MOLENDAGEN IN ALBLASSERWAARD
HET HOOIM ANNEX JE Nieuwe boeken voor
t
TINY DEKKER, DE WEERBAARSTE
VROUW VAN NEDERLAND
jongens en meisjes
Nederlandse Baptisten
werken in Afrika
he C ouram?
Mannen gaan aan
haar voeten
KERKELIJK LEVEN
Uniezendingszondag
Weense tenor gast bij de
Hoofdstad Operette
„Ziezo, mij kan niets meer gebeuren",
lachte het hooimannetje Prik en hij liet
zich lekker lui achterover vallen in het
bergje hooi, dat de boer op het land bij
elkaar had geharkt. „Ik hoef me niet
meer te verstoppen voor mensenvoeten
en paardenhoeven en ook niet meer
voor de tong van de koeien. Ik hoef
alleen nog maar te wachten tot het
hooi goed droog is en wij uit rijden
gaan op de wagen. In de hooiberg vind
ik dan mijn vriendjes wel terug en
samen kunnen we de winter tegemoet
gaan. Heerlijk hoor!"
Hij deed zijn oogjes dicht en droomde
van de warme hooiberg, waar niets en
niemand hem meer iets kon doen. Maar
het was nog niet zover, want tegen de
avond, toen de boer en zijn knechten
naar huis waren gegaan, begon het te
waaien. Eerst een beetje. Dat was wel
leuk. De droge grassprietjes kriebelden
Prik in zijn oor en langs zijn wang en
in zijn slaap lachte hij daarom. Maar
toen het harder ging waaien, woei het
dekentje van hooisprietjes van hem af
en werd. hij wakker van de kou.
„Brr!" rilde hij en hij kroop wat
dieper weg in zijn bergje. Maar dat
hielp niet veel. De wind had er schik
in om al die keurige hoopjes hooi uit
elkaar te blazen en in grote plukken
voor zich uit te laten vliegen over het
kaalgeschoren weiland. Uit alle hooi
bergjes hoorde je gilletjes van schrik,
omdat de meeste hooimannetjes met
hun dunne armpjes en beentjes niets
hadden om zich aan vast te houden.
Ook het mannetje Prik niet. En toen
de wind een echte storm werd, ging
hij net als zijn vriendjes de lucht in.
„Help help!" riep hij, maar ja, wie
kon hem helpen? Het was nacht en
niemand hoorde dat piepstemmetje bo
ven het loeien van de wind uit. Prik
hield zijn handjes voor zijn ogen en
liet zich maar waaien, wel tien meter
boven de grond. Als het niet zo hard
gegaan was en het minder donker was
geweest, had hij het misschien wel fijn
gevonden, maar nu was hij alleen maar
bang dat hij te pletter zou waaien tegen
een boom of een muur of, wat nog
erger was, in het water terecht zou
komen. Het viel gelukkig mee. Hij
plofte in de dakgoot van de boerderij,
net onder het rieten dak. De wind kon
daar niet komen en het leek Prik het
beste plekje om op de dag te wachten.
Toen de zon eindelijk kwam, ontdekte
hij zelf pas waar hij precies was.
„Mmm", mompelde hij, „het kon nog
erger. In het weiland zie ik niet één
van mijn vriendjes meer. Wie weet
waar die terecht zijn gekomen."
„VaderVader!" tsjilpte een mus-
senmoeder vlakbij. „Kijk eens wat een
verrassing. We hadden net een nieuwe
deken voor ons nest nodig. We hoeven
er niet eens voor te vliegen. Hij ligt zo
maar voor onze deur."
Het mannetje Prik keek op. Hij hoor
de de mussen wel, maar hij zag ze niet.
O, ja, daarvlak naast hem staken
twee nieuwsgierige snaveltjes naar
buiten.
„Vlug aan het werk", riep de mussen-
vader, „voor dat de buren dat hooi
binnenhalen". De twee mussen hipten
naar buiten en sleepten sprietje voor
sprietje hun nest binnen.
