Fischer von Erlaeh heeft Wenen I tot keizerlijke stad REMBRANDTHERDENKING ONZE NAMEN I ïïlaak beki&L, maxVi ye,ejn (keetdAo-man Van fabrieksmerk tot blazoen en naam Onderzoek naar Zoals de chauffeur bij ons tikt tikt hij nergens ter wereld IN VIJFHUIZEN Oostenrijk herdenkt zijn beste architect Handelaars Oud gebruik BIJ FOTOGRAFEREN EEN PARTICULIERE TERWIJL Nederland Rembrandt herdenkt en men alom de her innering oproept aan Mozart, denkt Oos tenrijk juist in deze dagen tevens aan zijn grootste architect, die drie eeuwen geleden te Graz werd ge boren. Deze Johann Fischer von Erlach heejt echter niet al leen betekenis voor Oostenrijk, maar ook voor de gehele we reld, voor Europa in het bijzonder. Al kent men immers buiten zijn geboorteland de naam van Fischer von Erlach nauwe lijks, iedere buiten lander, die prat gaat op algemene ontwik keling of die Wenen ooit heeft bezocht, kent vast en zeker een paar van zijn werken, bijvoorbeeld het slot Schönbrunn. Deze geniale kunstenaar werd op 20 juli 1656 als zoon van een beeldhouwer ge boren. Hij ging bij zijn vader in de leer en overtrof hem al spoedig in het ontwerpen van gedenkpenningen, reliëfs en medail lons. Ofschoon hij pas later zijn voorliefde voor de bouwkunst ontdekte, vertonen vooral zijn vroegere architectuurontwer- pen nog altijd het stempel van een beeld houwer, dus van een kunstenaar die aan de door hem ontworpen vlakken en ruim ten een plastisch karakter gaf, voorname lijk in de ovale vorm, welke hij met een zekere voorliefde heeft uitgewerkt. Als jongeman heeft hij jarenlang in het atelier van Bernini gewerkt en dit verblijf te Rome heeft voor hem grote betekenis ge had. Hij nam namelijk tevens de gelegen heid waar om alle soorten en stijlen van architectuur in het verleden te bestuderen en verzamelde zodoende het materiaal voor zijn beroemd geworden boek „Ontwerpen van historische architectuur". Daardoor is hij de grondlegger geworden van de ver gelijkende geschiedenis der bouwkunst. Na deze leerjaren keerde Fischer von Erlach naar Oostenrijk terug en werd daar toen dadelijk tot leermeester in de bouw kunst van de latere keizer Josef I benoemd. Spoedig kreeg hij opdrachten van de Oos tenrijkse adel, die vooral in Bohemen en Moravië paleizen en zomerresidenties wil de laten bouwen. Toen de vorst-aartsbis- schop van Salzburg de middeleeuwse bin nenstad liet slopen om daarvoor in de plaats een geheel nieuwe barokstad te bouwen, kreeg Fischer von Erlach zijn grote kans. Hij ontwierp er drie grote ker ken, namelijk de Drievuldigheid, de Col- legekerk en de kerk van het Johannes- hospitaal. Hij moet toen reeds een grote naam hebben gehad, want aanvankelijk hadden alleen Italiaanse architecten aan dit nieuwe Salzburg gewerkt. Thans ech ter werd ook deze Oostenrijker in de ge legenheid gesteld om van zijn talenten te getuigen. Op slag drukte hij zijn persoon lijk stempel op het stadsbeeld, want hij ontwierp niet alleen kerken, maar ook hele huizencomplexen, trappen en balustraden voor tuinen en vooral fonteinen. Het eigenlijke centrum van zijn werk zaamheid werd echter Wenen, dat intussen de hoofdstad was geworden van een we reldrijk. Nadat de Zonnekoning, Lodewijk XIV, het slot van Versailles had laten bouwen als symbool van zijn macht, ont bood de Oostenrijkse keizer Josef I zijn architect om in Schönbrunn een slot te bouwen, dat Versailles in de schaduw zou stellen. Fischer von Erlach tekende een prachtig ontwerp, dat echter zo fantastisch en kostbaar was, dat het slechts gedeelte lijk ten uitvoer kon worden gebracht. Voor de nationale held van Oostenrijk, prins Eugenius van