Fischer von Erlaeh heeft Wenen
I tot keizerlijke stad
REMBRANDTHERDENKING
ONZE NAMEN I
ïïlaak
beki&L, maxVi ye,ejn (keetdAo-man
Van fabrieksmerk
tot blazoen
en naam
Onderzoek naar
Zoals de chauffeur bij ons tikt
tikt hij nergens ter wereld
IN VIJFHUIZEN
Oostenrijk
herdenkt
zijn beste
architect
Handelaars
Oud gebruik
BIJ FOTOGRAFEREN
EEN PARTICULIERE
TERWIJL Nederland
Rembrandt herdenkt
en men alom de her
innering oproept aan
Mozart, denkt Oos
tenrijk juist in deze
dagen tevens aan zijn
grootste architect, die
drie eeuwen geleden
te Graz werd ge
boren. Deze Johann
Fischer von Erlach
heejt echter niet al
leen betekenis voor
Oostenrijk, maar ook
voor de gehele we
reld, voor Europa in
het bijzonder. Al kent
men immers buiten
zijn geboorteland de
naam van Fischer
von Erlach nauwe
lijks, iedere buiten
lander, die prat gaat
op algemene ontwik
keling of die Wenen
ooit heeft bezocht,
kent vast en zeker
een paar van zijn
werken, bijvoorbeeld
het slot Schönbrunn.
Deze geniale kunstenaar werd op 20 juli
1656 als zoon van een beeldhouwer ge
boren. Hij ging bij zijn vader in de leer en
overtrof hem al spoedig in het ontwerpen
van gedenkpenningen, reliëfs en medail
lons. Ofschoon hij pas later zijn voorliefde
voor de bouwkunst ontdekte, vertonen
vooral zijn vroegere architectuurontwer-
pen nog altijd het stempel van een beeld
houwer, dus van een kunstenaar die aan
de door hem ontworpen vlakken en ruim
ten een plastisch karakter gaf, voorname
lijk in de ovale vorm, welke hij met een
zekere voorliefde heeft uitgewerkt. Als
jongeman heeft hij jarenlang in het atelier
van Bernini gewerkt en dit verblijf te
Rome heeft voor hem grote betekenis ge
had. Hij nam namelijk tevens de gelegen
heid waar om alle soorten en stijlen van
architectuur in het verleden te bestuderen
en verzamelde zodoende het materiaal voor
zijn beroemd geworden boek „Ontwerpen
van historische architectuur". Daardoor is
hij de grondlegger geworden van de ver
gelijkende geschiedenis der bouwkunst.
Na deze leerjaren keerde Fischer von
Erlach naar Oostenrijk terug en werd daar
toen dadelijk tot leermeester in de bouw
kunst van de latere keizer Josef I benoemd.
Spoedig kreeg hij opdrachten van de Oos
tenrijkse adel, die vooral in Bohemen en
Moravië paleizen en zomerresidenties wil
de laten bouwen. Toen de vorst-aartsbis-
schop van Salzburg de middeleeuwse bin
nenstad liet slopen om daarvoor in de
plaats een geheel nieuwe barokstad te
bouwen, kreeg Fischer von Erlach zijn
grote kans. Hij ontwierp er drie grote ker
ken, namelijk de Drievuldigheid, de Col-
legekerk en de kerk van het Johannes-
hospitaal. Hij moet toen reeds een grote
naam hebben gehad, want aanvankelijk
hadden alleen Italiaanse architecten aan
dit nieuwe Salzburg gewerkt. Thans ech
ter werd ook deze Oostenrijker in de ge
legenheid gesteld om van zijn talenten te
getuigen. Op slag drukte hij zijn persoon
lijk stempel op het stadsbeeld, want hij
ontwierp niet alleen kerken, maar ook hele
huizencomplexen, trappen en balustraden
voor tuinen en vooral fonteinen.
