Een onthullend boek over de
Beweging van Tachtig
L
B
a
a
a
1
a
a
f
a
a
a
a
a
a
Uod-btatxk
St. Bureaucratius
De Avro deed een boekje open
EINDE VAN EEN MYTHE
Jan Strijbos over
Zuid-Afrika
Litteraire
Kanttekeningen
ONZE PUZZEL
a
y
ii
i
Grootse herdenking
van Cicero
WA TERBOMBARDEMENT
99
NAUWELIJKS en dat is nog te veel
gezegd kan men zich een voorstelling
maken van de haast onoverkomelijke moei
lijkheden, waarvoor G. H. 's-Gravesande
zich gesteld moet hebben gezien, toen hij
aan de hem (door de Jan Campertstich-
ting) gegeven opdracht gevolg gaf en zijn
ontgoochelende „Geschiedenis van de
Nieuwe Gids" uit een overstelpende
veelheid van ongepubliceerde brieven en
documenten samenstelde. Het moet een
Sisiphusarbeid zijn geweest! Maar afgezien
van het archiefwerk, van het eindeloos pas
sen en meten om van het her en der ver
zamelde materiaal een historisch verant
woord geheel te kunnen maken afgezien
óók nog van de hoofdbrekens, die het ge
kost moet hebben, om het bijkomstige van
het ter zake dienende te scheiden, moet
het voor een zo consciëntieus werker als
's-Gravesande wel de zwaarste taak zijn
geweest zich te verzoenen met het onver
mijdelijke feit, dat zijn bijdrage tot de let
terkundige historie van een glorietijd onzer
literatuur een illusie zou gaan verstoren.
Zelfs een persoon als hij ingewijd in
de geschiedenis der Tachtigers als vrijwel
geen ander en opgegroeid in de jaren,
waarin de „grandeur" van de „beweging
van Tachtig" nog niet was verkeerd in een
bedenkelijke „misère" zelfs hèm zal de
schrik om het hart zijn geslagen, toen,
naarmate hij met zijn arbeid vorderde, het
perspectief in het geijkte beeld van de
roemruchte Nieuwe Gidsers meer en meer
begon te verschuiven tot een triest tafereel
van weinig intriges en mystificaties, die de
een voor de ander tot de meerdere glorie
van Willem Kloos moesten dienen. Natuur
lijk, geen document, geen brief, geen ge
tuigenis, hoe twijfelachtig voor de pèrsoon
van de dichter in dit geval Kloos kan
objectief beschouwd het geringste toe of
4
8
10
15
15
16
17
-
IS
21
22
25
24
26
27
28
29
30
31
52
33
Horizontaal: 1. de Griekse letter p, 3.
langwerpig houtrolletje, 7. ik ontken (Lat.),
9. rivier in Zwitserland, 11. vast, stevig,
12. rivier in Duitsland, 14. onvriendelijk,
16. bekende afkorting, 18. wandeldreef, 20.
een soort van pijnboom, 22. deel van het
jaar (afk.), 23. ruw opstel of schets, 25.
tegen, 27. eer, 29. sociëteit (afk.), 30. Ier
land, 32 omslag van een boek, 33. lengte
maat (afk.).
Verticaal: 2. meisjesnaam, 3. gewicht
(afk.), 4. ijzeren ovenkrabber, 5. jongens
naam, 6. bijwoord, 8. eilandje in de Mid
dellandse zee, dat herinnert aan Napoleon,
10. zoon van Jacob, 11. boom der tropen,
13. zijtak Douro, 15. vloeistof, 17. document,
19 gewoonterecht (Indonesië), 21. rivier in
Duitsland, 24. aardig, 26. achterdeel van de
hals, 28. latwerk, 29 muzieknoot, 31. afkor
ting van item.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,en
f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding „Puzzel".
