Martelaar der wijsbegeerte en een hoogmoedige Knuttel over Rembrandt In de openlucht Verborgen beroepen KERKELIJK LEVEN Nieuwe reisgidsen GROTE DENKERS IN HUN GEWONE DOEN Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van „Juist", zei de uil en hij legde zijn pen neer, „ik geloof dat we ze nu alle maal hebben". „Wie heeft u, grootvader?" vroeg een klein uilemeisje, dat vol bewondering naar haar grootvader zat te kijken. „De gasten voor het zomerfeest na tuurlijk, dom kind. Kom maar eens hier, dan mag jij de adressen op de envelop schrijven". Het kleine uilemeisje kreeg een kleur van trots. Zo mooi als ze kon begon ze de adressen te schrijven. Eén envelop voor de familie Egel in het hol onder de witte steen, één voor de familie Haas in de varens en zo maar door. „Grootvader", vroeg het uilemeisje, toen ze alle namen en adressen geschre ven had, „grootvader, stuurt u de Zomer geen uitnodiging?" „De Zomer? Mal kind, die is nog nooit op ons feest geweest. Wat moet die daar?" Grootvader uil trok een boze rimpel in zijn voorhoofd. „Luister eens kind, laat die dingen maar over aan je groot vader. Dat feest lukt heus wel zonder de zomer en laat me nu met rust, want ik moet prijzen bedenken voor de snavel- steekwedetrijd en de vijftig meter hard- vliegen en het mastklimmen voor de eekhoorns". Het kleine uilemeisje vloog verlegen het bos in en begon met haar vriendin netjes, die op een hoge beuketak zaten, te babbelen over de versieringen die ze op het zomerfeest in hun veertjes en om hun hals zouden dragen. Het hele bos praatte trouwens over niets anders meer en de dieren konden bijna niet meer sla pen als ze aan het zomerfeest dachten. De avond voor het feest waren ze alle maal druk bezig met versieren. De ko nijnen zetten vlagetjes en bloemetjes langs de hardloopbaan, de mussen en vinken hingen slingers en gekleurde bes sen langs de hardvliegbaan en de kraai hing een kroon van bloemen en blaadjes in het topje van de denneboom, waarin de eekhoorntjes morgen zouden mast klimmen. De merels waren nog bezig met het vlechten van ringen voor het snavelsteken en zo had iedereen wel iets te doen. De wijze grootvader uil vloog heen en weer. Hij deed zelf niets, maar keek of de anderen het wel goed deden. „Kijk eens naar de lucht", kraste de kraai, die net terugkwam van de hoge den. Grootvader uil keek. „Mmm.zei hij nadenkend, „het kan mee en het kan tegen vallen. Laten we maar afwachten" „Wat denkt u, grootvader?" vroeg het uilemeisje, dat geholpen had bij het slingers vlechten, „zou het wel mooi weer zijn?" „Natuurlijk", kraste haar grootvader, „natuurlijk is het mooi weer. Ons zomer feest zonder zon? Nee, dat bestaat niet". ,Maar die wolken daar, grootvader dat ziet er uit naar regen. En die lange veren in de luchtdat wordt vast storm. Oo, als er maar niets gebeurt, want dan waaien mijn kraaltjes en mijn kransjes van de veertjes, die ik zelf met bosbessensap geverfd heb, vast stuk". „Ga jij maar slapen kind en maak je niet ongerust. Een zomerfeest zonder zon, dat heb ik in mijn lange leven nog niet meegemaakt. Ga maar gauw en welterusten". Tja, dat kon die oude uil nu wel zeg gen, maar de Zomer had er genoeg van. „Ieder jaar hebben ze een zomerfeest en mij hebben ze nog nooit gevraagd. Dan moeten ze het dit keer maar eens zon der mij doen", zei hij. En zonder dat iemand het merkte verdween de Zomer uit het bos. De dieren waren allemaal vroeg gaan slapen om morgen fris te zijn voor het feest. Toen het dus begon te waaien en te stortregenen voelden alleen de bloemen en de bomen