Savoye, ontwierp hij het prachtige winterpaleis in de tegenwoordige Johannesgasse, een pronkjuweel van ar chitectuur, dat slechts door weinig buiten landers wordt ontdekt, omdat het straatje zo smal en donker is en vooral omdat er op de poort een bordje hangt met de woor den: ministerie van Financiën FISCHER VON ERLACH was intussen hofarchitect geworden. Hij werd geadeld, kreeg van alle kanten opdrachten en bouwde het ene paleis na het andere, niet alleen in het eigenlijke Oostenrijk, maar ook in de zogenaamde erflanden, te Praag in de eerste plaats. Zijn werk werd rijper en begon nu een meer klassiek en evenwich tig karakter te vertonen, dat wil zeggen: hij schonk meer aandacht aan het schep pen van ruimten, zodat de plastische vor men op de achtergrond geraakten. Men kan dit het best herkennen aan de Bo heemse hofkanselarij te Wenen en aan zijn meesterwerk, de hierbij afgebeelde Karlskirche met haar magnifieke koepel (die aan de koepel van de St. Pieter herin nert) en met de twee zuilen vol reliëfs, waarvoor hij zich bewust door de zuil van Trajanus te Rome had laten inspireren. De buitenlander, die maar een beetje gevoel heeft voor architectuur, komt echter het meest onder de indruk bij het zien van de Josefsplatz te Wenen met de Nationale Bibliotheek: ook dit plein is door Fischer von Erlach ontworpen. Het plein is betrek kelijk klein, maar maakt juist door de in perspectief gebouwde zijvleugels een bui tengewoon ruime indruk. En dan ziet men de evenwichtige lijnen en vlakken van de eigenlijke bibliotheek met daarachter de grote gekoepelde leeszaal,waarvan de leer boeken der kunstgeschiedenis zeggen, dat het de prachtigste en feestelijkste zaal is, die ooit werd ontworpen. OVERAL in Oostenrijk stuit men op het werk van dit rusteloze genie, niet alleen op de paleizen en gebouwen, die hij zelf heeft ontworpen, maar ook op de creaties van een jongere generatie, die onder in vloed van Fischer von Erlach stond. Wij denken hier voornamelijk aan de archi tecten Hildebrandt, Prandtauer, de gebroe ders Dienttenhofer, Welsch, Pöppelman en zovele anderen, die honderdvijftig jaar lang de Europese bouwkunst hebben be heerst en die met hun leermeester de Oostenrijkse architectuur hebben bevrijd van haar provinciaal karakter en haar op een peil hebben gebracht, waarvoor ook wij, moderne mensen, de grootste bewon dering hebben. Als Wenen met zijn prachtige barokpaleizen de indruk maakt van een glorieuze keizerstad, die het cen trum was van een imperium, dan is dit voornamelijk te danken aan deze architect. AMSTERDAM, augustus. Gelooft u mij, ik ben geen Caracciola, geen Stirling Moss, Fangio of zelfs Gatsonides. Ik ben de bezitter van een klein auto'tje, dat zo lang zamerhand de eerste jeugd voorbij is en dat zelfs nieuw toch echt nooit erg hard heeft gereden. Er ontbreekt me zelfs de be hoefte om erg hard te gaan. Het verlangen naar een vreselijk snelle auto, die ieder een voorbij kan, heb ik nooit gekend. Droog zitten in gematigd comfort is mijn enige eis. Maar waarom tikken de Nederlanders dan zo vaak nadrukkelijk tegen mij op hun voorhoofd? Als we op zondag een land genoot voorbij rijden, die zijn hele gezin in een ander klein auto'tje met vijfendertig kilometer per uur de regen laat zien, met een bescheiden drukje op de toeter probe ren te bewegen niet helemaal midden op de weg te rijden, draait hij zich om en tikt op het voorhoofd. Als we, hier in Amsterdam, bij een stoplicht willen wegrijden, waar de fietsers zich voor de auto in een front van tien of twaalf hebben opgesteld, tikken en kelen van hen zeker op hun voorhoofd. Als we langs een vrachtauto