De oplossing van onze vorige puzzel:
TWEEDE KLASSERS
TWEE DEKLASSERS
De prijzen werden na loting onder de
vele inzenders van goede antwoorden toe
gekend aan: A. van Iperen, Diaconessen-
huis, paviljoen zaal 3 te Haarlem (f 7,50),
aan P. Alsema, Burgemeester Rambonnet-
laan 17 te IJmuiden (f5) en aan J. Groen,
Prins Hendriklaan 125 te Overveen (f 2,50).
Een eervolle vermelding komt toe aan E.
Riel te Haarlem voor zijn oplossing: „Al
weer afse'.ast? Alweer afgelast!"
af doen aan het wérk. Wat Kloos aan gave
gedichten heeft geschreven, wat hij met
een (zij het gering) aantal van zijn destijds
overschatte boekbesprekingen heeft bijge
dragen tot een verjonging van onze literai
re critiek, blijft wat het is: voortreffelijk.
Maar is de verering, ja verafgoding van
Kloos' werk vroeger niet eenzijdig beïn
vloed door de legende, die hij en de zijnen
ijverig en met diplomatieke vaardigheid
om zijn persoon hebben geweven? Is het
licht dat moest dienen, om het aureool om
Kloos' hoofd voor het nageslacht te doen
stralen, niet aan anderen onttrokken en
daarméé aan een verantwoorde visie op het
werk van sommigen der Tachtiger bent?
Maurits Uyldert had in zijn studie over
Albert Verwey, wiens waardig-integere
persoonlijkheid zo voltrekt één was met
zijn dichterschap, al ongemeen veel bijge
dragen tot een correctie van de scheefge
trokken voorstelling, die de Kloos-mythe
te weeg had gebracht. Dat uit de documen
taire studie van 's-Gravesande, uit dit
Van onze correspondent in Wenen
In het oude Oostenrijk, vooral ook in
Bohemen en Moravi'i, was het ideaal van
vrouwelijke schoonheid niet de slanke,
maar de ronde lijn. Ondanks alle propa
ganda voor vermageringskuren blijft de
Weense vrouw ook nu aan dit oude ideaal
vasthouden. Zij is wel niet dik, maar mol
lig, of vol-slank, zoals men hier zegt. Een
opinie-onderzoek heeft namelijk uitge
maakt, dat vijfenzeventig percent van de
Weenre vrouwen zich eigenlijk geen kop
zorgen maakt over haar lijn. Dit grote aan
tal wordt gevormd door dames boven de
dertig, die er lustig op los eten. Wat daar
onder ligt, dus tussen de achttien en dertig
zweert bij de slanke lijn en heeft er heel
wat offers voor over totdat zij zelf een
eigen huishouden hebben en graag goed
eten. Het is tevens gebleken, dat vieren
dertig percent van alle gezinnen in de
Oostenrijkse hoofdstad op zondag Wiener
Schnitzel eet. Verder geeft men de voor
keur aan sla, maar groente vindt over het
aLgemeen weinig aftrek, misschien omdat
de kwaliteit te wensen laat. Ook de door
ons zo verfoeide „Knödels" zijn bij de
dames in trek en vooral een glas bier, ge
rechten dus die nu juist niet bevordelijk
zijn voor de slanke lijn. Een Latijns spreek
woord zegt: Omnis pinguds bonus dikke
mensen zijn goedhartig. Dat is misschien
de verklaring voor het feit, dat de Wie-
nerin zo hartelijk is en dat de Weense
mode nooit extra-vagant wordt.
REISVERHALEN schrijven is geen ge
makkelijk werk. De schrijver moet de din
gen, die hem oog in oog onder de indruk
hebben gebracht, aanschouwelijk kunnen
maken voor de lezer. Er zullen details zijn
die voor de schrijver de sfeer van zijn be
levenissen bepalen, maar die hij onver
meld moet laten omdat zij aan de lezer,
die niets heeft gezien, onvermijdelijk voor
bijgaan.
Jan P. Strijbos was zich hiervan volle
dig bewust toen hij zijn indrukken over een
reis door Zuid-Afrika schreef. Bij L. J.