Het eigenlijke centrum van zijn werk
zaamheid werd echter Wenen, dat intussen
de hoofdstad was geworden van een we
reldrijk. Nadat de Zonnekoning, Lodewijk
XIV, het slot van Versailles had laten
bouwen als symbool van zijn macht, ont
bood de Oostenrijkse keizer Josef I zijn
architect om in Schönbrunn een slot te
bouwen, dat Versailles in de schaduw zou
stellen. Fischer von Erlach tekende een
prachtig ontwerp, dat echter zo fantastisch
en kostbaar was, dat het slechts gedeelte
lijk ten uitvoer kon worden gebracht. Voor
de nationale held van Oostenrijk, prins
Eugenius van Savoye, ontwierp hij het
prachtige winterpaleis in de tegenwoordige
Johannesgasse, een pronkjuweel van ar
chitectuur, dat slechts door weinig buiten
landers wordt ontdekt, omdat het straatje
zo smal en donker is en vooral omdat er
op de poort een bordje hangt met de woor
den: ministerie van Financiën
FISCHER VON ERLACH was intussen
hofarchitect geworden. Hij werd geadeld,
kreeg van alle kanten opdrachten en
bouwde het ene paleis na het andere, niet
alleen in het eigenlijke Oostenrijk, maar
ook in de zogenaamde erflanden, te Praag in
de eerste plaats. Zijn werk werd rijper en
begon nu een meer klassiek en evenwich
tig karakter te vertonen, dat wil zeggen:
hij schonk meer aandacht aan het schep
pen van ruimten, zodat de plastische vor
men op de achtergrond geraakten. Men
kan dit het best herkennen aan de Bo
heemse hofkanselarij te Wenen en aan
zijn meesterwerk, de hierbij afgebeelde
Karlskirche met haar magnifieke koepel
(die aan de koepel van de St. Pieter herin
nert) en met de twee zuilen vol reliëfs,
waarvoor hij zich bewust door de zuil van
Trajanus te Rome had laten inspireren. De
buitenlander, die maar een beetje gevoel
heeft voor architectuur, komt echter het
meest onder de indruk bij het zien van de
Josefsplatz te Wenen met de Nationale
Bibliotheek: ook dit plein is door Fischer
von Erlach ontworpen. Het plein is betrek
kelijk klein, maar maakt juist door de in
perspectief gebouwde zijvleugels een bui
tengewoon ruime indruk. En dan ziet men
de evenwichtige lijnen en vlakken van de
eigenlijke bibliotheek met daarachter de
grote gekoepelde leeszaal,waarvan de leer
boeken der kunstgeschiedenis zeggen, dat
het de prachtigste en feestelijkste zaal is,
die ooit werd ontworpen.
OVERAL in Oostenrijk stuit men op het
werk van dit rusteloze genie, niet alleen
op de paleizen en gebouwen, die hij zelf
heeft ontworpen, maar ook op de creaties
van een jongere generatie, die onder in
vloed van Fischer von Erlach stond. Wij
denken hier voornamelijk aan de archi
tecten Hildebrandt, Prandtauer, de gebroe
ders Dienttenhofer, Welsch, Pöppelman en
zovele anderen, die honderdvijftig jaar
lang de Europese bouwkunst hebben be
heerst en die met hun leermeester de
Oostenrijkse architectuur hebben bevrijd
van haar provinciaal karakter en haar op
een peil hebben gebracht, waarvoor ook
wij, moderne mensen, de grootste bewon
dering hebben. Als Wenen met zijn
prachtige barokpaleizen de indruk maakt
van een glorieuze keizerstad, die het cen
trum was van een imperium, dan is dit
voornamelijk te danken aan deze architect.
AMSTERDAM, augustus. Gelooft u
mij, ik ben geen Caracciola, geen Stirling
Moss, Fangio of zelfs Gatsonides. Ik ben de
bezitter van een klein auto'tje, dat zo lang
zamerhand de eerste jeugd voorbij is en
dat zelfs nieuw toch echt nooit erg hard
heeft gereden. Er ontbreekt me zelfs de be
hoefte om erg hard te gaan. Het verlangen
naar een vreselijk snelle auto, die ieder
een voorbij kan, heb ik nooit gekend. Droog
zitten in gematigd comfort is mijn enige eis.