willen, die op een van de grachten staat uit of in te laden en daarmee het verkeer vrijwel geheel heeft geblokkeerd, tikt de bestuurder zeker op het voorhoofd. Als we stoppen voor voet gangers op een oversteekplaats, dan komen andere automobilisten ons voorbij en ook zij maken dat goed-Hollandse gebaar. En als ik de Kalverstraat wil oversteken bij het Spui, waar geen oversteekplaats is en meestal een onafgebroken stroom voetgan gers, dan wordt ook daar ijverig op het voorhoofd getikt. De op hun voorhoofd tikkende bromfietsers, die ik geen voorrang heb gegeven, omdat ze nu eenmaal ook van rechts komend als gewone fietsers gelden, zijn legio. Het lijkt wel een samenzwering met al dat getik. Misschien zou het een goed on derwerp zijn voor een film van Hitchcock: een man, die door zoveel mensen voortdu rend en nadrukkelijk voor gek is verklaard, dat hij het tenslotte wordt. Ik wil geenszins zeggen, dat ik zonder feilen ben. Zowel in als buiten het verkeer heb ik een gezond, maar niet overdreven aantal verkeerde eigenschappen, maar zó erg is het nou ook niet. Af en toe, als ik me realiseer iets verkeerd in het verkeer te hebben gedaan, zou ik wel willen uitstappen om me tegen over de andere partij te verontschuldigen. Maar óf die is dan al uit het oog verdwe nen, óf hij tikt tegen me op het voorhoofd en dat doodt de beste voornemens. Trouwens: nu ik er over nadenk, geloof ik niet dat ik de enige ben met deze klacht. Er is een grote groep van Nederlandse weggebruikers, die waarschijnlijk princi pieel alle anderen als geheel of gedeeltelijk- malend beschouwt en die het daarenboven nodig oordeelt deze pijnlijke constatering met nadruk kenbaar te maken. Als er van zulke mensen onder mijn lezers zijn, laat ik hun dan dit zeggen: houdt u toch op, het helpt echt niet, het ontmoedigt niet eens. En als u alle anderen dan werkelijk gek vindt, noteert u dan hun nummers en geeft die door, zodat hun de volgende keer de ge neeskundige verklaring voor het nieuwe rijbewijs kan worden onthouden. Het is al vervelend genoeg, dat de Ne derlanders over het algemeen gezien geen goede, geen „geboren" chauffeurs zijn. Moeten ze ook nog de onbeleefdste zijn? Iemand heeft onlangs gepleit voor meer humor in het verkeer. Dat lijkt me een voortreffelijke suggestie. Als u vindt, dat ik het fout heb gedaan, lacht u dan eens om zo'n stommerd. A.S.H. DE VORIGE keer kwamen huizen ter sprake met namen als De Keyzar van Moscoviën, De Kooningh van Zweeden en De Bisschop, benamingen, die vaak in verkorte vorm op de bewoners over- gingen. Dergelijke huisnamen waren in alle steden populair. Geliefd waren ook gevelstenen met wapens. Te Haarlem is J er aan het pand Zijlstraat 54 nog steeds een te zien. „Int wapen van Maseyck" luidt het bijschrift. Blijkens de jaarsteen werd het huis in 1610 gebouwd. Kort nadien werd het bewoond door Philips van Maseyck, die afkomstig was uit het stadje Maeseyck in Belgisch Limburg en ook wel de bouwheer zal zijn. WIE VERTROUWD is met de heral diek weet dat stadswapens niet zelden worden vastgehouden door maagden. Vandaar dat oudtijds in de Haarlemse Damstraat een huis met de naam „De Maeclit van Dort" te vinden was. Te 's-Hertogenbosch stonden zelfs vijf hui zen met afbeeldingen van stedemaagden op het uithangbord. Ging in deze ge vallen de bewoner naar zijn huis heten, dan ontstond een familienaam waarbij men niet direct aan een man denken zou: De Maagd. Uiteraard zinspeelden de uithangbor den vaak op het beroep dat in het pand werd uitgeoefend. Zo werd anno 1653 een schoenmakerij in de Anegang ver kocht „daer de Drie Trijote Muijlen uijtsteecken." Ook