Nou, er was zoveel in de dakgoot
gewaaid, wel genoeg voor twee dekens.
„Hier", tsjilpte moeder, „hier is nog een
mooie spriet". Ze trok het mannetje
Prik, die er bijna net zo uitzag als een
hooisprietje, aan één been naar binnen.
„Nee neemij niet", piepte hij
angstig. Maar de mussenkinderen bin
nen in het nest maakten zo'n lawaai
dat moeder Mus helemaal niet merkte,
dat ze een hooimannetje inplaats van
een sprietje in het nest bracht. „Ziezo",
zuchtte ze even later. Ze begon de
dekens te spreiden en de sprietjes keu
rig te vlechten. „Luister nou toch", gil
de het mannetje Prik, toen ze hem ook
in de deken wou stoppen, „ik ben een
hooimannetje, ik ben geen sprietje".
Mevrouw Mus hield haar kopje scheef
en bekeek hem in het halfdonker. „Je
hebt een stem, dat hoor ik", zei ze,
„maar verder ben je een mooie lange
spriet. Dus waarom zou ik je niet ge
bruiken?"
Ze vlocht zijn twee armpjes en been
tjes door de deken heen. En hoe het
mannetje Prik ook rukte en trok, hij
zat aan het mussennest vast. De vader
en moeder gingen met hun kinderen
naar vliegles en Prik bleef alleen achter
in het halfdonkere nestje onder het
dak. Hij huilde zo lang en zo hard, dat
hij haast geen stemmetje en geen tranen
meer over had en helemaal suf bleef
zitten.
De mussen kwamen thuis en gingen
slapen. Prik was helemaal stijf en suf
en merkte het haast niet. Hij droomde
ook maar zo'n beetje van zijn mooie
hooiberg en zijn vriendjes die hij wel
nooit meer zou zien. Toen hij wakker
werd, dacht hij dat het al dag was,
want voor de opening van het nest zag
hij een lichtje. Hij knipperde even met
zijn oogjes en opeens was het lichtje
verdwenen en werd het pikdonker, nog
donkerder dan het 's nachts is. Prik
probeerde zich een beetje uit te rekken
en keek naar de opening. Opeens kwam
het lichtje terug, een vreemd groen
licht was het, dat heen en weer rolde.
Opeens herkende Prik het: de kater,
het was de kater Gijs, die met een groot
groen oog naar binnen loerde. Prik
schrok, want hij had vaak genoeg ge
zien hoe Gijs achter de mussen aanzat.
Hij kriebelde de slapende vader en
moeder Mus wakker en fluisterde:
„Gijsde kater zit voor het nest."
De mussen beefden van angst. „We
zijn verloren", fluisterde moeder. „Hij
blijft natuurlijk net zo lang zitten tot
er iemand naar buiten komt. En we
móeten wel naar buiten, want anders
hebben we geen eten."
„Maak mij eens los", fluisterde Prik
terug. Hij had een idee. Met een beve
rig snaveltje maakte moeder Mus hem
uit de deken los. Prik stapte naar bui
ten, recht op de neus van de kater
Gijs af die heen en weer snuffelde voor
het nest. De mussen, ook de kinderen
die wakker geworden waren, keken
ademloos naar die dappere Prik.
O, niets bijzonders. Hij kriebelde Gijs
onder zijn neus. „Hatsjie", mauwde
Gijs, „hatsjie. Hè, nou word ik ver
kouden, dat is vervelend", mompelde
hij, „hatsjiehatsjie!
Prik kriebelde maar door en de kater
moest zó hard mauwen en niezen, dat
de boer en de boerin, die onder het
rieten dak sliepen, er wakker van wer
den. „Ga je weg!" riep de boerin uit
het raam en ze klapte in haar handen.
