Frivool komedieschrijver
en bloedig politicus
VAN EEN MEISJE DAT
PIANO EPEELDE
In „Stuttenburgh" wordt het
verleden bewaard
Pao&cpA het
ook eml met ^iitóiieht
Zonder woorden
Grote denkers
in hun
gewone doen
Speeldozen tingelen er
deuntjes van vroeger
de plaats vam de flitslamp
best
slecht
slecht
zeep slecht
HET IS soms de tragiek van het
leven, dat van alles dat een mens op
deze wereld volbrengt het goede spoe
dig in vergetelheid geraakt, maar het
slechte ten eeuwigen dage blijft opge
tekend in het boek der historie. Met
Machiavelli heeft de geschiedenis wel
een heel onrechtvaardig spel gespeeld.
Want de vier eeuwen, die verstreken
zijn sinds het leven en werken van deze
rote Florentijn, hebben zijn werkelijke
edoelingen, zijn idealen ook, doen ver
bleken en vergeten.
DE MENS van de twintigste eeuw denkt
bij het horen van de naam van Machia
velli haast alleen aan list en bedrog, brute
misdaad en nietsontziende wreedheid.
„Machiavellistische politiek" betekent voor
hem niets anders dan „gewetenloos
machtsmisbruik". Want wij hebben van
Machiavelli slechts het verwrongen beeld,
dat de geschiedenis van hem heeft geboet
seerd. Leren wij hem echter van nabij en
als het ware persoonlijk kennen, dan rijst
voor ons het beeld van een man, die een
groot patriot was en met geniale zieners
blik voorzag, wat pas na eeuwen tot stand
zou worden gebracht.
Het leven en de wereld zagen er wel heel
anders uit dan tegenwoordig, toen op 3 mei
1469 Niccoló Machiavelli in Florence werd
geboren. Het heilige Roomse Rijk, dat ge
durende eeuwen aan Europa zijn politieke
vorm had gegeven, was uiteengevallen. Op
de ruïnes van dit rijk waren verschillen
de kleinere gemeenschappen ontkiemd en
in de loop der jaren uitgegroeid tot zelf
standige en elkaar beconcurrerende staat
jes. In het Italië van Machiavelli's dagen
waren het de steden Milaan, Rome, Floren
ce, Venetië en Genua, die elkander het
licht in de ogen niet gunden, maar juist
daardoor elkaar toch ook in een zeker
evenwicht hielden.
De vorst van elk dezer staatjes had ech
ter niet slechts de naijver van zijn naburen
te vrezen. Ook binnen de muren van zijn
eigen stad had hij de handen vol om zijn
troon te verdedigen tegen de afgunstige
edelen en de gewetenloze gelukzoekers. Èn
omdat zovele gevaren hem omringden, was
hij al even weinig kieskeurig in de midde
len om zijn positie te handhaven als zijn
tegenstanders dat waren bij hun pogingen
hem ten val te brengen. Moord en doodslag
waren aan de orde van de dag en de gif
beker was een veel gebruikt strijdmiddel.
„Zonder Woorden" heet de verzameling
Franse cartoons, die in een uiterst aan
trekkelijke uitvoering bij de „Bezige Bij"
is verschenen; in een smaakvol afgepast
kleurrijk bandje van soepel geprepareerd
karton, het geheel in een aantrekkelijk
etui. Zonder woorden zijn de cartoons, dus
de echte volgens de ontwikkeling, waar
voor thans de gehele we ld zwicht. „Zon
der Woorden" is dus niet gebonden aan een
taalgebied en misschien is dat ook de re
den van de nogal prijzige uitvoering; de
omzet hoeft immers niet tot de Nederlan
ders bepaald te blijven. Het is een echt
geschenkboekje.
Van zestien Franse tekenaars zijn car
toons in het boekje opgenomen. Zes daar
van waren hier al bekend: Mose, Chavat,
Bosc, Trez, Siné en Henry. De overige tien
blijken echter terecht geen tot hier door
gedrongen faam te hebben. Zij hebben
geen eigen stijl en hun vondsten zijn te
incidenteel, er zit geen lijn in, het is men
gelwerk. Dit laatste geldt vooral voor Mi
chel Douay, die niet schroomt „Die Macht
der Disciplin" uit een „Fliegende Blatter"
van 1858 een eeuw geleden! te p!a-
giëren in de stijl van de huidige Engelse
tekenaar Searle, nota bene met diens fi
guren ook nog.
