MOLENDAGEN IN ALBLASSERWAARD HET HOOIM ANNEX JE Nieuwe boeken voor t TINY DEKKER, DE WEERBAARSTE VROUW VAN NEDERLAND jongens en meisjes Nederlandse Baptisten werken in Afrika he C ouram? Mannen gaan aan haar voeten KERKELIJK LEVEN Uniezendingszondag Weense tenor gast bij de Hoofdstad Operette „Ziezo, mij kan niets meer gebeuren", lachte het hooimannetje Prik en hij liet zich lekker lui achterover vallen in het bergje hooi, dat de boer op het land bij elkaar had geharkt. „Ik hoef me niet meer te verstoppen voor mensenvoeten en paardenhoeven en ook niet meer voor de tong van de koeien. Ik hoef alleen nog maar te wachten tot het hooi goed droog is en wij uit rijden gaan op de wagen. In de hooiberg vind ik dan mijn vriendjes wel terug en samen kunnen we de winter tegemoet gaan. Heerlijk hoor!" Hij deed zijn oogjes dicht en droomde van de warme hooiberg, waar niets en niemand hem meer iets kon doen. Maar het was nog niet zover, want tegen de avond, toen de boer en zijn knechten naar huis waren gegaan, begon het te waaien. Eerst een beetje. Dat was wel leuk. De droge grassprietjes kriebelden Prik in zijn oor en langs zijn wang en in zijn slaap lachte hij daarom. Maar toen het harder ging waaien, woei het dekentje van hooisprietjes van hem af en werd. hij wakker van de kou. „Brr!" rilde hij en hij kroop wat dieper weg in zijn bergje. Maar dat hielp niet veel. De wind had er schik in om al die keurige hoopjes hooi uit elkaar te blazen en in grote plukken voor zich uit te laten vliegen over het kaalgeschoren weiland. Uit alle hooi bergjes hoorde je gilletjes van schrik, omdat de meeste hooimannetjes met hun dunne armpjes en beentjes niets hadden om zich aan vast te houden. Ook het mannetje Prik niet. En toen de wind een echte storm werd, ging hij net als zijn vriendjes de lucht in. „Help help!" riep hij, maar ja, wie kon hem helpen? Het was nacht en niemand hoorde dat piepstemmetje bo ven het loeien van de wind uit. Prik hield zijn handjes voor zijn ogen en liet zich maar waaien, wel tien meter boven de grond. Als het niet zo hard gegaan was en het minder donker was geweest, had hij het misschien wel fijn gevonden, maar nu was hij alleen maar bang dat hij te pletter zou waaien tegen een boom of een muur of, wat nog erger was, in het water terecht zou komen. Het viel gelukkig mee. Hij plofte in de dakgoot van de boerderij, net onder het rieten dak. De wind kon daar niet komen en het leek Prik het beste plekje om op de dag te wachten. Toen de zon eindelijk kwam, ontdekte hij zelf pas waar hij precies was. „Mmm", mompelde hij, „het kon nog erger. In het weiland zie ik niet één van mijn vriendjes meer. Wie weet waar die terecht zijn gekomen." „VaderVader!" tsjilpte een mus- senmoeder vlakbij. „Kijk eens wat een verrassing. We hadden net een nieuwe deken voor ons nest nodig. We hoeven er niet eens voor te vliegen. Hij ligt zo maar voor onze deur." Het mannetje Prik keek op. Hij hoor de de mussen wel, maar hij zag ze niet. O, ja, daarvlak naast hem staken twee nieuwsgierige snaveltjes naar buiten. „Vlug aan het werk", riep de mussen- vader, „voor dat de buren dat hooi binnenhalen". De twee mussen hipten naar buiten en sleepten sprietje voor sprietje hun nest binnen. Nou, er was zoveel in de dakgoot gewaaid, wel genoeg voor twee dekens. „Hier", tsjilpte moeder, „hier is nog een mooie spriet". Ze trok het mannetje Prik, die er bijna net zo uitzag als een hooisprietje, aan één been naar binnen. „Nee neemij niet", piepte hij angstig. Maar de mussenkinderen bin nen in het nest maakten zo'n lawaai dat moeder Mus helemaal niet merkte, dat ze een hooimannetje inplaats van een sprietje in het nest bracht. „Ziezo", zuchtte ze even later. Ze begon de dekens te spreiden en de sprietjes keu rig te