En toen dat niet hielp gooide ze een
glas water over de kop van de ondeu
gende Gijs leeg. Met een grote sprong
verdween hij uit de dakgoot. „Ziezo",
zei Prik, tegen de bevende musjes, „die
zie je hier voorlopig niet meer terug,
hoor. Ga maar gauw slapen".
„Niets ervan", tsjilpte vader Mus,
„kijk, het wordt al dag. Het eerste wat
we doen is onze redder terugbrengen
naar zijn huis".
Vader en moeder tilden hem samen
op en vlogen snavel aan snavel met
Prik tussen zich in naar de hooiberg.
Daar woont hij nu veilig en wel. Hij
heeft alles wat hij hebben wil en af
en toe komen de mussen hem opzoeken
voor de gezelligheid. „Beter dan ik kun
je het niet hebben", zegt Prik iedere
avond tevreden MIES BOUHUYS
Weten jullie precies, wat eigenlijk
een „recensie" is? Nee? Nu, het woord
„recensie" klinkt natuurlijk heel def
tig, maar zo moeilijk is het heus niet.
Het is gewoon een verhaaltje, dat
iemand over een boek schrijft. En daar
staat dan in hoe hij het gevonden heeft.
Dan kunnen andere mensen weten of
ze dat boek graag willen kopen of niet.
Hier zijn een paar van zulke recen
sies over pasverschenen boeken. Mis
schien vind je er iets bij om op een ver
langlijst te zetten. Het eerste is „O,
Miesje Sandelhout" door Pieter Nierop,
het verhaal van een echte wildebras,
die altijd ondoordachte dingen doet.
Haar zes zusjes zijn al net zo vrolijk.
Dat is een mooi stelletje bij elkaar.
Eerst komt Coby en dan de drieling van
elf en daarna Miesje zelf. Maar dan ben
je er nog niet, want na Miesje komt nog
de tweeling van zes en bovendien woont
haar vriendinnetje Rietje bij de Sandel-
houtjes in huis. En allemaal kunnen ze
heel mooi muziek maken. Rietje heeft
een ongelukkig been en moet altijd in
een wagentje rijden.
Het boek behandelt dan verder de
plannen voor een nieuwe speeltuin en
de belevenissen met een boze bakker,
die gelukkig goed aflopen als blijkt dat
Miesje zijn verdwenen hondje heeft
gevonden. Het boek is met tekeningen
van Lies Veenhoven door Kluitman in
Alkmaar uitgegeven.
Marten Toonder schreef een nieuw
boekje, dat hij „De rechten van de
mens" noemde. Koning Hollewijn
maakt, geholpen door zijn secretaresse
Wiebeline, jacht op de rechten van de
mens, die blijkbaar door de minister bij
de laatste voorjaarsschoonmaak aan de
Lorreman zijn meegegeven. Daardoor
geraakt hij in allerlei onverkwikkelijke
situaties, die hij echter manmoedig weet
te trotseren door elke keer een rede af
te steken over de „verhevenheid" van
deze rechten en de vernederende behan
deling, die ze ondergingen. Aan het
eind vindt hij ze terug, maar niet in
hun oorspronkelijke vorm. In een
springstoffenfabriek ontdekt hij ze! Het
is allemaal niet zo eenvoudig.... De
illustraties zijn in ieder geval erg leuk.
Bij Kluitman in Alkmaar zijn ook
twee nieuwe jongensboeken uitgeko
men, die ons ter bespreking werden toe
gezonden: „Sieger, de Bronsman" door
H. J. Popping en „De Kunstmaan van
Prof. Lepidus" door W. N. van der
Sluys twee tegenstellingen, want het
ene handelt over primitieve mensen en
het andere over atoomkrachten!
Haast alle volksstammen gebruikten
vroeger stenen speren en bijlen. Maar
Sieger. de held van het eerste der beide
laatstgenoemde boeken, trekt rond met
een kar vol prachtige wapens van het
nieuwe metaal: brons. Tijdens een van
zijn handelsreizen sluit hij vriendschap
met Bruno en Bernhard, de zonen van
het stamhoofd. Samen trekken ze op de
berenjacht. Ze worden aangevallen door
hongerige wolven en later gevangenge
nomen door de watermannen van een
palissadendorp. Avonturen genoeg dus!