Veen's Uitgeversmaatschappij N.V. te Am
sterdam is nu zijn boek „Zwerven door
Zuid-Afrika" verschenen, prachtig geïllu
streerd met honderd vijftig foto's en teke
ningen. Ieder, die wel eens een van zijn
verhandelingen over het vogelleven las,
kent zijn grote liefde voor en zijn bijzon
der gedetailleerde kennis van de natuur.
Hiervan getuigt hij opnieuw in zijn laatst
verschenen boek. Het is geen boek voor
aspirant-emigranten, zoals hij zelf zegt in
zijn voorwoord. Evenmin vindt de lezer er
een leidraad in om zich op de hoogte te
stellen van de sociale of economische struc
tuur of de politieke problemen waarmee
dit land te kampen heeft. Het is een boek
over de natuur voornamelijk en ontstond,
zegt Strijbos verder, uit het verlangen an
deren deelgenoot te maken van ervaringen
en belevenissen in een land, waarmee wij
ons door tal van tere draden en historisch
gegroeide banden verbonden voelen. Toch
laat Strijbos niet na een rijkdom aan ge
gevens te verstrekken van historische en
sociale aard, waarmee hij overigens hele
maal niet de pretentie koestert zich histo
ricus en socioloog te voelen. Zijn stijl is
levendig, zijn bewegelijke geest gaf hem
steeds grappige invallen, die het persoon
lijk karakter van zijn beschrijvingen nog
verhogen. J. V.
warnet van rivaliteiten, van paleisrevolu
ties-achter-de-schermen, van listen en leu
gens, de figuur van Verwey kaarsrecht te
voorschijn treedt, is een bevestiging te
meer van de onbaatzuchtige eerlijkheid,
waarmee de „jonge Verwey" een hoge idee
èn literair èn menselijk heeft gediend. De
figuur van Van Deyssel die ten aanzien
van de interne redactie-aangelegenheden
van de Nieuwe Gids immers ter zijde stond
laat ik hier buiten bespreking: de :n
voorbereiding zijnae uu^ave van zijn uo-
cumentaire nalatenschap zal daaromtrent,
mits onbevooroordeeld samengesteld, te zij
ner tijd wel de nodige gegevens verstrek
ken.
Enkele aspecten van dit omvangrijke
werk, dat een aandachtige studie waard is,
wil ik nog aanstippen. Wie zich destijds
door de tendentieuze studie van Kalff heeft
laten beïnvloeden en Van Eden terzijde
schoof, zal in velerlei opzicht zijn stand
punt moeten herzien: de oprechtheid van
zijn „ethiek" heeft hij metterdaad bewezen,
toen hij Kloos in de meest tragische periode
van diens leven onderdak verschafte. Wil
lem Paap schrijver onder meer van de
voor de geschiedenis van de Nieuwe Gids
onthullende roman „Vincent I-Iaman" is
ten aanzien van zijn betekenis voor de op
richting van het befaamde tijdschrift gron
dig gedocumenteerd de eer gegeven, die
hem met uitzondering dan van de on
verdachte waardering door Menno ter
Braak zo spaarzaam ten deel viel. En
ook Frans Erens en Cornelis Veth is einde
lijk recht gedaan. Over Tidemans rol in de
nadagen van de „oude" Nieuwe Gids is
het maar beter hier te zwijgen. Verheffend
is ze niet geweest.