Het genoemde zestal is echter met en
kele goede cartoons vertegenwoordigd, hu
moristische, lugubere, sarcastische en non-
sensikale en vooral pikante. liet gemid
delde van het boekje is niettemin niet erg
indrukwekkend; Dubout, Peynet, Effel en
Tetsu zouden het heel wat hoger hebben
gebracht.
Het boekje pretendeert echter niet een
verantwoorde bloemlezing van Franse te
kenaars te zijn. Het is een kwartier ont
spanning in wisselende toonaard en dat is
ook ongetwijfeld de bedoeling van de uit
gevers geweest. De moeilijkheid met het
uitgeven van cartoons is vooral, dat de
beste cartoontekenaars weigeren hun werk
voor boekjes als het onderhavige af te
staan, omdat zij het liever verzameld dan
verspreid uitgeven. Dan blijkt namelijk
pas, waardoor zij zich van de gelegen
heidscartoonisten onderscheiden: een con
stante e:4en stijl en visie. A. N.
OP vijfentwintigjarige leeftijd, in het
jaar waarin men het heersende geslacht
der Medici uit Florence verdrijft en
de stad een republiek wordt, treedt Ma
chiavelli in staatsdienst. Na enige jaren
krijgt hij allerlei diplomatieke opdrachten
te vervullen. Veertien jaar lang gaat hij zo
in de leer bij de grote heersersfiguren van
de Europese politieke kringen. Hij schrijft
uit alle vreemde hoofdsteden, waarmee
Florence diplomatieke betrekkingen onder
houdt, berichten over de politieke en mi
litaire toestand. Al die tijd h'oren wij hem
in die soms zeer ironische en humoristi
sche brieven aan zijn meerderen klagen
over de geldelijke zorgen, die hem kwellen.
Want de heren der republiek zijn wel
uitermate zuinig. Dikwijls moet Machia
velli zich in het buitenland in de schuld
steken, omdat zijn salaris hem niet in staat
stelt zijn stand als vertegenwoordiger der
Florentijnse republiek op te houden.
In 1512 neemt het republikeinse regiem
in Florence een einde. Na een onderbreking
van achttien jaar nemen de Medici weer
bezit van de Florentijnse heerschappij. Zij
verwijderen uit het staatsbestel hun tegen
standers. Ook Machiavelli, die zich een
zo trouw dienaar van de republiek had ge
toond, moet het veld ruimen. Na een kort
verblijf in de gevangenis en in de folter
kamer verlaat hij noodgedwongen Florence
en vestigt zich in de nabijheid van zijn ge
liefde vaderland op een klein buitenhuis
in de buurt van San Casciano.
AAN EEN in Rome vertoevende vriend
deelt Machiaveilli mee hoe hij gedurende
zijn ballingschap de dagen in ledigheid
slijt.
„Maar 's avonds", zo schrijft hij, „ga ik
mijn werkkamer binnen. Ik trek mijn vuile
boerenplunje uit en hul me in koninklijke
gewaden. In die dracht ga ik in gedachten
op bezoek bij de vorsten uit de oudheid.
Zij ontvangen mij vriendelijk en delen mij
mee van hun spijs, die waarlijk ook mijn
spijs is. Ik spreek vrijuit met hen en vraag
naar de motieven van hun handelen. Zij
antwoorden mij en leggen rekenschap af
van hun daden. Vier lange uren houd ik
mij zo bezig, vergeet mijn verdriet, mijn
ellende en armoede en vrees de dood niet
langer. Door op te tekenen wat ik uit die
gesprekken heb geleerd, heb ik een boek
je samengesteld - „De Vorst" - waarin ik
naga, wat het wezen van een vorstendom
is, hoe het wordt verworven, hoe het wórdt
behouden en hoe het verloren gaat. Het
is een boekje, dat u zeker zal bevallen"
MACHIAVELLI's boekje, waarin de
bloedige werkelijkheid en misdadige prak
tijken van het Italiaanse politieke leven
van die tijd hun getrouwe afspiegeling vin
den, beviel in de loop der eeuwen zijn le
zers echter maar weinig. Men zag over het
hoofd, dat Machiavelli in zijn geschrift de
oplossing geeft van het Italiaanse politieke
probleem van de vijftiende eeuw en niet
een oplossing voor de politieke moeilijk
heden van andere landen en andere tijden.