Maar waarom tikken de Nederlanders
dan zo vaak nadrukkelijk tegen mij op hun
voorhoofd? Als we op zondag een land
genoot voorbij rijden, die zijn hele gezin
in een ander klein auto'tje met vijfendertig
kilometer per uur de regen laat zien, met
een bescheiden drukje op de toeter probe
ren te bewegen niet helemaal midden op de
weg te rijden, draait hij zich om en tikt op
het voorhoofd. Als we, hier in Amsterdam,
bij een stoplicht willen wegrijden, waar de
fietsers zich voor de auto in een front van
tien of twaalf hebben opgesteld, tikken en
kelen van hen zeker op hun voorhoofd. Als
we langs een vrachtauto willen, die op een
van de grachten staat uit of in te laden en
daarmee het verkeer vrijwel geheel heeft
geblokkeerd, tikt de bestuurder zeker op
het voorhoofd. Als we stoppen voor voet
gangers op een oversteekplaats, dan komen
andere automobilisten ons voorbij en ook
zij maken dat goed-Hollandse gebaar. En
als ik de Kalverstraat wil oversteken bij
het Spui, waar geen oversteekplaats is en
meestal een onafgebroken stroom voetgan
gers, dan wordt ook daar ijverig op het
voorhoofd getikt. De op hun voorhoofd
tikkende bromfietsers, die ik geen voorrang
heb gegeven, omdat ze nu eenmaal ook van
rechts komend als gewone fietsers gelden,
zijn legio.
Het lijkt wel een samenzwering met al
dat getik. Misschien zou het een goed on
derwerp zijn voor een film van Hitchcock:
een man, die door zoveel mensen voortdu
rend en nadrukkelijk voor gek is verklaard,
dat hij het tenslotte wordt. Ik wil geenszins
zeggen, dat ik zonder feilen ben. Zowel in
als buiten het verkeer heb ik een gezond,
maar niet overdreven aantal verkeerde
eigenschappen, maar zó erg is het nou ook
niet. Af en toe, als ik me realiseer iets
verkeerd in het verkeer te hebben gedaan,
zou ik wel willen uitstappen om me tegen
over de andere partij te verontschuldigen.
Maar óf die is dan al uit het oog verdwe
nen, óf hij tikt tegen me op het voorhoofd
en dat doodt de beste voornemens.
Trouwens: nu ik er over nadenk, geloof
ik niet dat ik de enige ben met deze klacht.
Er is een grote groep van Nederlandse
weggebruikers, die waarschijnlijk princi
pieel alle anderen als geheel of gedeeltelijk-
malend beschouwt en die het daarenboven
nodig oordeelt deze pijnlijke constatering
met nadruk kenbaar te maken. Als er van
zulke mensen onder mijn lezers zijn, laat ik
hun dan dit zeggen: houdt u toch op, het
helpt echt niet, het ontmoedigt niet eens.
En als u alle anderen dan werkelijk gek
vindt, noteert u dan hun nummers en geeft
die door, zodat hun de volgende keer de ge
neeskundige verklaring voor het nieuwe
rijbewijs kan worden onthouden.
Het is al vervelend genoeg, dat de Ne
derlanders over het algemeen gezien geen
goede, geen „geboren" chauffeurs zijn.
Moeten ze ook nog de onbeleefdste zijn?
Iemand heeft onlangs gepleit voor meer
humor in het verkeer. Dat lijkt me een
voortreffelijke suggestie. Als u vindt, dat
ik het fout heb gedaan, lacht u dan eens
om zo'n stommerd. A.S.H.
DE VORIGE keer kwamen huizen ter
sprake met namen als De Keyzar van
Moscoviën, De Kooningh van Zweeden
en De Bisschop, benamingen, die vaak
in verkorte vorm op de bewoners over-
gingen. Dergelijke huisnamen waren in
alle steden populair. Geliefd waren ook
gevelstenen met wapens. Te Haarlem is J
er aan het pand Zijlstraat 54 nog steeds
een te zien. „Int wapen van Maseyck"
luidt het bijschrift. Blijkens de jaarsteen
werd het huis in 1610 gebouwd. Kort
nadien werd het bewoond door Philips
van Maseyck, die afkomstig was uit het
stadje Maeseyck in Belgisch Limburg en
ook wel de bouwheer zal zijn.
WIE VERTROUWD is met de heral
diek weet dat stadswapens niet zelden
worden vastgehouden door maagden.
Vandaar dat oudtijds in de Haarlemse
Damstraat een huis met de naam „De
Maeclit van Dort" te vinden was. Te
's-Hertogenbosch stonden zelfs vijf hui
zen met afbeeldingen van stedemaagden
op het uithangbord. Ging in deze ge
vallen de bewoner naar zijn huis heten,
dan ontstond een familienaam waarbij
men niet direct aan een man denken
zou: De Maagd.