En Kloos? Hij heeft de Nieuwe Gids on
noemelijke schade berokkend zoveel is
zeker. Dat het tijdschrift, dat hoe dan ook
van een zo machtige stuwkracht is geweest
voor de vernieuwing van onze letteren,
door zijn toedoen werd gedegradeerd tot
een soort huisorgaan van zijn „clan"
dat het de besten op den duur van zich
vervreemdde, is blijkens het overstelpende
bewijsmateriaal aan zijn onverantwoorde
lijk beleid, zijn autocratie, zijn ijdelheid en
zelfzucht te wijten, direct en indirect. Tra
gisch tekent zich 't beeld van deze „Olym
piër" die zich toch eens „een god in het
diepst van zijn gedachten" voelde af:
een wankelmoedige gestalte, te zwak om
de roem te dragen, die hij in zijn zelfver-
afgodende verbeelding buiten proportie
opvoerde. Veel van zijn latere werk zal
men uit dat oogpunt moeten gaan beschou
wen. En wie weet of ten gevolge daarvan
het misprijzend oordeel dan ook niet ten
dele herziening zal behoeven. Trouwens
de gehele traditionele geschiedschrijving
over deze letterkundige periode zal na het
verschijnen van 's-Gravesande's onthul
lende studie op de helling moeten. De le
gende heeft uit. Het woord is aan de on
weerlegbare feiten. Ook deze zijn niet vol
ledig. Teveel is nog in portefeuille (ik denk
aan de correspondentie van Albert Ver
wey) en teveel ook werd, hetzij opzettelijk
(in het geval-Kloos) hetzij door een er
gerlijke onachtzaamheid vernietigd.
Maar al is het dan ook nog te vroeg om
„de" geschiedenis van de Nieuwe Gids te
schrijven, met het verschijnen van deze
uiterst nauwgezette, objectieve, sober maar
kernachtig gecommentariëerde studie,
waarvoor 's-Gravesande alle lof toekomt, is
een keerpunt ingetreden in de historie van
onze literatuur der Tachtiger jaren. De
mythe mag „schoon" zijn geweest, de
waarheid ga voorop. C. J. E. DINAUX
Verschenen bij de uitgeversmaatschappij
Van Loghum Slaterus te Arnhem.
Uit „Juvenile Delinquency" (Dell's Publ. Cy. - New Vork)
ROME (United Press). Sint Bureau
cratius is een voorname, Italiaanse heilige,
die het hele land in een ijzeren greep
heeft. En wel om (onder meer) de volgende
redenen.
De heer Michéle Cantatore te Bari meen
de dat hij zijn rekening met vrouwe
Justitia vereffend had toen hij in 1953 een
boete van vijftig lire (f 0,28) had betaald
omdat hij een militaire oefening ten tijde
van het fascistisch bewind niet had bijge
woond. Hij had het echter mis. Een paar
dagen geleden verscheen de politie uan
zijn deur en deelde mede, dat de agent
die de boete had opgehaald, vergeten had
een bedrag aan administratiekosten te in
nen. Dit bedrag was 55 centesirpi (minder
dan een halve cent). Centesimi bestaan
niet meer sinds de inflatie, maar de politie
verklaarde dat de heer Cantatore geen
zorgen behoefde te hebben: over honderd
jaar zou de som met de rente op honderd
lire (64 cent) komen. Dat bedrag mocht hij
nu wel vooruit betalen.
Op dezelfde dag hing de heer Giulio Pa-
dulazza, 63 jaar oud, zich te Galliate op,
omdat hij de moed opgaf nog een oorlogs
pensioen te krijgen. De heer Padulazza
was sergeant in het Alpenjagersregiment
in de eerste wereldoorlog en was gewond
in de strijd, onderscheiden wegens uit
zonderlijke dapperheid en een plaatselijk
held. Maar een pensioen had hij nooit
gehad.
Zie hier twee voorbeelden van de ijzeren
greep die de kwade Sint Bureaucratius op
Italië heeft.
Volgens de ambtenaren is het hun
schuld niet. Zij werken slechts letterlijk
volgens de honderden jaren oude voor
schriften, die nooit ongedaan zijn gemaakt.
In een land waar het geschreven woord
vereerd ivordt raakt een ambtenaar In
moeilijkheden als hij niet alle voorschrif
ten opvolgt.
Wanneer nieuwe voorschriften gemaakt
zouden moeten worden kost dat op zijn
minst enige jaren. En geen enkele regering
heeft er zin in.