aldus ontstonden ge slachtsnamen. De familie Trip heeft tot stamvader Gerrit Jansz, die zich in de vijftiende eeuw te Zaltbommel onledig hield met het maken van trippen, een soort houten muiltjes. In de oude stuk ken wordt hij afwisselend als „die trip- maeker" en Gerrit „in die Trip" aange duid. Zijn huis droeg dus een uithang teken met een afbeelding van het aldaar verkrijgbare produkt. Hoog in de gevel van het Trippenhuis, dat zijn afstam melingen te Amsterdam bouwden, zijn die tripjes nog te zien. Want het „fabrieksmerk" werd familiewapen en aan zo'n imposant bouwwerk mocht een blazoen niet ontbreken. AL KWAMEN ER geen uithangbor den en wapens aan te< pas, ook in andere gevallen werden namen vaak van be roepen afgeleid. In de reeds eerder ge citeerde lijst der geslachtsnamen, die te Amsterdam zijn aangenomen na het Napoleontisch decreet van 1811. is te zien dat een cachetsnijder zich Cachet ging noemen. Hij was de overgrootvader van de sierkunstenaar Lion Cachet (18641945). Anderen kozen om soort gelijke redenen de namen Stempel, Drukpers, Soldeer, Scheermes en Schoenhak, terwijl een kleermaker zich als Van der Naald liet registreren. Ver- der lezen we Aardappel, Augurk, Bok- kum, Borstel, Citroen, Diamant, Goud, f Peper, Porcelijn, Rookaal (dat is ge- rookte paling) en verder Sehe!vis, Tabak, Komkommer, Mattras en Pa pier: hiermede werd aangegeven in welk artikel de dragers van deze namen handelden. Op precies dezelfde wijze ontstonden de familienamen Augurkiesman, Boekman, Flcsseman, Velleman, Melkman en Waterman, welke laatste handel dreef in drinkwa- ter, dat in die jaren nog per schuit werd aangevoerd. AL BEHOREN deze namen tot de laatste, die hier te lande werden ge vormd, ze sluiten volkomen aan bij de naamgeving, die reeds eeuwen gebrui kelijk was. De eerste drager van de naam Havermans woonde in 1555 te Breda aan de Havermarkt en zal dus wel iets met haver te doen gehad heb ben. De naam Scliaepman is nog ouder. De Groningse familie Modder man stamt af van Dlrck Comelisz die in 1646 van de Staten Generaal octrooi kreeg op zijn werktuig tot droogma king van uitgeturfde veenlanden en een geslacht Lakeman heeft tot naam gever de in 1520 geboren Jan Antho- nisse de Oude, die te Zierikzee een lakenhandel dreef, zodat hij Laecke- man werd genoemd De Amsterdammer Claes Clacsz Salm (16481699) han delde in zalm. Ook de namen Stokvis, Pekelharing en Bruynstroop gaan ver terug. J. G. DE BOER VAN DER LEY ALS U EENS in oude fotografische tijdschriften of fotoboeken bladert en de opnamen daarin vergelijkt met die van thans, zult u stellig een vaak zeer groot verschil bemerken. Niet dat de kleding en stoffering an ders is. Want dat is begrijpelijk. Het karakter van de foto's, de uitdrukkingswijze, is zo heel anders. We zou den het zó kunnen formuleren: in het algemeen was de fotografie vroeger het vastleggen van een voortdurende, bestaande toestand, het vereeuwigen van een moment, dat kentekenend was voor een periode van het bestaan. Zo'n opname was dan wat we noemen een voorbeeld van statische fotografie, die een halve eeuw geleden dè uiting was van fotografisch kunnen. In deze tijd van enerve rende actie kan het toch weldadig zijn om naar die oude vaak zeer fraaie opnamen te kijken, hoewel het fotograferen van thans het karakter heeft gekregen van het behouden van de actie van één moment, de directe greep uit het voorbijbaande leven-zelf. Niet dat de sta tische fotografie niet meer zou bestaan, maar voor zeer velen is het maken van foto's veel meer geworden: het onmiddellijk weergeven van een flitsend ogenblik, het vastleggen van de