Uiteraard zinspeelden de uithangbor
den vaak op het beroep dat in het pand
werd uitgeoefend. Zo werd anno 1653
een schoenmakerij in de Anegang ver
kocht „daer de Drie Trijote Muijlen
uijtsteecken." Ook aldus ontstonden ge
slachtsnamen. De familie Trip heeft tot
stamvader Gerrit Jansz, die zich in de
vijftiende eeuw te Zaltbommel onledig
hield met het maken van trippen, een
soort houten muiltjes. In de oude stuk
ken wordt hij afwisselend als „die trip-
maeker" en Gerrit „in die Trip" aange
duid. Zijn huis droeg dus een uithang
teken met een afbeelding van het aldaar
verkrijgbare produkt. Hoog in de gevel
van het Trippenhuis, dat zijn afstam
melingen te Amsterdam bouwden, zijn
die tripjes nog te zien. Want het
„fabrieksmerk" werd familiewapen en
aan zo'n imposant bouwwerk mocht een
blazoen niet ontbreken.
AL KWAMEN ER geen uithangbor
den en wapens aan te< pas, ook in andere
gevallen werden namen vaak van be
roepen afgeleid. In de reeds eerder ge
citeerde lijst der geslachtsnamen, die te
Amsterdam zijn aangenomen na het
Napoleontisch decreet van 1811. is te
zien dat een cachetsnijder zich Cachet
ging noemen. Hij was de overgrootvader
van de sierkunstenaar Lion Cachet
(18641945). Anderen kozen om soort
gelijke redenen de namen Stempel,
Drukpers, Soldeer, Scheermes en
Schoenhak, terwijl een kleermaker zich
als Van der Naald liet registreren. Ver-
der lezen we Aardappel, Augurk, Bok-
kum, Borstel, Citroen, Diamant, Goud, f
Peper, Porcelijn, Rookaal (dat is ge-
rookte paling) en verder Sehe!vis,
Tabak, Komkommer, Mattras en Pa
pier: hiermede werd aangegeven in
welk artikel de dragers van deze
namen handelden. Op precies dezelfde
wijze ontstonden de familienamen
Augurkiesman, Boekman, Flcsseman,
Velleman, Melkman en Waterman,
welke laatste handel dreef in drinkwa-
ter, dat in die jaren nog per schuit
werd aangevoerd.
AL BEHOREN deze namen tot de
laatste, die hier te lande werden ge
vormd, ze sluiten volkomen aan bij de
naamgeving, die reeds eeuwen gebrui
kelijk was. De eerste drager van de
naam Havermans woonde in 1555 te
Breda aan de Havermarkt en zal dus
wel iets met haver te doen gehad heb
ben. De naam Scliaepman is nog
ouder. De Groningse familie Modder
man stamt af van Dlrck Comelisz die
in 1646 van de Staten Generaal octrooi
kreeg op zijn werktuig tot droogma
king van uitgeturfde veenlanden en
een geslacht Lakeman heeft tot naam
gever de in 1520 geboren Jan Antho-
nisse de Oude, die te Zierikzee een
lakenhandel dreef, zodat hij Laecke-
man werd genoemd De Amsterdammer
Claes Clacsz Salm (16481699) han
delde in zalm. Ook de namen Stokvis,
Pekelharing en Bruynstroop gaan ver
terug.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
ALS U EENS in oude fotografische tijdschriften of
fotoboeken bladert en de opnamen daarin vergelijkt met
die van thans, zult u stellig een vaak zeer groot
verschil bemerken. Niet dat de kleding en stoffering an
ders is. Want dat is begrijpelijk. Het karakter van de
foto's, de uitdrukkingswijze, is zo heel anders. We zou
den het zó kunnen formuleren: in het algemeen was de
fotografie vroeger het vastleggen van een voortdurende,
bestaande toestand, het vereeuwigen van een moment,
dat kentekenend was voor een periode van het bestaan.
Zo'n opname was dan wat we noemen een voorbeeld van
statische fotografie, die een halve eeuw geleden dè uiting
was van fotografisch kunnen. In deze tijd van enerve
rende actie kan het toch weldadig zijn om naar die oude
vaak zeer fraaie opnamen te kijken, hoewel het
fotograferen van thans het karakter heeft gekregen van
het behouden van de actie van één moment, de directe
greep uit het voorbijbaande leven-zelf. Niet dat de sta
tische fotografie niet meer zou bestaan, maar voor zeer
velen is het maken van foto's veel meer geworden: het
onmiddellijk weergeven van een flitsend ogenblik, het
vastleggen van de spanning van dat éne moment. Het
zijn de dynamische foto's die nu meer in trek zijn.