In Verona ontdekte de politie dat me
vrouw Anna Antevere, 78 jaar oud en in
het armenhuis woonachtig, in 1937 geen
gevolg had gegeven aan de opdracht zich
bij de politie te melden. De politie besloot
haar niet te arresteren, maar klaagde haar
aan wegens minachting voor de wet.
De heer Roberto Pancalli te Rome, 81
jaar oud, ontdekte lat hij zijn einddiplo
ma lagere school kwijt was toen hij de
vergunning voor een autorijschool waar
van hij eigenaar was moest laten ver
nieuwen. De wet was onvermurwbaar.
Pancalli trachtte zijn school op te sporen
en ontdekte toen dat die niet meer be
stond. Daardoor werd hij genoodzaakt op
nieuw op de schoolbanken te gaan zitten
en tot verbazing van zijn jonge vriendjes
haalde hij het desbetreffende diploma in
een maand tijds. Hij slaagde zelfs nog
voor het vak „zingen".
In Turijn woont de heer Giovanni Pe-
trini, 79 jaar oud, die onlangs de officiële
papieren ontving waarbij hij tot sergeant
van de Bersagliere, de Italiaanse keur
troepen bevorderd werd. Petrini is een
trotse, oude veteraan, die bij gelegenheid
nog wel meemarcheert met een gepluimde
helm en een trompet. Hij werd in 1898 voor
promotie voorgedragen, toen hij korporaal
in de Berslagliere ivas.
Op Sicilië begon het belastingkantoor
deze maand met de uitbetaling van oor
logsschade-vergoeding die de voorvaderen
van de huidige Sicilianen hadden geëist na
afloop van de oorlog tegen Garibaldi. Dat
was in 1860. Maar de lire is aan inflatie
onderhevig: de grootste uitbetaling was
derhalve een kwestie van centen.
En Sint Bureaucratius gniffelt van ple
zier.
ROME (Un. Press) Italiaanse geleer
den zijn reeds voorbereidingen aan het
treffen voor een grootse herdenking van
Cicero, Rome's grootste redenaar in de
oudheid. In 1957 zal het namelijk tweedui
zend jaar geleden zijn, dat Cicero op last
van Marcus Antonius vermoord werd.
De Italiaanse minister
van Financiën, Giulio
Andreotti, heeft reeds
met een comité van lati
nisten besprekingen over
de te houden herdenking
gevoerd.
In de geboortestad van
de redenaar, Arpino of
Arpinum, een kleine
honderd kilometer ten
zuidoosten van Rome,
met ongeveer tiendui
zend inwoners, is men
van plan een bibliotheek
te stichten, welke alle
werken van Cicero als
mede alle moderne es
says over hem zal bevat
ten. Er komt een studie
centrum in Rome.
iiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiimi w /-\ r,t\ fix J VI f5f\ r\. IJ fjIVi fjN i ïniiiimmmmiuiiimiiiiiiHumiiiiHiiiiiimmuiiiiHiiimiHimHiiiiniiiiminmuiuumiinmunHiHiiiwuiiii
BOSBRANDEN ZIJN IN CANADA
ALLEDAAGSE GEBEURTENISSEN
De brand is geblust, het
vliegtuig brengt uitrus
tingsstukken en voor
raden terug naar de
basis. De tweede foto
brengt een „waterbom
bardement" uit een heli
kopter in beeld.
(Van onze correspondent in Canada)
MONTREAL. Een bosbrand baart in Canada geen opzien.
Er breken er hier gemiddeld vijftien per dag uit en daarom gaat
een bericht, dat er op het ogenblik in de provincie Ontario
negenenzeventig branden woeden, waarvan men er „maar" een
entwintig niet onder controle heeft, vrijwel onopgemerkt voorbij.
Niets is een alledaagser gebeurtenis dan een bosbrand, ergens
in Canada.