vlechten. „Luister nou toch", gil de het mannetje Prik, toen ze hem ook in de deken wou stoppen, „ik ben een hooimannetje, ik ben geen sprietje". Mevrouw Mus hield haar kopje scheef en bekeek hem in het halfdonker. „Je hebt een stem, dat hoor ik", zei ze, „maar verder ben je een mooie lange spriet. Dus waarom zou ik je niet ge bruiken?" Ze vlocht zijn twee armpjes en been tjes door de deken heen. En hoe het mannetje Prik ook rukte en trok, hij zat aan het mussennest vast. De vader en moeder gingen met hun kinderen naar vliegles en Prik bleef alleen achter in het halfdonkere nestje onder het dak. Hij huilde zo lang en zo hard, dat hij haast geen stemmetje en geen tranen meer over had en helemaal suf bleef zitten. De mussen kwamen thuis en gingen slapen. Prik was helemaal stijf en suf en merkte het haast niet. Hij droomde ook maar zo'n beetje van zijn mooie hooiberg en zijn vriendjes die hij wel nooit meer zou zien. Toen hij wakker werd, dacht hij dat het al dag was, want voor de opening van het nest zag hij een lichtje. Hij knipperde even met zijn oogjes en opeens was het lichtje verdwenen en werd het pikdonker, nog donkerder dan het 's nachts is. Prik probeerde zich een beetje uit te rekken en keek naar de opening. Opeens kwam het lichtje terug, een vreemd groen licht was het, dat heen en weer rolde. Opeens herkende Prik het: de kater, het was de kater Gijs, die met een groot groen oog naar binnen loerde. Prik schrok, want hij had vaak genoeg ge zien hoe Gijs achter de mussen aanzat. Hij kriebelde de slapende vader en moeder Mus wakker en fluisterde: „Gijsde kater zit voor het nest." De mussen beefden van angst. „We zijn verloren", fluisterde moeder. „Hij blijft natuurlijk net zo lang zitten tot er iemand naar buiten komt. En we móeten wel naar buiten, want anders hebben we geen eten." „Maak mij eens los", fluisterde Prik terug. Hij had een idee. Met een beve rig snaveltje maakte moeder Mus hem uit de deken los. Prik stapte naar bui ten, recht op de neus van de kater Gijs af die heen en weer snuffelde voor het nest. De mussen, ook de kinderen die wakker geworden waren, keken ademloos naar die dappere Prik. O, niets bijzonders. Hij kriebelde Gijs onder zijn neus. „Hatsjie", mauwde Gijs, „hatsjie. Hè, nou word ik ver kouden, dat is vervelend", mompelde hij, „hatsjiehatsjie! Prik kriebelde maar door en de kater moest zó hard mauwen en niezen, dat de boer en de boerin, die onder het rieten dak sliepen, er wakker van wer den. „Ga je weg!" riep de boerin uit het raam en ze klapte in haar handen. En toen dat niet hielp gooide ze een glas water over de kop van de ondeu gende Gijs leeg. Met een grote sprong verdween hij uit de dakgoot. „Ziezo", zei Prik, tegen de bevende musjes, „die zie je hier voorlopig niet meer terug, hoor. Ga maar gauw slapen". „Niets ervan", tsjilpte vader Mus, „kijk, het wordt al dag. Het eerste wat we doen is onze redder terugbrengen naar zijn huis". Vader en moeder tilden hem samen op en vlogen snavel aan snavel met Prik tussen zich in naar de hooiberg. Daar woont hij nu veilig en wel. Hij heeft alles wat hij hebben wil en af en toe komen de mussen hem opzoeken voor de gezelligheid. „Beter dan ik kun je het niet hebben", zegt Prik iedere avond tevreden MIES BOUHUYS Weten jullie precies, wat eigenlijk een „recensie" is? Nee? Nu, het woord „recensie" klinkt natuurlijk heel def tig, maar zo moeilijk is het heus niet. Het is gewoon een verhaaltje, dat iemand over een boek schrijft. En daar staat dan in hoe hij het gevonden heeft. Dan kunnen andere mensen weten of ze dat boek graag willen kopen of niet. Hier zijn een paar van zulke recen sies over pasverschenen boeken. Mis schien vind je er iets bij om op een ver langlijst te zetten. Het eerste is „O, Miesje