Had men dus voor „De Vorst" niet veel
waardering, veel enthousiaster werd door
het publiek het toneelspel ontvangen, dat
Machiavelli in dezelfde tijd als zijn poli
tieke hoofdwerk schreef: het weinig beken
de stuk „Mandragola". Het is een klucht,
geheel afgestemd op de smaak van het Ita
liaanse publiek van die dagen. Er komt
een schone vrouw in voor, die haar man
bedriegt met een lichtzinnige jongeman,
een schraapzuchtige monnik, die het met
de eerlijkheid niet al te nauw neemt, een
Macchiavelli
-bedrogen echtgenoot, die zo dom is als men
de mensen slechts op het toneel ontmoet,
en nog vele andere kluchtige figuren.
„Mandragola" is een komedie zonder
moraal, bedoeld voor een publiek dat zich
aan God noch gebod veel gelegen liet lig
gen. Maar het was een succes voor de
auteur! Als zodanig gaf het de scherpzin
nige politicus Machiavelli troost in de
lange jaren van zijn verbanning, waaruit
hij pas door de dood werd verlost. In de
proloog van „Mandragola" onthult de
meest onscrupuleuze denker van alle tijden
zelf de motieven, die hem tot het schrijven
van deze frivole komedie brachten. Want
daar heet het:
En als u deze stof niet waardig vindt
Te nietig en te lichtzinnig.
Voor iemand, die zelf de ernst bemint,
Weet dan, dat hij niets anders deed
Dan door zulke grappen te verzachten
Zijn leven vol droefheid en leed.
Illllllllllllilllfllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliiilllllliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Kort verhaal door Noud van den Eerenbeemt
HET WAS allemaal de schuld van een auto-ongeluk. Zijn
moeder had hem dat jaren geleden verteld. Er was toen iets
gebeurd met een klier. Zijn tante was dikker geworden, steeds
dikker, tot zij zich enkel nog aan haken kon voorttrekken op
haar tochten door het oude huis. De glimmende, zwarte haken
waren overal. Zij vormden een lang geleden uitgezet spoor, dat
door al de vale vertrekken voerde en begon en eindigde bij
haar bed.
De muren van zijn kamer waren onzichtbaar in het licht van
de schemerlamp. Hij liep naar het raam en keek naar buiten.
Sneeuw ritselde tegen de ruiten en duizenden vlokken vormden
smetteloze oogleden, die zich steeds verder sloten. Achter hem
kraakte een plank, alsof het huis te krachtig ademde. Hij
draaide zich om en keek zijn kamer rond. Het was een grote
kamer. Zijn moeder had hem gezegd er blij mee te zijn er
waren maar weinig studenten, die het zo goed troffen en zou
zijn tante niet alles doen om het hem naar de zin te maken?
De deur ging open en hij keek om. In het licht van de sche
merlamp zag hij het zware lichaam de kamer binnen glijden.
Zijn tante schoof langs de muur op hem toe, een massieve, brede
schaduw, die zich met schokken langs de glimmende haken
bewoog. „Je was laat thuis, vanavond," zei ze.
Hij knikte en bekeek haar aandachtig. Was het niet vreemd,
dat zij nooit moe werd van het zich voorttrekken en dat zij nooit
hijgde als zij de trap had beklommen? Hij zag hoe zij zich
behoedzaam in een stoel liet zakken. „Je moet nu maar naar bed
gaan," zei ze. „Het kind moet nog even studeren."
„Zoals iedere avond," zei hij. Zijn tante glimlachte en zei: „Je
nichtje is het mooiste meisje van de school. Zij heeft lange,
donkere haren, die glanzen als de kaarsen op de piano branden."
„Hoe oud is ze?" vroeg hij. „Wanneer kan ik haar zien?"
„Zij is zeventien," zei zijn tante. „Zij moet nu eerst studeren
zij moet haar best doen. Later mag je met haar praten." Zij stak
een hand uit en zei: „Help me." Zuchtend liep hij naar de stoel
en tilde en duwde tot het zware lichaam rechtop stond en de
handen de vertrouwde haken hadden gevonden. Hij deed het
licht uit en hoorde zijn tante mompelend door de kamer schar
relen als een onmogelijk wezen uit een bange droom.