dat. Maar de volgende dag. Zoals altijd deden de vogels het eerst hun ogen open. Nou, ze dachten allemaal dat ze nog droomden toen ze het bos zagen. En het was een hele nare droom, dat kan ik je vertellen. Niets, maar dan ook niets, was er meer over van de ver sieringen, van de slingers, van de kroon van bloemen en de ringen voor het sna velsteken. Alles was in éné nacht ver regend en kapotgewaaid. Met tranen in de ogen zaten alle dieren er zwijgend naar te kijken. „Ons zomerfeest zei er eindelijk één, „ons zomerfeest zon der zon. Hoe kan dat? Hoe kan de Zomer zoiets doen?" „Ja, de Zomer", zei de wijze uil, die ook aldoor gezwegen had, „we moeten onmiddellijk de Zomer zoeken en vra gen of hij hier niet samen met de zon naar toe wil komen". „Wat is dat?" vroegen de dieren. „Had je dat dan niet van te voren gevraagd, wijze uil?" „Nog nooit", zei de uil en hij dacht opeens vol schrik aan wat zijn klein dochter had gezegd, toen hij de brieven schreef. Waar was ze? Hij had haar nog niet buiten gezien. Hij ging op zoek maar vond haar niet. En dat was geen wonder, want het klei- gSS-S' 'II» - 3 ne uilemeisje was de enige, die het on geluk had voelen aankomen. De vorige avond was ze niet zoals alle andere die ren in haar nest gekropen. O, nee. Ze had grootvaders pen en inkt gepakt. Op een groot groen blad had ze zo mooi als ze maar kon een uitnodiging aan de zo mer geschreven. Toen ze eindelijk klaar was en er mee naar buiten vloog was het al te laat. De wind gierde door het bos, de regen sloeg de slingers en bloe men stuk. Maar het uilemeisje hield vol. Tegen de wind in vloog ze naar de korenakker, waar de Zomer meestal woonde. Maar ze vond hem niet en van de veldmuisjes die daar woonden hoor de ze dat hij vertrokken was. Waarheen wisten ze niet. Toen begon het uilemeis je een eindeloze tocht. Ze vloog van het ene veld naar het andere en vroeg aan elk dier dat ze zag naar de Zomer en ja hoor, toen het morgen was sprak ze twee witte duifjes, die haar vertelden dat ze de Zomer hadden ge zien in een hooiberg vlakbij. Het uile meisje vloog er op af, al kon ze bijna niet meer van moeheid. Warempel, in het zachte hooi van de hooiberg lag de Zomer te slapen. Het uilemeisje liet het groene blad vallen, dat ze nog altijd in haar snavel had. Precies op de neus van de Zomer viel dat blad. Hij schrok wak ker, greep naar zijn neus, pakte het blad en las het. „Nee maar", zei hij, „nou ben ik toch nog te gauw weggegaan. Kijk eens aan, hier ligt een uitnodiging voor me. VlugvlugHij was al onder weg. Toen hij in het bos kwam, samen met zijn vriend de Zon, die hij meteen had langsgehaald, vloog hij recht op de wijze uil af, maakte een buiging voor hem en zei: „Dank u, dank u wel voor uw uitnodiging. Ik vind het erg leuk om op het zomerfeest te komen". Niemand begreep er iets van. De oude uil had toch zelf gezegd dat hij de Zomer niet had gevraagd. Maar even later toen de zon warm op het bos scheen en de bloemen zich overal oprichtten begre pen ze het wel. Daar kwam helemaal verwaaid en doodmoe het kleine uile meisje teruggevlogen naar het bos. Aan haar rechtervleugel zat de inkt van haar grootvader nog. Niemand hoefde iets te vragen en het kleine uilemeisje kreeg die dag de eerste prijs van alles. Niet omdat zo zo hard vloog of zo goed kon snavelste<ken, nee, omdat ze één keer nóg wijzer dan haar grootvader was geweest. En dat is héél wijs. MIES BOUHUYS Elk van deze vier naamkaartjes ver bergt een beroep. De letters staan door elkaar: je kunt de gevraagde beroepen vinden door ze in de goede