E. P.
Maak de hokjes, waar een stip in staat, zwart.
^XYXXXXWOOOOOOOOOOOOCXY-rvTf r »OOOOOOCXXXïOOOOOOOOOOOOOOO(Xy-*YiOOOr*rv> ooooocoocxoooooooococxxxxx»
CCXXOOOOOOOOODOCXXXX)
Het is algemeen bekend, dat door de
rooms-katholieke kerk veel aandacht aan
de missie en door de grote protestantse
kerken veel zorg aan de zending wordt be
steed. Minder weet men gewoonlijk van de
acties die van kleinere kerken uitgaan.
Daarom willen we graag eens wijzen op het
zendingswerk van de Hollandse Baptisten
in de Belgische Kongo.
Het is daarbij tekenend voor de sfeer en
de onderlinge verhoudingen, waarin het
zendingswerk gewoonlijk wordt verricht,
dat we de gegevens over dit werk vonden
in het hervormde zendingsblad.
Niemand kan het in ons land kwalijk
worden genomen, indien hij over de toe
standen in de Belgische Kongo niet veel
weet. Men weet er gewoonlijk maar heel
weinig van af. Het behoeft dan ook nie
mand te verwonderen, dat er uit ons land
niet allerlei grote zendingsacties worden
ondernomen. Toch gebeurt er wel wat en
wel door zoals gezegd werd de Unie
van Baptistengemeenten in ons land. Oud
is dit zendingswerk zeker nog niet. Het
begon nog geen vijfendertig jaar geleden.
Eigenlijk valt het werk in twee perioden
uiteen: één van 1923 tot 1945 en de tweede
van 1946 tot nu toe. Gedurende de eerste
tijd werden wel enkele krachten voor het
zendingswerk opgeleid, maar was er in de
Kongo slechts één zendelinge van de Unie
werkzaam. Natuurlijk kon hierdoor slechts
op zeer beperkte schaal worden gearbeid.
Men ging echter terecht door. In het
koninkrijk Gods gaat het nu eenmaal heel
wat minder om het getal dan daarbuiten.
Dit wil inmiddels zeker niet zeggen dat
men tevreden was, hetgeen vooral na 1945
aan het licht kwam. Met veel energie wer
den de zaken aangepakt. Met als gevolg
dat men tegen 1960 een complete staf van
tien personen op een eigen terrein aan het
werkt hoopt te hebben. Het aantal aspi
rant-zendelingen van dit ogenblik doet
verwachten, dat men inderdaad het gestel
de doel zal bereiken. Thans werken er nog
maar twee krachten.
De Unie van Baptistengemeenten heeft
in ons land een lichaam in het leven ge
roepen, van waaruit het werk der zending
wordt verricht. De leden hiervan thans
twee predikanten, twee vrouwelijke leden
en een administrateur wordt recht
streeks gekozen door de afgevaardigden
der gemeenten. Jaarlijks wordt verant
woording afgelegd, waardoor alle vijftig
gemeenten weten hoe de zending reilt en
zeilt. De zendingscommissie (de U.Z.C.) der
Unie van Baptistengemeenten in Nederland
wordt financieel gedragen door vrijwillige
bijdragen.
De zondag na Pinksteren vormt een
hoogtepunt voor het werk. Deze dag is de
zogenaamde Uniezendingszondag. De be
doeling hiervan is, dat dan in de gemeenten
bijzondere aandacht aan de zending wordt
besteed. Er wordt dan over gepreekt en er
wordt voor gebeden, waarbij het financiële
offer niet wordt vergeten.
