sporen en ontdekte toen dat die niet meer be stond. Daardoor werd hij genoodzaakt op nieuw op de schoolbanken te gaan zitten en tot verbazing van zijn jonge vriendjes haalde hij het desbetreffende diploma in een maand tijds. Hij slaagde zelfs nog voor het vak „zingen". In Turijn woont de heer Giovanni Pe- trini, 79 jaar oud, die onlangs de officiële papieren ontving waarbij hij tot sergeant van de Bersagliere, de Italiaanse keur troepen bevorderd werd. Petrini is een trotse, oude veteraan, die bij gelegenheid nog wel meemarcheert met een gepluimde helm en een trompet. Hij werd in 1898 voor promotie voorgedragen, toen hij korporaal in de Berslagliere ivas. Op Sicilië begon het belastingkantoor deze maand met de uitbetaling van oor logsschade-vergoeding die de voorvaderen van de huidige Sicilianen hadden geëist na afloop van de oorlog tegen Garibaldi. Dat was in 1860. Maar de lire is aan inflatie onderhevig: de grootste uitbetaling was derhalve een kwestie van centen. En Sint Bureaucratius gniffelt van ple zier. ROME (Un. Press) Italiaanse geleer den zijn reeds voorbereidingen aan het treffen voor een grootse herdenking van Cicero, Rome's grootste redenaar in de oudheid. In 1957 zal het namelijk tweedui zend jaar geleden zijn, dat Cicero op last van Marcus Antonius vermoord werd. De Italiaanse minister van Financiën, Giulio Andreotti, heeft reeds met een comité van lati nisten besprekingen over de te houden herdenking gevoerd. In de geboortestad van de redenaar, Arpino of Arpinum, een kleine honderd kilometer ten zuidoosten van Rome, met ongeveer tiendui zend inwoners, is men van plan een bibliotheek te stichten, welke alle werken van Cicero als mede alle moderne es says over hem zal bevat ten. Er komt een studie centrum in Rome. iiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiimi w /-\ r,t\ fix J VI f5f\ r\. IJ fjIVi fjN i ïniiiimmmmiuiiimiiiiiiHumiiiiHiiiiiimmuiiiiHiiimiHimHiiiiniiiiminmuiuumiinmunHiHiiiwuiiii BOSBRANDEN ZIJN IN CANADA ALLEDAAGSE GEBEURTENISSEN De brand is geblust, het vliegtuig brengt uitrus tingsstukken en voor raden terug naar de basis. De tweede foto brengt een „waterbom bardement" uit een heli kopter in beeld. (Van onze correspondent in Canada) MONTREAL. Een bosbrand baart in Canada geen opzien. Er breken er hier gemiddeld vijftien per dag uit en daarom gaat een bericht, dat er op het ogenblik in de provincie Ontario negenenzeventig branden woeden, waarvan men er „maar" een entwintig niet onder controle heeft, vrijwel onopgemerkt voorbij. Niets is een alledaagser gebeurtenis dan een bosbrand, ergens in Canada. Nu is Canada groot. Het land heeft veel bos. Om precies te zijn: een kleine vier miljoen vierkante kilometer. Al dat bos is echter niet van waarde voor handel en industrie, maar een goede twee miljoen vierkante kilometer zijn dat wel en ander half miljoen is voor exploitatie toegankelijk. Dat wil zeggen: een stuk dat ruim veertig keer zo groot als Nederland is. Een hele lap dus, maar er wordt behoorlijk in gekapt. Dii-ect of indirect leveren de bossen een vijfde deel van het nationale inkomen. Ze zorgen voor een derde van de totale export en driehonderd zestigduizend man hebben er werk door. Per jaar wordt name lijk niet minder dan vijfennegentig miljoen kubieke meter hout geveld. Hoe groot het reservoir aan bos ook mag zijn, vijfen negentig miljoen kubieke meter is een flinke hoeveelheid, vooral wanneer men bedenkt dat het allemaal moet groeien. Geen wonder dat men zich in Canada steeds meer gaat toeleggen op deskundig bosbeheer, waarbij één van de zorgen het voorkomen van verspilling is. En bosbranden zijn verspilling. Veertien mil joen kubieke meter hout gaan er jaarlijks door verloren. Een schadepost van bijna zes miljoen dollar. Elk jaar. Dat verlies wordt niet lijdelijk geïncasseerd. Er wordt tegen gevochten. Zel den zal de hitte van de strijd tegen iets feller zijn dan in de Canadese bossen. Neem Ontario: aan bos heeft het departement van Bosbouw een gebied van ruim veertig miljoen hectaren onder beheer. Gemiddeld woeden er daar per jaar dertienhon derd bosbranden, waarbij vijfennegentigduizend hectaren ver loren gaan, die de provincie op anderhalf miljoen dollar komen te staan. En dat terwijl Ontario over een van de omvangrijkste bosbrandweren ter wereld beschikt. De provincie is verdeeld in negentien districten. In de zomer maanden hebben honderden een dagtaak