volgorde te plaatsen. Drie keer raden, drie keer raden, waar je mij naar toe ziet gaan achterop de fiets van vader met mijn nieuwe schoenen aan, met mijn groengeruite das en een glimmend bruine tas. Nou, wat dacht je, nou wat dacht je? Groenten halen? Ga nou gauw. Groenten in die mooie tas hier? Als er één dat wagen zou. Dacht je dat ik op bezoek ging en dat daar die tas voor is? Dat er een cadeautje in zit? Fout geraden. Lekker mis. Dacht je, dat het vaders tas was met papieren voor kantoor? Drie keer mis. Zal ik het zeggen? Nou, die schooltas die is voor School natuurlijk, pen en potlood zit er in en een stuk gom. Zie je niet dat ik naar school ga? Ik ben groot en niet meer dom. MIES BOUHUYS. Een der problemen waarvoor de kerken in onze tijd worden geplaatst is de zorg om bij de zich sterk uitbreidende bevol king te komen tot de zo broodnodige kerkbouw. Helaas wordt vaak een andere mogelijkheid over het hoofd gezien, we bedoelen de openlucht-prediking. Om alle misverstand te voorkomen wil len we nadrukkelijk vaststellen, dat het geenszins in onze bedoeling ligt een plei dooi te gaan voeren voor een verminderde activiteit op het gebied van de kerkbouw. Iedere kerkgemeenschap dient alle zeilen bij te zetten om zoveel mogelijk te berei ken, dat de aanwas en de verplaatsing der bevolking worden bijgehouden. Dit laat ste geldt vooral voor de steden, waar men de binnenstad steeds meer ziet ontvolken, terwijl men geheel nieuwe stadsdelen soms bijna nieuwe steden ziet verrijzen. Na de oorlog heeft men reeds een groot aantal kerken gebouwd, terwijl nog vele plannen op uitwerking wachten. Ieder die het goed meent met de kerk zal dit toe juichen. Men zal het echter met ons eens zijn, dat er allerlei factoren zijn, die ach terstand hier en daar bewerkstelligen. Het is vooral in verband hiermee, dat we de aandacht eens willen vestigen op een andere mogelijkheid tot het verkondigen van het evangelie, nl. de prediking in de openlucht. Dat hieraan bepaalde bezwaren zijn verbonden behoeft werkelijk geen be toog. Om te beginnen hebben we hiervoor geen gunstig klimaat. Het gaat er ons ech ter niet om de nadelen op te sommen, maar wij willen de voordelen naar voren brengen. Om dit duidelijk te doen lijkt het ons goed eens naar een stem uit de praktijk te luisteren. Dit is mogelijk omdat er reeds plaatsen zijn-in ons land, waar de kerk het buiten haar gebouw zoekt. We verlenen daartoe het woord aan ds. L. Touwen, die met zijn gemeente reeds verscheidene ma len godsdienstoefeningen in de open lucht heeft gehouden. In een gereformeerd kerk blad vertelt hij dat de belangstelling hier voor groot was. De bedoeling van deze diensten is: de kerk midden in de wereld te plaatsen. En dan zó, dat alle omheining wegvalt. Dat ieder zonder moeite kan zien, hoe het in de dienst toegaat. Ds. Touwen noemt het groots en rijk, te midden van de wereld, open, zonder muren en dak, als gemeente van Jezus Christus samen te mogen komen. Het is groots in de openlucht, bijeenge houden door het fundament te mogen ge tuigen: onze hulp is in de naam des Heren. Ambtelijk samen te komen en te luisteren naar Gods Woord. En om te getuigen: want deze God is onze God. Ds. Touwen stelt de vraag of alleen Graham in een stadion moet getuigen. Ook anderen worden geroepen hetzelfde te doen. Altijd open „We weten wel", zegt ds. Touwen, „dat de kerkdeuren altijd open staan, maar er zijn er ook nog die wel in de openlucht samenkomsten willen komen en niet naar de kerk. Daarom is het prachtig, dat wij de mogelijkheden mogen gebruiken