Sandelhout" door Pieter Nierop, het verhaal van een echte wildebras, die altijd ondoordachte dingen doet. Haar zes zusjes zijn al net zo vrolijk. Dat is een mooi stelletje bij elkaar. Eerst komt Coby en dan de drieling van elf en daarna Miesje zelf. Maar dan ben je er nog niet, want na Miesje komt nog de tweeling van zes en bovendien woont haar vriendinnetje Rietje bij de Sandel- houtjes in huis. En allemaal kunnen ze heel mooi muziek maken. Rietje heeft een ongelukkig been en moet altijd in een wagentje rijden. Het boek behandelt dan verder de plannen voor een nieuwe speeltuin en de belevenissen met een boze bakker, die gelukkig goed aflopen als blijkt dat Miesje zijn verdwenen hondje heeft gevonden. Het boek is met tekeningen van Lies Veenhoven door Kluitman in Alkmaar uitgegeven. Marten Toonder schreef een nieuw boekje, dat hij „De rechten van de mens" noemde. Koning Hollewijn maakt, geholpen door zijn secretaresse Wiebeline, jacht op de rechten van de mens, die blijkbaar door de minister bij de laatste voorjaarsschoonmaak aan de Lorreman zijn meegegeven. Daardoor geraakt hij in allerlei onverkwikkelijke situaties, die hij echter manmoedig weet te trotseren door elke keer een rede af te steken over de „verhevenheid" van deze rechten en de vernederende behan deling, die ze ondergingen. Aan het eind vindt hij ze terug, maar niet in hun oorspronkelijke vorm. In een springstoffenfabriek ontdekt hij ze! Het is allemaal niet zo eenvoudig.... De illustraties zijn in ieder geval erg leuk. Bij Kluitman in Alkmaar zijn ook twee nieuwe jongensboeken uitgeko men, die ons ter bespreking werden toe gezonden: „Sieger, de Bronsman" door H. J. Popping en „De Kunstmaan van Prof. Lepidus" door W. N. van der Sluys twee tegenstellingen, want het ene handelt over primitieve mensen en het andere over atoomkrachten! Haast alle volksstammen gebruikten vroeger stenen speren en bijlen. Maar Sieger. de held van het eerste der beide laatstgenoemde boeken, trekt rond met een kar vol prachtige wapens van het nieuwe metaal: brons. Tijdens een van zijn handelsreizen sluit hij vriendschap met Bruno en Bernhard, de zonen van het stamhoofd. Samen trekken ze op de berenjacht. Ze worden aangevallen door hongerige wolven en later gevangenge nomen door de watermannen van een palissadendorp. Avonturen genoeg dus! E. P. Maak de hokjes, waar een stip in staat, zwart. ^XYXXXXWOOOOOOOOOOOOCXY-rvTf r »OOOOOOCXXXïOOOOOOOOOOOOOOO(Xy-*YiOOOr*rv> ooooocoocxoooooooococxxxxx» CCXXOOOOOOOOODOCXXXX) Het is algemeen bekend, dat door de rooms-katholieke kerk veel aandacht aan de missie en door de grote protestantse kerken veel zorg aan de zending wordt be steed. Minder weet men gewoonlijk van de acties die van kleinere kerken uitgaan. Daarom willen we graag eens wijzen op het zendingswerk van de Hollandse Baptisten in de Belgische Kongo. Het is daarbij tekenend voor de sfeer en de onderlinge verhoudingen, waarin het zendingswerk gewoonlijk wordt verricht, dat we de gegevens over dit werk vonden in het hervormde zendingsblad. Niemand kan het in ons land kwalijk worden genomen, indien hij over de toe standen in de Belgische Kongo niet veel weet. Men weet er gewoonlijk maar heel weinig van af. Het behoeft dan ook nie mand te verwonderen, dat er uit ons land niet allerlei grote zendingsacties worden ondernomen. Toch gebeurt er wel wat en wel door zoals gezegd werd de Unie van Baptistengemeenten in ons land. Oud is dit zendingswerk zeker nog niet. Het begon nog geen vijfendertig jaar geleden. Eigenlijk valt het werk in twee perioden uiteen: één van 1923 tot 1945 en de tweede van 1946 tot nu toe. Gedurende de eerste tijd werden wel enkele krachten voor het zendingswerk opgeleid, maar was er in de Kongo slechts één zendelinge van