In de Kongo wordt zowel de zending als
de rooms-katholieke missie krachtig ge
steund door de Kongolese regering. Zowel
bij de regering als bij andere instanties
wordt de verenigde zending door de
„Congo Protestant Council" vertegenwoor
digd. Op verschillend terrein werken de
diverse zendingsgenootschappen samen.
Zo worden bijvoorbeeld gezamenlijk aan
gepakt de opleidingen tot evangelist, tot
onderwijzer en tot verplegend personeel.
Deze methode wordt door de Kongolese
regering zeer toegejuicht.
In het algemeen kan worden geconsta
teerd, dat men er naar streeft om ook zo
veel mogelijk inheemse krachten aan te
trekken voor het werk onder eigen mensen.
Het brengen van het Evangelie is niet
slechts een zaak „van buiten af". Doelbe
wust stuurt men er op aan, dat het steeds
meer de Kongolees zelf wordt, die verant
woordelijkheid krijgt. Dit brengt natuurlijk
soms problemen mee, maar over het alge
meen genomen worden de tot nu toe be
reikte resultaten bemoedigend genoemd.
Belgisch Kongo is een welvarend land.
Het gaat de bewoners er van goed. Er valt
een trek waar te nemen van het platte
land naar de steden. Vaak goed verdienen
de raakt de Kongolees dan los van zijn ver
trouwde omgeving, waardoor gemakkelijk
moeilijkheden kunnen ontstaan. Maar waar
zijn die niet?
Een feit is het, dat in Belgisch Kongo
de gang van het Evangelie doorgaat. Het
wordt er gebracht door zendelingen, die na
hun opleiding meestal in het buiten
land te hebben gehad en daarna een
door de Belgische regering voorgeschreven
cursus in Brussel of Antwerpen te hebben
gevolgd, tezamen met inheemse krachten
in de bres staan. Zo werken Nederlanders
en Kongolezen in Afrika samen aan de
verbreiding van het Evangelie.
11 A U G Ij S 1 U S 1956
v'
li.*, 1mmm 1
BUITENLANDERS zjjn er niet zelden
verbaasd over dat de Nederlanders veel
minder van molens weten, dan zij altijd
hebben gedacht, uiteraard als gevolg van
de vaak wat eenzijdige doorwerking van
de propaganda voor ons land. En onze
landgenoten vinden dat dan ook wel eens
wat hinderlijk omdat voor verreweg de
meesten van hen deze vorm van energie
opwekking al zo onwezenlijk ver uit de
tijd is. Zij wijzen hun gasten vaak ietwat
gegeneerd op het feit, dat de explosiemotor
en elektriciteit inmiddels ook in ons land
zijn doorgedrongen, vaak met een air van
„waar ziet u ons voor aan?" Maar dan ver
liezen zij toch uit het oog, dat zeer vele
van de vragende buitenlanders zich er be
ter van bewust zijn dan zijzelf dat Neder
land in een bepaalde periode van de ge
schiedenis door zijn toepassing van de
windkracht niet alleen voor bemaling,
maar ook voor allerlei industrieën, zoals
houtzagerijen en graanmalerijen en ande
re, internationaal de aandacht trok. Dat
is bepaald niets om zich voor te generen.
DAAROM is het maar goed dat er, in
de tijd toen de éne na de andere molen ge
sloopt werd wegens overbodigheid, enige
mensen niet alleen om het behoud van
landschapsschoon, maar ook uit respect
voor deze oudgedienden deze ontwikke
ling langzamerhand wisten af te remmen.
Het is aan hun initiatief te danken, dat er
althans nog enkele duizenden molens aan
deze slopingsrace ontsnapt zijn.
Een uniek voorbee'd daarvan vormen de
watermolens in de Alblasserwaard in de
westelijke hoek bij Kinderdijk, van welker
diensten door de komst van een gemaal in
1870, behalve in noodgevallen, geen ge
bruik meer wordt gemaakt. Men vindt daar
nog zo'n hele oude garde dicht opeen te
gen de achtergrond van de machtige to
renkranen der Kinderdijkse scheepswer
ven. En het zijn déze watermolens, die op
de komende zaterdagen dankzij de activi
teit van de Provinciale WV van Zuid-Hol
land met medewerking van het provin
ciaal bestuur en van de waterschappen van
de Overwaard en de Nederwaard in de
Alblasserwaard te bezichtigen zullen zijn.