in de zomer een kerkdienst in de openlucht te houden. We zouden wensen: laat het ge beuren in alle steden, op pleinen en in bossen. Laat op alle plaatsen in de open lucht, op marktpleinen en in hallen het woord gepredikt worden en zo Gods stem worden gehoord. Het is een machtig mid del door God geboden". Men ziet het, de mening van dr. Tou wen is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Naar aanleiding van zijn ervaring roept hij alle kerken in Nederland toe: „Vergader ook eens in de openlucht. Laat de kerk bij de wereld komen, opdat de wereld in de kerk kome". Hoewel wij toch ook wel be zwaren zien tegen deze diensten, waarop we overigens hier, zoals reeds gezegd, niet nader willen ingaan, willen we ons achter deze oproep plaatsen. In het bijzonder in de niet-zomermaan- den worden er ontelbare kerkeraadsver- gaderingen in ons land gehouden. Lange agenda's met veel belangrijke punten zul len ook in de komende tijd weer worden afgewerkt. Het zou goed zijn indien men hier en daar ook eens aandacht besteedde aan de vraag: dienen wij in de toekomst over te gaan tot het houden van open luchtdiensten? In stilte hopen we nu reeds dat er ge meenten zullen zijn, waar men op deze vraag een bevestigend antwoord geeft. '.XVJTXXY *XX xxx.fc KJO.XJUOIAXXOO O*VXX>J0Q000C>tX5000CXXX>XX/ 'XXXJOTyyo r» V v> wv*•*>-/-» -WW O00CXX)TXXX)O .moOOOOOOaoOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOrOOOOOCWXOOOOOOOÓOOOOOOOO In de serie reisgidsen van Kosmos Uitgeversmaatschappij, die in samen werking met de Nederlandse Reisvere- niging tot stand komen, zijn er weer enkele verschenen. J. J. Oltmans be schreef Noorwegen, Denemarken en Zweden. P. Walma maakte een gids over Spanje en Kinko Wiersma heeft Rijnland en omgeving tot onderwerp gekozen. Alle gidsen zijn uiteraard weer geïllustreerd. 25 AUGUSTUS 1956 Socrates IN DE eerste helft van de vijfde eeuw voor onze jaartelling voltrekt zich een omwenteling in de Griekse politiek. Na vele onderlinge oorlogen sluiten de Griekse landmacht Sparta en de zee macht Athene zich aaneen om gezamen lijk te verhinderen, dat de Perzische le gers Griekenland overstromen en de vrije Grieken onderwerpen aan vreemde, Aziatische heersers. Na het gelukkige einde van de strijd breekt voor Athene een gouden eeuw aan. De handel over vrijwel alle zeeën van de toenmalige we reld brengt de stad tot grote econo mische bloei. Daarmee gepaard gaat een toenemende belangstelling van de bevol king voor het binnenlandse politieke leven, waarin het democratische element zich meer en meer doet gelden. En aan die groeiende belangstelling voor de politiek paart zich weer een algemene vraag naar wetenschap en ontwikkeling. Want men gaat inzien, dat het in deze tijd niet meer voldoende is van edele afkomst of een dapper krijger te zijn om in de volksvergadering zijn wil aan an deren te kunnen opleggen. Ilct zijn thans iemands kennis en woordkunst, die voor een goed deel bepalen, welke plaats hij zich in het politieke en maatschappelijke leven zal weten te veroveren. DE MANNEN, die het zich tot taak stel den de Atheense jongelingschap de in deze omstandigheden onontbeerlijke ontwikke ling en redenaarskunst bij te brengen, zijn de sofisten, dc „wijzen". Maar het is een povere wijsheid, die deze geleerde mars kramers, die van stad tot stad rondtrek ken, voor klinkende munt aan de mensen aanbieden. Zij bekwamen hun leerlingen slechts in de kunst tegenstanders in ver legenheid te brengen door het aanvoeren van spitsvondigheden, of het stellen van strikvragen of het