Nu is Canada groot. Het land heeft veel bos. Om precies te
zijn: een kleine vier miljoen vierkante kilometer. Al dat bos
is echter niet van waarde voor handel en industrie, maar een
goede twee miljoen vierkante kilometer zijn dat wel en ander
half miljoen is voor exploitatie toegankelijk. Dat wil zeggen: een
stuk dat ruim veertig keer zo groot als Nederland is. Een hele
lap dus, maar er wordt behoorlijk in gekapt. Dii-ect of indirect
leveren de bossen een vijfde deel van het nationale inkomen.
Ze zorgen voor een derde van de totale export en driehonderd
zestigduizend man hebben er werk door. Per jaar wordt name
lijk niet minder dan vijfennegentig miljoen kubieke meter hout
geveld. Hoe groot het reservoir aan bos ook mag zijn, vijfen
negentig miljoen kubieke meter is een flinke hoeveelheid, vooral
wanneer men bedenkt dat het allemaal moet groeien. Geen
wonder dat men zich in Canada steeds meer gaat toeleggen op
deskundig bosbeheer, waarbij één van de zorgen het voorkomen
van verspilling is. En bosbranden zijn verspilling. Veertien mil
joen kubieke meter hout gaan er jaarlijks door verloren. Een
schadepost van bijna zes miljoen dollar. Elk jaar. Dat verlies
wordt niet lijdelijk geïncasseerd. Er wordt tegen gevochten. Zel
den zal de hitte van de strijd tegen iets feller zijn dan in de
Canadese bossen. Neem Ontario: aan bos heeft het departement
van Bosbouw een gebied van ruim veertig miljoen hectaren
onder beheer. Gemiddeld woeden er daar per jaar dertienhon
derd bosbranden, waarbij vijfennegentigduizend hectaren ver
loren gaan, die de provincie op anderhalf miljoen dollar komen
te staan. En dat terwijl Ontario over een van de omvangrijkste
bosbrandweren ter wereld beschikt.
De provincie is verdeeld in negentien districten. In de zomer
maanden hebben honderden een dagtaak in het voorkomen en
bestrijden van bosbranden. Van driehonderdvijftig uitkijktorens
af bespieden evenveel wachters de horizon. Zodra zij verdachte
rook signaleren, stellen zij het beveiligingsapparaat in werking.
Bijna achthonderd zenders en vijfduizend kilometer aan eigen
telefoonlijnen zorgen voor een directe com
municatie. Van achtentwintig bases uit
werken vijfenveertig kleine vliegtuigen en
voor transport over land en water zijn
treinen en motorvoertuigen, boten en
kano's beschikbaar. Het vliegtuig is een
onmisbaar wapen geworden voor de bos-
brandweerlieden. In vele gevallen, wan
neer branden ontstaan in afgelegen streken
en die zijn er nog genoeg in Canada
is het vliegtuig de enige mogelijkheid om
bij de vuurhaard te komen. Men heeft dit
wapen hoe langer hoe meer verbeterd en
de piloot van dertig jaar geleden zou zich
de koning te rijk hebben gevoeld met de
middelen, waarover zijn collega's-van-nu
beschikken.
Een methode, die de laatste jaren in
Ontario is ontwikkeld en die veel succes
heeft, vooral bij kleine branden is het
bombarderen met water. Men gebruikt
daar papieren of plastic zakken voor, die
elk met twintig liter water worden gevuld.
Een vliegtuig kan twaalf van die zakken
tegelijk meenemen. Met een minimum aan
ervaring kan een piloot die zakken met
water doorgaans met zes tegelijk
3 boven een vuurhaard afwerpen. Op die
manier slaagt men erin om de vlammen in
bedwang te houden, totdat de brandweer
ploegen het werk kunnen overnemen. Eén
van de onhebbelijke gewoonten van een
bosbrand is de neiging van het vuur om
over te springen. En dat kan gevaarlijk zijn
na lange perioden van droogte en grote
hitte, die tijdens een Canadese zomer kun
nen voorkomen. Wanneer een brand een
maal een zekere omvang heeft en in droog
naaldhout woedt, dan kunnen er tempera
turen voorkomen van zevenentwintighon
derd graden Fahrenheit en of er dan
wind staat of niet, de hitte veroorzaakt
sterke opwaartse luchtstromingen, die
brandende stukjes hout en takken over
grote afstanden kunnen meevoeren. Soms
wel acht tot tien kilometer ver. Zo sprong
een brand een paar jaar geleden een stuk
water van vijf kilometer breedte over. Het
bestrijden van dergelijke branden is na
tuurlijk erg moeilijk, vooral in gebieden
waar nog geen wegen zijn. En ook in der
gelijke gevallen moeten de vliegtuigen hulp
bieden. Zij vliegen dan af en aan naar het
dichtbijzijnde meer met brandweerlieden,
boten, pompen, slangen, levensmiddelen en
alles wat er in de vuurlinie nodig is. In
tussen tracht men met waterbombardemen
ten het vuur zoveel mogelijk in te dam
men, totdat de grote aanval kan beginnen.