spanning van dat éne moment. Het zijn de dynamische foto's die nu meer in trek zijn. Een stap verder nog is: de actie te laten zién groeien. Het middel daartoe: de „fotoserie" wordt nog betrekke lijk weinig gebruikt. Menigeen, die kiekt, denkt zelfs nooit aan een serie opnamen, omdat zijn aandacht ge trokken wordt door één bepaalde actie of situatie, die hij ook maar éénmaal vastlegt. Fotograferen, zo denken velen, is: het kiezen van het juiste, het éne juiste mo ment. Dat er zo kort achter elkaar meer momenten kun nen zijn, hebben ze nooit overwogen. Er is een kiek ge maakt, het filmpje wordt een nummertje verder ge draaid, het toestel gaat in de tas en het wachten is tot er misschien na een heel lange poos wel weer eens wat te kieken zal zijn. Het bestaan van een serie opnamen ken nen ze allemaal van de voorstellingen, die laten zien hoe met een machtige zwaai een emmer water in twee se conden kan worden geleegd en dat dit feit dan nog kan opgenomen worden in vier of vijf aparte shots: het water even over de randhet water al half uit de emmer.... en na nog wat tussenopnamen de lege em mer. Dat is inderdaad een serie opnamen, maar het is niets anders dan een uiteengerafelde actie. Ook de dui ker, die van de springplank in, zevenen naar beneden komt zeven foto'tjes natuurlijk is niet het onder werp voor de echte fotoserie. Dergelijke opnamen zijn technisch-wetenschappelijk misschien zeer interessant en leerzaam, maar zo'n extra in mootjes gesneden fotografi sche filet hoort niet thuis in het album „serie-opnamen". Daarvoor is nodig, dat ieder van de samenstellende foto's een echt apart waardeerbaar kiekje is. En daar het leven vol is van groeiende situaties, is het voor hem, die zich eens op dit terrein wil wagen, heus zo moeilijk niet een aantal vlotte „fotoverhalen" te maken. Het voorbeeld, dat we hierbij geven is een eenvoudig geval, dat dagelijks kan voorkomen. Het is niet nood zakelijk om het steeds in het kinderleven te zoeken, hoe wel toegegeven moet worden dat dit er zich bijzonder voor leent. Want de impulsieve handelingen en uitingen van kinderen kunnen zeer karakteristieke series geven. Maar ook het bezoek van kennissen, het uitlaten van de hond, het spel van jonge katten, de visser aan de water kant en het plakken van de lekke band kunnen sketches in fotografische zin geven, waarin de leut, de verwachtin gen, de bezorgdheid in beelden leesbaar worden. Een recept ervoor geven? Dat zal wel heel moeilijk zijn, want hoeveel lichtsi tuaties kunnen hierbij wel niet voorkomen? Een „opbouwschema" kan misschien dien sten bewijzen: géén serie is goed, of de op namen moeten stuk voor stuk ook kiekjes zijn om te willen bezitten. Elke serie moet haar „aanloop"-foto hebben, met foto's van het „verloop" der gebeurtenissen en natuurlijk ook een „afloop". Juist in de laatste kiek moet de clou schuilen. Dan moet de serie ook klaar zijn. Na het hoog tepunt van de actie nog niet weer eens om met Staring te spreken een nóg laatster foto te maken. Dat zou een anti climax geven. Soms zijn het drie, vaak vier of vijf foto's, die de sketch vormen, maar nooit mag het er één teveel zijn. Vandaar een goede raad: wie een serie maakt, kan rustig wat extra momenten proberen te vangen. Maar wanneer de kieken klaar zijn, leg ze dan naast elkaar op volgorde. Alle acht. Bekijk ze goed. Meestal kunnen er dan drie uit. Een fotoserie is geen beeldroman. TOEN, kort voor de oor log, de broer van een mij ner vrienden in Parijs over leed, werd niet diens graf, doch het café waar hij als kunstrecensent zijn artike len placht te schrijven, de plaats waar mijn vriend de sfeer