argumenteren met drog redenen. Naar ware wijsheid zoeken zij niet, tenminste op één na Die ene is Socrates, de zoon van een beeldhouwer en een vroedvrouw, de man van Xantippe „de lastigste van alle vrouwen die er zijn, die er geweest zijn en die er nog zullen zijn!" zoals de bekende Griekse geschiedschrijver Xenophon het uitdrukt. Socrates en Xantippe waren bij de Atheense burgerij maar al te goed bekend. Socrates was een echt straattype, weinig thuis, altijd aan de wandel door de Atheen se straten op zoek naar leergierige mensen, die naar hem wilden luisteren. Eten deed hij slechts als vrienden hem aan hun dis nodigden. Geld had hij dus niet nodig. Hij gaf zijn lessen dan ook kosteloos. Maar met zijn vrouw was het anders gesteld'. Voor het instandhouden van haar huis houden had zij weinig aan een uithuizige man, die geen geld inbracht. Was het te verwonderen, dat zij hem het leven ver zuurde met haar eeuwig geklaag en ge zeur? Was het niet alleszins begrijpelijk, dat zij de lastigste van alle vrouwen uit heden, verleden en toekomst werd1? En was het niet evenzeer te begrijpen, dat haar man, Socrates, zich liever met zijn leer- iingen onderhield dan met haar en dus ook meer op straat verblijf hield dan thuis? Maar het waren niet alleen de Atheense jongelingen, die Socrates wilde onderrich ten in de ware wijsheid. Brutaalweg placht hij ook voorname Atheense burgers aan te spreken, hen vragen te stellen over hun overtuigingen en oordelen en hen dan de onjuistheid van die meningen te bewijzen. Een eigen mening stelde hij daar slechts zelden tegenover. „Het enige dat ik weet, is dat ik niets weet", zei hij, maar hij liet er geen twijfel aan bestaan, dat dit dan al tijd nog heel wat meer was dan de waan wijsheid van zijn gesprekspartners. Dat hij zich op deze manier weinig popu lair maakte bij zijn voorname stadgenoten, laat zich gemakkelijk begrijpen. Zo be mind als hij was bij zijn leerlingen, zo ge haat was hij bij de aanzienlijke burgers. De toneelschrijver Aristophanes maakte daar handig van gebruik door in een „revue" de grote wijsgeer flink belachelijk te maken. Hoog boven het toneel in een mand toont hij zijn publiek een figuur, die Socrates voorstelt. Op de vraag van een voorbijganger, of hij hem spreken kan, antwoord Socrates: „Zwijg, nietig schepsel, ik staar naar de hemel!" Maar tenslotte komt hij toch naar beneden en laat zijn bezoeker delen in zijn wijsheid, door hem te leren hoe hij kan bewijzen, dat hij zijn schulden niet behoeft te betalen Steeds meer Atheense burgers gingen in Diogenes Socrates een gevaar voor hun stad zien. Toen hij dan ook op zeventigjarige leeftijd in 399 voor Christus voor de recht bank gedaagd op valse beschuldigingen werd veroordeeld tot het ledigen van de gifbeker, werd dat alleen door zijn trouwe leerlingen betreurd en door zijn vrouw Xantippe, want het merendeel der burgerij was blij van deze lastpak af te zijn. WASHINGTON (U.P.) De „Calypso", een schip, dat door de Amerikaanse rege ring gebruikt wordt voor wetenschappe lijk onderzoek, is met gebruikmaking van een nylonkabel van nauwelijks een halve inch doorsnede boven een 7380 meter diepe geul (de „Romanche Trench") in de Atlan tische Oceaan voor anker gegaan. Nog nooit is er een schip geweest, dat op zo'n diepte het anker heeft laten vallen. De National Geographic Society deelde dins dag mee, dat het schip met speciale came ra's de diepten heeft afgezocht. De Ro- manche-geul ligt halverwege tussen het Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse vaste land. MAAR