HET MEISJE speelde piano, onvermoeid en eentonig, een
slaperig spel van elkaar naderende en zich weer verwijderende
toonladders. De jongen lag op zijn bed en luisterde. Het meisje
speelde, wat onbeholpen en zichzelf verbeterend. Zij tikte met
een voet om de maat te houden: een-twec-drie-vier, een-twee
drie-vier. Hij luisterde en telde mee. Drie weken woonde hij nu
in het huis van zijn tante en iedere avond hoorde hij de piano,
maar het meisje had hij nooit gezien. Hij herinnerde zich, wat
zijn tante over haar had verteld, al die keren als hij er om
vroeg: dat zij zo mooi was en zeventien jaar oud en dat haar
donkere haren glansden in het licht van de kaarsen op de piano.
Hij stond op en dronk een glas water en bekeek zijn gezicht in
de spiegel. Het was een gezicht, dat hem eigenlijk niet beviel.
Iemand, die negentien jaar was en studeerde, had recht op een
ander gezicht. Het maakte hem treurig.
Het meisje in de andere kamer neuriede zacht met de muziek
mee. Plotseling voelde hij zich alleen en wist hij, dat hij van
haar hield. Sneeuw streek ritselend langs de ruiten, die dicht
slibden in een zee van witte vlokken. Pianomuziek weekte de
kamer los van het huis en zachte tonen dreven door de lange,
donkere gangen, waar tapijten langs de muren hingen en door
schemerige kamers, waar het rook naar schimmel en doodgaan
en alle muziek verstierf in de zware overgordijnen, die het
laatste geluid opzogen.
Hij dacht aan het meisje, dat eenzaam was als hij. Nu was het
winter en buiten sneeuwde het en het was koud, maar als het
voorjaar werd zou hij haar bij de hand nemen en zouden zij
samen weggaan uit het oude huis en er nooit, nooit meer terug
komen.
Zijn tante had hem verboden de kamer van het meisje binnen
te gaan, maar zij sliep aan de andere kant van het huis en zou
hem niet horen. Hij opende de deur en liep de gang in. Het
was er koel en donker en hij bedacht, wat hij zou zeggen: Ik
heet Andries, ik woon hier en houd van je. Weet je, dat ik
studeer?
In een verre kamer klapperde een raam. Achter hem viel kalk
van het plafond en even kreunde het huis onrustig in zijn slaap.
Hij opende de deur van haar kamer en bleef staan. De piano
muziek hield op. Zijn tante nam haar vingers van de toetsen en
staarde hem aan. Hij wilde iets zeggen haar vragen waar het
meisje was, maar opeens was hem alles duidelijk.
Buiten leunde hij tegen een lantaarnpaal en keek om. In alle
kamers brandden lampen. Blauwe spiegels weerkaatsten het
Mcht en hij zag een logge gestalte traag langs de ramen schuiven
NATUURLIJK zijn er bij ieder vak en bij elke hobby
„sterke" verhalen, samenhangende met de moeilijkhe
den, die op een bepaald ogenblik opgelost moeten wor
den. En wanneer een fotograaf gaat vertellen over zijn
belevenissen met, wat we de vóórloper van het flits
licht zouden kunnen noemen: het magnesiumlicht, dan
komen er ook geschiedenissen te voorschijn, die ons nu
misschien wel wat onwaarschijnlijk voorkomen, maar
die inderdaad gebeurd zijn. Er ontstonden inderdaad in
die beginperiode situaties, waarbij de fotograaf menig
maal het angstzweet moet zijn uitgebroken.
Neem bijvoorbeeld die geschiedenis van de opname
ter gelegenheid van de tewaterlating van één der groot
ste passagiersschepen, eertijds in ons land gebouwd.