de Unie werkzaam. Natuurlijk kon hierdoor slechts op zeer beperkte schaal worden gearbeid. Men ging echter terecht door. In het koninkrijk Gods gaat het nu eenmaal heel wat minder om het getal dan daarbuiten. Dit wil inmiddels zeker niet zeggen dat men tevreden was, hetgeen vooral na 1945 aan het licht kwam. Met veel energie wer den de zaken aangepakt. Met als gevolg dat men tegen 1960 een complete staf van tien personen op een eigen terrein aan het werkt hoopt te hebben. Het aantal aspi rant-zendelingen van dit ogenblik doet verwachten, dat men inderdaad het gestel de doel zal bereiken. Thans werken er nog maar twee krachten. De Unie van Baptistengemeenten heeft in ons land een lichaam in het leven ge roepen, van waaruit het werk der zending wordt verricht. De leden hiervan thans twee predikanten, twee vrouwelijke leden en een administrateur wordt recht streeks gekozen door de afgevaardigden der gemeenten. Jaarlijks wordt verant woording afgelegd, waardoor alle vijftig gemeenten weten hoe de zending reilt en zeilt. De zendingscommissie (de U.Z.C.) der Unie van Baptistengemeenten in Nederland wordt financieel gedragen door vrijwillige bijdragen. De zondag na Pinksteren vormt een hoogtepunt voor het werk. Deze dag is de zogenaamde Uniezendingszondag. De be doeling hiervan is, dat dan in de gemeenten bijzondere aandacht aan de zending wordt besteed. Er wordt dan over gepreekt en er wordt voor gebeden, waarbij het financiële offer niet wordt vergeten. In de Kongo wordt zowel de zending als de rooms-katholieke missie krachtig ge steund door de Kongolese regering. Zowel bij de regering als bij andere instanties wordt de verenigde zending door de „Congo Protestant Council" vertegenwoor digd. Op verschillend terrein werken de diverse zendingsgenootschappen samen. Zo worden bijvoorbeeld gezamenlijk aan gepakt de opleidingen tot evangelist, tot onderwijzer en tot verplegend personeel. Deze methode wordt door de Kongolese regering zeer toegejuicht. In het algemeen kan worden geconsta teerd, dat men er naar streeft om ook zo veel mogelijk inheemse krachten aan te trekken voor het werk onder eigen mensen. Het brengen van het Evangelie is niet slechts een zaak „van buiten af". Doelbe wust stuurt men er op aan, dat het steeds meer de Kongolees zelf wordt, die verant woordelijkheid krijgt. Dit brengt natuurlijk soms problemen mee, maar over het alge meen genomen worden de tot nu toe be reikte resultaten bemoedigend genoemd. Belgisch Kongo is een welvarend land. Het gaat de bewoners er van goed. Er valt een trek waar te nemen van het platte land naar de steden. Vaak goed verdienen de raakt de Kongolees dan los van zijn ver trouwde omgeving, waardoor gemakkelijk moeilijkheden kunnen ontstaan. Maar waar zijn die niet? Een feit is het, dat in Belgisch Kongo de gang van het Evangelie doorgaat. Het wordt er gebracht door zendelingen, die na hun opleiding meestal in het buiten land te hebben gehad en daarna een door de Belgische regering voorgeschreven cursus in Brussel of Antwerpen te hebben gevolgd, tezamen met inheemse krachten in de bres staan. Zo werken Nederlanders en Kongolezen in Afrika samen aan de verbreiding van het Evangelie. 11 A U G Ij S 1 U S 1956 v' li.