Zijn er wel wegen, dan kunnen de opera
ties wat gemakkelijker verlopen. Dan
werkt men met bulldozers, ploegen, draag
bare pompen en waar water niet meteen
uit meren of rivieren kan worden opge
pompt met tankwagens. Voor het
transport van brandblusmateriaal heeft
men een zogenaamde „pack tractor" ge
bouwd, die uit elkaar kan worden gehaald,
in een vliegtuig geladen en binnen enkele
minuten weer in elkaar gezet. Het trac-
tortje is klein van stuk, maar het kan
driehonderdvijftig kilo aan uitrusting met
gemak een steile helling optrekken.
Het vuur is een verraderlijke vijand. Snel
optreden is een eerste vereiste, wil men de
rampzalige branden, die vroeger dorpen
bedreigden en in sommige gevallen ook
inderdaad verslonden voorkomen. Men
heeft eens nagegaan, wie of wat de schul
digen zijn van de bosbranden in Canada
en men is toen tot de conclusie gekomen
dat onachtzaamheid van de mens in zesen
dertig percent van de gevallen de oorzaak
was. Vandaar de grote campagne om de
mens „op te voeden". Vliegtuigen van de
brandweer in Ontario zijn ook toegerust
met versterkersinstallaties, waardoor de
piloot de „natuurliefhebbers" op de grond
op hun plichten kan wijzen. Die „stem uit
de lucht" heeft hier vermaardheid gekre
gen en het is meer dan eens voorgekomen
dat een kampeerder of jager „van-boven
af" te horen kreeg: „Wil je wel eens eerst
dat vuur uitmaken, voordat je weggaat!"
Voor de
microfoon
TWEE ZAKEN strijden, uit een oogpunt
van actualiteit, om de voorrang: het ont
werp statuut voor de Franse omroep, dat
thans door de regering is ingediend en het
jaarverslag over 1955 van de Avro. Wan
neer wij deze week voor het laatste kiezen,
dan geschiedt dit mede uit de overweging
dat het eerste van verderstrekkende be
tekenis en blijvender aard is en dus langer
zijn actualiteitswaarde behoudt. Het jaar
verslag van de Avro getuigt van een con
solidatie in programmatisch en organisa
torisch opzicht. Men
is de beroeringen uit
het laatst van de
periode De Clercq te
boven en al heeft
men de vroegere po-
Vy sitie van de „grootste
omroep" een be
teken loze kwaliteit overigens niet her
wonnen, men blijft met 310.000 leden
luisteraars toch stevig in de koers. De
prestaties van de Avro kunnen alleen op
basis van haar programma's beoordeeld
worden. Overwegingen van sociale of
levensbeschouwelijke aard kan men bij
haar niet in het geding brengen, hetgeen
het Avro-bestuur vertaalt als „een centrale
plaats in het omroepbestel" en als „een
bolwerk tegen verzuiling." Om echter een
werkelijk samenbindend element in de
Nederlandse radio te worden is echter
meer nodig dan het ontgaan van de dis
cussie over de vragen van politieke en
religieuze aard, die ons bezig houden: zelfs
een serie „Ontmoeting der levensovertui
gingen" hoe verdienstelijk ook kan
daar niets aan veranderen. Het is met de
Avro in dat opzicht niet anders gesteld dan
met sommige dagbladen: men registreert
de feiten wel, maar interpreteert ze niet.