Voor de vele genodigden zou na afloop een feestdis wor
den aangericht aan boord. Uiteraard stonden vele kos
telijke schotels reeds klaar op rijk versierde tafels en
bij de aanblik van al dat heerlijks kwam eigenlijk aan
de erg late kant de gedachte aan het maken van een
foto, ter blijvende herinnering aan deze unieke verzor
ging. In het half uur, dat nog zou verlopen voor de gas
ten aan tafel zouden gaan, kon zo'n opname misschien
nog wel gemaakt worden. Een fotograaf werd bereid
gevonden en gewapend met zijn statief, toestel en groot
hoeklens nodig om de zaal in zijn geheel „er op" te
krijgen alsmede een hoeveelheid magnesiumpoeder en
lontjes, arriveerde hij.
Of nu zijn assistent de dosis poeder veel te groot had
genomen of dat er verkeerde ingrediënten gebruikt wa
ren zal wel nooit opgehelderd zijn, maar toen, via de
lont, het vonkje het magnesiumpoeder bereikte, steeg
behalve een behoorlijk steekvlammetje een witte
rookkolom omhoog. Een regen van witte vlokjes begon
te dalen en de fotograaf was in recordtempo verdwenen.
Voordat hij goed en wel van boord stapte, was de bin-
nenhuis-Vesuvius met zijn vernietigend werk begonnen:
een sneeuwwit laagje begon zich te leggen op alles wat
in de zaal was. De spijzen zijn nooit genuttigd, maar de
foto was gelukt.
De periode van het magnesiumlicht is voorbij: de
flitslampjes zijn daarvoor in de plaats gekomen. En toch
zullen ook velen een speciale herinnering aan hun eerste
pogingen op dit terrein bewaren. Dat speciale bestond
dan voornamelijk in de steeds terugkomende vraag bij
elke opname: „zou-die-hct-wel-doen?" Want de eerste
flitshouders waren uitgerust met staafbatterijen en de
hoeveelheid stroom was vaak nauwelijks voldoende om
de lamp te ontsteken. Als er ook maar het allerkleinste
kleinigheidje aan mankeerde, weigerde het geval. Ook
de periode van de flitshouders met staafbatterijen is
praktisch wel voorbij. De tegenwoordige houders zijn
uitgerust met een klein batterijtje, zoals in gehoorap
paraten wordt gebruikt: ze geven 22 '/2 Volt, wat ruim
schoots voldoende is. Maar er komt nog iets bij. Deze
batterijtjes worden aangesloten aan een in de houder
ingebouwde condensator. Dat is populair uitgedrukt
een soort emmertje, waarin een flinke hoeveelheid elek
triciteit kan. Zodra men contact maakt wordt dit emmer
tje als het ware met één slag omgedraaid zodat de hele
inhoud eruit stort. Dat krachtige' ontladen van die
00y GOED
OOK GOED
condensator, zoals dat heet, heeft tot gevolg, dat het flits-
lampje onmiddellijk ontbrandt, bijna zonder vertraging.
WIE WIL gaan flitsen hoeft zich dus over technische
moeilijkheden of weigeringen niet meer ongerust te ma
ken en moeilijkheden bij de belichtingstijd zijn er ook
niet, want elk lampje heeft een z.g. richtgetal (ook wel
flitsgetal genoemd). Zo'n richtgetal is het produkt van
afstand en diafragma, anders gezegd: het richtgetal, ge
deeld door de afstand, waarop men fotografeert, geeft
de lensopening aan. Wanneer dus een flitslampje een
richtgetal heeft van 35 en men fotografeert op 5 meter
afstand, dan zal de lensopening 7 moeten zijn. Daar dit
niet op de camera staat, zet men het diafragma bijvoor
beeld tussen 5, 6 en 8, lensopeningen, die wél vermeld
staan. Wie met een boxje flitst moet onthouden, dat de
lichtsterkte van een box meestal 11 is. Bij een flitslamp-
je met richtgetal 35, kan men dus fotograferen op ruim
3 meter afstand (ruim 3 x 11 is 35).