Plet is voor het eerst, want dit unieke mo-
lengebied van ons land was tot nu toe
voor het publiek gesloten. Men kon het al
leen in zijn geheel van de Lekdijk af be
wonderen, maar sinds 4 augustus kan men
er tegen een geringe entreeprijs iedere
zaterdag in, tot 1 september.
EN ZO doet zich dan de gelegenheid
voor eens nader kennis te maken met dit
concentratiepunt van de gehele waterhuis
houding van de Alblasserwaard. Plet lijkt
in het begin een beetje ingewikkeld, maar
met behulp van een zeer overzichtelijk
kaartje, voorzien van duidelijke aanwijzin
gen in vier talen wordt het mogelijk zich
een beeld te vormen van het teamwerk
van twee rijen van acht watermolens die
men hier zie de foto tegenover
elkaar vindt. Uit het gehele hoogheemraad
schap van de Alblasserwaard wordt via
een uiterst vertakt stelsel van sloten en
tochten het overtollige water naar het wes
ten afgevoerd en het komt via twee dicht
naast elkaar liggende hoofdaders in deze
westpunt bij Kinderdijk binnen. De be
stemming er van is natuurlijk de Lek,
maar die ligt heel wat hoger. Het water
moet dus opgevoerd worden, naar een ho
gere boezem vanwaar het wel op de rivier
kan worden uitgeslagen. En dat gebeurt
door deze dubbele rij molens die het met
hun schepraderen anderhalve tot eendrie
kwart meter hoger brengen, uit de toevoer
kanalen, de twee lage boezems, naar ande
re kanalen aan weerszijden, de hoge boe
zems. Er liggen hier dus vier kanalen naast
elkaar. Tussen de twee middelste en de
twee buitenste staan de twee rijen mo
lens. De twee molenlinies werken van
elkaar af. De éne heft het water van het
meest zuidelijke toeleidingskanaal, de lage
boezem van de Nederwaard, op naar de
hoge boezem van deze waard. De molens
van de noordelijke rij voeren het water
van het noordelijker gelegen toeleidingska
naal, lage boezem van de Overwaard, op
naar de hoge boezem van deze waard. Van
deze twee hoge boezems kan het water dan
via sluizen afvloeien In de Lek, tenminste,
indien deze haar laagwaterstand heeft be-
(lees verder in laatste kolom)
HEEFT U wel eens op straat ge
vochtenEen ongebruikelijke vraag!
„Nee, dat is nog nooit nodig geweest. Ik
heb iets in mijn ogen, dat afschrikt. Men
voelt, dat ik te sterk ben.
Met dezelfde woorden begonnen we des-
tijds eens het interview met een bekend neer Tiny traint of een demonstratie geeft,
bokser. Maar ditmaal zitten we tegenover kan zij zich niet zo heerlijk vrij geven als
een jonge, charmante vrouw het type een man, want: „Je moet altijd oppassen,
van een balletdanseres of mannequin. Het dat de lippenstift niet door je gezicht
is de vijfentwintigjarige Tiny Dekker, smeertEen man mag vuurrood wor
stander, die niet op de hoogte is van Judo
„dat ze hem voorzichtig zal neerleggen."