*, 1mmm 1 BUITENLANDERS zjjn er niet zelden verbaasd over dat de Nederlanders veel minder van molens weten, dan zij altijd hebben gedacht, uiteraard als gevolg van de vaak wat eenzijdige doorwerking van de propaganda voor ons land. En onze landgenoten vinden dat dan ook wel eens wat hinderlijk omdat voor verreweg de meesten van hen deze vorm van energie opwekking al zo onwezenlijk ver uit de tijd is. Zij wijzen hun gasten vaak ietwat gegeneerd op het feit, dat de explosiemotor en elektriciteit inmiddels ook in ons land zijn doorgedrongen, vaak met een air van „waar ziet u ons voor aan?" Maar dan ver liezen zij toch uit het oog, dat zeer vele van de vragende buitenlanders zich er be ter van bewust zijn dan zijzelf dat Neder land in een bepaalde periode van de ge schiedenis door zijn toepassing van de windkracht niet alleen voor bemaling, maar ook voor allerlei industrieën, zoals houtzagerijen en graanmalerijen en ande re, internationaal de aandacht trok. Dat is bepaald niets om zich voor te generen. DAAROM is het maar goed dat er, in de tijd toen de éne na de andere molen ge sloopt werd wegens overbodigheid, enige mensen niet alleen om het behoud van landschapsschoon, maar ook uit respect voor deze oudgedienden deze ontwikke ling langzamerhand wisten af te remmen. Het is aan hun initiatief te danken, dat er althans nog enkele duizenden molens aan deze slopingsrace ontsnapt zijn. Een uniek voorbee'd daarvan vormen de watermolens in de Alblasserwaard in de westelijke hoek bij Kinderdijk, van welker diensten door de komst van een gemaal in 1870, behalve in noodgevallen, geen ge bruik meer wordt gemaakt. Men vindt daar nog zo'n hele oude garde dicht opeen te gen de achtergrond van de machtige to renkranen der Kinderdijkse scheepswer ven. En het zijn déze watermolens, die op de komende zaterdagen dankzij de activi teit van de Provinciale WV van Zuid-Hol land met medewerking van het provin ciaal bestuur en van de waterschappen van de Overwaard en de Nederwaard in de Alblasserwaard te bezichtigen zullen zijn. Plet is voor het eerst, want dit unieke mo- lengebied van ons land was tot nu toe voor het publiek gesloten. Men kon het al leen in zijn geheel van de Lekdijk af be wonderen, maar sinds 4 augustus kan men er tegen een geringe entreeprijs iedere zaterdag in, tot 1 september. EN ZO doet zich dan de gelegenheid voor eens nader kennis te maken met dit concentratiepunt van de gehele waterhuis houding van de Alblasserwaard. Plet lijkt in het begin een beetje ingewikkeld, maar met behulp van een zeer overzichtelijk kaartje, voorzien van duidelijke aanwijzin gen in vier talen wordt het mogelijk zich een beeld te vormen van het teamwerk van twee rijen van acht watermolens die men hier zie de foto tegenover elkaar vindt. Uit het gehele hoogheemraad schap van de Alblasserwaard wordt via een uiterst vertakt stelsel van sloten en tochten het overtollige water naar het wes ten afgevoerd en het komt via twee dicht naast elkaar liggende hoofdaders in deze westpunt bij Kinderdijk binnen. De be stemming er van is natuurlijk de Lek, maar die ligt heel wat hoger. Het water moet dus opgevoerd worden, naar een ho gere boezem vanwaar het wel op de rivier kan worden uitgeslagen. En dat gebeurt door deze dubbele rij molens die het met hun schepraderen anderhalve tot eendrie kwart meter hoger brengen, uit de toevoer kanalen, de twee lage boezems, naar ande re kanalen aan weerszijden, de hoge boe zems. Er liggen hier dus vier kanalen naast elkaar. Tussen de twee middelste en de twee buitenste staan de twee rijen mo lens. De twee molenlinies werken van elkaar af. De éne heft het water van het meest zuidelijke toeleidingskanaal, de lage boezem van de Nederwaard, op naar de hoge boezem van deze waard. De molens van de noordelijke rij voeren het water van het noordelijker gelegen toeleidingska naal, lage boezem van de Overwaard, op naar de hoge boezem van deze waard. Van deze twee hoge boezems kan het water dan via sluizen afvloeien In de Lek, tenminste, indien deze haar laagwaterstand heeft be- (lees verder in laatste kolom) HEEFT U wel eens op straat ge vochtenEen ongebruikelijke vraag! „Nee, dat is nog nooit nodig geweest. Ik heb iets in mijn ogen, dat afschrikt. Men voelt, dat ik te sterk ben. Met dezelfde woorden begonnen