Neemt men een snellere film dan kan voor deze dus
meer lichtgevoelige film het richtgetal 50 zijn. Voor elk
lampje staat dit duidelijk aangegeven op de gebruiks
aanwijzing. Met zo'n boxje kan men daar dan op 4 y2
meter afstand (41/2 x 11 is immers ongeveer 50) een
goed belichte opname mee maken. De sluitersnelheid
zet men op 1/25 seconde. Voor wie een camera bezit
met een zogenaamde „volledige" synchronisatie (dat
wil zeggen dat sluiter en lampje voor alle tijden gelijk
tijdig hun functie verrichten) diene het advies dat, wan
neer het flitscontact op „M" staat, sluitersnelheden
van af 1/50 seconde gebruikt moeten worden en men
dus bijvoorbeeld ook met 1/200 seconde snelle bewegin
gen kan flitsen. Let dan vooral op het richtgetal omdat
dit bij grote sluitersnelheden kleiner is. Bij opnamen met
1/25 seconde het flitscontact op X zetten. Let wel, dit
geldt dus alleen voor camera's, die zo'n verschillende
contact-instelling hebben. Bij camera's met één (niet
verstelbaar) contactpunt geldt altijd 1/25 seconde. Dit
zijn camera's met alleen maar het zogenaamde X-con-
tact. De meeste eenvoudige camera's hebben alleen X-
contact.
ENKELE PUNTEN kunnen misschien nog van belang
zijn bij het maken van flitsfoto's: Let er op, dat de
reflector steeds evenwijdig staat met de lens. Wanneer
rook in de kamer hangt, eerst ventileren, daar anders
grauwe foto's ontstaan door de reflectie van het licht op
de rookdeeltjes. Pas op voor hinderlijke reflectie in rui
ten, spiegels of op glanzende oppervlakken. Ter ver
mijding van schadelijke lichtinval is het sterk aan te
bevelen bij flitsopnamen een zonnekap te gebruiken en
denk er aan: Wanneer er geflitst is, zet dan nooit de
flitshouder weg met het lampje er in, daar anders het
batterijtje leeg loopt. Wees niet bang, wanneer u het
lampje er uit hebt gehaald, dat zo'n batterijtje van 22y2
Volt na enkele weken leeg zou kunnen zijn. Ze gaan
zeker 1 2 jaar mee. Tenslotte vindt u hier nog even
in een schetsje aangegeven de beste plaats, die u de
flitslamp kunt geven.
Zuiderzee. Want het verdwijnen van
de Zuiderzee gaat deze Monnikendam
mer, die met het water is grootge
bracht, zeer aan het hart en daarom kwam
hij op de gedachte de herinneringen aan
die zee door middel van een museum in
zijn huis voor het nageslacht te bewaren.
Ook de venlichting in de eetzaal herinnert
aan Grootmoeders tijd, want ouderwetse
petroleumlampen en ook kaarsen versprei
den een warm licht over al die uitgestal
de voorwerpen en verhogen nog de intie
me sfeer.
Bij dit alles hoort ook muziek, doch geen
radio of pick-up paste in dit milieu. Het
kostte de heer Oosterbaan veel hoofdbre
kens wat het dan wél moest zijn. Op een
goede dag in Amsterdam vertoevende,
ontdekte hij in een uitdragerswinkel een
oude speeldoos. Dat was het. En nu bren
gen vol-automatische en half-automatische
speeldozen zeker een dozijn in getal, de
vrolijke noot in deze verzameling. Een
attractie temeer is, dat het publiek deze
speeldozen zelf mag bedienen, mits de
grootste voorzichtigheid er mee wordt be
tracht. Want wegens de hoge ouderdom is
het mechaniek van deze speeldozen zeer
kwetsbaar. Zo kocht de heer Oosterbaan
in Amsterdam in een tweedehands winkel
een speeldoos uit 1816 met „God save
the Queen". In Heerde ontdekte hij een
speeldoos, compleet met balletdanseresjes
en trommel waarop de operette „Die lus
tige Witwe" ten gehore wordt gebracht.
Hij kocht deze speeldoos voor de somma
van vijfenzeventig gulden, dus voor een
appel en een ei. Voorts vindt men er een
volautomatische platenwisselaar met een
nummerkeuze, tachtig jaar oud en afkom
stig uit Broek in Waterland, waarschijn
lijk de enige in de wereld. Er is een auto
matische citer in Hoom opgeduikeld van
een kleine honderd jaar oud.; een Ariosa-
harmonica, draaiorgels, een Amerikaans
dansorgel, een Franse Pleyel piano van 127
jaar oud en een Mozart-vleugel van 165
jaar geleden. Kortom de liefhebber van
oude muziekinstrumenten kan hier zijn
hart ophalen. Uiteraard passen deze oude
speeldozen volkomen in de sfeer van dit
milieu. De heer Oosterbaan heeft nog
veel meer plannen. Ook de inrichting van
de serie, met uitzicht op de Gouwzee is
De speeldoos met de dansende poppetjes,
waarop Lehar's operette „Die lustige
Witwe" beluisterd kan worden.