SOCRATES mag al een lastpak geweest zijn voor zijn schijnheilige, waan wijze stadsgenoten, zijn leven en dood ma ken op zijn leerlingen de Socratici een d'iepe indruk. Zij willen, evenals hij, strijden tegen de schijnwijsheid en vech ten voor de waarheid. Dan zal de man, aan wiens leven door de beul een ontijdig einde werd gemaakt, voortleven in hun werk. Plato, de grootste Griekse wijsgeer, is zonder twijfel de bekendste volgeling van Socrates. Maar tot de volksverbeelding sprak hij veel minder dan de man, die evenals Socrates zelf een typische Atheen se straatfiguur was: Diogenes. Uit de tal loze anekdoten, die over hem de ronde doen, blijkt dat hij in zijn afkeer van de moeite volle jacht naar wereldse verlok kingen en bezit zich er op toelegt zoveel mogelijk te leven als de dieren. Wonend in een ton en aldus een der bezienswaar digheden van het toenmalige Athene vor mend, ontvangt hij volgens een dier anek doten op een goede dag bezoek van Alex ander de Grote, die hem de vervulling be looft van elke wens, welke hij zal uit spreken. Diogenes' enige verlangen is, dat de koning een weinig ter zijde zal heden, opdat hij hem niet langer in de zon staat. Volgens een ander verhaal ziet Diogenes HET WAS de bedoeling van de uitgever Ploegsma te Amsterdam dat de mono grafische verhandeling over leven en werk van Rembrandt door dr. G. Knuttel Wzn. „een groter lezerskring zou bereiken dan alleen die van de vakgenoot, ja zelfs in de eerste plaats die van de niet-vakgenoot, de algemeen in de kunst of in de grote persoonlijkheid van Rembrandt belang stellende". Dit lezen we in het „Woord vooraf". Het is juist dat toch een zekere restrictie al in acht genomen is door te spreken van de in de grote persoonlijk heid van Rembrandt belangstellende. Ik geloof dat dit boek inderdaad niet onge schikt is voor een groter publiek. Echter vaak vermoeiend. En dat is niet schrij vers schuld. Knuttels enthousiasme voor dit werk wordt waar gemaakt in wat hij schrijft. Onvermoeid gaat hij in op ieder schilderij, iedere tekening en iedere ets die hij nodig heeft ter illustratie van Rembrandts ont wikkeling. Steeds geeft hij uitvoerige be schrijvingen van wat hem door herinne ring voor ogen stond, aan originelen mis schien voor hem hing onder het maken van zijn notities of wel aan reprodukties voor hem lag. Maar dit materiaal zal nu juist de meeste lezers ontbreken, wanneer zij niet zelf'een volledige collectie van reprodukties naar Rembrandts werk ge vormd hebben. Knuttels boek telt zeven enzestig afbeeldingen. En dit aantal, be perkt vermoedelijk om dit boek nu niet al te duur voor ons te maken, is beslist te weinig. Gaarne willen we Knuttels analyse bij beschrijvingen van een werk van Rembrandt voor treffend aannemen, deze is de moeite waard. Knuttel is voor mij namelijk zo gerech tigd om over schilderkunst te schrijven, omdat hij er blijk van geeft zelf de schil derkunst beoefend te hebben of nog te beoefenen. Knuttel weet werkelijk hoe men een kwast vast houdt. Knuttel geeft mij het gevoel, dat hij het proces van het maken van een schilderij zelf heeft onder vonden. En juist bij Rembrandt is zoveel door het schilderen zelf ontstaan. Bij Rem brandt geen vertolking altijd van voorop gestelde gedachten maar een uitkomst van onder het schilderen tot klaarheid ge komen gedachten. En dit begrijpt toch pas ten volle degene die zelf iets van dit werk heeft gedaan. Bij navraag is me gebleken dat Knuttel inderdaad schildert. Ik ken zijn kwaliteiten niet op dit gebied. Gezien de bewustheid waarmee hii