in het voorkomen en bestrijden van bosbranden. Van driehonderdvijftig uitkijktorens af bespieden evenveel wachters de horizon. Zodra zij verdachte rook signaleren, stellen zij het beveiligingsapparaat in werking. Bijna achthonderd zenders en vijfduizend kilometer aan eigen telefoonlijnen zorgen voor een directe com municatie. Van achtentwintig bases uit werken vijfenveertig kleine vliegtuigen en voor transport over land en water zijn treinen en motorvoertuigen, boten en kano's beschikbaar. Het vliegtuig is een onmisbaar wapen geworden voor de bos- brandweerlieden. In vele gevallen, wan neer branden ontstaan in afgelegen streken en die zijn er nog genoeg in Canada is het vliegtuig de enige mogelijkheid om bij de vuurhaard te komen. Men heeft dit wapen hoe langer hoe meer verbeterd en de piloot van dertig jaar geleden zou zich de koning te rijk hebben gevoeld met de middelen, waarover zijn collega's-van-nu beschikken. Een methode, die de laatste jaren in Ontario is ontwikkeld en die veel succes heeft, vooral bij kleine branden is het bombarderen met water. Men gebruikt daar papieren of plastic zakken voor, die elk met twintig liter water worden gevuld. Een vliegtuig kan twaalf van die zakken tegelijk meenemen. Met een minimum aan ervaring kan een piloot die zakken met water doorgaans met zes tegelijk 3 boven een vuurhaard afwerpen. Op die manier slaagt men erin om de vlammen in bedwang te houden, totdat de brandweer ploegen het werk kunnen overnemen. Eén van de onhebbelijke gewoonten van een bosbrand is de neiging van het vuur om over te springen. En dat kan gevaarlijk zijn na lange perioden van droogte en grote hitte, die tijdens een Canadese zomer kun nen voorkomen. Wanneer een brand een maal een zekere omvang heeft en in droog naaldhout woedt, dan kunnen er tempera turen voorkomen van zevenentwintighon derd graden Fahrenheit en of er dan wind staat of niet, de hitte veroorzaakt sterke opwaartse luchtstromingen, die brandende stukjes hout en takken over grote afstanden kunnen meevoeren. Soms wel acht tot tien kilometer ver. Zo sprong een brand een paar jaar geleden een stuk water van vijf kilometer breedte over. Het bestrijden van dergelijke branden is na tuurlijk erg moeilijk, vooral in gebieden waar nog geen wegen zijn. En ook in der gelijke gevallen moeten de vliegtuigen hulp bieden. Zij vliegen dan af en aan naar het dichtbijzijnde meer met brandweerlieden, boten, pompen, slangen, levensmiddelen en alles wat er in de vuurlinie nodig is. In tussen tracht men met waterbombardemen ten het vuur zoveel mogelijk in te dam men, totdat de grote aanval kan beginnen. Zijn er wel wegen, dan kunnen de opera ties wat gemakkelijker verlopen. Dan werkt men met bulldozers, ploegen, draag bare pompen en waar water niet meteen uit meren of rivieren kan worden opge pompt met tankwagens. Voor het transport van brandblusmateriaal heeft men een zogenaamde „pack tractor" ge bouwd, die uit elkaar kan worden gehaald, in een vliegtuig geladen en binnen enkele minuten weer in elkaar gezet. Het trac- tortje is klein van stuk, maar het kan driehonderdvijftig kilo aan uitrusting met gemak een steile helling optrekken. Het vuur is een verraderlijke vijand. Snel optreden is een eerste vereiste, wil men de rampzalige branden, die vroeger dorpen bedreigden en in sommige gevallen ook inderdaad verslonden voorkomen. Men heeft eens nagegaan, wie of wat de schul digen zijn van de bosbranden in Canada en men is toen tot de conclusie gekomen dat onachtzaamheid van de mens in zesen dertig percent van de gevallen de oorzaak was. Vandaar de grote campagne om de mens „op te voeden". Vliegtuigen van de brandweer in Ontario zijn ook toegerust met versterkersinstallaties, waardoor de piloot de „natuurliefhebbers" op de grond op hun plichten kan wijzen. Die „stem uit de lucht" heeft hier vermaardheid gekre gen en het is meer dan eens voorgekomen dat een kampeerder of jager „van-boven af" te horen kreeg: „Wil je wel eens eerst dat vuur uitmaken, voordat je weggaat!" Voor de microfoon TWEE ZAKEN strijden, uit een oogpunt van actualiteit, om de voorrang: het ont werp statuut voor de Franse omroep, dat thans door de regering is ingediend en het jaarverslag over 1955 van de Avro. Wan neer wij deze week voor het laatste kiezen, dan geschiedt dit mede uit de overweging dat het eerste van verderstrekkende be tekenis en blijvender aard is en dus langer zijn