vond om de overlede ne te gedenken. Profane rend? Zeer zeker niet. Ik kan mij deze reactie zeer wel begrijpen, aangezien ik persoonlijk aan het graf van een dierbare steeds het ge voel heb dat juist de nabije aanwezigheid van de „stof" de gééstelijke absentie van de gestorvene accentueert. In de sfeer van de omge ving die hij tijdens zijn le ven bezielde, leeft hij daar entegen voort voor diege nen die hem daarin werk zaam hebben gekend of voor belangstellenden die zich in zijn werkzaamheid hebben verdiept. Deze overpeinzing kwam bij mij op toen ik een dezer dagen ongewild mijn „par ticuliere" Rembrandther- denking hield. Deze herden king volgde enige weken na de officiële plechtigheid in de Westerkerk te Amster dam, waar ik niet zozeer werd getroffen door de hooggestemde toespraken en de wetenschap dat „er gens" in deze ruimte de stoffelijke resten rusten van de grote kunstenaar, dan wel door de gedachte dat Rembrandt in de buurt van deze kerk zijn laatste jaren heeft gesleten. Dat hij de Amsterdamse grond in deze omgeving heeft betreden toen deze nog weg was tot de natuur en niet onder as falt was begraven, dat hij heeft opgezien naar de trot se toren met de kroon van Maximiliaan en dat hij in de directe nabijheid daar van meesterwerken heeft gemaakt, die behoren tot de machtigste scheppingen al ler tijden: De Verloi'en Zoon (Ermitage in Lenin grad) en De Joodse Bruid (Rijksmuseum). Kort na deze officiële herdenking volgde dan mijn particuliere herdenking, die bij verrassing plaats had in Vijfhuizen. Dergelij ke verrassingen kan men ook elders verwachten, op fietstochten of wandelingen (de auto gaat daarvoor te snel) in de omgeving van Naarden, van Spaarndam, langs de Amstel. kortom overal waar het water en het grijze licht aan bomen, gras en riet het unieke de cor scheppen van ons wa terlandschap, dat de Hol landse schilders en dichters zo gelukkig heeft geïnspi- het grijs afgestemde licht en de blonde schaduwen, men kan ze ook in de een zame boom te Vijfhuizen waarnemen. En is er niet terecht op gewezen dat we in de Drie Bomen, waarvan de kruinen als in gemeen schappelijke kamp de ele menten trotseren, de kun stenaar zélf herkennen, als eenzaam wandelaar na Sas- kia's dood troost zoekend in de natuur? Maar ook in het gracieus buigende riet treft men Rembrandt. Het riet, zoals dat ook wordt waargeno- reerd. Ik denk aan het be kende gedicht waarin Hen- riëtte Roland Holst haar verrukking bekende voor de „lijnen van land en water" die „onpeilbare gedach ten in ons wekken" en waarin zij gewaagt van „thuis te zijn in eindeloze sferen". Een natuurbeleven dat typisch Rembrandtiek van visie is! Een fietstochtje op een bedekte zaterdagmiddag voerde mij in de richting van meergenoemd gehucht. Het contact, met een visser, die juist een baars uit de ringvaart had verschalkt, deed mij neerzitten aan de door riet beschermde water kant- En daar ontdekte ik plotseling, aan de oever recht tegenover mij, een boom, die mij door de wer king van licht en donker en door zijn eenzaam staan herinnerde aan het type van de Drie Bomen, wereldbe roemd geworden door Rem- brandts ets uit 1643. Rembrandt heeft die drie bomen uitgeheven op een misschien in zijn fantasie gevormde heuvel. Maar werkelijkheid of fantasie, in dit landschap gaf hij de fan tasie, in dit landschap gaf hij de synthese van het de cor waarvan ik zojuist rep te. De limpide atmosfeer, men in zijn geniale tekening van de Nieuwe Meer: Rem brandt speurde in die com pacte massa's deinende wa terplanten de geheimenis van het Hollandse licht in samenspel met het water, dat hij op even geheimzin nige