MAAR TOCHhet beoefenen van
deze sport heeft voor een vrouw geheel
eigen psychologische kanten. Want wan-
wonende in de Potgieterstraat te Amster
dam: behalve de ho
ge onderscheiding
van de zwarte band
in Judo, behaalde
ze zes graden in Jiu
Jitsu.en dat wil
wat zeggen voor
een vrouw! Ze is de
ons land, die een
den en rare
op het terein van de aan elkaar ver
wante gevechtssporten leverde. Eenige tijd
is zij ook de enige geweest, maar er is een
tweede bijgekomen: op de sportschool van
Gé Koning te Amsterdam heeft de ongeveer
dertigjarige Corry PrinsVan Os dezelfde
grimassen trekkenik
moet er altijd re
kening mee houden,
dat er mensen naar
mij zitten te kij
ken...."
Als jong meisje
was zij erg verlegen,
jongste vrouw in maar nu heeft ze zelfvertrouwen en hou-
dergelijke prestatie ding gekregen. „En Judo is zo goed voor je
figuur
Het was vroeger haar ideaal om coupeuse
te worden. Maar toen ze zestien jaar was,
zei een vriendinnetje op een bepaalde dag
tegen haar: „Ga eens mee naar Jiu Jitsu-
lesdat is zo leuk." Ze ging eerst on-
hoogte weten te halen. Maar Tiny Dekker geïnteresseerd en niet vermoedend, dat
hoopt echter alsnog haar tweede Dan te deze voor haar nog zo vreemd uitziende
doen en heeft bovendien een leef tij dsvoor- Japanse „watervlugge" aanvals- en ver
sprong.... de tijd zal moeten leren, of zij dedigingssport nog eens haar grootste
weer op eenzame hoogte komt. In elk ge- hobby zou worden. Of eigenlijk is dit niet
val staat Tiny haar mannetje en het is niet geheel juist: later kwam zij in de ban van 't
prettig, door haar in de heupzwaai genomen zusje van Jiu Jitsu, het Judo, dat een zui-
te worden. ook al belooft ze een tegen- vere gevechtssport is. „Dit trekt me op het
ogenblik het meeste
Ze heeft acht jaar getraind en nog eens
getraind. Ze haalde met taaie volharding
graad na graad, band na band. Kampioene
kan zij echter nimmer worden, want zoiets
bestaat er in de vrouwelijke sector nu een
maal niet. „Judo is heel erg moeilijk....
hoe langer je het doet, des te moei'ij kei-
wordt het.
Tiny Dekker staat op en „zweeft" elegant
door haar met smaak ingerichte flat, ten
einde voor een kopje thee te zorgen. Wan
neer ze ons bedient, spreekt ze over de
Japanse meestergreep, de schouderworp en
de arm- en beenklem („Nooit doorzetten,
want anders breek je iets").
„Op het ogenblik geef ik aan jonge kin
deren in de sportschool van mijn vriend
Tonny Wagenaar les. En men merkt ook
aan hun reacties, dat men juist door het
besef weerbaar te zijn, niet meer zo gemak
kelijk tot vechten komt. De kinderen, die
veel vechten, worden kalmer en-beheer
ster.... ze komen erboven te staan. En
de zwakkeren, die veel aangevallen wor
den, worden meer met rust gelaten
Incidenteel werkt Tiny Dekker ook wel
eens als mannequin. Ook het coupeusevak
is zij nog niet geheel vergeten: zij ontwerpt
namelijk haar eigen kleding. En wanneer
Dit is een foto van Tiny Dekker, zoals zij zij zich modieus op straat begeeft, leest men
zich weerde tijdens het vraaggesprek in in haar grote hemelsblauwe ogen een vaste
haar gezellige woonkamer in de overtuiging en wel deze: iedere man gaat
Potgieterstraat te Amsterdam. aan mijn voeten. J. S.
reikt. Tot dat ogenblik moet het water op
de hoge boezems worden vastgehouden.