Links onder: Met deze attributen ver
warmden onze voorouders hun huizen en
bereidden zij hun maaltijd.
gebaseerd op de oude tijd. Deze doet den
ken aan een ouderwetse theekoepel. Bin
nenkort zal het dak van deze serre ver
licht worden en kan men daar vissen zien
rondzwemmen. Ook zal er een waterorgel
worden aangebracht. Langs de wanden
zullen eerstdaags afbeeldingen te zien
zijn, door een goed schilder uitgevoerd,
die de historie van de Zuiderzee uitbeel
den, onder andere de intocht van de eer
ste vissers, de Vikingers.
HET aantal buitenlanders dat de „Stut-
tenburgh" bezoekt, is legio. Onlangs waren
er vijftig Amerikaanse journalisten, die
zich het gevulde krentenbrood uitstekend
lieten smaken en ook drie Marokkaanse
prinsessen staken haar enthousiasme niet
onder stoelen of banken. Doch ook land
genoten komen van heinde en ver om
deze curieuze verzameling te aanschouwen.
„Ik heb in mijn bedrijf de romantiek uit
het verleden laten herleven. Voor ons,
twintigste eeuwers, die in het atoomtijd
perk leven, moet het hartverwarmend
zijn zich nog eens te verdiepen in de It
vensgewoonten van onze grootouders", zog.
de heer Oosterbaan. Wij geloven dat daar
aan het grote succes van de „Stufcten-
burgh" te danken is.
Aan de Havenstraat, eertijds Haringstraat geheten, in het schilderachtige stadje
Monnikendam ligt het hotel-café-restaurant „Stuttenburgh". De eigenaar van dit
restaurant, de heer Dirk Oosterbaan, een zeer handig zakenman, heeft het bestaan
dit stadje in twee jaar tijds tot leven te wekken en er een zeer bekend en geliefd toe
ristencentrum van te maken, waar het voor de vreemdeling goed toeven is en de
bezoeker nimmer teleurgesteld huiswaarts zal keren.
zet worden. En zo is de „Stuttenburgh",
aanvankelijk haringpakhuis en bergplaats
voor de stutten (waaraan de naam is ont
leend) omgebouwd tot een gezellig restau
rant, waar men de landelijke, vriendelijke
sfeer van de Zuiderzee nog kan terugvin
den. Want de heer Oosterbaan, verzame
laar van antiquiteiten in hart en nieren
heeft in zijn bedrijf de klok een slordige
honderd jaar teruggezet. Hij is er op uit
getrokken in de naaste omgeving, doch ook
verderop naar Gel
derland en Over-
ijsel en dankzij de
medewerking van
de mensen, die hem
daarbij met raad en
daad dienden, is de
grote eetzaal min
of meer een pak
huis van antiqui
teiten geworden,
doch daarom niet
minder beziens
waardig. Wanneer
de bezoeker door
de voordeur bin
nentreedt en de
koebel luidt, knip
pert hij eerst even
met zijn ogen als
hij al die overvloed
van antieke voor
werpen in grote ge
tale langs de wan
den opgetast, aan
schouwt. Het kan
echter niet anders
of hij wordt al
gauw geboeid door
die wonderlijke
verzameling van
oude klokken en
pendules, bibelots,
porcelein, koper,
zilver en tin, oude
wandborden, een
biechtstoel uit het
begin van de ne
gentiende eeuw.
Antiquiteiten dus,
die herinneren aan
de historie van de
De heer Oosterbaan, Monnikendammer
van geboorte, stamt uit een familie van
bokking- en palingrokers. Dat werk ge
beurde nog in de tijd, dat de Zuiderzee
niet was drooggelegd en de visvangst in de
Zuiderzeeplaatsen nog een ruim bestaan
opleverde. Thans is dat alles anders ge
worden en dat heeft de heer Oosterbaan
ook goed begrepen. Indien hij zich ook in
de toekomst van een goed bestaan wilde
verzekeren, dan moesten de bakens ver-