wijze herschiep door het over papier van ets of tekening te ademen. Derge lijke herscheppingen wek ken bij ons eveneens „on peilbare gedachten" en daardoor streeft Rembrandt gevoelige landschapschil ders als Jan van Goyen en Salomon van Ruysdael voorbij, die zich op onna volgbare wijze inspireerden op de visuele belevenis van toon, sfeer en ruimte. Het directe contact met Rembrandts geliefde sujet: het vlakke waterland onder de grijze hemel en het won der van het licht, dat zich voltrekt aan de nederige ac cessoires van dit landschap, gaf mij de sensatie dat Rembrandt hier méér aan wezig was. dan tijdens die hooggestemde sfeer in de Westerkerk op 16 juli, toen zijn geboortedag werd her dacht. Door tussenkomst van de natuur, van Rem brandt zélf, had ik mijn privé-herdenking op in drukwekkende wijze be leefd! H. P. BAARD Voltrekt zich op aarde een verandering in het klimaat? Ziet het er naar uit dat de gletsjers op den duur zullen verdwijnen? Zal het smeltende ijs eens enorme over stromingen in de kuststreken der continen ten veroorzaken? Zal het verdwijnen van de ijsvelden de regenval doen afnemen en daardoor de groei van de gewassen in gevaar brengen? Reeds jarenlang wordt op deze vragen een antwoord gezocht door de Amerikaanse geleerden, die daartoe om vangrijke onderzoekingen op de ijsvelden in het Rotsgebergte, in Alaska en Groen land instellen. In de achttien maanden van het geofysche „jaar" 1957-1958 zullen deze onderzoekingen uitgebreid worden tot de noordelijke en zuidelijke poolgebieden. Het toekomstige gedrag van de uitge strekte ijsvelden is voor de gehele wereld van zeer groot belang. Alle vastelanden, met uitzondering van Australië, hebben gletsjers. En alle continenten ook Australië ondervinden tot op zekere hoogte de invloed van deze gletsjers. Ver anderingen, die in zeer koude streken op treden, kunnen het oppervlak van de con tinenten verkleinen, de hoeveelheid delf stoffen, die ter beschikking staan, doen toenemen en de verdeling van de regenval, die aansprakelijk is voor het bestaan van droge en van vruchtbare gebieden, wijzi gen. Over het gedrag van de gletsjers is tot dusver nog maar weinig bekend. Eer tijds bedekten zij dertig percent van het aardoppervlak, thans bestrijken zij nog slechts tien percent. Men schat het volume van deze ijsmassa's tussen de tien en twin tig miljoen kubieke kilometer. Ten einde verantwoorde plannen voor de toekomst te maken, moet de mens weten hoeveel ijs er aanwezig is, hoe snel het smelt, of een voortgezette wegsmelting van het ijs het klimaat op aarde zal veranderen en welk soort terrein met welke delfstoffen er ver borgen liggen onder de dikke ijslagen, die honderdduizenden vierkante kilometers grond bedekken. Voor onderzoekingen van de ijskap op Groenland (bij een temperatuur die soms tot 65 graden Celsius onder nul daalde) moesten grote hoeveelheden instrumenten en voorraden over de verraderlijke ijs woestijn worden vervoerd. Met behulp van seismografen en boorinstrumenten maten de Amerikaanse geleerden de dikte en de structuur van het ijs en de aard van het daaronder liggende terrein. Zij verrichtten meteorologische waarnemingen, bestudeer den de stralingsverschijnselen, temperatu ren, windsnelheden, vochtigheid, het smel ten van de oppervlaktesneeuw en de waterstromen onder het ijs. Uit eerder verrichte waarnemingen is gebleken dat in de laatste honderd jaar 3e meeste gletsjers in de gematigde streken door afsme'ting kleiner zijn geworden. De in 1643 gemaakte ets „De drie bomen" van Rembrandt uit het bezit van Teylers Museum te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 14