actualiteitswaarde behoudt. Het jaar verslag van de Avro getuigt van een con solidatie in programmatisch en organisa torisch opzicht. Men is de beroeringen uit het laatst van de periode De Clercq te boven en al heeft men de vroegere po- Vy sitie van de „grootste omroep" een be teken loze kwaliteit overigens niet her wonnen, men blijft met 310.000 leden luisteraars toch stevig in de koers. De prestaties van de Avro kunnen alleen op basis van haar programma's beoordeeld worden. Overwegingen van sociale of levensbeschouwelijke aard kan men bij haar niet in het geding brengen, hetgeen het Avro-bestuur vertaalt als „een centrale plaats in het omroepbestel" en als „een bolwerk tegen verzuiling." Om echter een werkelijk samenbindend element in de Nederlandse radio te worden is echter meer nodig dan het ontgaan van de dis cussie over de vragen van politieke en religieuze aard, die ons bezig houden: zelfs een serie „Ontmoeting der levensovertui gingen" hoe verdienstelijk ook kan daar niets aan veranderen. Het is met de Avro in dat opzicht niet anders gesteld dan met sommige dagbladen: men registreert de feiten wel, maar interpreteert ze niet. In zekere zin gaat deze benadering van het omroepvraagstuk ook op voor de Avro- programma's waarin het reportage element een eervolle plaats inneemt.. Plet zegt ons betrekkelijk weinig, dat we uit de statistiek ervaren, dat de Avro achtenveer tig uur per maand aan ernstige muziek be steedt tegen de K.R.O. vijfenvijftig, de N.C.R.V. achtentachtig en de Vara slechts achtendertig. Want naar ons gevoel sor teren die achtendertig uren van de Vara meer effect omdat ze op een harmonischer wijze in het programmapatroon zijn ver weven. De Avro bijvoorbeeld gaat prat op haar reeks „Muzikale corypheeën." In feite verdrinkt dit half uurtje grammofoon- muziek in een zondagavondprogramma, dat van acht tot twaalf uur een aanéén- schakeling van lichte muziek vormt. Et- bestaat inderdaad een typische „Avro- sfeer," maar het is jammer dat die voor velen slecths bepaald wordt door program- matitels als: Popularis, Discotaria, Alle mansgading. door bridgedrives en dam- competitie. Het is allemaal „Sweet and lovely" wat er uit de Avro-schuifla komt, maar tussen al deze „Grensgevallen" gaat men naar een stevige stamppot verlangen. Wie in het jaarverslag de indrukwek kende lijst van solisten van het Concert podium ziet of d.e lijst van uitgevoerde grote werken, vooral opera's, gaat aar zelen: is zijn indruk misschien toch ver keerd geweest en wordt zijn oordeel door de feiten weersproken? Ook hier is zowel het één als het ander waar. De Avro heeft, in niet mindere mate dan andere omroep verenigingen, belangrijke culturele pro gramma's op haar naam staan. Maar het is alsof het allemaal een beetje systeemloos en zonder overtuiging geschiedt: ervoeren wij de vorige week nog niet, dat de pauze van een concert in het Holland Festival, waarop werken van Matthijs Vermeulen, van Beethoven en Mendelssohn stonden, door Eddy Christiani en Tom Erich werd gevuld. De consequenties van de wens om iedereen te vriend te houden en daardoor in feite niemand te bevredigen, hadden door geen groter smakeloosheid gedemonstreerd kunnen worden! Het Avro-jaarverslag, anders dan het Vara-omroeprapport, behelst voor iedereen toegankelijke financiële gegevens. Het zijn weliswaar globale posten, maar zij zijn illustratief genoeg voor de zwakke zijden van ons omroepbestel. De Avro doubleerde bijna haar aandeel uit de radiodistributie, dat 1.475.684,76 bedroeg, met inkomsten uit eigen bronnen. De kosten van „De Radiobode" waren daar al afgetrokken. Toch werd voor de programma's niet meer dan 1.704.134,66 besteed. Verenigingskos ten vergden 75.505,38, algemene kosten 338.274,36 en propagandakosten niet min der dan ƒ285.164.86. Dat men een ton reserveert voor koersverliezen, dat men een gelijk bedrag opzij legt voor de bouw van een nieuwe luisterspel-studio (hoewel dit toch eigenlijk een zaak van de Neder landse Radio Unie behoort te zijn), zelfs dat men 178.709,57 overhoudt bij ruim drie miljoen aan kapitaal en bijna zes ton aan reserveringen, is te verdedigen. Maar een uitgave van ruim drie ton alléén om een organisme in stand te houden, dat on geveer zestien percent van de toestelbezit- ters administreert, bewijst eens te meer de absurditeit van ons omroepbestel. J. II. BARTMAN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17