we des- tijds eens het interview met een bekend neer Tiny traint of een demonstratie geeft, bokser. Maar ditmaal zitten we tegenover kan zij zich niet zo heerlijk vrij geven als een jonge, charmante vrouw het type een man, want: „Je moet altijd oppassen, van een balletdanseres of mannequin. Het dat de lippenstift niet door je gezicht is de vijfentwintigjarige Tiny Dekker, smeertEen man mag vuurrood wor stander, die niet op de hoogte is van Judo „dat ze hem voorzichtig zal neerleggen." MAAR TOCHhet beoefenen van deze sport heeft voor een vrouw geheel eigen psychologische kanten. Want wan- wonende in de Potgieterstraat te Amster dam: behalve de ho ge onderscheiding van de zwarte band in Judo, behaalde ze zes graden in Jiu Jitsu.en dat wil wat zeggen voor een vrouw! Ze is de ons land, die een den en rare op het terein van de aan elkaar ver wante gevechtssporten leverde. Eenige tijd is zij ook de enige geweest, maar er is een tweede bijgekomen: op de sportschool van Gé Koning te Amsterdam heeft de ongeveer dertigjarige Corry PrinsVan Os dezelfde grimassen trekkenik moet er altijd re kening mee houden, dat er mensen naar mij zitten te kij ken...." Als jong meisje was zij erg verlegen, jongste vrouw in maar nu heeft ze zelfvertrouwen en hou- dergelijke prestatie ding gekregen. „En Judo is zo goed voor je figuur Het was vroeger haar ideaal om coupeuse te worden. Maar toen ze zestien jaar was, zei een vriendinnetje op een bepaalde dag tegen haar: „Ga eens mee naar Jiu Jitsu- lesdat is zo leuk." Ze ging eerst on- hoogte weten te halen. Maar Tiny Dekker geïnteresseerd en niet vermoedend, dat hoopt echter alsnog haar tweede Dan te deze voor haar nog zo vreemd uitziende doen en heeft bovendien een leef tij dsvoor- Japanse „watervlugge" aanvals- en ver sprong.... de tijd zal moeten leren, of zij dedigingssport nog eens haar grootste weer op eenzame hoogte komt. In elk ge- hobby zou worden. Of eigenlijk is dit niet val staat Tiny haar mannetje en het is niet geheel juist: later kwam zij in de ban van 't prettig, door haar in de heupzwaai genomen zusje van Jiu Jitsu, het Judo, dat een zui- te worden. ook al belooft ze een tegen- vere gevechtssport is. „Dit trekt me op het ogenblik het meeste Ze heeft acht jaar getraind en nog eens getraind. Ze haalde met taaie volharding graad na graad, band na band. Kampioene kan zij echter nimmer worden, want zoiets bestaat er in de vrouwelijke sector nu een maal niet. „Judo is heel erg moeilijk.... hoe langer je het doet, des te moei'ij kei- wordt het. Tiny Dekker staat op en „zweeft" elegant door haar met smaak ingerichte flat, ten einde voor een kopje thee te zorgen. Wan neer ze ons bedient, spreekt ze over de Japanse meestergreep, de schouderworp en de arm- en beenklem („Nooit doorzetten, want anders breek je iets"). „Op het ogenblik geef ik aan jonge kin deren in de sportschool van mijn vriend Tonny Wagenaar les. En men merkt ook aan hun reacties, dat men juist door het besef weerbaar te zijn, niet meer zo gemak kelijk tot vechten komt. De kinderen, die veel vechten, worden kalmer en-beheer ster.... ze komen erboven te staan. En de zwakkeren, die veel aangevallen wor den, worden meer met rust gelaten Incidenteel werkt Tiny Dekker ook wel eens als mannequin. Ook het coupeusevak is zij nog niet geheel vergeten: zij ontwerpt namelijk haar eigen kleding. En wanneer Dit is een foto van Tiny Dekker, zoals zij zij zich modieus op straat begeeft, leest men zich weerde tijdens het vraaggesprek in in haar grote hemelsblauwe ogen een vaste haar gezellige woonkamer in de overtuiging en wel deze: iedere man gaat Potgieterstraat te Amsterdam. aan mijn voeten. J. S. reikt. Tot dat ogenblik moet het water op de hoge boezems worden vastgehouden. De molens verkeren