benaalde een jongen, die water drinkt uit zijn han den, hetgeen voor hem aanleiding is, zijn laatste „huisraad" een houten nap te vernietigen, omdat ook zonder zo'n nap het leven mogelijk is. Door dergelijke din gen weet Diogenes de belangstelling en bewondering van zijn stadgenoten op zich te richten en levendig te houden. Maar zijn demonstratieve, vaak schaamteloze en op zettelijk aanstoot gevende levenswijze kan een wijs man als Plato niet om de tuin leiden. „Ik zie uw ijdelheid door de gaten in uw kleed heen!" moet deze hem eens hebben toegevoegd. Die woorden geven inderdaad zeer juist het zwakke punt in Diogenes' leer en leven aan. Want het valt niet te ontkennen, dat hij bij al zijn een voud en behoefteloosheid zich niet het ge noegen ontzegt hoogmoedig neer te zien op zijn aan wereldse genoegens verslaafde medemensen. Anderzijds echter moet worden erkend, dat het van veel karaktervastheid getuigt, dat Diogenes hoon, spot en laster op de koop toe neemt om te kunnen leven zoals zijn overtuiging hem dat voorschrijft. Hier in althans toont hij zich een waardig leer ling van de grote Socrates, de eerste mar telaar der wijsbegeerte. dachten van typische schilderkunstige aard ontwikkelt, mag ik aannemen dat Knuttel het schilderen meer dan een hobby acht en een noodzakelijke aanvulling vindt bij zijn kunsthistorische studie. Het zij ge zegd dat Knuttels kennis van het schilde ren hem overigens niet verleidt tot het voor de leek te vérgaande behandelen van meer puur schilderkunstige problemen. Het boek begint met een proloog, waar in korte beschouwingen worden gegeven over grote figuren en scholen vóór en rond Rembrandt, waarmee Rembrandts bijzondere persoonlijkheid, zijn verhou ding tot de tijd, tot de mensen en tot de schilderkunst al zo prachtig naar voren komen. Deze proloog is voor mij één der schoonste hoofdstukken van Knuttels werk: een beschouwing, die als een zelfstandig geheel al een uitgave waard geweest ware. Reeds in deze proloog viel mij op hoezeer Knuttel vertrouwd is met het schilderen. Opvallend was voor mij de grote bewonde ring die Knuttel voor Velasquez koestert, een voorkeur die hij met vele schilders deelt. Een voorkeur, die me doet denken aan het boekje over Greco en Velasquez van Eugène Dabit, de schrijver van het bekende „Hotel du Nord" onder meer. Da- bit schilderde namelijk vóór hij ging schrijven. Dat Dabit een groter voorkeur voor Velasquez dan voor Rembrandt toont, is wel te begrijpen van een meer tot de rede neigende Franse schilder. In de volgende hoofdstukken volgt Knut tel dan Rembrandts ontwikkeling op uit voerige wijze, waarbij hij zich vooral houdt aan hetgeen het werk zelve ons te vertellen heeft. In een epiloog tracht Knut tel het na Rembrandt komende historisch „resultaat" te schetsen, zoals hij het zelf noemt. Dit boek is dus toch wel een voor de niet-vakman moeilijke kluif geworden. Ik acht het voor velen, die vakman geacht worden, van groot belang door de kennis die Knuttel van het eigenlijke schilderen vertoont. Voor mij heeft Knuttels werk iets van de bevrediging dat de schilder Kees van Dongen me met zijn boekje over Rembrandt schonk. Mocht Van Dongen weliswaar meer over Van Dongen dan over Rembrandt hebben geschreven, hij schreef tenminste over een schilder. Jan Engelman moet onlangs met enige waar dering gesproken hebben over Van Don gen als schrijver. Dit bijna vergeten werkje had in dit Rembrandtjaar best in onze etalages mogen liggen naast Knuttels Rembrandt". BOB BUYS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13