Een stap verder nog is: de actie te laten zién groeien.
Het middel daartoe: de „fotoserie" wordt nog betrekke
lijk weinig gebruikt. Menigeen, die kiekt, denkt zelfs
nooit aan een serie opnamen, omdat zijn aandacht ge
trokken wordt door één bepaalde actie of situatie, die hij
ook maar éénmaal vastlegt. Fotograferen, zo denken
velen, is: het kiezen van het juiste, het éne juiste mo
ment. Dat er zo kort achter elkaar meer momenten kun
nen zijn, hebben ze nooit overwogen. Er is een kiek ge
maakt, het filmpje wordt een nummertje verder ge
draaid, het toestel gaat in de tas en het wachten is tot er
misschien na een heel lange poos wel weer eens wat te
kieken zal zijn. Het bestaan van een serie opnamen ken
nen ze allemaal van de voorstellingen, die laten zien hoe
met een machtige zwaai een emmer water in twee se
conden kan worden geleegd en dat dit feit dan nog kan
opgenomen worden in vier of vijf aparte shots: het
water even over de randhet water al half uit de
emmer.... en na nog wat tussenopnamen de lege em
mer. Dat is inderdaad een serie opnamen, maar het is
niets anders dan een uiteengerafelde actie. Ook de dui
ker, die van de springplank in, zevenen naar beneden
komt zeven foto'tjes natuurlijk is niet het onder
werp voor de echte fotoserie. Dergelijke opnamen zijn
technisch-wetenschappelijk misschien zeer interessant en
leerzaam, maar zo'n extra in mootjes gesneden fotografi
sche filet hoort niet thuis in het album „serie-opnamen".
Daarvoor is nodig, dat ieder van de samenstellende foto's
een echt apart waardeerbaar kiekje is. En daar het leven
vol is van groeiende situaties, is het voor hem, die zich
eens op dit terrein wil wagen, heus zo moeilijk niet een
aantal vlotte „fotoverhalen" te maken.
Het voorbeeld, dat we hierbij geven is een eenvoudig
geval, dat dagelijks kan voorkomen. Het is niet nood
zakelijk om het steeds in het kinderleven te zoeken, hoe
wel toegegeven moet worden dat dit er zich bijzonder
voor leent. Want de impulsieve handelingen en uitingen
van kinderen kunnen zeer karakteristieke series geven.
Maar ook het bezoek van kennissen, het uitlaten van de
hond, het spel van jonge katten, de visser aan de water
kant en het plakken van de lekke band kunnen sketches
in fotografische zin geven, waarin de leut, de verwachtin
gen, de bezorgdheid in beelden leesbaar worden.
Een recept ervoor geven? Dat zal wel
heel moeilijk zijn, want hoeveel lichtsi
tuaties kunnen hierbij wel niet voorkomen?
Een „opbouwschema" kan misschien dien
sten bewijzen: géén serie is goed, of de op
namen moeten stuk voor stuk ook kiekjes
zijn om te willen bezitten. Elke serie moet
haar „aanloop"-foto hebben, met foto's
van het „verloop" der gebeurtenissen en
natuurlijk ook een „afloop". Juist in de
laatste kiek moet de clou schuilen. Dan
moet de serie ook klaar zijn. Na het hoog
tepunt van de actie nog niet weer eens
om met Staring te spreken een nóg
laatster foto te maken. Dat zou een anti
climax geven.
Soms zijn het drie, vaak vier of vijf
foto's, die de sketch vormen, maar nooit
mag het er één teveel zijn. Vandaar een
goede raad: wie een serie maakt, kan rustig
wat extra momenten proberen te vangen.
Maar wanneer de kieken klaar zijn, leg ze
dan naast elkaar op volgorde. Alle acht.
Bekijk ze goed. Meestal kunnen er dan drie
uit. Een fotoserie is geen beeldroman.