De molens verkeren in zo'n staat, dat zij
de afvoer van het waterbezwaar kunnen
overnemen, wanneer bijvoorbeeld door het
uitvallen van de stroom de drie gemalen
buiten werking gesteld worden. Ter gele
genheid van de molendagen zullen zij, wind
en weder dienende, dan ook allemaal
draaien. Het is een prachtige gelegenheid
om zich eens nader op de hoogte te stellen
van een techniek, die voor de leek geheel
te volgen is door haar eenvoud en die bo
vendien nergens afschrikt door een over
maat aan lawaai. Integendeel, want of
schoon er twee overbrengingen in voorko
men van het bovenwiel op de verticaal
door de molen lopende koningsspil en van
deze spil op het onderwiel en het schep
rad hoort men in zo'n bedrijfsruimte
vrijwel niets anders dan het ritselen van
de wind in de zeilen en nu en dan een
zacht gekreun van het hout, maar verder
gaat alles geruisloos. Houten tanden grij
pen tussen houten staven, die van het be
gin af een bijzondere smering hebben ge
had: bijenwas.
DAT IS dan nog maar een facet van het
bij drie van de molens, waar men langs
komt, te bezichtigen „binnenwerk". De mo
lenaars, die nog zijn achtergebleven ver
reweg de meesten werken „in de fabriek"
geven desgewenst uitleg in een traag
streekdialect, dat iedereen kan verstaan.
En het is de moeite waard naar hen te
luisteren, want men heeft hier in deze tijd
van specialisatie nog iets wat iedere leek
in beginsel op één middag gemakkelijk kan
doorgronden. Weg is het apathische gevoel
van vele bedrijfsexcursies, waarin men als
buitenstaander nu en dan wat opvangt,
maar het „hoe" zelfs niet meer tracht te
bevatten. Hier merkt men, dat dat nog wél
mogelijk is en dat prikkelt de weetgierig
heid.
Zo heeft men aan het einde van zo'n
molentocht de voldoening van een welbe
stede middag. Men ziet de molen niet meer
uitsluitend als een object voor idyllische
mijmeringen, maar men heeft er respect
voor gekregen. En wanneer een buiten
landse gast er naar vraagt, kan men hem
tenminste inlichten, niet meer aarzelend
maar met gerechtvaardigde trots.
VERSCHEIDENE gemeenten in de om
geving hebben de gelegenheid van deze
molendagen aangegrepen, om eveneens de
aandacht van het toerisme te trekken, met
name de sfeerrijke oude steden Gouda en
Schoonhoven met haar eeuwenoude nij
verheid respectievelijk op het gebied van
aardewerk en edelsmeedkunst. En overal
in de omtrek ziet men het weidelandschap,
rijk aan vogelsoorten en met een verschei
denheid aan kruiden. De veeboeren in de
Krimpenerwaard kunnen bij het proeven
van de kaas nog zeggen van welke boer
derij deze afkomstig is niet door ver
schillende produktiewijzen, maar door de
verschillende kruiden, die de koebeesten
tussen het gras mee naar binnen slobbe
ren. Dat merkt de fijnproever tot in de
kaas toe! H. B.
Leo C or des-Der mot a
Leo Cordes-Dermota, eerste tenor van
de Weense Volksopera, zal het komende
seizoen als gast verbonden zijn aan de
Hoofdstad Operette, de voortzetting van
de Fritz Hirsch Operette, onder directie
van Meijer Hamel, Otto Aurich en Fritz
Steiner.
In „Die lustige Witwe", waarmee het
gezelschap van september af op tournee
zal gaan door het gehele land, zal hij de
rol van Camille de Rosillon spelen en
zingen. Leo Cordes-Dermota is van Joego
slavische afkomst. Te Wenen studeerde hij
aan de Muziekacademie. Later was hij ver
bonden aan het Landestheatcr Salzburg,
aan diverse theaters in Zwitserland en
Duitsland en tenslotte aan de Weense
Volksopera. Hij zong grote rollen in ver
scheidene opera's, onder meer Tamino in
de Zauberflöte, Octavio in Don Giovanni,
Lenski in Onegin en de Hertog in Rigo-
letto. In vele operettes heeft hij eveneens
hoofdrollen gezongen. Als Camille de Ro
sillon trad hij nog onlangs in Salzburg op.