In zekere zin gaat deze benadering van
het omroepvraagstuk ook op voor de Avro-
programma's waarin het reportage
element een eervolle plaats inneemt.. Plet
zegt ons betrekkelijk weinig, dat we uit de
statistiek ervaren, dat de Avro achtenveer
tig uur per maand aan ernstige muziek be
steedt tegen de K.R.O. vijfenvijftig, de
N.C.R.V. achtentachtig en de Vara slechts
achtendertig. Want naar ons gevoel sor
teren die achtendertig uren van de Vara
meer effect omdat ze op een harmonischer
wijze in het programmapatroon zijn ver
weven. De Avro bijvoorbeeld gaat prat op
haar reeks „Muzikale corypheeën." In feite
verdrinkt dit half uurtje grammofoon-
muziek in een zondagavondprogramma, dat
van acht tot twaalf uur een aanéén-
schakeling van lichte muziek vormt. Et-
bestaat inderdaad een typische „Avro-
sfeer," maar het is jammer dat die voor
velen slecths bepaald wordt door program-
matitels als: Popularis, Discotaria, Alle
mansgading. door bridgedrives en dam-
competitie. Het is allemaal „Sweet and
lovely" wat er uit de Avro-schuifla komt,
maar tussen al deze „Grensgevallen" gaat
men naar een stevige stamppot verlangen.
Wie in het jaarverslag de indrukwek
kende lijst van solisten van het Concert
podium ziet of d.e lijst van uitgevoerde
grote werken, vooral opera's, gaat aar
zelen: is zijn indruk misschien toch ver
keerd geweest en wordt zijn oordeel door
de feiten weersproken? Ook hier is zowel
het één als het ander waar. De Avro heeft,
in niet mindere mate dan andere omroep
verenigingen, belangrijke culturele pro
gramma's op haar naam staan. Maar het is
alsof het allemaal een beetje systeemloos
en zonder overtuiging geschiedt: ervoeren
wij de vorige week nog niet, dat de pauze
van een concert in het Holland Festival,
waarop werken van Matthijs Vermeulen,
van Beethoven en Mendelssohn stonden,
door Eddy Christiani en Tom Erich werd
gevuld. De consequenties van de wens om
iedereen te vriend te houden en daardoor in
feite niemand te bevredigen, hadden door
geen groter smakeloosheid gedemonstreerd
kunnen worden!
Het Avro-jaarverslag, anders dan het
Vara-omroeprapport, behelst voor iedereen
toegankelijke financiële gegevens. Het zijn
weliswaar globale posten, maar zij zijn
illustratief genoeg voor de zwakke zijden
van ons omroepbestel. De Avro doubleerde
bijna haar aandeel uit de radiodistributie,
dat 1.475.684,76 bedroeg, met inkomsten
uit eigen bronnen. De kosten van „De
Radiobode" waren daar al afgetrokken.
Toch werd voor de programma's niet meer
dan 1.704.134,66 besteed. Verenigingskos
ten vergden 75.505,38, algemene kosten
338.274,36 en propagandakosten niet min
der dan ƒ285.164.86. Dat men een ton
reserveert voor koersverliezen, dat men
een gelijk bedrag opzij legt voor de bouw
van een nieuwe luisterspel-studio (hoewel
dit toch eigenlijk een zaak van de Neder
landse Radio Unie behoort te zijn), zelfs
dat men 178.709,57 overhoudt bij ruim
drie miljoen aan kapitaal en bijna zes ton
aan reserveringen, is te verdedigen. Maar
een uitgave van ruim drie ton alléén om
een organisme in stand te houden, dat on
geveer zestien percent van de toestelbezit-
ters administreert, bewijst eens te meer de
absurditeit van ons omroepbestel.
J. II. BARTMAN