TOEN, kort voor de oor
log, de broer van een mij
ner vrienden in Parijs over
leed, werd niet diens graf,
doch het café waar hij als
kunstrecensent zijn artike
len placht te schrijven, de
plaats waar mijn vriend de
sfeer vond om de overlede
ne te gedenken. Profane
rend? Zeer zeker niet. Ik
kan mij deze reactie zeer
wel begrijpen, aangezien ik
persoonlijk aan het graf van
een dierbare steeds het ge
voel heb dat juist de nabije
aanwezigheid van de „stof"
de gééstelijke absentie van
de gestorvene accentueert.
In de sfeer van de omge
ving die hij tijdens zijn le
ven bezielde, leeft hij daar
entegen voort voor diege
nen die hem daarin werk
zaam hebben gekend of voor
belangstellenden die zich in
zijn werkzaamheid hebben
verdiept.
Deze overpeinzing kwam
bij mij op toen ik een dezer
dagen ongewild mijn „par
ticuliere" Rembrandther-
denking hield. Deze herden
king volgde enige weken na
de officiële plechtigheid in
de Westerkerk te Amster
dam, waar ik niet zozeer
werd getroffen door de
hooggestemde toespraken
en de wetenschap dat „er
gens" in deze ruimte de
stoffelijke resten rusten van
de grote kunstenaar, dan
wel door de gedachte dat
Rembrandt in de buurt van
deze kerk zijn laatste jaren
heeft gesleten. Dat hij de
Amsterdamse grond in deze
omgeving heeft betreden
toen deze nog weg was tot
de natuur en niet onder as
falt was begraven, dat hij
heeft opgezien naar de trot
se toren met de kroon van
Maximiliaan en dat hij in
de directe nabijheid daar
van meesterwerken heeft
gemaakt, die behoren tot de
machtigste scheppingen al
ler tijden: De Verloi'en
Zoon (Ermitage in Lenin
grad) en De Joodse Bruid
(Rijksmuseum).
Kort na deze officiële
herdenking volgde dan mijn
particuliere herdenking, die
bij verrassing plaats had in
Vijfhuizen. Dergelij
ke verrassingen kan men
ook elders verwachten, op
fietstochten of wandelingen
(de auto gaat daarvoor te
snel) in de omgeving van
Naarden, van Spaarndam,
langs de Amstel. kortom
overal waar het water en
het grijze licht aan bomen,
gras en riet het unieke de
cor scheppen van ons wa
terlandschap, dat de Hol
landse schilders en dichters
zo gelukkig heeft geïnspi-
het grijs afgestemde licht
en de blonde schaduwen,
men kan ze ook in de een
zame boom te Vijfhuizen
waarnemen. En is er niet
terecht op gewezen dat we
in de Drie Bomen, waarvan
de kruinen als in gemeen
schappelijke kamp de ele
menten trotseren, de kun
stenaar zélf herkennen, als
eenzaam wandelaar na Sas-
kia's dood troost zoekend in
de natuur?
Maar ook in het gracieus
buigende riet treft men
Rembrandt. Het riet, zoals
dat ook wordt waargeno-
reerd. Ik denk aan het be
kende gedicht waarin Hen-
riëtte Roland Holst haar
verrukking bekende voor de
„lijnen van land en water"
die „onpeilbare gedach
ten in ons wekken" en
waarin zij gewaagt van
„thuis te zijn in eindeloze
sferen". Een natuurbeleven
dat typisch Rembrandtiek
van visie is!
Een fietstochtje op een
bedekte zaterdagmiddag
voerde mij in de richting
van meergenoemd gehucht.
Het contact, met een visser,
die juist een baars uit de
ringvaart had verschalkt,
deed mij neerzitten aan de
door riet beschermde water
kant- En daar ontdekte ik
plotseling, aan de oever
recht tegenover mij, een
boom, die mij door de wer
king van licht en donker en
door zijn eenzaam staan
herinnerde aan het type van
de Drie Bomen, wereldbe
roemd geworden door Rem-
brandts ets uit 1643.