in zo'n staat, dat zij de afvoer van het waterbezwaar kunnen overnemen, wanneer bijvoorbeeld door het uitvallen van de stroom de drie gemalen buiten werking gesteld worden. Ter gele genheid van de molendagen zullen zij, wind en weder dienende, dan ook allemaal draaien. Het is een prachtige gelegenheid om zich eens nader op de hoogte te stellen van een techniek, die voor de leek geheel te volgen is door haar eenvoud en die bo vendien nergens afschrikt door een over maat aan lawaai. Integendeel, want of schoon er twee overbrengingen in voorko men van het bovenwiel op de verticaal door de molen lopende koningsspil en van deze spil op het onderwiel en het schep rad hoort men in zo'n bedrijfsruimte vrijwel niets anders dan het ritselen van de wind in de zeilen en nu en dan een zacht gekreun van het hout, maar verder gaat alles geruisloos. Houten tanden grij pen tussen houten staven, die van het be gin af een bijzondere smering hebben ge had: bijenwas. DAT IS dan nog maar een facet van het bij drie van de molens, waar men langs komt, te bezichtigen „binnenwerk". De mo lenaars, die nog zijn achtergebleven ver reweg de meesten werken „in de fabriek" geven desgewenst uitleg in een traag streekdialect, dat iedereen kan verstaan. En het is de moeite waard naar hen te luisteren, want men heeft hier in deze tijd van specialisatie nog iets wat iedere leek in beginsel op één middag gemakkelijk kan doorgronden. Weg is het apathische gevoel van vele bedrijfsexcursies, waarin men als buitenstaander nu en dan wat opvangt, maar het „hoe" zelfs niet meer tracht te bevatten. Hier merkt men, dat dat nog wél mogelijk is en dat prikkelt de weetgierig heid. Zo heeft men aan het einde van zo'n molentocht de voldoening van een welbe stede middag. Men ziet de molen niet meer uitsluitend als een object voor idyllische mijmeringen, maar men heeft er respect voor gekregen. En wanneer een buiten landse gast er naar vraagt, kan men hem tenminste inlichten, niet meer aarzelend maar met gerechtvaardigde trots. VERSCHEIDENE gemeenten in de om geving hebben de gelegenheid van deze molendagen aangegrepen, om eveneens de aandacht van het toerisme te trekken, met name de sfeerrijke oude steden Gouda en Schoonhoven met haar eeuwenoude nij verheid respectievelijk op het gebied van aardewerk en edelsmeedkunst. En overal in de omtrek ziet men het weidelandschap, rijk aan vogelsoorten en met een verschei denheid aan kruiden. De veeboeren in de Krimpenerwaard kunnen bij het proeven van de kaas nog zeggen van welke boer derij deze afkomstig is niet door ver schillende produktiewijzen, maar door de verschillende kruiden, die de koebeesten tussen het gras mee naar binnen slobbe ren. Dat merkt de fijnproever tot in de kaas toe! H. B. Leo C or des-Der mot a Leo Cordes-Dermota, eerste tenor van de Weense Volksopera, zal het komende seizoen als gast verbonden zijn aan de Hoofdstad Operette, de voortzetting van de Fritz Hirsch Operette, onder directie van Meijer Hamel, Otto Aurich en Fritz Steiner. In „Die lustige Witwe", waarmee het gezelschap van september af op tournee zal gaan door het gehele land, zal hij de rol van Camille de Rosillon spelen en zingen. Leo Cordes-Dermota is van Joego slavische afkomst. Te Wenen studeerde hij aan de Muziekacademie. Later was hij ver bonden aan het Landestheatcr Salzburg, aan diverse theaters in Zwitserland en Duitsland en tenslotte aan de Weense Volksopera. Hij zong grote rollen in ver scheidene opera's, onder meer Tamino in de Zauberflöte, Octavio in Don Giovanni, Lenski in Onegin en de Hertog in Rigo- letto. In vele operettes heeft hij eveneens hoofdrollen gezongen. Als Camille de Ro sillon trad hij nog onlangs in Salzburg op.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13