Rembrandt heeft die drie
bomen uitgeheven op een
misschien in zijn fantasie
gevormde heuvel. Maar
werkelijkheid of fantasie, in
dit landschap gaf hij de fan
tasie, in dit landschap gaf
hij de synthese van het de
cor waarvan ik zojuist rep
te. De limpide atmosfeer,
men in zijn geniale tekening
van de Nieuwe Meer: Rem
brandt speurde in die com
pacte massa's deinende wa
terplanten de geheimenis
van het Hollandse licht in
samenspel met het water,
dat hij op even geheimzin
nige wijze herschiep door
het over papier van ets of
tekening te ademen. Derge
lijke herscheppingen wek
ken bij ons eveneens „on
peilbare gedachten" en
daardoor streeft Rembrandt
gevoelige landschapschil
ders als Jan van Goyen en
Salomon van Ruysdael
voorbij, die zich op onna
volgbare wijze inspireerden
op de visuele belevenis van
toon, sfeer en ruimte.
Het directe contact met
Rembrandts geliefde sujet:
het vlakke waterland onder
de grijze hemel en het won
der van het licht, dat zich
voltrekt aan de nederige ac
cessoires van dit landschap,
gaf mij de sensatie dat
Rembrandt hier méér aan
wezig was. dan tijdens die
hooggestemde sfeer in de
Westerkerk op 16 juli, toen
zijn geboortedag werd her
dacht. Door tussenkomst
van de natuur, van Rem
brandt zélf, had ik mijn
privé-herdenking op in
drukwekkende wijze be
leefd! H. P. BAARD
Voltrekt zich op aarde een verandering
in het klimaat? Ziet het er naar uit dat de
gletsjers op den duur zullen verdwijnen?
Zal het smeltende ijs eens enorme over
stromingen in de kuststreken der continen
ten veroorzaken? Zal het verdwijnen van
de ijsvelden de regenval doen afnemen en
daardoor de groei van de gewassen in
gevaar brengen? Reeds jarenlang wordt op
deze vragen een antwoord gezocht door de
Amerikaanse geleerden, die daartoe om
vangrijke onderzoekingen op de ijsvelden
in het Rotsgebergte, in Alaska en Groen
land instellen. In de achttien maanden van
het geofysche „jaar" 1957-1958 zullen deze
onderzoekingen uitgebreid worden tot de
noordelijke en zuidelijke poolgebieden.
Het toekomstige gedrag van de uitge
strekte ijsvelden is voor de gehele wereld
van zeer groot belang. Alle vastelanden,
met uitzondering van Australië, hebben
gletsjers. En alle continenten ook
Australië ondervinden tot op zekere
hoogte de invloed van deze gletsjers. Ver
anderingen, die in zeer koude streken op
treden, kunnen het oppervlak van de con
tinenten verkleinen, de hoeveelheid delf
stoffen, die ter beschikking staan, doen
toenemen en de verdeling van de regenval,
die aansprakelijk is voor het bestaan van
droge en van vruchtbare gebieden, wijzi
gen. Over het gedrag van de gletsjers is
tot dusver nog maar weinig bekend. Eer
tijds bedekten zij dertig percent van het
aardoppervlak, thans bestrijken zij nog
slechts tien percent. Men schat het volume
van deze ijsmassa's tussen de tien en twin
tig miljoen kubieke kilometer. Ten einde
verantwoorde plannen voor de toekomst te
maken, moet de mens weten hoeveel ijs er
aanwezig is, hoe snel het smelt, of een
voortgezette wegsmelting van het ijs het
klimaat op aarde zal veranderen en welk
soort terrein met welke delfstoffen er ver
borgen liggen onder de dikke ijslagen, die
honderdduizenden vierkante kilometers
grond bedekken.
Voor onderzoekingen van de ijskap op
Groenland (bij een temperatuur die soms
tot 65 graden Celsius onder nul daalde)
moesten grote hoeveelheden instrumenten
en voorraden over de verraderlijke ijs
woestijn worden vervoerd. Met behulp van
seismografen en boorinstrumenten maten
de Amerikaanse geleerden de dikte en de
structuur van het ijs en de aard van het
daaronder liggende terrein. Zij verrichtten
meteorologische waarnemingen, bestudeer
den de stralingsverschijnselen, temperatu
ren, windsnelheden, vochtigheid, het smel
ten van de oppervlaktesneeuw en de
waterstromen onder het ijs.
Uit eerder verrichte waarnemingen is
gebleken dat in de laatste honderd jaar 3e
meeste gletsjers in de gematigde streken
door afsme'ting kleiner zijn geworden.
De in 1643 gemaakte ets „De drie bomen" van Rembrandt uit het bezit van Teylers
Museum te Haarlem.